Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
4 NOVEMBER 1969. - [OUD] BURGERLIJK WETBOEK. - BOEK III - TITEL VIII - HOOFDSTUK II, Afdeling 3 : Regels betreffende de pacht in het bijzonder. (Opschrift gewijzigd door W2019-04-13/28, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 01-11-2020) (NOTA: Opgeheven voor het Vlaams Gewest bij DVR2023-10-13/13, art.87, 2° , 013; Inwerkingtreding : 01-11-2023) (NOTA : "de geldigheid en de gevolgen van de vóór de inwerkingtreding van de wet van 7-11-1988 "tot wijziging van de wetgeving betreffende de pacht en de beperking van de pachtprijzen" gedane opzeggingen worden beoordeeld overeenkomstig de wettelijke bepalingen die van kracht zijn op het ogenblik van de kennisgeving ervan; de lopende pachtovereenkomsten kunnen in onderlinge overeenstemming omgezet worden in loopbaanpachten overeenkomstig artikel 14 van de afdeling III van boek II, titel VIII, hoofdstuk II van het Burgerlijk Wetboek." <W 1988-11-07/43, art. 44, 1° en 2 °, Inwerkingtreding : 1988-12-16>) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-12-1988 en tekstbijwerking tot 19-07-2024)
Titre
4 NOVEMBRE 1969. - [ANCIEN] CODE CIVIL. - LIVRE III - TITRE VIII - CHAPITRE II, Section 3 : Des règles particulières aux baux à ferme. (Intitulé modifié par L2019-04-13/28, art. 2, 012; En vigueur : 01-11-2020) (NOTE: Abrogé pour la Région Flamande par DCFL2023-10-13/13, art.87, 2°, 013; En vigueur : 01-11-2023) (NOTE: "La validité et les effets des congés donnés antérieurement à l'entrée en vigueur de la loi du 07-11-1988 "modifiant la législation sur le bail à ferme et la limitation du fermage", seront appréciés conformément aux dispositions légales en vigueur au moment de leur notification; les baux en cours peuvent de commun accord, être transformés en baux de carrière conformément à l'article 14 de la section III du livre III, titre VIII, chapitre II du Code Civil." <L 1988-11-07/43, art. 44, 1° et 2°; En vigueur : 1988-12-16>) (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 06-12-1988 et mise à jour au 19-07-2024)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (124)
Texte (124)
Afdeling 3. - Regels betreffende de pacht in het bijzonder.
Section 3. - Des règles particulières aux baux à ferme.
§ 1. - Pacht.
§ 1. - Des baux à ferme.
Artikel 1. <W 1988-11-07/43, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  De bepalingen van deze afdeling zijn van toepassing op :
  1° de pacht van onroerende goederen die, hetzij vanaf de ingenottreding van de pachter, hetzij krachtens een overeenkomst van partijen in de loop van de pachttijd, hoofdzakelijk gebruikt worden in zijn landbouwbedrijf, met uitsluiting van de bosbouw.
  Onder " landbouwbedrijf " wordt verstaan de bedrijfsmatige exploitatie van onroerende goederen met het oog op het voortbrengen van landbouwprodukten die in hoofdzaak bestemd zijn voor de verkoop;
  2° het in gebruik nemen van onroerende goederen, zoals bepaald in de vorige paragraaf, door middel van de vestiging van vruchtgebruik onder de levenden door de wil van de mens en voor bepaalde duur.
  Op het aldus verleende recht zijn de bepalingen van boek II, titel III, van het Burgerlijk Wetboek niet van toepassing.
Article 1. <L 1988-11-07/43, art. 1, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Tombent sous l'application de la présente section :
  1° les baux de biens immeubles qui, soit dès l'entrée en jouissance du preneur, soit de l'accord des parties en cours de bail, sont affectés principalement à son exploitation agricole, à l'exclusion de la sylviculture.
  Par " exploitation agricole " on entend l'exploitation de biens immeubles en vue de la production de produits agricoles destinés principalement à la vente;
  2° l'occupation de biens immeubles tels que prévus au paragraphe précédent au moyen de la constitution d'usufruit entre vifs par la volonté de l'homme et pour une durée déterminée.
  Les dispositions du livre II, titre III, du Code civil ne s'appliquent pas au droit ainsi octroyé.
Art.2. <W 1988-11-07/43, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  De bepalingen van deze afdeling zijn niet van toepassing :
  1° op de pacht van onroerende goederen die gebruikt worden voor industriële vetmesterij en industriële fokkerij, onafhankelijk van een landbouwbedrijf;
  2° op de overeenkomsten waarvan het voorwerp een duur van minder dan één jaar gebruik in zich sluit en waardoor de exploitant van gronden en weiden, na de voorbereidings- en bemestingswerken te hebben uitgevoerd, het genot daarvan voor een bepaalde landbouwteelt aan een derde afstaat tegen betaling;
  3° op de overeenkomsten betreffende gronden waarvan de eigenaar, de vruchtgebruiker of de pachter het genot aan zijn personeel overlaat, als behorende bij een arbeidsovereenkomst;
  4° op de overeenkomsten tussen de exploitant van een landeigendom en de eigenaar of de vruchtgebruiker, wanneer daarin bedongen is dat de laatstgenoemden een aanzienlijk aandeel zullen hebben in de eventuele verliezen en ten minste de helft zullen inbrengen van het materieel en de veestapel, evenals van alle nieuwe investeringen die noodzakelijk zouden worden;
  5° op de overeenkomsten tot oprichting van een landbouwvennootschap waarop de bepalingen van deze afdeling normaal van toepassing zouden zijn, maar die werd opgericht voor een duur van ten minste 27 jaar;
  6° op de overeenkomsten met betrekking tot de fruitopbrengst van de hoogstamboomgaarden.
Art.2. <L 1988-11-07/43, art. 2, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Ne sont pas soumis aux dispositions de la présente section :
  1° les baux ayant pour objet des biens immeubles affectés à l'engraissement industriel et à l'élevage industriel, indépendamment de toute exploitation agricole;
  2° les conventions dont l'objet implique une durée d'occupation inférieure à un an et par lesquelles l'exploitant de terres et de pâturages , après avoir effectué les travaux de préparation et de fumure, en accorde, contre paiement, la jouissance à un tiers pour une culture déterminée;
  3° les conventions qui concernent des terrains dont la jouissance est laissée par le propriétaire, l'usufruitier ou le preneur à leur personnel comme accessoire d'un contrat de travail;
  4° les conventions conclues entre l'exploitant d'un bien rural et le propriétaire ou l'usufruitier lorsqu'elles prévoient une participation substantielle de la part des derniers nommés dans les pertes éventuelles et un apport d'au moins la moitié du matériel et du bétail ainsi que de tous les investissements nouveaux qui deviendraient nécessaires;
  5° les conventions visant la création d'une société agricole qui serait normalement soumise aux dispositions de la présente section mais qui aurait été créée pour une durée d'au moins 27 ans;
  6° les conventions concernant la récolte fruitière des vergers de haute tige.
Art. 2_WAALS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  De bepalingen van deze afdeling zijn niet van toepassing :
  1° op de pacht van onroerende goederen die gebruikt worden voor industriële vetmesterij en industriële fokkerij, onafhankelijk van een landbouwbedrijf;
  2° op de overeenkomsten waarvan het voorwerp een duur van minder dan één jaar gebruik in zich sluit en waardoor de [1 landbouwexploitant]1 van gronden en weiden, na de voorbereidings- en bemestingswerken te hebben uitgevoerd, het genot daarvan voor een bepaalde landbouwteelt aan een derde afstaat tegen betaling;
  3° op de overeenkomsten betreffende gronden waarvan de eigenaar, de vruchtgebruiker of de pachter het genot aan zijn personeel overlaat, als behorende bij een arbeidsovereenkomst;
  4° op de overeenkomsten tussen de exploitant van een landeigendom en de eigenaar of de vruchtgebruiker, wanneer daarin bedongen is dat de laatstgenoemden een aanzienlijk aandeel zullen hebben in de eventuele verliezen en ten minste de helft zullen inbrengen van het materieel en de veestapel, evenals van alle nieuwe investeringen die noodzakelijk zouden worden;
  5° [2 op de overeenkomsten tot oprichting van een vennootschap, erkend als landbouwonderneming in de zin van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen, waarop de bepalingen van deze afdeling normaal van toepassing zouden zijn, maar die werd opgericht voor een duur van ten minste 27 jaar;]2
  6° op de overeenkomsten met betrekking tot de fruitopbrengst van de hoogstamboomgaarden.
  
Art. 2 _REGION_WALLONNE.
   <L 1988-11-07/43, art. 2, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Ne sont pas soumis aux dispositions de la présente section :
  1° les baux ayant pour objet des biens immeubles affectés à l'engraissement industriel et à l'élevage industriel, indépendamment de toute exploitation agricole;
  2° les conventions dont l'objet implique une durée d'occupation inférieure à un an et par lesquelles l'exploitant [1 agricole]1 de terres et de pâturages, après avoir effectué les travaux de préparation et de fumure, en accorde, contre paiement, la jouissance à un tiers pour une culture déterminée;
  3° les conventions qui concernent des terrains dont la jouissance est laissée par le propriétaire, l'usufruitier ou le preneur à leur personnel comme accessoire d'un contrat de travail;
  4° les conventions conclues entre l'exploitant d'un bien rural et le propriétaire ou l'usufruitier lorsqu'elles prévoient une participation substantielle de la part des derniers nommés dans les pertes éventuelles et un apport d'au moins la moitié du matériel et du bétail ainsi que de tous les investissements nouveaux qui deviendraient nécessaires;
  5° [2 les conventions visant la création d'une société agréée comme entreprise agricole au sens du Code des sociétés et associations qui serait normalement soumise aux dispositions de la présente section mais qui aurait été créée pour une durée d'au moins vingt-sept ans;]2
  6° les conventions concernant la récolte fruitière des vergers de haute tige.
  
Art. 2_VLAAMS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  De bepalingen van deze afdeling zijn niet van toepassing :
  1° op de pacht van onroerende goederen die gebruikt worden voor industriële vetmesterij en industriële fokkerij, onafhankelijk van een landbouwbedrijf;
  2° op de overeenkomsten waarvan het voorwerp een duur van minder dan één jaar gebruik in zich sluit en waardoor de exploitant van gronden en weiden, na de voorbereidings- en bemestingswerken te hebben uitgevoerd, het genot daarvan voor een bepaalde landbouwteelt aan een derde afstaat tegen betaling;
  3° op de overeenkomsten betreffende gronden waarvan de eigenaar, de vruchtgebruiker of de pachter het genot aan zijn personeel overlaat, als behorende bij een arbeidsovereenkomst;
  4° op de overeenkomsten tussen de exploitant van een landeigendom en de eigenaar of de vruchtgebruiker, wanneer daarin bedongen is dat de laatstgenoemden een aanzienlijk aandeel zullen hebben in de eventuele verliezen en ten minste de helft zullen inbrengen van het materieel en de veestapel, evenals van alle nieuwe investeringen die noodzakelijk zouden worden;
  5° [1 op de overeenkomsten tot oprichting van een erkende landbouwonderneming als vermeld in artikel 8:2 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen waarop de bepalingen van deze afdeling normaal van toepassing zouden zijn, maar die werd opgericht voor een duur van ten minste 27 jaar;]1
  6° op de overeenkomsten met betrekking tot de fruitopbrengst van de hoogstamboomgaarden.
  
Art. 2 _REGION_FLAMANDE.
   <L 1988-11-07/43, art. 2, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Ne sont pas soumis aux dispositions de la présente section :
  1° les baux ayant pour objet des biens immeubles affectés à l'engraissement industriel et à l'élevage industriel, indépendamment de toute exploitation agricole;
  2° les conventions dont l'objet implique une durée d'occupation inférieure à un an et par lesquelles l'exploitant de terres et de pâturages , après avoir effectué les travaux de préparation et de fumure, en accorde, contre paiement, la jouissance à un tiers pour une culture déterminée;
  3° les conventions qui concernent des terrains dont la jouissance est laissée par le propriétaire, l'usufruitier ou le preneur à leur personnel comme accessoire d'un contrat de travail;
  4° les conventions conclues entre l'exploitant d'un bien rural et le propriétaire ou l'usufruitier lorsqu'elles prévoient une participation substantielle de la part des derniers nommés dans les pertes éventuelles et un apport d'au moins la moitié du matériel et du bétail ainsi que de tous les investissements nouveaux qui deviendraient nécessaires;
  5° [1 les conventions visant la création d'une entreprise agricole agréée, telle que visée à l'article 8:2 du Code des sociétés et des associations, qui serait normalement soumise aux dispositions de la présente section mais qui a été créée pour une durée d'au moins 27 ans ;]1
  6° les conventions concernant la récolte fruitière des vergers de haute tige.
  
Art. 2bis_WAALS_GEWEST.   [1 In de zin van deze afdeling wordt verstaan onder:
   1° de wettelijk samenwonenden: de wettelijk samenwonenden in de zin van artikel 1475 van het Burgerlijk Wetboek waarvan het samenwonen een ononderbroken duur van minstens twee jaar heeft voordat volgende gebeurtenissen zich voordoen:
   a) in de artikelen 7, 8, 8bis en 11bis, de datum waarop de pachter kennis van de opzegging wordt gegeven;
   b) in artikel 31, de datum waarop de onderpachtovereenkomst gesloten wordt;
   c) in de artikelen 34 en 35, de datum waarop de overdrachtsovereenkomst gesloten wordt;
   d) in artikel 37, de datum waarop het verzet tegen de hernieuwing van de pacht overeenkomstig artikel 36 bij de rechter aanhangig gemaakt wordt;
   e) in de artikelen 39, 41 en 43, de datum van overlijden van de pachter;
   f) in artikel 47, de datum waarop de pachter kennis geeft van zijn aanvaarding van het aanbod aan de notaris overeenkomstig artikel 48.1, lid 2;
   g) in artikel 48bis, de datum waarop de overdrachtsovereenkomst van de exploitatie gesloten wordt;
   h) in artikel 52, de datum waarop de verkoopovereenkomst gesloten wordt;
   i) in artikel 54, de datum waarop de overdrachtsovereenkomst van het goed of van de exploitatie gesloten wordt;
   2° de bevoorrechte overdracht: de overdracht van een pachtovereenkomst verricht met inachtneming van artikel 35 en die resulteert in een vernieuwing van de pacht.]1

  
Art. 2bis _REGION_WALLONNE.
  [1 Au sens de la présente section, l'on entend par :
   1° les cohabitants légaux : les cohabitants légaux au sens de l'article 1475 du Code civil dont la cohabitation connaît une durée ininterrompue d'au moins deux ans avant la survenance des évènements suivants :
   a) aux articles 7, 8, 8bis et 11bis, la date à laquelle le congé est notifié au preneur;
   b) à l'article 31, la date à laquelle le contrat de sous-location est conclu;
   c) aux articles 34 et 35, la date à laquelle le contrat de cession est conclu;
   d) à l'article 37, la date à laquelle le juge est saisi de l'opposition au renouvellement du bail conformément à l'article 36;
   e) aux articles 39, 41 et 43, la date du décès du preneur;
   f) à l'article 47, la date à laquelle le preneur notifie son acceptation de l'offre au notaire conformément à l'article 48.1, alinéa 2;
   g) à l'article 48bis, la date à laquelle le contrat de cession de l'exploitation est conclu;
   h) à l'article 52, la date à laquelle le contrat de vente est conclu;
   i) à l'article 54, la date à laquelle le contrat de cession du bien ou de l'exploitation est conclu;
   2° la cession privilégiée : la cession d'un bail à ferme opéré dans le respect de l'article 35 et qui aboutit à un renouvellement du bail.]1

  
Art. 2ter_WAALS_GEWEST.   [1 Iedere zending krachtens één van de bepalingen van deze afdeling wordt geacht van een vaste datum voorzien te zijn wanneer de datum van ontvangst ervan bewezen kan worden en zij één van volgende vormen aanneemt:
   1° de gedateerde en ondertekende e-mail;
   2° het bij ter post aangetekend schrijven;
   3° de zendingen via privé-bedrijven tegen ontvangstbewijs;
   4° de afgifte van een akte tegen ontvangstbewijs.
   De toezending moet uiterlijk op de vervaldag van de termijn geschieden.]1

  
Art. 2ter _REGION_WALLONNE.
  [1 Tout envoi en vertu d'une des dispositions de la présente section est considéré avoir date certaine lorsque la date de sa réception peut être prouvée et lorsqu'il revêt une des formes suivantes :
   1° le courriel daté et signé;
   2° le recommandé postal;
   3° les envois par des sociétés privées contre accusé de réception;
   4° le dépôt d'un acte contre récépissé.
   L'envoi se fait au plus tard le jour de l'échéance du délai.]1

  
Art.3. <W 1988-11-07/43, art. 3, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  1° De pacht moet schriftelijk worden vastgesteld. Bij ontstentenis van een nauwkeurige datum voor de aanvang van de overeenkomst, wordt deze geacht te zijn ingegaan op de vervaldag van het eerste pachtgeld.
  Bij ontstentenis van een dergelijk geschrift, kan degene die een landeigendom exploiteert het bewijs leveren van het bestaan van een pacht en van de pachtvoorwaarden door alle middelen, met inbegrip van getuigen en vermoedens.
  Daarenboven kan hij het bewijs leveren van het bestaan van een pacht door voorlegging van een bewijs van persoonlijk aanbod van betaling, verricht overeenkomstig artikel 23, derde lid, en waartegen de verpachter niet heeft gereageerd door een oproeping in verzoening voor de bevoegde vrederechter binnen zes maanden na het aanbod.
  Dit aanbod van betaling vermeldt uitdrukkelijk het woord " pacht " en het jaar waarop de betaling betrekking heeft.
  Het moet binnen vijftien dagen worden bevestigd met een ter post aangetekende brief waarin het bestaan van een pacht wordt vermeld, evenals het jaar en het perceel waarop de betaling betrekking heeft.
  De brief moet eveneens uitdrukkelijk vermelden dat de betaling geldt als bewijs van een pacht, tenzij de verpachter binnen de zes maanden na de dag van de betaling reageert door een oproeping in verzoening voor de bevoegde vrederechter.
  Indien de overeengekomen pachtprijs niet bewezen is, wordt hij vastgesteld door de rechter overeenkomstig de bepalingen ter beperking van de pachtprijzen.
  2° Indien er een naar de vorm andersluidend geschrift is, kan degenen die een landeigendom exploiteert, het bewijs leveren van het bestaan van een pacht en van de pachtvoorwaarden door alle middelen met inbegrip van getuigen en vermoedens.
Art.3. <L 1988-11-07/43, art. 3, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  1° Le bail doit être constaté par écrit. A défaut de date précise de la prise de cours de la convention le bail est censé avoir pris cours à l'échéance du premier fermage.
  A défaut de pareil écrit, celui qui exploite un bien rural pourra fournir la preuve de l'existence du bail et de ses conditions par toutes voies de droit, témoins et présomptions compris.
  En outre, il a la faculté de prouver l'existence du bail en produisant une preuve d'offre personnelle de paiement du fermage, conformément à l'article 23, alinéa trois, contre laquelle le bailleur n'a pas réagi dans un délai de six mois, prenant cours au moment de l'offre, par une demande en conciliation devant le juge de paix compétent.
  Cette offre de paiement mentionnera expressément le terme " bail " et l'année à laquelle le paiement se rapporte.
  Elle doit être confirmée dans les quinze jours par l'envoi d'une lettre recommandée à la poste dans laquelle mention est faite de l'existence d'un bail ainsi que de l'année et de la parcelle concernées par le paiement.
  La lettre doit également indiquer expressément que le paiement vaut preuve de l'existence d'un bail, sauf si le propriétaire réagit dans un délai de six mois à partir du jour du paiement par une demande en conciliation devant le juge de paix compétent.
  Si le montant du fermage convenu n'est pas établi, il est déterminé par le juge, conformément aux dispositions limitant les fermages.
  2° S'il existe un écrit autrement formulé, celui qui exploite un bien rural peut fournir la preuve de l'existence d'un bail et des conditions par toutes voies de droit, témoins et présomptions compris.
Art. 3_WAALS_GEWEST.   [1 § 1. Iedere pacht, vallend onder deze afdeling, evenals de wijziging of uitdrukkelijke verlenging ervan, worden schriftelijk vastgesteld. Dit geschrift bevat, los van de andere modaliteiten:
   1° de identiteit van de overeenkomstsluitende partijen, namelijk:
   a) voor de natuurlijke personen, hun naam, voornaam, woonst, geboortedatum en -plaats, burgerlijke stand, hun identificatienummer in het Rijksregister of in het BIS-register van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en, indien gekend, het producentennummer en het ondernemingsnummer bedoeld in artikel III.17 van het Wetboek van economisch recht;
   b) voor de rechtspersonen, hun benaming, hun maatschappelijke zetel en, indien gekend, hun producentennummer en hun ondernemingsnummer bedoeld in artikel III.17 van het Wetboek van economisch recht, evenals de identiteit van de personen die gemachtigd zijn om ze te vertegenwoordigen;
   2° de aanvangsdatum;
   3° de duur van de pacht volgens de artikelen 4 en 8, §§ 2 tot 5;
   4° de kadastrale aanduiding van de percelen zoals opgenomen op het uittreksel uit de kadastrale legger en onder vermelding van minstens: de gemeente waar de percelen gelegen zijn, de afdeling, de sectie, het perceelsnummer, de oppervlakte, evenals de straat- of veldnaam;
   5° het niet-geïndexeerd kadastraal inkomen van elk perceel, evenals de landbouwstreek waarin elk perceel gelegen is.
   Betreffende lid 1, 1°, wordt, wanneer een partij nog geen ondernemings- of producentennummer gekregen heeft, genoemd ondernemings- of producentennummer door die partij, zodra zij erover beschikt, medegedeeld aan alle andere partijen en wordt dit gewaarmerkt in de akte of in een aanvullende verklaring ondertekend onderaan op de akte.
   De meest gerede overeenkomstsluitende partij, kan, bij gebreke van uitvoering binnen de twintig dagen van een per zending betekende ingebrekestelling, de andere partij, in voorkomend geval via gerechtelijke weg, dwingen om een schriftelijke overeenkomst zoals bepaald in deze paragraaf op te stellen, aan te vullen of te ondertekenen.
   Een voorafgaande mondelinge overeenkomst tussen de partijen perkt de bevoegdheid van de rechter in.
   De Regering kan ter informatie een typemodel van pachtovereenkomst vastleggen.
   § 2. Voor de toepassing van paragraaf 1, lid 3, kan het bewijs van het bestaan van de pachtovereenkomst bij alle rechtsmiddelen worden gevoerd. Daarenboven kan de exploitant het bewijs leveren van het bestaan van een pacht door voorlegging van een bewijs van persoonlijk aanbod van betaling, verricht overeenkomstig artikel 23, derde lid, en waartegen de verpachter niet heeft gereageerd door een oproeping in verzoening voor de bevoegde vrederechter binnen zes maanden na het aanbod.
   Binnen de vijftien dagen dient het door een zending bevestigd te worden waarin het bestaan van een pacht vermeld wordt, evenals het jaar en het perceel waarop de betaling betrekking heeft.
   Deze bevestigingsbrief vermeldt uitdrukkelijk:
   1° het woord "pacht";
   2° het jaar waarop de betaling betrekking heeft;
   3° dat de betaling geldt als bewijs van een pacht, tenzij de verpachter binnen de zes maanden na de dag van persoonlijk aanbod van betaling reageert door een oproeping in verzoening voor de bevoegde vrederechter.
   Indien de overeengekomen pachtprijs niet bewezen is, wordt hij vastgesteld door de rechter overeenkomstig de bepalingen van het decreet van 20 oktober 2016 ter beperking van de pachtprijzen.
   Indien er een naar de vorm andersluidend geschrift is, kan degene die een landeigendom exploiteert, het bewijs leveren van het bestaan van een pacht en van de pachtvoorwaarden door alle middelen met inbegrip van getuigen en vermoedens.
   § 3. De pachten bedoeld in artikel 8, §§ 2 en 3, worden bij een authentieke akte vastgesteld.]1

  
Art. 3 _REGION_WALLONNE.
  [1 § 1er. Tout bail tombant sous la présente section ainsi que sa modification ou sa reconduction expresse, sont établis par écrit. Cet écrit contient indépendamment de toutes autres modalités :
   1° l'identité des parties contractantes, à savoir :
   a) pour les personnes physiques, leurs nom, prénom, domicile, date et lieu de naissance, état civil, leur numéro d'identification dans le registre national ou dans le registre bis de la Banque-Carrefour de la sécurité sociale et, s'ils sont connus, le numéro de producteur et le numéro d'entreprise visé à l'article III.17 du Code de droit économique;
   b) pour les personnes morales, leur dénomination, leur siège social et, s'ils sont connus, leur numéro de producteur et leur numéro d'entreprise visé à l'article III.17 du Code de droit économique, ainsi que l'identité des personnes habilitées à les représenter;
   2° la date de prise de cours;
   3° la durée du bail suivant les articles 4 et 8, §§ 2 à 5;
   4° la désignation cadastrale des parcelles telle que reprise sur l'extrait de la matrice cadastrale et mentionnant à tout le moins : la commune où se situent les parcelles, la division, la section, le numéro parcellaire, la contenance ainsi que le nom de la rue ou le lieu-dit;
   5° le revenu cadastral non-indexé de chaque parcelle ainsi que la Région agricole dans laquelle se situe chaque parcelle.
   Concernant l'alinéa 1er, 1°, lorsqu'un numéro d'entreprise ou un numéro de producteur n'a pas encore été attribué à une partie, cette partie transmet ce numéro d'entreprise ou ce numéro de producteur dès qu'elle en dispose à l'ensemble des parties et le certifie dans l'acte ou dans une déclaration complétive signée au pied de l'acte.
   La partie contractante la plus diligente peut, faute d'exécution dans les vingt jours d'une mise en demeure signifiée par envoi, contraindre l'autre partie, par voie judiciaire s'il échet, à dresser, compléter ou signer une convention écrite telle que prévue au présent paragraphe.
   La compétence du juge est limitée par l'existence préalable d'un contrat oral entre les parties.
   Le Gouvernement peut arrêter un modèle-type de contrat de bail à valeur indicative.
   § 2. Pour l'application du paragraphe 1er, alinéa 3, la preuve de l'existence du bail peut être fournie par toutes voies de droit. De plus, l'exploitant a la faculté de prouver l'existence du bail en produisant une preuve d'offre personnelle de paiement du fermage, conformément à l'article 23, alinéa 3, contre laquelle le bailleur n'a pas réagi dans un délai de six mois, prenant cours au moment de l'offre, par une demande en conciliation devant le juge de paix compétent.
   Elle doit être confirmée dans les quinze jours par un envoi dans lequel mention est faite de l'existence d'un bail ainsi que de l'année et de la parcelle concernées par le paiement.
   Cette lettre confirmative mentionnera expressément :
   1° le terme " bail ";
   2° l'année à laquelle le paiement se rapporte;
   3° que le paiement vaut preuve de l'existence d'un bail sauf si, dans un délai de six mois prenant cours à la date de la réception de l'offre personnelle de paiement du fermage, le bailleur entame une procédure en conciliation devant le juge de paix compétent.
   Si le montant du fermage convenu n'est pas établi, il est déterminé par le juge, conformément aux dispositions du décret du 20 octobre 2016 limitant les fermages.
   S'il existe un écrit autrement formulé, celui qui exploite un bien rural peut fournir la preuve de l'existence d'un bail et des conditions par toutes voies de droit, témoins et présomptions compris.
   § 3. Les baux visés à l'article 8, §§ 2 et 3, sont constatés par un acte authentique.]1

  
§ 2. - Pachttijd.
§ 2. - De la durée des baux à ferme.
Art.4. De pachttijd wordt vastgesteld door de partijen; hij mag niet korter zijn dan negen jaar. Is een kortere tijd bedongen, dan wordt hij van rechtswege op negen jaar gebracht.
  Bij gebreke van geldige opzegging wordt de pact van rechtswege verlengd voor opeenvolgende periodes van negen jaar bij het eindigen van de gebruiksperiode, zelfs indien de huur van de eerste gebruiksperiode langer is geweest dan negen jaar.
Art.4. La durée d'un bail à ferme est fixée par les parties; elle ne peut être inférieure à neuf ans. Si une durée inférieure a été stipulée, elle est de plein droit portée à neuf ans.
  A défaut de congé valable, le bail est prolongé de plein droit à son expiration, par périodes successives de neuf ans, même si la durée de la première occupation a excédé neuf ans.
Art. 4_WAALS_GEWEST.    De pachttijd wordt vastgesteld door de partijen; hij mag niet korter zijn dan negen jaar. Is een kortere tijd bedongen, dan wordt hij van rechtswege op negen jaar gebracht.  [1 Bij gebreke van geldige opzegging wordt de pacht van rechtswege verlengd voor opeenvolgende periodes van negen jaar bij het eindigen van de gebruiksperiode, zelfs indien de huur van de eerste gebruiksperiode langer is geweest dan negen jaar. Na afloop van de derde verlenging eindigt de pacht van rechtswege.]1  [1 Wanneer de pachter na afloop van de derde verlenging op het pachtgoed wordt gelaten, wordt de pacht, in afwijking van lid 2, van jaar tot jaar tussen dezelfde pachtovereenkomstsluitende partijen verlengd. Er kan zich tijdens deze stilzwijgende verlenging geen enkele overdracht of bevoorrechte overdracht voordoen. In afwijking van artikel 43 wordt de pacht op dag van overlijden van de pachter of op een latere datum opgezegd, om de volledige oogst van de wassende vruchten door zijn erfgenamen of rechthebbenden mogelijk te maken.]1
  
Art. 4 _REGION_WALLONNE.    La durée d'un bail à ferme est fixée par les parties; elle ne peut être inférieure à neuf ans. Si une durée inférieure a été stipulée, elle est de plein droit portée à neuf ans.  [1 A défaut de congé valable, le bail est prolongé de plein droit à son expiration par périodes successives de neuf ans mais dans la limite de trois prolongations, même si la durée de la première période a excédé neuf ans. Au terme de la troisième prolongation, le bail prend fin de plein droit.]1  [1 Par dérogation à l'alinéa 2, au terme de la troisième prolongation, lorsque le preneur est laissé dans les lieux, le bail se poursuit d'année en année par tacite reconduction entre les mêmes parties au bail à ferme. Aucune cession ou cession privilégiée ne peut intervenir durant cette tacite reconduction. Par dérogation à l'article 43, le bail est résilié au jour du décès du preneur ou à une date ultérieure permettant le complet enlèvement de la récolte croissante par ses héritiers ou ayants droits.]1
  
Art.5. De bepalingen van artikel 4 zijn niet toepasselijk op overeenkomsten betreffende percelen, door de verpachter gevoegd bij grotere percelen of bij hoevegebouwen die hij ingevolge een vroegere overeenkomst aan dezelfde pachter heeft verpacht; die percelen kunnen worden verpacht voor een termijn die tegelijk met de hoofdpacht eindigt.
Art.5. Les dispositions de l'article 4 ne sont pas applicables aux baux portant sur des parcelles qui sont jointes par le bailleur à l'exploitation de parcelles plus importantes ou de bâtiments agricoles loués par lui au même preneur en vertu d'un bail antérieur; ces parcelles peuvent être louées pour un terme expirant en même temps que la location principale.
§ 3. - Opzegging door de verpachter.
§ 3. - Du congé donné par le bailleur.
Art.6. <W 1988-11-07/43, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  § 1. In afwijking van artikel 4, kan de verpachter op ieder ogenblik een einde maken aan de lopende pacht om de verpachte goederen te gebruiken overeenkomstig hun eindbestemming, indien :
  1° de pachtovereenkomst betrekking heeft op gronden die, wegens hun ligging ten tijde van de overeenkomst, zonder dat er vooraf wegenwerken uitgevoerd dienen te worden, beschouwd moesten worden als bouwgronden of voor industriële doeleinden bestemde gronden, mits zij als zodanig opgegeven zijn in de pachtovereenkomst;
  2° de pachtovereenkomst betrekking heeft op ongebouwde gronden die, op het ogenblik van de opzegging, zonder dat er vooraf wegenwerken uitgevoerd dienen te worden, beschouwd moeten worden als bouwgronden.
  3° de pachtovereenkomst betrekking heeft op gronden die, wegens hun ligging op het ogenblik van elke verlenging van de pacht, beschouwd moeten worden als voor industriële doeleinden bestemde gronden, op voorwaarde dat de verpachter ten minste drie maanden vóór het einde van de lopende pachtperiode, hiervan kennis heeft gegeven aan de pachter;
  4° de pachtovereenkomst betrekking heeft op gronden die als bouwgronden of als voor industriële doeleinden bestemde gronden beschouwd kunnen worden, hetzij bij de aanvang van de pacht, mits zij als zodanig opgegeven zijn in de pachtovereenkomst, hetzij bij een verlenging van de pacht, op voorwaarde dat de verpachter ten minste drie maanden vóór de datum van een verlenging hiervan kennis gegeven heeft aan de pachter, en die vooraf het voorwerp dienen uit te maken van wegenwerken;
  5° de pachtovereenkomst is aangegaan met een openbaar bestuur of een publiekrechtelijk rechtspersoon en betrekking heeft op gronden die vóór het afsluiten van de overeenkomst door dat bestuur of die persoon zijn onteigend of verkregen op grond van een koninklijk besluit dat de onteigening ten algemenen nutte beveelt of toestaat;
  6° de pachtovereenkomst betrekking heeft op gronden die na het sluiten van de overeenkomst verkregen zijn door een openbaar bestuur of een publiekrechtelijke rechtspersoon, op grond van een koninklijk besluit dat de onteigening ten algemenen nutte beveelt of toestaat.
  § 2. In afwijking van artikel 4, kan de verpachter op ieder ogenblik eveneens een einde maken aan de lopende pacht om een aaneengesloten grond die aan zijn woonhuis aansluit en niet groter is dan 20 are, aan te wenden voor gezinsdoeleinden. In geval van geschil over de plaats van het bedoelde perceel beslist de rechter.
Art.6. <L 1988-11-07/43, art. 4, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  § 1. Par dérogation à l'article 4, le bailleur peut mettre fin au bail à tout moment en vue de donner aux biens loués une affectation conforme à leur destination finale, lorsque :
  1° les baux concernent des terrains qui, vu leur situation au moment du bail, devaient être considérés comme terrains à bâtir ou à destination industrielle sans que des travaux de voirie doivent y être effectués au préalable, et à la condition qu'ils aient été déclarés tels dans le bail;
  2° les baux concernent des terrains non bâtis qui, au moment du congé, doivent être considérés comme terrains à bâtir sans que des travaux de voirie doivent y être effectués au préalable;
  3° les baux concernent des terrains qui, vu leur situation à la date de chaque prolongation de bail, doivent être considérés comme terrains à destination industrielle, à la condition que, trois mois au moins avant l'expiration de la période de bail en cours, le bailleur en ait fait la notification au preneur;
  4° les baux concernent des terrains qui peuvent être considérés comme terrains à bâtir ou à destination industrielle, soit au début du bail, à la condition qu'ils aient été déclarés tels dans le bail, soit lors d'une prolongation du bail, à la condition que le bailleur en ait fait la notification au preneur trois mois au moins avant la date d'une prolongation, et qui doivent préalablement faire l'objet de travaux de voirie;
  5° les baux sont consentis par une administration publique ou une personne morale de droit public et concernent des terrains qui, avant la conclusion du bail, ont été expropriés par elle ou acquis par elle, sous le couvert d'un arrêté royal décrétant ou autorisant l'expropriation pour cause d'utilité publique;
  6° les baux concernent des terrains qui, après la conclusion du bail, ont été acquis par une administration publique ou une personne morale de droit public sous le couvert d'un arrêté royal décrétant ou autorisant l'expropriation pour cause d'utilité publique.
  § 2. Par dérogation à l'article 4, le bailleur peut également mettre fin au bail à tout moment, en vue d'affecter à l'usage familial un terrain d'un tenant, contigu à sa maison d'habitation et dont la superficie ne peut excéder 20 ares. En cas de litige concernant l'emplacement de la parcelle considérée, le juge statue.
Art. 6_VLAAMS_GEWEST.   <W 1988-11-07/43, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>   § 1. In afwijking van artikel 4, kan de verpachter op ieder ogenblik een einde maken aan de lopende pacht om de verpachte goederen te gebruiken overeenkomstig hun eindbestemming, indien :  1° de pachtovereenkomst betrekking heeft op gronden die, wegens hun ligging ten tijde van de overeenkomst, zonder dat er vooraf wegenwerken uitgevoerd dienen te worden, beschouwd moesten worden als bouwgronden of voor industriële doeleinden bestemde gronden, mits zij als zodanig opgegeven zijn in de pachtovereenkomst;  [2° De pachtovereenkomst heeft betrekking op ongebouwde gronden die, op het ogenblik van de opzegging, zonder dat er vooraf wegenwerken uitgevoerd moeten worden, beschouwd moeten worden als bouwgronden of op al dan niet bebouwde gronden die gelegen zijn binnen ontginningsgebieden. Als op gronden binnen een ontginningsgebied een door de verpachter verleende toestemming tot ontginning rust of als een ontginningsmachtiging werd verleend, treedt diegene die de toestemming of de ontginningsmachtiging heeft bekomen in de rechten en de plichten van de verpachter;]   3° de pachtovereenkomst betrekking heeft op gronden die, wegens hun ligging op het ogenblik van elke verlenging van de pacht, beschouwd moeten worden als voor industriële doeleinden bestemde gronden, op voorwaarde dat de verpachter ten minste drie maanden vóór het einde van de lopende pachtperiode, hiervan kennis heeft gegeven aan de pachter;  4° de pachtovereenkomst betrekking heeft op gronden die als bouwgronden of als voor industriële doeleinden bestemde gronden beschouwd kunnen worden, hetzij bij de aanvang van de pacht, mits zij als zodanig opgegeven zijn in de pachtovereenkomst, hetzij bij een verlenging van de pacht, op voorwaarde dat de verpachter ten minste drie maanden vóór de datum van een verlenging hiervan kennis gegeven heeft aan de pachter, en die vooraf het voorwerp dienen uit te maken van wegenwerken;  5° de pachtovereenkomst is aangegaan met een openbaar bestuur of een publiekrechtelijk rechtspersoon en betrekking heeft op gronden die vóór het afsluiten van de overeenkomst door dat bestuur of die persoon zijn onteigend of verkregen op grond van een koninklijk besluit dat de onteigening ten algemenen nutte beveelt of toestaat;  6° de pachtovereenkomst betrekking heeft op gronden die na het sluiten van de overeenkomst verkregen zijn door een openbaar bestuur of een publiekrechtelijke rechtspersoon, op grond van een koninklijk besluit dat de onteigening ten algemenen nutte beveelt of toestaat.  § 2. In afwijking van artikel 4, kan de verpachter op ieder ogenblik eveneens een einde maken aan de lopende pacht om een aaneengesloten grond die aan zijn woonhuis aansluit en niet groter is dan 20 are, aan te wenden voor gezinsdoeleinden. In geval van geschil over de plaats van het bedoelde perceel beslist de rechter.  [1 § 3. In afwijking van artikel 4 kan op ieder ogenblik eveneens een einde gemaakt worden aan de lopende pacht als de pachtovereenkomst betrekking heeft op gronden die de houder van een vergunning voor het opsporen of het winnen van koolwaterstoffen of [3 de houder van een vergunning voor het opsporen of het winnen van koolwaterstoffen, de houder van een opsporings- of opslagvergunning in het kader van de geologische opslag van koolstofdioxide of de houder van een vergunning voor het opsporen of het winnen van aardwarmte overeenkomstig artikel 32, 61 of 63/24 van het decreet van 8 mei 2009 betreffende de diepe ondergrond]3 mag bezetten. De genoemde vergunninghouder treedt met het oog op de beëindiging van de lopende pachtovereenkomst in de rechten en de plichten van de verpachter.]1  

Modifications

[3]  <DVR 2009-05-08/15, art. 66, 006; Inwerkingtreding : 06-09-2011>  <DVR 2016-03-25/25, art. 39, 008; Inwerkingtreding : 01-01-2017 (BVR 2016-10-28/24)>     Art. 6_WAALSE_GEWEST.  <W 1988-11-07/43, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>   § 1. In afwijking van artikel 4, kan de verpachter op ieder ogenblik een einde maken aan de lopende pacht om de verpachte goederen te gebruiken overeenkomstig hun eindbestemming, indien :   1° de pachtovereenkomst betrekking heeft op gronden die, wegens hun ligging ten tijde van de overeenkomst, zonder dat er vooraf wegenwerken uitgevoerd dienen te worden, beschouwd moesten worden als bouwgronden of voor industriële doeleinden bestemde gronden, mits zij als zodanig opgegeven zijn in de pachtovereenkomst;   2° de pachtovereenkomst betrekking heeft op ongebouwde gronden die, op het ogenblik van de opzegging, zonder dat er vooraf wegenwerken uitgevoerd dienen te worden, beschouwd moeten worden als bouwgronden.   3° de pachtovereenkomst betrekking heeft op gronden die, wegens hun ligging op het ogenblik van elke verlenging van de pacht, beschouwd moeten worden als voor industriële doeleinden bestemde gronden, op voorwaarde dat de verpachter ten minste drie maanden vóór het einde van de lopende pachtperiode, hiervan kennis heeft gegeven aan de pachter;   4° de pachtovereenkomst betrekking heeft op gronden die als bouwgronden of als voor industriële doeleinden bestemde gronden beschouwd kunnen worden, hetzij bij de aanvang van de pacht, mits zij als zodanig opgegeven zijn in de pachtovereenkomst, hetzij bij een verlenging van de pacht, op voorwaarde dat de verpachter ten minste drie maanden vóór de datum van een verlenging hiervan kennis gegeven heeft aan de pachter, en die vooraf het voorwerp dienen uit te maken van wegenwerken;   5° de pachtovereenkomst is aangegaan met een openbaar bestuur of een publiekrechtelijk rechtspersoon en betrekking heeft op gronden die vóór het afsluiten van de overeenkomst door dat bestuur of die persoon zijn onteigend of verkregen op grond van een koninklijk besluit [3 of van een besluit van de Regeringdat de onteigening ten algemenen nutte beveelt of toestaat;   6° de pachtovereenkomst betrekking heeft op gronden die na het sluiten van de overeenkomst verkregen zijn door een openbaar bestuur of een publiekrechtelijke rechtspersoon, op grond van een koninklijk besluit [3 of van een besluit van de Regeringdat de onteigening ten algemenen nutte beveelt of toestaat.   § 2. In afwijking van artikel 4, kan de verpachter op ieder ogenblik eveneens een einde maken aan de lopende pacht om een aaneengesloten grond die aan zijn woonhuis aansluit en niet groter is dan 20 are, aan te wenden voor gezinsdoeleinden. In geval van geschil over de plaats van het bedoelde perceel beslist de rechter.  [2 § 3. In afwijking van artikel 4, kan een lopende landpacht elk ogenblik opgezegd worden als de pachtovereenkomst betrekking heeft op terreinen die de houder van een onderzoeks- of opslagvergunning in het kader van de geologische opslag van kooldioxide mag gebruiken [4 overeenkomstig artikel D.XI.21 van het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen. Met het oog op de opzegging van de lopende pachtovereenkomst wordt de houder van de vergunning in de plaats gesteld van de rechten en plichten van de verpachter.  [3 § 4. In afwijking van artikel 4 kan de verpachter, met het oog op de verkoop van een perceel, van een blok percelen of van een deel van een landbouwperceel, eveneens de pacht beëindigen voor wat betreft de onder deze verkoop vallende oppervlakte als:   1° dit landbouwperceel vooraf in de pachtovereenkomst geïdentificeerd is;   2° dit landbouwperceel maximaal twee hectare groot is of niet meer dan tien percent vertegenwoordigt van een geheel van percelen uit één stuk die deel uitmaken van éénzelfde pachtovereenkomst tussen dezelfde verpachter en dezelfde pachter;   3° de pachter de pachtovereenkomst betreffende het perceel genoten heeft gedurende minstens drie maanden voorafgaand aan de opzegging gedaan door de verpachter.   De pachtovereenkomst wordt opgezegd op de dag van overschrijving van de authentieke akte van verkoop. Deze termijn wordt zo verlengd, dat de groeiende oogst volledig weggehaald kan worden.   De dag van de opzegging wordt de pachtovereenkomst voortgezet voor de overige goeden die tussen partijen in pacht zijn gegeven. De oppervlaktes en de bedragen van de pacht worden zo aangepast dat de vermindering van de verpachte oppervlakte in rekening wordt gebracht.   De opzegging gedaan aan de pachter:   1° bevat de nauwkeurige aanduiding van het perceel dat in de verkoop wordt beoogd;   2° geldt twee jaar te rekenen van de kennisgeving ervan. Als de verkoop van het perceel niet binnen die termijn is verwezenlijkt, vervalt de opzegging.   Het voorkooprecht van de pachter bepaald in artikel 47 is van toepassing.  ----------  <DWG 2013-07-10/39, art. 46, 007; Inwerkingtreding : 13-09-2013>   <DWG 2019-05-02/90, art. 6, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>   <DWG 2024-03-14/32, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-07-2024>   Art. 7. <W 1988-11-07/43, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  De verpachter kan bij het verstrijken van elke pachtperiode een einde maken aan de pacht, indien hij van een ernstige reden doet blijken. Ongeacht de in artikel 6 bedoelde redenen kunnen als ernstige redenen uitsluitend worden aanvaard :  1° het door de verpachter te kennen gegeven voornemen om zelf het verpachte goed geheel of gedeeltelijk te exploiteren of de exploitatie ervan geheel of gedeeltelijk over te dragen aan zijn echtgenoot, aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.  Ingeval het pachtgoed medeëigendom is of wordt van verscheidene personen, kan aan de pachtovereenkomst slechts een einde worden gemaakt voor de persoonlijke exploitatie ten behoeve van een medeëigenaar, zijn echtgenoot, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen, of die van zijn echtgenoot of van de echtgenoot van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, voor zover die medeëigenaar ten minste de onverdeelde helft van het pachtgoed bezit of zijn deel heeft verkregen door erfopvolging of legaat;  2° het voornemen van de verpachter om een of meer verpachte percelen waarvoor opzegging is gedaan, te voegen bij percelen door hem aan een andere pachter verpacht, op voorwaarde dat deze verrichting geboden is ter wille van een onbetwistbaar economisch of familiaal belang en dat de leefbaarheid van het bedrijf van de zittende pachter niet in het gedrang wordt gebracht;  3° de ruil van percelen door dezelfde verpachter aan verscheidene pachters verpacht, met het doel herverkavelde bedrijven te vormen;  4° de verdeling van het bedrijf in twee of meer nieuwe bedrijven, hetzij om ernstige economische redenen, hetzij om sociale of familieredenen, zoals de vestiging van jonge gezinnen, het tot stand brengen van kleine landeigendommen, enz., op voorwaarde dat de leefbaarheid van het bedrijf van de zittende pachter niet in het gedrang wordt gebracht;  5° grondige wijzigingen in de samenstelling van het gezin van de pachter, zodanig dat de bedrijfsmogelijkheden van het gepachte goed ernstig bedreigd zijn;  6° waardevermindering van het gepachte goed door slechte bebouwing of ernstige nalatigheid in het ten laste van de pachter komende onderhoud van de gepachte gebouwen;  7° zware beledigingen of daden van kennelijke vijandigheid van de pachter tegen de verpachter of tegen leden van zijn familie die onder zijn dak wonen;  8° veroordeling van de pachter wegens daden die het vertrouwen van de verpachter aan het wankelen kunnen brengen of de normale betrekkingen van verpachter tot pachter onmogelijk kunnen maken;  9° de aanwending van percelen voor doeleinden van algemeen belang door een openbaar bestuur of een publiekrechtelijke rechtspersoon;  10° de aanwending van percelen als bouwgronden of als gronden voor industriële doeleinden bestemd, mits zij wegens hun ligging op het ogenblik van de opzegging als zodanig moeten worden beschouwd.  Art. 7_WAALS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  De verpachter kan bij het verstrijken van elke pachtperiode een einde maken aan de pacht, indien hij van een ernstige reden doet blijken. Ongeacht de in artikel 6 bedoelde redenen kunnen als ernstige redenen uitsluitend worden aanvaard :  1° het door de verpachter te kennen gegeven voornemen om zelf het verpachte goed geheel of gedeeltelijk te exploiteren of de exploitatie ervan geheel of gedeeltelijk over te dragen aan zijn echtgenoot [1 , aan zijn wettelijk samenwonende, aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot [1 , zijn wettelijk samenwonendeof aan de echtgenoten [1 of aan de wettelijk samenwonendenvan de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.  Ingeval het pachtgoed medeëigendom is of wordt van verscheidene personen, kan aan de pachtovereenkomst slechts een einde worden gemaakt voor de persoonlijke exploitatie ten behoeve van een medeëigenaar, zijn echtgenoot [1 of diens wettelijke samenwonende, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen [1 of diens wettelijke samenwonende, of die van zijn echtgenoot of van de echtgenoot [1 of de wettelijk samenwonendenvan de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, voor zover die medeëigenaar ten minste de onverdeelde helft van het pachtgoed bezit of zijn deel heeft verkregen door erfopvolging of legaat;  2° het voornemen van de verpachter om een of meer verpachte percelen waarvoor opzegging is gedaan, te voegen bij percelen door hem aan een andere pachter verpacht, op voorwaarde dat deze verrichting geboden is ter wille van een onbetwistbaar economisch of familiaal belang en dat de leefbaarheid van het bedrijf van de zittende pachter niet in het gedrang wordt gebracht;  3° de ruil van percelen door dezelfde verpachter aan verscheidene pachters verpacht, met het doel herverkavelde bedrijven te vormen;  4° de verdeling van het bedrijf in twee of meer nieuwe bedrijven, hetzij om ernstige economische redenen, hetzij om sociale of familieredenen, zoals de vestiging van jonge gezinnen, het tot stand brengen van kleine landeigendommen, enz., op voorwaarde dat de leefbaarheid van het bedrijf van de zittende pachter niet in het gedrang wordt gebracht;  5° grondige wijzigingen in de samenstelling van het gezin van de pachter, zodanig dat de bedrijfsmogelijkheden van het gepachte goed ernstig bedreigd zijn;  6° waardevermindering van het gepachte goed door slechte bebouwing of ernstige nalatigheid in het ten laste van de pachter komende onderhoud van de gepachte gebouwen;  7° zware beledigingen of daden van kennelijke vijandigheid van de pachter tegen de verpachter of tegen leden van zijn familie die onder zijn dak wonen;  8° veroordeling van de pachter wegens daden die het vertrouwen van de verpachter aan het wankelen kunnen brengen of de normale betrekkingen van verpachter tot pachter onmogelijk kunnen maken;  9° de aanwending van percelen voor doeleinden van algemeen belang door een openbaar bestuur of een publiekrechtelijke rechtspersoon;  10° de aanwending van percelen als bouwgronden of als gronden voor industriële doeleinden bestemd, mits zij wegens hun ligging op het ogenblik van de opzegging als zodanig moeten worden beschouwd.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 7, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 8. <W 1988-11-07/43, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  § 1. Gedurende elk van de opeenvolgende pachtperiodes, met uitsluiting van de eerste en de tweede, kan de verpachter, in afwijking van artikel 4, een einde maken aan de pacht om zelf het verpachte goed geheel te exploiteren of de exploitatie ervan geheel over te dragen aan zijn echtgenoot, aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen (of aan zijn bloedverwanten tot de vierde graad). <W 1999-05-13/42, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 13-07-1999>  De bepalingen van artikel 7, 1°, tweede lid, zijn van toepassing.  § 2. In afwijking van artikel 4 kunnen de partijen een pacht van minstens 27 jaar afsluiten.  Op het einde van deze pacht kan de verpachter een einde maken aan de pacht om zelf het verpachte goed geheel of gedeeltelijk te exploiteren of de exploitatie ervan over te dragen aan zijn echtgenoot, aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen. De bepalingen van artikel 7, 1°, tweede lid, en van artikel 9, eerste lid, zijn van toepassing.  Op het einde van deze pacht kan de verpachter eveneens geheel of gedeeltelijk een einde maken aan de pacht om de goederen te vervreemden.  Onderpacht en pachtoverdracht zijn mogelijk overeenkomstig de artikelen 30, 31, 32, 34 en 34bis zonder dat echter hierdoor de vaste duur overschreden kan worden.  Onder voorbehoud van de vorige leden zijn de bepalingen van deze wet volledig van toepassing op de pacht van minstens 27 jaar.  § 3. In afwijking van artikel 4 kunnen de partijen een loopbaanpacht afsluiten.  De loopbaanpacht wordt afgesloten voor een vaste duur die gelijk is aan het verschil tussen het ogenblik waarop de pachter vijfenzestig jaar zal zijn en de huidige leeftijd van de kandidaat-pachter. Deze vaste periode moet minstens zevenentwintig jaar omvatten. In het geval er meerdere pachters zijn, wordt de vaste duur berekend volgens de leeftijd van de jongste medepachter.  Op het einde van een loopbaanpacht kan de verpachter van rechtswege vrij over zijn goed beschikken zonder dat de pachter zich hiertegen kan verzetten.  Onderpacht en pachtoverdracht zijn mogelijk overeenkomstig de artikelen 30, 31, 32, 34 en 34bis zonder dat echter hierdoor de vaste duur overschreden kan worden.  Wanneer de pachter in het bezit van het goed wordt gelaten na het einde van de loopbaanpacht, wordt de loopbaanpacht stilzwijgend verlengd van jaar tot jaar.  Onder voorbehoud van de vorige leden zijn de bepalingen van deze wet volledig van toepassing op de loopbaanpacht.  Art. 8_WAALS_GEWEST.   [1 § 1. Te rekenen van de derde pachtperiode kan de verpachter, in afwijking van artikel 4 de pacht beëindigen mits een opzegging overeenkomstig artikel 11.3 gegeven, om zelf het verpachte goed geheel te exploiteren of de exploitatie ervan geheel over te dragen aan zijn echtgenoot, aan zijn wettelijk samenwonende, aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot of aan de echtgenoten of aan de samenwonende echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen of aan zijn bloedverwanten tot de vierde graad.   De bepalingen van artikel 7, 1°, lid 2, zijn van toepassing.   § 2. In afwijking van artikel 4 kunnen de partijen een pacht van minstens 27 jaar afsluiten, de zgn. langdurige pacht.   Te rekenen van deze pacht kan de verpachter, in afwijking van artikel 4 de pacht beëindigen mits een opzegging overeenkomstig artikel 11.3 gedaan, om zelf het verpachte goed geheel te exploiteren of de exploitatie ervan geheel over te dragen aan zijn echtgenoot, aan zijn wettelijk samenwonende, aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot of aan zijn wettelijk samenwonende of aan de echtgenoten of aan de samenwonende echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen. De bepalingen bedoeld in artikel 7, lid 2, en 9, lid 1, zijn van toepassing.   Op het einde van deze pacht kan de verpachter eveneens geheel of gedeeltelijk een einde maken aan de pacht om de goederen te vervreemden.   Onderpacht en pachtoverdracht zijn mogelijk overeenkomstig de artikelen 30, 31, 32, 34 en 34bis zonder dat echter hierdoor de vaste duur overschreden kan worden.   Onder voorbehoud van huidige paragraaf zijn de bepalingen van deze wet volledig van toepassing op de pacht van minstens 27 jaar.   Wanneer de pachter na de duur bedoeld in lid 1 op het pachtgoed wordt gelaten, wordt de pacht verlengd voor één enkele periode van negen jaar. Wanneer de pachter na afloop van deze negenjarige periode op het pachtgoed wordt gelaten, wordt de pacht, in afwijking van lid 2, van jaar tot jaar tussen dezelfde pachtovereenkomstsluitende partijen verlengd. Er kan zich tijdens deze stilzwijgende verlenging geen enkele overdracht of bevoorrechte overdracht voordoen. Wanneer de pachter gedurende deze stilzwijgende verlenging overlijdt, wordt de pacht, in afwijking van artikel 43, opgezegd op de dag van het overlijden van de pachter of op een latere datum zodat de groeiende oogst volledig weggehaald kan worden door zijn erfgenamen of rechthebbenden.   De voordelen verbonden aan de langdurige pachtovereenkomsten blijven van toepassing tijdens de periodes van stilzwijgende verlenging.   § 3. In afwijking van artikel 4 kunnen de partijen een loopbaanpacht afsluiten.   De loopbaanpacht wordt afgesloten voor een bepaalde duur die gelijk is aan het verschil tussen het ogenblik waarop de pachter de wettelijke pensioenleeftijd bereikt zal hebben en zijn leeftijd op de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst. Die bepaalde periode bedraagt minstens zeventwintig jaar. In het geval er meerdere pachters zijn, wordt de bepaalde duur berekend volgens de leeftijd van de jongste medepachter.   Op het einde van een loopbaanpacht kan de verpachter van rechtswege vrij over zijn goed beschikken zonder dat de pachter zich hiertegen kan verzetten.   Onderpacht en pachtoverdracht zijn mogelijk overeenkomstig de artikelen 30, 31, 32, 34 en 34bis zonder dat echter hierdoor de vaste duur overschreden kan worden.   Wanneer de pachter in het bezit van het goed wordt gelaten na het einde van de loopbaanpacht, wordt de loopbaanpacht stilzwijgend verlengd van jaar tot jaar. Er kan zich tijdens deze stilzwijgende verlenging geen enkele overdracht of bevoorrechte overdracht voordoen. In afwijking van artikel 43 wordt de pacht opgezegd op de dag van het overlijden van de pachter of op een latere datum zodat de groeiende oogst volledig weggehaald kan worden door zijn erfgenamen of rechthebbenden.   Onder voorbehoud van de vorige leden zijn de bepalingen van deze wet volledig van toepassing op de loopbaanpacht.   § 4. In afwijking van artikel 4 kan er, voor een duur van vijf jaar of minder, een zgn. pacht van korte duur worden afgesloten in de vorm opgelegd bij artikel 3.   Na afloop van de overeengekomen duur kan de verpachter de pacht overeenkomstig artikel 11, 3/1, mits een opzegging zonder redenen beëindigen.   Niettegenstaande iedere andersluidende clausule of overeenkomst wordt de pacht, bij gebreke van een verlof dat met inachtneming van de termijnen wordt medegedeeld of als de pachter het pachtgoed, zonder verweer van de verpachter, verder blijft gebruiken, geacht afgesloten te zijn voor een periode van negen jaar te rekenen van de datum waarop de aanvankelijke pacht van korte duur in werking is getreden.   De pacht van korte duur kan slechts éénmalig tussen dezelfde partijen worden afgesloten en verlengd, onder dezelfde voorwaarden en zonder dat de totale pachtperiode om één der volgende redenen de vijf jaar overschrijdt:   1° in afwachting van een beëindiging van onverdeeldheid of een vereffening van nalatenschap van de verpachters;   2° in afwachting van het afstuderen van een afstammeling van de verpachter die landbouwer wil worden, aan een landbouwschool ter voorbereiding van de bedrijfsovername;   3° in afwachting van de daadwerkelijke vestiging van een afstammeling van de verpachter binnen de vijf jaar te rekenen van het afsluiten van de pachtovereenkomst;   4° bij ongeschiktheid of ernstige ziekte van de eigenaar-uitbater;   5° in afwachting van een definitieve beslissing over een aanvraag, ingediend op grond van artikel D.IV.22, lid 1, 1°, 2° en 7°, van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, voor de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de provincies, de gemeenten en de openbare instellingen;   6° in afwachting dat de overheid percelen ten algemenen nutte een bestemming verleent.   In afwachting van de leden 1 en 3 kan de pacht van korte duur, afgesloten om één van de redenen bedoeld in lid 4, 5° en 6°, na de vijf jaar, jaar per jaar, worden verlengd totdat de aanvragen, ingediend op grond van artikel D.IV.22, lid 1, 1°, 2° en 7°, van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling beantwoord zijn.   Een verpachter kan over een periode van achttien jaar hoogstens twee pachtovereenkomsten van korte duur afsluiten, telkenmale om verschillende redenen onder die welke beoogd zijn in lid 4 en onverminderd de oorzaken van verlenging bedoeld in de leden 4 en 5.   § 5. In afwijking van artikel 4 kunnen de partijen een zgn. eindeloopbaanpacht afsluiten. De eindeloopbaanpacht wordt afgesloten voor een bepaalde duur die gelijk is aan het verschil tussen het ogenblik waarop de pachter de wettelijke pensioenleeftijd bereikt zal hebben en zijn leeftijd op de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst. In het geval er meerdere pachters zijn, wordt de bepaalde duur berekend volgens de leeftijd van de jongste medepachter.   De eindeloopbaanpacht wordt enkel tussen dezelfde partijen afgesloten als die, welke de pacht, die komt te vervallen, afgesloten hebben, met dezelfde voorwaarden en voordelen en voor dezelfde landbouwgronden, onverminderd artikel 3/1, - 2, van het decreet van 20 oktober 2016 ter beperking van de pachtprijzen. Er kan evenwel geen eindeloopbaanpacht worden afgesloten als vervolg op een pacht van korte duur.   Op het einde van een eindeloopbaanpacht kan de verpachter van rechtswege vrij over zijn goed beschikken zonder dat de pachter zich hiertegen kan verzetten.   De onderpacht, de pachtoverdracht en het voorkooprecht als bepaald in artikelen 30, 31, 32, 34, 35 en 47 zijn niet van toepassing op de eindeloopbaanpacht.   Wanneer de pachter na de periode, bedoeld in lid 1, in onderling overleg van de overeenkomstsluitende partijen op het pachtgoed wordt gelaten, wordt de pacht, jaar per paar, tussen bedoelde partijen verdergezet. In afwijking van artikel 43 wordt de pacht opgezegd op de dag van het overlijden van de pachter of op een latere datum zodat de groeiende oogst volledig weggehaald kan worden door zijn erfgenamen of rechthebbenden.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 8, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 8BIS. <W 1988-11-07/43, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  Indien de pachter die na het bereiken van de pensioenleeftijd een rust- of overlevingspensioen geniet, onder de in artikel 34 vermelde personen niemand kan aanwijzen die eventueel zijn exploitatie kan voortzetten, kan de verpachter een einde maken aan de pacht om zelf het verpachte goed geheel of gedeeltelijk te exploiteren of de exploitatie ervan over te dragen aan zijn echtgenoot, aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen. De bepalingen van artikel 7, 1°, tweede lid, zijn van toepassing.  Indien verscheidene pachters het goed gemeenschappelijk pachten, moeten al deze pachters voldoen aan alle in het voorgaande lid gestelde voorwaarden.  Onder dezelfde voorwaarden kan de verpachter geheel of gedeeltelijk een einde maken aan de pacht om de goederen te verpachten of te vervreemden met het oog op exploitatie door een leefbaar bedrijf of door een bedrijf dat het voorwerp van een ontwikkelingsplan uitmaakt, overeenkomstig de wetgeving en reglementering inzake de modernisering van de landbouwbedrijven.  De verpachting of de vervreemding bedoeld in het voorgaande lid, moet voltrokken zijn binnen een termijn van zes maanden nadat de pachter aan wie opzegging werd gegeven, het goed verlaten heeft.  De exploitatie van het van de pachter op grond van deze bepalingen teruggenomen goed, evenals de persoon van de aanstaande exploitant, moeten voldoen aan de in artikel 9 gestelde voorwaarden.  De bepalingen van artikel 10, 12, met uitzondering van het 2, het 5 en het 7, en van artikel 13 van deze wet, zijn van overeenkomstige toepassing op deze opzegging. In geval van toepassing van het derde lid van dit artikel is artikel 12, 1°, tweede lid, niet van toepassing.  Art. 8bis_WAALS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  [1 Indien de pachter die na het bereiken van de pensioenleeftijd een rust- of overlevingspensioen geniet, onder de in artikel 34 vermelde personen niemand kan aanwijzen die eventueel zijn exploitatie kan voortzetten, kan de verpachter mits een opzegging, gedaan overeenkomstig artikel 11.4, een einde maken aan de pacht om zelf het verpachte goed geheel of gedeeltelijk te exploiteren of de exploitatie ervan over te dragen aan zijn echtgenoot, aan zijn wettelijk samenwonende, aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende of aan de echtgenoten of wettelijk samenwonenden van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen. De bepalingen van artikel 7, 1°, lid 2, zijn van toepassing.  [1 De personen bedoeld in artikel 34, opgegeven door de pachter overeenkomstig lid 1, exploiteren zelf de in pacht gekregen gronden in een termijn van drie jaar, te rekenen van de zending van de opzegging. Bij gebreke daarvan kan de verpachter zonder opzegging en onverminderd de termijn die nodig is om de groeiende oogst op het tijdstip van de opzegging weg te halen, een einde maken aan de pacht.   Voor de toepassing van het eerste lid wordt de bewijslast uitgevoerd overeenkomstig artikel 57bis.  Indien verscheidene pachters het goed gemeenschappelijk pachten, moeten al deze pachters voldoen aan alle in [1 lid 1gestelde voorwaarden.  Onder dezelfde voorwaarden kan de verpachter geheel of gedeeltelijk een einde maken aan de pacht om de goederen te verpachten of te vervreemden met het oog op exploitatie door een leefbaar bedrijf of door een bedrijf [1 dat het voorwerp uitmaakt van een plan tot materiële verbetering van de exploitatie waaruit investeringen blijken die verricht zijn of zullen worden om de exploitatie op te richten, te ontwikkelen, te vermeerderen of om het inkomstenpeil in stand te houden.  De verpachting of de vervreemding bedoeld in het voorgaande lid, moet voltrokken zijn binnen een termijn van zes maanden nadat de pachter aan wie opzegging werd gegeven, het goed verlaten heeft.  De exploitatie van het van de pachter op grond van deze bepalingen teruggenomen goed, evenals de persoon van de aanstaande exploitant, moeten voldoen aan de in artikel 9 gestelde voorwaarden.  De bepalingen van artikel 10, 12, met uitzondering van het 2, het 5 en het 7, en van artikel 13 van deze wet, zijn van overeenkomstige toepassing op deze opzegging. In geval van toepassing [1 van lid 5is [1 artikel 12.1, lid 2, niet van toepassing.  [1 Voor de toepassing van dit artikel worden de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Provincies, de gemeenten en de openbare inrichtingen ervan vrijgesteld om persoonlijk het pachtgoed geheel of gedeeltelijk uit te baten om de pacht te beëindigen. De pacht wordt beëindigd middels een opzegging, gegeven overeenkomstig artikel 11.4  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 9, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 9. <W 1988-11-07/43, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  De exploitatie van het goed dat van de pachter is teruggenomen op grond van bij artikelen 7, 1°, en 8, bepaalde reden, moet een persoonlijke, werkelijke en ten minste negen jaar voortgezette exploitatie zijn door degene of degenen die in de opzegging als aanstaande exploitant zijn aangewezen of, indien zij rechtspersonen zijn, door hun verantwoordelijke organen of bestuurders en niet alleen door hun aangestelden.  De opzeggingsreden bestaande in de persoonlijke exploitatie kan evenwel niet worden aangevoerd door personen noch, indien het om rechtspersonen gaat, door hun verantwoordelijke organen of bestuurders die, op het ogenblik van het verstrijken van de opzeggingstermijn, de leeftijd van 65 jaar zouden hebben bereikt of de leeftijd van 60 jaar wanneer het een persoon betreft die niet gedurende ten minste drie jaar landbouwexploitant is geweest, degene die na de stopzetting van zijn landbouwbedrijf het bedrijf verpacht, kan evenmin die reden aanvoeren.  De opzegging voor persoonlijke exploitatie kan evenmin als reden worden aangevoerd door de titularis van een vruchtgebruik gevestigd onder de levenden door de wil van de mens (...). <W 2003-05-03/57, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 10-07-2003>  Degene of degenen die in de opzegging als aanstaande exploitant zijn aangewezen en indien zij rechtspersonen zijn, hun verantwoordelijke organen of bestuurders moeten :  - ofwel houder zijn van een getuigschrift of diploma afgegeven na het volgen met goed gevolg van een landbouwcursus of van onderwijs aan een land- of tuinbouwschool;  - ofwel landbouwexploitant zijn of geweest zijn in de voorbije periode van vijf jaar gedurende ten minste één jaar;  - ofwel reeds effectief gedurende ten minste één jaar aan een landbouwexploitatie hebben deelgenomen.  De rechtspersonen bedoeld in dit artikel moeten opgericht zijn overeenkomstig de wet van 12 juli 1979 tot instelling van de landbouwvennootschap of in de vorm van een personenvennootschap of een eenpersoonsvennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Daarenboven moeten degenen die als bestuurder of zaakvoerder de leiding hebben van de activiteit die in de vennootschap wordt gevoerd, daadwerkelijke arbeid verrichten op het landbouwbedrijf.  Art. 9_WAALS_GEWEST.   <W 1988-11-07/43, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  De exploitatie van het goed dat van de pachter is teruggenomen op grond van bij artikelen 7, 1°, en 8, bepaalde reden, moet een persoonlijke, werkelijke en ten minste negen jaar voortgezette exploitatie zijn door degene of degenen die in de opzegging als aanstaande exploitant zijn aangewezen of, indien zij rechtspersonen zijn, door hun verantwoordelijke organen of bestuurders en niet alleen door hun aangestelden.  [1 De opzeggingsreden bestaande in de persoonlijke exploitatie wordt evenwel niet aangevoerd ten bate van personen die de wettelijke pensioenleeftijd bereikt zouden hebben op het tijdstip van de opzegging of, in geval van rechtspersonen, waarvan de verantwoordelijke organen of bestuurders de wettelijke pensioenleeftijd bereikt zouden hebben op het tijdstip van de opzegging. Die grens kan met vijf jaar vooruitgeschoven worden wanneer de begunstigde van de opzegging tijdens minstens drie jaar nooit landbouwer is geweest. Degene die na de overdracht van zijn landbouwbedrijf genoemd bedrijf verpacht heeft, kan die reden evenmin inroepen, behalve als de opzegging gegeven is ten bate van één van zijn naasten bedoeld in de artikelen 7, 1°, en 8, § 1, en op voorwaarde dat de begunstigde van het verlof niet deel genomen heeft aan de beslissing om af te zien van de exploitatie en de inpachtgeving.  De opzegging voor persoonlijke exploitatie kan evenmin als reden worden aangevoerd door de titularis van een vruchtgebruik gevestigd onder de levenden door de wil van de mens (...). <W 2003-05-03/57, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 10-07-2003>  Degene of degenen die in de opzegging als aanstaande exploitant zijn aangewezen en indien zij rechtspersonen zijn, hun verantwoordelijke organen of bestuurders moeten :  - ofwel houder zijn van een getuigschrift of diploma afgegeven na het volgen met goed gevolg van een landbouwcursus of van onderwijs aan een land- of tuinbouwschool;  - ofwel landbouwexploitant zijn of geweest zijn in de voorbije periode van vijf jaar gedurende ten minste één jaar;  - ofwel reeds effectief gedurende ten minste één jaar aan een landbouwexploitatie hebben deelgenomen.  De rechtspersonen bedoeld in dit artikel moeten opgericht zijn [2 in de vorm van een vennootschap die erkend is als landbouwbedrijf in de zin van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen. Daarenboven moeten degenen die als bestuurder of zaakvoerder de leiding hebben van de activiteit die in de vennootschap wordt gevoerd, daadwerkelijke arbeid verrichten op het landbouwbedrijf.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 10,1°, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>   <DWG 2019-05-02/90, art. 10,2°, 011; Inwerkingtreding : 15-07-2019>   Art. 9_VLAAMS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  De exploitatie van het goed dat van de pachter is teruggenomen op grond van bij artikelen 7, 1°, en 8, bepaalde reden, moet een persoonlijke, werkelijke en ten minste negen jaar voortgezette exploitatie zijn door degene of degenen die in de opzegging als aanstaande exploitant zijn aangewezen of, indien zij rechtspersonen zijn, door hun verantwoordelijke organen of bestuurders en niet alleen door hun aangestelden.  De opzeggingsreden bestaande in de persoonlijke exploitatie kan evenwel niet worden aangevoerd door personen noch, indien het om rechtspersonen gaat, door hun verantwoordelijke organen of bestuurders die, op het ogenblik van het verstrijken van de opzeggingstermijn, de leeftijd van 65 jaar zouden hebben bereikt of de leeftijd van 60 jaar wanneer het een persoon betreft die niet gedurende ten minste drie jaar landbouwexploitant is geweest, degene die na de stopzetting van zijn landbouwbedrijf het bedrijf verpacht, kan evenmin die reden aanvoeren.  De opzegging voor persoonlijke exploitatie kan evenmin als reden worden aangevoerd door de titularis van een vruchtgebruik gevestigd onder de levenden door de wil van de mens (...). <W 2003-05-03/57, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 10-07-2003>  Degene of degenen die in de opzegging als aanstaande exploitant zijn aangewezen en indien zij rechtspersonen zijn, hun verantwoordelijke organen of bestuurders moeten :  - ofwel houder zijn van een getuigschrift of diploma afgegeven na het volgen met goed gevolg van een landbouwcursus of van onderwijs aan een land- of tuinbouwschool;  - ofwel landbouwexploitant zijn of geweest zijn in de voorbije periode van vijf jaar gedurende ten minste één jaar;  - ofwel reeds effectief gedurende ten minste één jaar aan een landbouwexploitatie hebben deelgenomen.  [1 De rechtspersonen, vermeld in dit artikel, moeten zijn erkend als landbouwonderneming als vermeld in artikel 8:2 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen. Daarenboven moeten degenen die als bestuurder of zaakvoerder de leiding hebben van de activiteit die in de vennootschap wordt gevoerd, daadwerkelijke arbeid verrichten op het landbouwbedrijf.  ----------  <DVR 2019-04-26/31, art. 28, 010; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 10. <W 1988-11-07/43, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  Geen persoonlijke exploitatie is de aanplanting van het pachtgoed door de genothebbers van de terugneming gedurende negen jaar na het vertrek van de pachter, met naaldbomen, loofbomen of heesters, tenzij het gaat om tuinbouw of om een aanplanting die noodzakelijk is voor de bewaring van het goed. De vrederechter kan vrijstelling van dit verbod verlenen na het advies te hebben ingewonnen van de rijkslandbouwkundige ingenieur van de streek.  De aanplanting met kerstbomen binnen negen jaar na het vertrek van de pachter is geen persoonlijke exploitatie tenzij de genothebber van de terugneming reeds een tuinbouwbedrijf exploiteert en de vrederechter vrijstelling van dit verbod verleent na het advies te hebben ingewonnen van de rijkslandbouwkundige ingenieur van de streek.  Geen persoonlijke exploitatie is de verkoop van gras of van te velde staande oogst ingeval de genothebbers van de terugneming gedurende negen jaar na het vertrek van de pachter niet voor het gewone teelt- en onderhoudswerk zorgen, noch het in bewaring nemen van dieren gedurende dezelfde periode van negen jaar.  Art. 10_WAALS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  Geen persoonlijke exploitatie is de aanplanting van het pachtgoed door de genothebbers van de terugneming gedurende negen jaar na het vertrek van de pachter, met naaldbomen, loofbomen of heesters, tenzij het gaat om tuinbouw of om een aanplanting die noodzakelijk is voor de bewaring van het goed. De vrederechter kan vrijstelling van dit verbod verlenen na het advies te hebben ingewonnen [1 van de ambtenaar aangewezen door de Regering.  De aanplanting met kerstbomen binnen negen jaar na het vertrek van de pachter is geen persoonlijke exploitatie tenzij de genothebber van de terugneming reeds een tuinbouwbedrijf exploiteert en de vrederechter vrijstelling van dit verbod verleent na het advies te hebben ingewonnen [1 van de ambtenaar aangewezen door de Regering.  Geen persoonlijke exploitatie is de verkoop van gras of van te velde staande oogst ingeval de genothebbers van de terugneming gedurende negen jaar na het vertrek van de pachter niet voor het gewone teelt- en onderhoudswerk zorgen, noch het in bewaring nemen van dieren gedurende dezelfde periode van negen jaar.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 11, 011; Inwerkingtreding : 21-05-2021>      Art. 10bis_WAALS_GEWEST.   [1 Voor de toepassing van deze afdeling wordt de exploitatie als vennoot zaakvoerder van een VOFLO, als commanditaire vennoot van een CommVLO, als bestuurder van een BVLO of als bestuurder van een CVLO gelijkgesteld met een persoonlijke uitbating. Deze regel is zowel op de pachter als op de verpachter van toepassing, wier rechten en verplichten volledig behouden blijven.   In geval van inbreng van de eigendom, van het gebruiksrecht of van het genotsrecht van het verpachte goed in een VOFLO, in een CommVLO, in een BVLO of in een CVLO, kan die vennootschap die opzegging enkel geven als de verpachter-inbrenger, diens echtgenoot (-genote), zijn wettelijk samenwonende, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of die van zijn of haar echtgenoot (-genote) of van zijn of haar wettelijk samenwonende als naar gelang het geval het statuut bezitten van vennoot-zaakvoerder, commanditaire vennoot of bestuurder in de vennootschap.  ----------  <Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/90, art. 12, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 11. <W 1988-11-07/43, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  1. In gevallen als bedoeld in de artikelen 6 en 7, 9° en 10°, kan aan de pachter slechts opzegging worden gedaan met een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden. Deze termijn wordt verlengd om de pachter de tijd te geven de wassende vruchten te oogsten.  2. In gevallen als bedoeld in artikel 7, 1° tot 8°, kan aan de pachter slechts opzegging worden gedaan met een opzeggingstermijn van ten minste twee jaar en ten hoogste vier jaar.  3. In gevallen als bedoeld in artikel 8, §§ 1 en 2, kan aan de pachter slechts opzegging worden gedaan met een opzeggingstermijn van ten minste drie jaar en ten hoogste vier jaar.  4. In het geval als bedoeld in artikel 8bis, kan aan de pachter slechts opzegging worden gedaan met een opzeggingstermijn van ten minste een jaar en ten hoogste vier jaar.  Art. 11_WAALS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  1. In gevallen als bedoeld in de artikelen 6 en 7, 9° en 10°, kan aan de pachter slechts opzegging worden gedaan met een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden. [1 Deze termijn wordt verlengd om de pachter de tijd te geven de wassende vruchten te oogsten.  [1 1/1. In het geval bedoeld in artikel 6, § 4, wordt van de opzegging kennis aan de pachter gegeven minstens zes maanden voor de verkoop.  2. In gevallen als bedoeld in artikel 7, 1° tot 8°, kan aan de pachter slechts opzegging worden gedaan met een opzeggingstermijn van ten minste twee jaar en ten hoogste vier jaar.  3. In gevallen als bedoeld in artikel 8, §§ 1 en 2, kan aan de pachter slechts opzegging worden gedaan met een opzeggingstermijn van ten minste drie jaar en ten hoogste vier jaar.  [1 3/1. In het geval van artikel 8, § 4, wordt de pacht beëindigd mits een opzegging waarvan door één van beide partijen kennis wordt gegeven minstens zes maanden voor verstrijken van de overeengekomen duurtijd. De pacht wordt verlengd om de pachter de tijd te geven de wassende vruchten te oogsten.  4. In het geval als bedoeld in artikel 8bis, kan aan de pachter slechts opzegging worden gedaan met een opzeggingstermijn van ten minste een jaar en ten hoogste vier jaar.  [1 5. In het geval van een stilzwijgende verlenging jaar per jaar wordt de opzegging aan de pachter gegeven met een opzegging van zes maanden om de pachter zijn wassende vruchten te laten weghalen.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 13, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 11bis. <W 23-11-1978, art. 1> Onverminderd de bepalingen van artikel 14 kan degene die door ruil eigenaar-verpachter is geworden, geen opzegging doen om zelf het verpachte goed te exploiteren of de exploitatie ervan over te dragen aan zijn echtgenoot, aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot, tijdens de pachtperiode die loopt op het ogenblik van het verlijden van de authentieke akte. In de daaropvolgende periode kan hij slechts opzegging doen met een opzeggingstermijn van ten minste zes jaar. De artikelen 7, 1°, en 8 zijn van overeenkomstige toepassing op deze opzegging.  Art. 11bis_WAALS_GEWEST.    <W 23-11-1978, art. 1> Onverminderd de bepalingen van artikel 14 kan degene die door ruil eigenaar-verpachter is geworden, geen opzegging doen om zelf het verpachte goed te exploiteren of de exploitatie ervan over te dragen aan zijn echtgenoot [1 , aan zijn wettelijk samenwonende, aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot [1 of zijn wettelijk samenwonende, tijdens de pachtperiode die loopt op het ogenblik van het verlijden van de authentieke akte. In de daaropvolgende periode kan hij slechts opzegging doen met een opzeggingstermijn van ten minste zes jaar. De artikelen 7, 1°, en 8 zijn van overeenkomstige toepassing op deze opzegging.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 14, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 12. <W 1988-11-07/43, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  1. Op straffe van nietigheid moeten in de opzegging duidelijk de juiste reden of redenen opgegeven worden waarom zij wordt gedaan. Ook moet daarin worden vermeld dat de verpachter bij gebreke van een hem binnen dertig dagen na verzending van de opzegging betekende schriftelijke instemming, de geldigverklaring ervan voor de vrederechter zal vorderen.  In de opzegging moet, op straffe van nietigheid, de naam, de voornaam, het beroep, de geboortedatum, de burgerlijke stand en het adres van de aanstaande exploitanten vermeld worden.  2. Indien de opzegging berust op redenen bepaald in de artikelen 6, § 1, 1° tot 4°, en 7, 10°, kan de opzegging slechts geldig worden verklaard onder overlegging van een eensluidend verklaard afschrift van de door het bevoegde bestuur verleende bouwvergunning.  Indien de bouwvergunning in geval van een verkaveling niet kan worden overgelegd omdat vooraf wegenwerken moeten worden uitgevoerd, kan de rechter de opzegging geldig verklaren onder overlegging van een eensluidend verklaard afschrift van de verkavelingsvergunning, mits bij dat afschrift een verklaring van het gemeentebestuur is gevoegd waaruit blijkt dat de bouwvergunning afgegeven zal kunnen worden zodra de bedoelde werken zijn uitgevoerd.  3. Indien verscheidene pachters het goed gemeenschappelijk pachten, moet van de opzegging kennis gegeven worden aan al degenen die het goed exploiteren. Weet de verpachter niet wie het goed exploiteert, dan mag hij als exploitant beschouwen degenen die de laatste pacht hebben betaald of, bij gebreke van betaling, de pachter of de pachters die hun woonplaats hebben in de zetel van het bedrijf.  Indien de verpachter bij het overlijden van de pachter niet weet welke erfgenaam of erfgenamen de exploitatie van het verpachte goed voortzetten, mag hij als zodanig beschouwen degene of degenen van de erfgenamen of rechtverkrijgenden die de laatste pacht hebben betaald of, bij gebreke van betaling, de erfgenamen of rechtverkrijgenden die hun woonplaats hebben in de zetel van het bedrijf van de overleden pachter.  4. De opzegging waarin de pachter niet schriftelijk heeft berust, vervalt indien de verpachter niet binnen drie maanden na de opzegging om de geldigverklaring ervan heeft verzocht.  5. Indien reeds in de loop van de opzeggingstermijn blijkt dat het motief bestaande in de persoonlijke exploitatie om een gewichtige reden niet kan worden waargemaakt, kan de pachter de ongeldigverklaring van de opzegging voor de vrederechter vorderen. In dat geval wordt de pacht voortgezet alsof er geen opzegging is betekend.  6. Bij het verzoek tot geldigverklaring van de opzegging, gaat de rechter na of de opzeggingsredenen ernstig en gegrond zijn en met name of uit alle omstandigheden van de zaak blijkt dat de verpachter de als opzeggingsredenen bekend gemaakte voornemens ten uitvoer zal brengen.  Daarenboven, wanneer de pachter zijn hoofdberoep in de landbouw heeft, kan de opzegging voor persoonlijke exploitatie door de rechter slechts geldig worden verklaard indien het exploiteren van het landbouwbedrijf, waarin de betrokken landeigendommen zullen worden geëxploiteerd, een overwegend deel van de beroepsactiviteit (van degene of degenen die volgens de opzegging de landbouwexploitatie moeten voortzetten en bovendien, indien zij rechtspersonen zijn, degene of degenen die als bestuurder of als zaakvoerder de leiding hebben van de activiteit) zal uitmaken. <W 2003-05-03/57, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 10-07-2003>  In geval van betwisting over het ernstig karakter van het voorgenoemde eigen gebruik, moet de verpachter preciseren hoe degene of degenen die in de opzegging als aanstaande exploitant is of zijn aangewezen, de persoonlijke werkelijke en voortgezette exploitatie zullen uitvoeren en bewijzen dat zij daartoe in staat zijn, alsmede dat zij aan de in artikel 9 gestelde voorwaarden voldoen.  7. Wanneer de pachter zijn hoofdberoep in de landbouw heeft, kan de rechter weigeren de opzegging geldig te verklaren, wanneer de totale geëxploiteerde oppervlakte van het landbouwbedrijf van de aanstaande exploitant boven de door de Koning bepaalde maximale oppervlakte komt te liggen.  Hetzelfde geldt, bij iedere verdere uitbreiding wanneer het bedrijf van de toekomstige exploitant zich reeds uitstrekt over een grotere oppervlakte dan de maximale oppervlakte.  De Koning stelt bij in Ministerraad overlegd besluit de maximale rendabiliteitsoppervlakten vast op voorstel van de bevoegde provinciale landbouwkamer en op eensluidend advies van de Nationale Landbouwraad.  Deze oppervlakten worden ten minste om de vijf jaar herzien.  Zij worden binnen elke provincie vastgesteld volgens de landbouwstreken, zoals die bepaald zijn in het koninklijk besluit van 24 februari 1951 houdende grensbepaling van de landbouwstreken van het Rijk.  Wanneer een landbouwexploitant een verpachte grond verkrijgt om deze persoonlijk te exploiteren, zijn de oppervlaktevoorwaarden die gelden bij een eventuele opzegging, die welke van kracht waren bij de verkrijging.  8. Is de opzegging met toepassing van het bepaalde in 4 vervallen of is zij niet geldig verklaard, dan kan om geen enkele reden een nieuwe opzegging worden gedaan vóór er ten minste één jaar is verstreken na de kennisgeving van de opzegging die vervallen is of onregelmatig is verklaard naar de vorm. Die termijn is drie jaar indien de rechter de geldigverklaring van de opzegging heeft geweigerd omdat de opgegeven reden ongegrond was.  Een opzegging die naar de vorm onregelmatig verklaard zou moeten worden, kan door de rechter toch geldig worden verklaard indien de betrokken onregelmatigheid geen twijfel kan doen rijzen over de aard of de ernst van de opzegging door de pachter, noch over de identiteit van de persoon in wiens voordeel de opzegging wordt verricht.  9. De opzegging die door de rechter geldig is verklaard of waarin de pachter schriftelijk heeft berust, wordt als niet bestaande beschouwd, indien de pachter in het bezit van het gepachte goed blijft en wordt gelaten.  Art. 12_WAALS_GEWEST.   [1 § 1. Op straffe van nietigheid wordt de opzegging, uitgezonderd de opzegging bedoeld in artikel 11, 3/1, overgemaakt met inachtneming van de vorm bedoeld in artikel 57 en met duidelijke opgave van:   1° de nauwkeurige reden(en) waarom deze opzegging gegeven wordt;   2° in geval van overname voor persoonlijke exploitatie, de identiteit van de personen die worden aangewezen als zij die exploitatie op zich zullen nemen, namelijk:   a) voor de natuurlijke personen, hun naam, voornaam, woonst, geboortedatum en -plaats, burgerlijke stand, hun identificatienummer in het Rijksregister of in het BIS-register van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en, indien gekend, het producentennummer en het ondernemingsnummer bedoeld in artikel III.17 van het Wetboek van economisch recht;   b) voor de rechtspersonen, indien gekend, hun benaming, hun maatschappelijke zetel, hun producentennummer en hun ondernemingsnummer bedoeld in artikel III.17 van het Wetboek van economisch recht, evenals de identiteit van de personen die gemachtigd zijn om ze te vertegenwoordigen;   3° een vermelding, in de zending die van de opzegging kennis geeft, van de procedure die gevolgd dient te worden om de opzegging te betwisten.   § 2. Als de opzegging berust op redenen als bedoeld in de artikelen 6, § 1, 1° tot en met 4°, en 7, 10°, dient een voor eensluidend verklaard afschrift van de bebouwingsvergunning bij de opzegging te worden gevoegd, op straffe van nietigheid ervan.   Als de bebouwingsvergunning, in het geval van een verkaveling, niet kan worden overgelegd omdat er vooraf wegenwerken uitgevoerd dienen te worden, moet een voor eensluidend verklaard afschrift van de bebouwingsvergunning bijgevoegd worden voor zover bij genoemd afschrift een verklaring van het gemeentebestuur gevoegd wordt waaruit blijkt dat de bebouwingsvergunning verstrekt zal kunnen worden zodra genoemde werken zijn uitgevoerd.   § 3. Indien verscheidene pachters het goed gemeenschappelijk pachten, moet van de opzegging kennis gegeven worden aan al degenen die het goed exploiteren. Weet de verpachter niet wie het goed exploiteert, dan mag hij als exploitant beschouwen degenen die de laatste pacht hebben betaald of, bij gebreke van betaling, de pachter of de pachters die hun woonplaats hebben in de zetel van het bedrijf.   Indien de verpachter bij het overlijden van de pachter niet weet welke erfgenaam of erfgenamen de exploitatie van het verpachte goed voortzetten, mag hij als zodanig beschouwen degene of degenen van de erfgenamen of rechtverkrijgenden die de laatste pacht hebben betaald of, bij gebreke van betaling, de erfgenamen of rechtverkrijgenden die hun woonplaats hebben in de zetel van het bedrijf van de overleden pachter.   § 4. De opzegging gegeven door de verpachter met inachtneming van de vorm en de termijn bedoeld in deze afdeling, en die door de pachter niet is betwist, is geldig.   De pachter kan de opzegging betwisten, daaronder inbegrepen de aangevoerde redenen, door de zaak aanhangig te maken bij de vrederechter binnen de drie maanden van de kennisgeving van de opzegging.   § 5. Indien reeds in de loop van de opzeggingstermijn blijkt dat het motief bestaande in de persoonlijke exploitatie om een gewichtige reden niet kan worden waargemaakt, kan de pachter de ongeldigverklaring van de opzegging voor de vrederechter vorderen. In dat geval wordt de pacht voortgezet alsof er geen opzegging is betekend.   § 6. Bij het verzoek tot geldigverklaring van de opzegging, gaat de rechter na of de opzeggingsredenen ernstig en gegrond zijn en met name of uit alle omstandigheden van de zaak blijkt dat de verpachter de als opzeggingsredenen bekend gemaakte voornemens ten uitvoer zal brengen.   Daarenboven, wanneer de pachter zijn hoofdberoep in de landbouw heeft, kan de opzegging voor persoonlijke exploitatie door de rechter slechts geldig worden verklaard indien het exploiteren van het landbouwbedrijf, waarin de betrokken landeigendommen zullen worden geëxploiteerd, een overwegend deel van de beroepsactiviteit (van degene of degenen die volgens de opzegging de landbouwexploitatie moeten voortzetten en bovendien, indien zij rechtspersonen zijn, degene of degenen die als bestuurder of als zaakvoerder de leiding hebben van de activiteit) zal uitmaken.   In geval van betwisting over het ernstig karakter van het voorgenoemde eigen gebruik, moet de verpachter preciseren hoe degene of degenen die in de opzegging als aanstaande exploitant is of zijn aangewezen, de persoonlijke werkelijke en voortgezette exploitatie zullen uitvoeren en bewijzen dat zij daartoe in staat zijn, alsmede dat zij aan de in artikel 9 gestelde voorwaarden voldoen.   § 7. Wanneer de pachter zijn hoofdberoep in de landbouw heeft, kan de rechter weigeren de opzegging geldig te verklaren, wanneer de totale geëxploiteerde oppervlakte van het landbouwbedrijf:   1° van de aanstaande exploitant boven de door de Regering bepaalde maximale oppervlakte komt te liggen;   2° de huidige exploitant onder de rendabele minimumoppervlakte, vastgesteld door de Regering, blijft.   Lid 1 is van toepassing voor iedere bijkomende uitbreiding:   1° wanneer de onderneming van de aanstaande exploitant zich reeds over een grotere oppervlakte dan de maximumoppervlakte uitstrekt;   2° wanneer de onderneming van de huidige exploitant, ten gevolge van die uitbreiding, onder de rendabele minimumoppervlakte komt te liggen.   De Regering stelt bij besluit de rendabele minimum- en maximumoppervlaktes vast.   Deze oppervlaktes worden minstens om de vijf jaar herzien. De rendabele minimum- en maximumoppervlaktes blijven van toepassing tot de inwerkingtreding van het nieuwe besluit.   Deze oppervlaktes worden voor elke landbouwstreek zodanig vastgesteld dat zij op grond van artikel 2, § 1, lid 2, van het decreet van 20 oktober 2016 tot beperking van de pachtprijzen en, in voorkomend geval, voor iedere provincie binnen in elke landbouwstreek worden bepaald.   Wanneer een landbouwer een in pacht gegeven grond verwerft voor eigen gebruik, zijn de oppervlaktevoorwaarden, die van toepassing zijn op een eventuele opzegging, de voorwaarden die bij de verkrijging ervan bestaan.   De Regering kan de procedure en de nadere regels voor de vaststelling van de rendabele minimum- en maximumoppervlaktes nader bepalen.   Wanneer een landbouwer een in pacht gegeven grond verwerft voor eigen gebruik, zijn de oppervlaktevoorwaarden, die van toepassing zijn op een eventuele opzegging, de voorwaarden die bij de verkrijging ervan bestaan.   § 8. Is de opzegging met toepassing van het bepaalde in 4 onregelmatig of ongegrond verklaard, dan kan om geen enkele reden een nieuwe opzegging worden gedaan vóór er ten minste één jaar is verstreken na de kennisgeving van de opzegging die onregelmatig is verklaard naar de vorm Die termijn is drie jaar indien de rechter de geldigverklaring van de opzegging heeft geweigerd omdat de opgegeven reden ongegrond was.   Een opzegging die naar de vorm onregelmatig verklaard zou moeten worden, kan door de rechter toch geldig worden verklaard indien de betrokken onregelmatigheid geen twijfel kan doen rijzen over de aard of de ernst van de opzegging door de pachter, noch over de identiteit van de persoon in wiens voordeel de opzegging wordt verricht.   § 9. De opzegging die door de rechter geldig is verklaard of waarin de pachter schriftelijk heeft berust, wordt als niet bestaande beschouwd, indien de pachter in het bezit van het gepachte goed blijft en wordt gelaten.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 15, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 12_VLAAMS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  1. Op straffe van nietigheid moeten in de opzegging duidelijk de juiste reden of redenen opgegeven worden waarom zij wordt gedaan. Ook moet daarin worden vermeld dat de verpachter bij gebreke van een hem binnen dertig dagen na verzending van de opzegging betekende schriftelijke instemming, de geldigverklaring ervan voor de vrederechter zal vorderen.  In de opzegging moet, op straffe van nietigheid, de naam, de voornaam, het beroep, de geboortedatum, de burgerlijke stand en het adres van de aanstaande exploitanten vermeld worden.  2. Indien de opzegging berust op redenen bepaald in de artikelen 6, § 1, 1° tot 4°, en 7, 10°, kan de opzegging slechts geldig worden verklaard onder overlegging van een eensluidend verklaard afschrift van de door het bevoegde bestuur verleende bouwvergunning.  Indien de bouwvergunning in geval van een verkaveling niet kan worden overgelegd omdat vooraf wegenwerken moeten worden uitgevoerd, kan de rechter de opzegging geldig verklaren onder overlegging van een eensluidend verklaard afschrift van de verkavelingsvergunning, mits bij dat afschrift een verklaring van het gemeentebestuur is gevoegd waaruit blijkt dat de bouwvergunning afgegeven zal kunnen worden zodra de bedoelde werken zijn uitgevoerd.  3. Indien verscheidene pachters het goed gemeenschappelijk pachten, moet van de opzegging kennis gegeven worden aan al degenen die het goed exploiteren. Weet de verpachter niet wie het goed exploiteert, dan mag hij als exploitant beschouwen degenen die de laatste pacht hebben betaald of, bij gebreke van betaling, de pachter of de pachters die hun woonplaats hebben in de zetel van het bedrijf.  Indien de verpachter bij het overlijden van de pachter niet weet welke erfgenaam of erfgenamen de exploitatie van het verpachte goed voortzetten, mag hij als zodanig beschouwen degene of degenen van de erfgenamen of rechtverkrijgenden die de laatste pacht hebben betaald of, bij gebreke van betaling, de erfgenamen of rechtverkrijgenden die hun woonplaats hebben in de zetel van het bedrijf van de overleden pachter.  4. De opzegging waarin de pachter niet schriftelijk heeft berust, vervalt indien de verpachter niet binnen drie maanden na de opzegging om de geldigverklaring ervan heeft verzocht.  5. Indien reeds in de loop van de opzeggingstermijn blijkt dat het motief bestaande in de persoonlijke exploitatie om een gewichtige reden niet kan worden waargemaakt, kan de pachter de ongeldigverklaring van de opzegging voor de vrederechter vorderen. In dat geval wordt de pacht voortgezet alsof er geen opzegging is betekend.  6. Bij het verzoek tot geldigverklaring van de opzegging, gaat de rechter na of de opzeggingsredenen ernstig en gegrond zijn en met name of uit alle omstandigheden van de zaak blijkt dat de verpachter de als opzeggingsredenen bekend gemaakte voornemens ten uitvoer zal brengen.  Daarenboven, wanneer de pachter zijn hoofdberoep in de landbouw heeft, kan de opzegging voor persoonlijke exploitatie door de rechter slechts geldig worden verklaard indien het exploiteren van het landbouwbedrijf, waarin de betrokken landeigendommen zullen worden geëxploiteerd, een overwegend deel van de beroepsactiviteit (van degene of degenen die volgens de opzegging de landbouwexploitatie moeten voortzetten en bovendien, indien zij rechtspersonen zijn, degene of degenen die als bestuurder of als zaakvoerder de leiding hebben van de activiteit) zal uitmaken. <W 2003-05-03/57, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 10-07-2003>  In geval van betwisting over het ernstig karakter van het voorgenoemde eigen gebruik, moet de verpachter preciseren hoe degene of degenen die in de opzegging als aanstaande exploitant is of zijn aangewezen, de persoonlijke werkelijke en voortgezette exploitatie zullen uitvoeren en bewijzen dat zij daartoe in staat zijn, alsmede dat zij aan de in artikel 9 gestelde voorwaarden voldoen.  7. Wanneer de pachter zijn hoofdberoep in de landbouw heeft, kan de rechter weigeren de opzegging geldig te verklaren, wanneer de totale geëxploiteerde oppervlakte van het landbouwbedrijf van de aanstaande exploitant boven de door de [1 Vlaamse Regeringbepaalde maximale oppervlakte komt te liggen.  Hetzelfde geldt, bij iedere verdere uitbreiding wanneer het bedrijf van de toekomstige exploitant zich reeds uitstrekt over een grotere oppervlakte dan de maximale oppervlakte.  [1 De Vlaamse Regering stelt de maximale rentabiliteitsoppervlakten vast.  Deze oppervlakten worden ten minste om de vijf jaar herzien.  Zij worden binnen elke provincie vastgesteld volgens de landbouwstreken, zoals die bepaald zijn in het koninklijk besluit van 24 februari 1951 houdende grensbepaling van de landbouwstreken van het Rijk.  Wanneer een landbouwexploitant een verpachte grond verkrijgt om deze persoonlijk te exploiteren, zijn de oppervlaktevoorwaarden die gelden bij een eventuele opzegging, die welke van kracht waren bij de verkrijging.  [1 De Vlaamse Regering kan de procedure voor de vaststelling van de maximale rentabiliteitsoppervlakten verder uitwerken.  8. Is de opzegging met toepassing van het bepaalde in 4 vervallen of is zij niet geldig verklaard, dan kan om geen enkele reden een nieuwe opzegging worden gedaan vóór er ten minste één jaar is verstreken na de kennisgeving van de opzegging die vervallen is of onregelmatig is verklaard naar de vorm. Die termijn is drie jaar indien de rechter de geldigverklaring van de opzegging heeft geweigerd omdat de opgegeven reden ongegrond was.  Een opzegging die naar de vorm onregelmatig verklaard zou moeten worden, kan door de rechter toch geldig worden verklaard indien de betrokken onregelmatigheid geen twijfel kan doen rijzen over de aard of de ernst van de opzegging door de pachter, noch over de identiteit van de persoon in wiens voordeel de opzegging wordt verricht.  9. De opzegging die door de rechter geldig is verklaard of waarin de pachter schriftelijk heeft berust, wordt als niet bestaande beschouwd, indien de pachter in het bezit van het gepachte goed blijft en wordt gelaten.  ----------  <DVR 2017-06-30/08, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-01-2017>      Art. 13. <W 1988-11-07/43, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  1. De pachter die het pachtgoed ontruimd heeft ingevolge een opzegging voor persoonlijke exploitatie, heeft recht op zijn terugkeer op het pachtgoed met schadevergoeding of desgewenst op schadevergoeding alleen, indien het pachtgoed meer dan zes maanden en minder dan negen jaar na de ontruiming ervan, zonder gewichtige redenen niet geëxploiteerd wordt door degene of degenen die in de opzegging als aanstaande exploitant aangewezen zijn.  In geval van betwisting, moet het bewijs geleverd worden door degene of degenen in wier voordeel de opzegging is gedaan.  2. De terugkeer op het pachtgoed met schadevergoeding of de schadevergoeding alleen kan ook worden gevorderd door de pachter die het goed heeft ontruimd ingevolge opzegging om een van de redenen bepaald in de artikelen 6 en 7, 2°, 3°, 4°, 9° en 10°, indien het voornemen dat de verpachter als reden van de opzegging heeft opgegeven, meer dan zes maanden na de ontruiming van het goed, zonder gewichtige reden, geen normale uitvoering heeft gekregen rekening houdend met alle feitelijke omstandigheden.  In geval van betwisting moet de verpachter bewijzen dat hij bedoeld voornemen ten uitvoer heeft gebracht.  3. De eis tot terugkeer of tot betaling van schadevergoeding, gegrond op het niet ten uitvoer brengen van het door de verpachter in de opzegging te kennen gegeven voornemen, moet worden ingesteld binnen drie jaar na het verlaten van het verpachte goed.  De eis die gegrond is op het vroegtijdig beëindigen van het gebruik moet worden ingesteld binnen drie jaar na de beëindiging.  § 4. - Opzegging door de pachter en beëindiging in onderlinge overeenstemming.  Art. 14. Ongeacht de duur van de pacht en ondanks elke andersluidende overeenkomst, kan de pachter te allen tijde een einde aan de pacht maken ingevolge een opzegging met een opzeggingstermijn van ten minste een jaar.  Partijen kunnen een einde aan de lopende pacht maken op voorwaarde dat hun akkoord wordt vastgesteld bij authentieke akte of bij een verklaring voor de vrederechter afgelegd op diens ondervraging.  § 5. - Vergissingen inzake oppervlakte en gevallen van bezitsaanmatiging.  Art. 15. Indien in een pachtovereenkomst aan het gepachte goed een kleinere of een grotere omvang wordt toegeschreven dan het werkelijk heeft, wordt de pachtprijs evenredig vermeerderd of verminderd, te rekenen van de eerste vervaldag die volgt op de vordering, behoudens het recht voor de pachter om ontbinding van de pachtovereenkomst te vorderen. De vordering tot vermindering of vermeerdering van de pachtprijs en de vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomst zijn alleen dan ontvankelijk, indien het verschil tussen de werkelijke en de in de overeenkomst vermelde omvang ten minste een twintigste bedraagt.  De vordering is ontvankelijk gedurende de gehele pachttijd.  Art. 16. De pachter van een landeigendom is, op straffe van betaling van alle kosten en schadevergoeding, gehouden de eigenaar te verwittigen van de daden van bezitsaanmatiging, die op het erf mochten worden gepleegd.  Deze verwittiging moet plaatshebben binnen dezelfde termijn als die welke in geval van dagvaarding geregeld is naar de afstand van de plaatsen.  § 6. - Pachtprijs en andere geldelijke lasten.  Art. 17. 1. Bij het verstrijken van elke driejarige periode kunnen pachter en verpachter beiden bij de vrederechter herziening vorderen van de schriftelijk bedongen of door de vrederechter vastgestelde pachtprijs, op grond van de rentabiliteit van het pachtgoed tijdens de afgelopen driejarige periode.  2. Onder rentabiliteit wordt verstaan het rendement dat een normale exploitatie van het goed had kunnen opleveren aan de pachter, met inachtneming van de hoedanigheid van de grond, de marktprijzen van de produkten en de aan de exploitatie verbonden lasten.  3. De vrederechter doet uitspraak na het met redenen omklede advies te hebben ingewonnen van een technische commissie bestaande uit drie leden die door de Koning worden benoemd op de voordracht van de Minister van Landbouw. De eis tot herziening komt alleen in aanmerking, indien de bedongen pachtprijs ten minste 10 pct. hoger of lager ligt dan de normale pachtprijs, geraamd op grond van de rentabiliteit.  4. De vordering kan slechts worden ingesteld gedurende zes maanden na verloop van elke driejarige periode. De beslissing waarbij de pachtprijs wordt herzien zal gelden voor de lopende driejarige periode, maar de vroegere pachtprijs kan voorlopig worden gevorderd tot de eindbeslissing.  Art. 17_WAALS_GEWEST.    1. Bij het verstrijken van elke driejarige periode kunnen pachter en verpachter beiden bij de vrederechter herziening vorderen van de schriftelijk bedongen [1 ...pachtprijs, op grond van de rentabiliteit van het pachtgoed tijdens de afgelopen driejarige periode.  2. Onder rentabiliteit wordt verstaan het rendement dat een normale exploitatie van het goed had kunnen opleveren aan de pachter, met inachtneming van de hoedanigheid van de grond, de marktprijzen van de produkten en de aan de exploitatie verbonden lasten.  3. De vrederechter doet uitspraak na het met redenen omklede advies te hebben ingewonnen van een technische commissie bestaande uit drie leden die door [1 de Regering. De eis tot herziening komt alleen in aanmerking, indien de bedongen pachtprijs ten minste 10 pct. hoger of lager ligt dan de normale pachtprijs, geraamd op grond van de rentabiliteit.  4. De vordering kan slechts worden ingesteld gedurende zes maanden na verloop van elke driejarige periode. De beslissing waarbij de pachtprijs wordt herzien zal gelden voor de lopende driejarige periode, maar de vroegere pachtprijs kan voorlopig worden gevorderd tot de eindbeslissing.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 16, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 18. 1. De Staat, de provincies, de gemeenten en de openbare instellingen verpachten hun landeigendommen bij wijze van inschrijving onder verzegelde en ter post aangetekende omslag. De inschrijvingen worden in openbare zitting geopend en voorgelezen.  De bedingen en voorwaarden van verpachting zijn onderworpen aan de bij de bestuurswetten bepaalde adviezen, machtigingen en goedkeuringen.  Indien een verpachting bij wijze van inschrijving niet goedgekeurd wordt omdat zij geen voldoende uitslag heeft opgeleverd, wordt overgegaan tot een nieuwe inschrijving of zelfs tot een verpachting uit de hand.  2. Bij openbare aanbesteding van de pacht van landeigendommen mag geen enkele inschrijving worden aanvaard waarbij de geboden pachtprijs meer dan 10 pct. hoger ligt dan de normale pachtprijs van het goed zoals die door de vrederechter is vastgesteld met toepassing van artikel 17. Deze vaststelling wordt steeds bij verzoekschrift gevraagd door het bestuur dat eigenaar is van het pachtgoed.  3. Het betrokken bestuur of de betrokken instelling bepaalt op straffe van nietigheid, in de met het oog op de verpachting vastgestelde aanbestedingsvoorwaarden, de voor de keuze van de pachter in acht te nemen normen, ingeval verscheidene inschrijvingen de maximum toelaatbare prijs bereiken.  4. Indien goederen worden verpacht die werden onteigend of verkregen ten algemenen nutte, geniet de vroegere pachter een voorkeurrecht tegen de normale pachtprijs.  Art. 18_WAALS_GEWEST.   [1 § 1. De Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de provincies, de gemeenten en iedere andere publiekrechtelijke rechtspersoon, hierna " de openbare eigenaar " genoemd, verpachten hun landeigendommen bij wijze van inschrijving tegen het tarief van de wettelijke pachtprijs, in voorkomend geval verhoogd overeenkomstig het decreet van 20 oktober 2016 tot beperking van de pachtprijzen. De openbare eigenaar stelt een procedure vast, waarbij iedere belangstellende kandidaat-pachter een bod kan uitbrengen.   De openbare eigenaar neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat iedere kandidaat-pachter tijdens die procedure gelijk behandeld wordt.   In afwijking van lid 1 kan de openbare eigenaar een eindeloopbaanpacht afsluiten, zoals bepaald in artikel 8, § 5, zonder de bodprocedure, bedoeld in dit artikel, in te leiden.   § 2. Onverminderd de paragrafen 3 en 4 bepaalt de openbare eigenaar de verpachtingsprocedure, daaronder inbegrepen de nadere regels voor het indienen van de inschrijvingen, stelt hij de criteria vast tot bepaling van de keuze van de pachter en stelt hij de contractuele bedingen vast inzake deze verpachting.   De openbare eigenaar voorziet in een gepaste openbaarmaking van de verpachting van zijn goederen door het bericht van de verpachting via diverse verspreidingskanalen bekend te maken.   De uiterste datum voor de ontvangst van de inschrijvingen wordt vastgesteld op minstens dertig dagen te rekenen van de dag volgend op de dag van bekendmaking van het bericht van de verpachting in het eerst gebruikte verspreidingskanaal.   Door de Regering worden vastgesteld:   1° de minimuminformatie die in het bericht inzake de verpachting moet staan;   2° een type-bestek met informatieve waarde.   § 3. De Regering kan in uitsluitingscriteria voorzien bij een toekenning van openbare onroerende goederen.   Deze criteria mogen niet verder aangevuld worden met andere uitsluitingscriteria van de publieke eigenaar.   § 4. De toewijzingscriteria bevatten kwaliteits-, leefmilieugebonden en sociale aspecten onder uitsluiting van de pachtprijs.   De Regering kan een lijst aannemen met minimale toekenningscriteria die de openbare eigenaar in acht moet nemen bij de toewijzing, samen met, in voorkomend geval, een door haar bepaalde wegingsmethode voor de punten die aan de criteria verbonden zijn. Deze criteria kunnen, in voorkomend geval, worden aangevuld met eigen toewijzingscriteria van de openbare eigenaar.   Voor de toepassing van lid 2 kan de Regering in de bewijsmiddelen voorzien waarmee nagegaan kan worden of de toewijzingscriteria vervuld zijn.   § 5. De openbare eigenaar richt de toewijzingsbeslissing aan de gezamenlijke personen die een bod hebben ingediend. Het contract wordt gesloten zodra de toewijzingsbeslissing betekend is.   § 6. In het geval waarin goederen, die om redenen van algemeen nut verworven of onteigend zijn, opnieuw verpacht worden, krijgt de voormalige pachter een recht van voorrang tegen het wettelijke pachttarief, in voorkomend geval vermeerderd overeenkomstig het decreet van 20 oktober 2016 tot beperking van de pachtprijzen.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 17, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 19. Ongeacht de bedingen van de pachtovereenkomst, kan de pachter de pachtprijs altijd in geld voldoen.  Indien de pachtprijs geheel of gedeeltelijk in landbouwprodukten bedongen wordt, mag zulks alleen geschieden in landbouwprodukten van het gepachte goed of van de streek, en mag geen enkel daarvan in aanmerking komen voor een hoger bedrag dan 40 pct. van de globale pachtprijs, omgezet in geld op de datum dat de pacht aangegaan wordt. Hetzelfde geldt voor pachtprijzen die geheel of gedeeltelijk met verwijzing naar landbouwprodukten worden vastgesteld.  Behoudens geschreven akkoord over de wijze van waardering der produkten die in aanmerking komen om de pachtprijs te bepalen, wordt hun waarde vastgesteld naar het gemiddelde der officiële prijzen welke golden tijdens de twaalf maanden vóór de vervaldag of, bij gebreke daarvan, naar het gemiddelde der prijzen af hoeve welke in de streek van het gepachte goed gedurende dat tijdperk werden betaald volgens de marktberichten door het Ministerie van Landbouw bekendgemaakt.  In geen geval mogen de door de Staat aan de producent verleende premies of toelagen begrepen zijn in de waarde die aan de landbouwprodukten wordt toegekend.  Indien deze voorschriften in de pachtovereenkomst niet in acht zijn genomen, past de rechter, wanneer een van de partijen de zaak bij hem aanhanging maakt, de overeenkomst aan die voorschriften aan, waarbij hij de bedoelingen van de partijen zoveel mogelijk eerbiedigt. De beslissing van de rechter geldt slechts voor de pachtsommen die na het instellen van de vordering vervallen.  Art. 19_WAALS_GEWEST.    Ongeacht de bedingen van de pachtovereenkomst, kan de pachter de pachtprijs altijd in geld voldoen.  Indien de pachtprijs geheel of gedeeltelijk in landbouwprodukten bedongen wordt, mag zulks alleen geschieden in landbouwprodukten van het gepachte goed of van de streek, en mag geen enkel daarvan in aanmerking komen voor een hoger bedrag dan 40 pct. van de globale pachtprijs, omgezet in geld op de datum dat de pacht aangegaan wordt. Hetzelfde geldt voor pachtprijzen die geheel of gedeeltelijk met verwijzing naar landbouwprodukten worden vastgesteld.  Behoudens geschreven akkoord over de wijze van waardering der produkten die in aanmerking komen om de pachtprijs te bepalen, wordt hun waarde vastgesteld naar het gemiddelde der officiële prijzen welke golden tijdens de twaalf maanden vóór de vervaldag of, bij gebreke daarvan, naar het gemiddelde der prijzen af hoeve welke in de streek van het gepachte goed gedurende dat tijdperk werden betaald volgens de marktberichten door [1 de dienst aangewezen door de Regeringbekendgemaakt.  In geen geval mogen de door de [1 overheidaan de producent verleende premies of toelagen begrepen zijn in de waarde die aan de landbouwprodukten wordt toegekend.  Indien deze voorschriften in de pachtovereenkomst niet in acht zijn genomen, past de rechter, wanneer een van de partijen de zaak bij hem aanhanging maakt, de overeenkomst aan die voorschriften aan, waarbij hij de bedoelingen van de partijen zoveel mogelijk eerbiedigt. De beslissing van de rechter geldt slechts voor de pachtsommen die na het instellen van de vordering vervallen.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 18, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 20. Voor niet-bestaande worden gehouden alle bedingen waarbij de pachter verplicht wordt tot het dragen van belastingen, taksen of onverschillig welke andere lasten die door de verpachter verschuldigd zijn, hetzij krachtens de wet, hetzij krachtens overeenkomsten door hem met derden aangegaan, met uitzondering van het ruimen van de grachten en van de niet-bevaarbare waterlopen die zich op of langs het verpachte goed bevinden, en van belastingverhoging wegens gebouwen, werken of aanplantingen die de pachter zelf op het gepachte goed heeft aangebracht.  Art. 21. Indien gedurende de pachttijd ten minste de helft van een oogst door toeval verloren gaat, voordat hij van de grond is afgescheiden, kan de pachter vermindering van de pachtprijs vorderen, tenzij hij schadeloos gesteld is.  Art. 22. De gevolgen van het gewone toeval, zoals hagel, bliksem of vorst, kunnen door een uitdrukkelijk beding ten laste van de pachter gebracht worden.  De gevolgen van het buitengewone toeval, zoals de verwoestingen van de oorlog of een overstroming waaraan de streek niet gewoonlijk onderworpen is, kunnen niet te zijnen laste gebracht worden.  Art. 23. Behoudens in het geval voorzien bij lid 3 is de verpachter of zijn gemachtigde verplicht aan de pachter een kwijtschrift af te geven voor de ontvangen pachtprijs en er de werkelijk betaalde som op te vermelden.  Het bewijs van de betaling van de pachtsom evenals het bewijs van het bedrag ervan kan geleverd worden door alle rechtsmiddelen, met inbegrip van getuigen en vermoedens.  Niettegenstaande elk strijdig beding kan de pachter de pachtprijs betalen per postassignatie, per postcheque op naam, per postwissel of door overschrijving of storting door bemiddeling van een financieel lichaam op de rekening van de verpachter, van één van de verpachters of van hun gemachtigden. (Die wijze van betaling geldt als bewijs, tenzij de verpachter ze betwist en de betwisting op straffe van verval binnen zes maanden na betaling voor de vrederechter brengt.) <W 1988-11-07/43, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>.  § 7. - Exploitatie van het gepachte goed.  Art. 24. <W 1988-11-07/43, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  Alle bedingen die de vrijheid van de pachter omtrent de wijze van bebouwing van de gepachte grond of omtrent de beschikking over de produkten van de hoeve beperken, worden voor niet-bestaande gehouden.  Geldig zijn echter wel de bedingen van de pachtovereenkomst betreffende de teruggave van het gepachte goed in een staat van wisselbouw, vruchtbaarheid en zuiverheid, gelijkwaardig aan die waarin het zich bij de ingenottreding bevond, alsmede de bedingen welke het recht van beschikking over de stalmest gedurende de pacht beperken en de bedingen die het recht van beschikking over het stro van de laatste twee jaren beperken tot ten hoogste de helft.  Geldig zijn ook de bedingen tot handhaving van hagen, wegen, struikgewas en bomen.  Voor niet-bestaande worden eveneens gehouden de bedingen die de pachter verbieden andere goederen in pacht te nemen dan de goederen waarop de pachtovereenkomst betrekking heeft.  De pachter kan, indien gebouwen, werken of beplantingen de vrijheid van bebouwing hinderen, deze wegruimen met de schriftelijke toestemming van de verpachter en, in geval van vruchtgebruik, met die van de blote eigenaar en van de vruchtgebruiker, of, bij gebreke hiervan, met machtiging van de vrederechter.  Deze machtiging kan afhankelijk gemaakt worden van het betalen van een vergoeding gelijk aan de geleden schade.  De vrederechter kan echter geen machtiging geven om de bestemming van het gepachte goed te wijzigen.  Art. 24_WAALS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  [1 § 1.Alle bedingen die de vrijheid van de pachter omtrent de wijze van bebouwing van de gepachte grond of omtrent de beschikking over de produkten van de hoeve beperken, worden voor niet-bestaande gehouden.  [1 Hiernavolgende bedingen worden niet beschouwd als bedingen die de vrije teeltkeuze inperken:   1° de bedingen betreffende de teruggave van het gepachte goed in een staat van wisselbouw, vruchtbaarheid en zuiverheid, gelijkwaardig aan die waarin het zich bij de ingenottreding bevond, alsmede de bedingen welke het recht van beschikking over de stalmest gedurende de pacht beperken en de bedingen die het recht van beschikking over het stro van de laatste twee jaren beperken tot ten hoogste de helft;   2° de bedingen, bepaald door de Regering, strekkende tot de handhaving van het goed en het milieu waarin het zich bevindt, en de bestrijding van de natuurrisico's;   3° de bedingen, vrij overeengekomen tussen de partijen, tot handhaving van het goed en van het milieu waarin het zich bevindt, of tot vervulling van de doelen en functies van de landbouw, omschreven in artikel D.1 van het Landbouwwetboek;   4° de bedingen tot behoud, daaronder inbegrepen het onderhoud of eventuele verbodsbepalingen betreffende topografische elementen en de landschapsstructuur als in de plaatsbeschrijving opgenomen.  [1 De Regering is gemachtigd om de bedingen, bedoeld in lid 2, 2°, 3° en 4°, nader te bepalen, om een afzonderlijke regeling vast te stellen in functie van de aard van de verpachter en om een aanmoedigingsbeleid te voeren in verband met sommige van deze bedingen. Wat betreft de toepassing van lid 2, 3°, kan de Regering enkel haar bedingen openstellen voor openbare eigenaren, voor publiekrechtelijke vennootschappen, voor verenigingen of samenwerkende vennootschappen die wegens hun maatschappelijk doel geen landbouwpercelen kunnen verpachten zonder in leefmilieubedingen te voorzien.   Voor de toepassing van lid 2 kan de Regering geen bedingen opleggen die een specifieke productiewijze bepalen, noch bedingen die één of ander gewas in het bijzonder beperken.  [1 ...  Voor niet-bestaande worden eveneens gehouden de bedingen die de pachter verbieden andere goederen in pacht te nemen dan de goederen waarop de pachtovereenkomst betrekking heeft.  De pachter kan, indien gebouwen, werken of beplantingen de vrijheid van bebouwing hinderen, deze wegruimen met de schriftelijke toestemming van de verpachter en, in geval van vruchtgebruik, met die van de blote eigenaar en van de vruchtgebruiker, of, bij gebreke hiervan, met machtiging van de vrederechter.  Deze machtiging kan afhankelijk gemaakt worden van het betalen van een vergoeding gelijk aan de geleden schade.  De vrederechter kan echter geen machtiging geven om de bestemming van het gepachte goed te wijzigen.  [1 § 2. De verpachter kan te allen tijde nagaan of de pachter de bedingen, overeengekomen krachtens paragraaf 1, lid 2, in acht neemt, op voorwaarde dat hij de pachter bij zending minstens tien werkdagen voor de datum waarop het plaatsbezoek afgelegd wordt, daarover inlicht.   Voor de toepassing van lid wordt onder "werkdag" iedere dag verstaan, onder uitsluiting van de zaterdagen, de zondagen en de wettelijke feestdagen.   Bij niet-naleving van de overeengekomen teeltpraktijken door de pachter kan de opzegging van de pachtovereenkomst mits zes maanden opzegtijd, betekend door de verhuurder, als bestraffing gelden.   De niet-naleving waarvan sprake in lid 3 wordt door een landbouwdeskundige vastgesteld. Om deze vaststellingen uit te voeren, kan de Regering in een deskundigenlijst voorzien.   Wanneer de pachter de voorwaarden inzake de teeltpraktijken, vermeld in lid 1, tijdens de duur van de zes maanden opzegtijd in acht neemt, kan hij via een zending de verpachter gelasten, de naleving van de overeengekomen teeltpraktijken vast te komen stellen. Nadat de verpachter of een onafhankelijk landbouwdeskundige vaststelt en per zending bevestigt dat de toestand geregulariseerd is, wordt de pacht op normale wijze voortgezet.   Als dezelfde tekortkoming evenwel, afwijkend van lid 5, gedurende twee opeenvolgende jaren wordt vastgesteld ondanks de naleving van de voorwaarden inzake de in lid 1 bedoelde teeltpraktijken over de zes maanden opzegtijd, kan de verpachter dit overeenkomstig lid 7 bij de vrederechter aanhangig maken.   Bij betwisting over de naleving van de bedingen binnen de zes maanden opzegtijd kunnen de verpachter of de pachter zich tegen het hernemen of het opzeggen van de pachtovereenkomst verzetten door zich, op straffe van nietigheid, uiterlijk drie maanden na afloop van de zes maanden opzegtijd tot de vrederechter te wenden.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 19, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 25. <W 1988-11-07/43, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  § 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1722 en 1724 van het Burgerlijk Wetboek, heeft de pachter, behalve in geval van geldige opzegging, het recht om alle gebouwen op te richten, mits hij ze onderhoudt en er alle lasten van draagt, en alle werken, onverschillig of het nieuwe werken, verbeteringswerken, herstellingswerken of herbouwingswerken betreft, uit te voeren, die nuttig zijn voor de bewoonbaarheid van het gepachte goed of dienstig zijn voor de exploitatie van dat goed en die stroken met de bestemming ervan.  § 2. Zonder daartoe door de verpachter verplicht te kunnen worden kan de pachter op ieder ogenblik de in het eerste lid bedoelde gebouwen en werken wegruimen voor zover deze als zelfstandige zaken beschouwd kunnen worden.  Indien deze gebouwen en werken evenwel tot stand zijn gekomen met schriftelijke toestemming of met machtiging van de vrederechter volgens de procedure bepaald in artikel 26, 1, moet dezelfde procedure worden gevolgd vooraleer de pachter tot wegruiming ervan mag overgaan.  De pachter moet het goed in zijn oorspronkelijke toestand herstellen en de eventueel aangerichte schade vergoeden.  Art. 26. (1. Bij het verstrijken van de pacht heeft de pachter die de kosten van de gebouwen en werken heeft gedragen, recht op een vergoeding die gelijk is aan de waardevermeerdering welke het goed daardoor heeft verkregen.  Indien de gebouwen en werken zijn uitgevoerd ofwel met schriftelijke toestemming van de verpachter of, in geval van vruchtgebruik, met schriftelijke toestemming van de blote eigenaar en de vruchtgebruiker, ofwel met machtiging van de vrederechter, mag de vergoeding niet lager zijn dan de door de pachter gedragen kosten, in zoverre deze niet zijn afgeschreven; deze afschrijving wordt forfaitair bepaald op 4 pct. per jaar.  Neemt de pacht een einde op initiatief van de pachter, dan mag de in het vorige lid bepaalde vergoeding niet hoger zijn dan hetgeen de pachter tijdens de vijf laatste jaren in het geheel aan pacht heeft betaald voor de gezamenlijke goederen die hij van dezelfde eigenaar in pacht had.  Neemt de pacht een einde op initiatief van de pachter, doch uitsluitend wegens ernstige redenen, dan heeft deze eveneens recht op de in het tweede lid bepaalde vergoeding.  De machtiging van de vrederechter wordt afgegeven op verzoek van de pachter en na advies van de bevoegde ambtenaar van het Ministerie van Landbouw in verband met de in artikel 25 gestelde voorwaarden. Een beschrijving van de uit te voeren werken en een raming van de kosten moeten bij het verzoek worden gevoegd.  Bij gebreke van de vereiste toestemming of machtiging mag het bedrag der vergoeding niet hoger zijn dan hetgeen de pachter tijdens de laatste drie jaren in het geheel aan pacht betaald heeft voor de gezamenlijke goederen die hij van dezelfde verpachter in pacht had.) <W 1988-11-07/43, art. 16, A, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  2. Als zekerheid van zijn schuldvordering kan de pachter die de in de vorige paragraaf bedoelde toestemming of machtiging heeft bekomen, een inschrijving in de registers van de hypotheekbewaarder nemen om de kadastrale percelen waarop de gebouwen en werken zullen worden uitgevoerd. De kosten van deze inschrijving zijn ten laste van de pachter.  Onverminderd de hiernavolgende bepalingen is de wet van 16 december 1851 van toepassing op de hypothecaire inschrijving bedoeld in het vorige lid.  De inschrijving wordt genomen tot beloop van de in de akte van toestemming of de in de machtiging van de vrederechter geraamde kosten en op voorlegging aan de hypotheekbewaarder van de uitgifte of van het origineel van bedoelde akte, naargelang deze authentiek of onderhands is, of van de machtiging van de vrederechter. Indien de akte van toestemming niet in de authentieke vorm is opgemaakt, moeten de handtekeningen door of vanwege de burgemeester gelegaliseerd worden.  De aanduiding die voorgeschreven is door artikel 83, 3°, van de wet van 16 december 1851 wordt aangevuld met de verklaring dat de schuldvordering haar ontstaan vindt in dit artikel en met de beschrijving van de gebouwen en werken gevoegd bij de akte of bij de machtiging.  Onverminderd het voorrecht bedoeld in artikel 27, 5°, van de wet van 16 december 1851, neemt de hypotheek van de pachter rang in vóór de bestaande voorrechten en hypotheken op de betrokken percelen, tot beloop van hun waardevermeerdering ingevolge de uitgevoerde werken en gebouwen op het ogenblik van de realisatie van de waarborg.  De doorhaling of de vermindering van de inschrijving mag door de hypotheekbewaarder gedaan worden krachtens een onderhandse akte opgesteld in twee originelen, en onder overlegging van het borderel dat de vermelding van de inschrijving bevat.  (3. De verpachter moet in elke akte van vervreemding van het verpachte goed alle werken vermelden die de pachter heeft uitgevoerd, alsook, in voorkomend geval, de toestemming of de machtiging krachtens welke ze werden verricht, eventueel na de pachter te hebben ondervraagd.  De afstand van het recht tot wegruimen in het vorig artikel bepaald, of van de vergoeding bepaald in dit artikel, kan slechts geschieden na de uitvoering van de werken en moet worden vastgesteld bij authentieke akte of bij verklaring voor de vrederechter.) <W 1988-11-07/43, art. 16, B, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  Art. 26_WAALS_GEWEST.    (1. Bij het verstrijken van de pacht heeft de pachter die de kosten van de gebouwen en werken heeft gedragen, recht op een vergoeding die gelijk is aan de waardevermeerdering welke het goed daardoor heeft verkregen.  Indien de gebouwen en werken zijn uitgevoerd ofwel met schriftelijke toestemming van de verpachter of, in geval van vruchtgebruik, met schriftelijke toestemming van de blote eigenaar en de vruchtgebruiker, ofwel met machtiging van de vrederechter, mag de vergoeding niet lager zijn dan de door de pachter gedragen kosten, in zoverre deze niet zijn afgeschreven; deze afschrijving wordt forfaitair bepaald op 4 pct. per jaar.  Neemt de pacht een einde op initiatief van de pachter, dan mag de in het vorige lid bepaalde vergoeding niet hoger zijn dan hetgeen de pachter tijdens de vijf laatste jaren in het geheel aan pacht heeft betaald voor de gezamenlijke goederen die hij van dezelfde eigenaar in pacht had.  Neemt de pacht een einde op initiatief van de pachter, doch uitsluitend wegens ernstige redenen, dan heeft deze eveneens recht op de in het tweede lid bepaalde vergoeding.  De machtiging van de vrederechter wordt afgegeven op verzoek van de pachter en na advies van de bevoegde ambtenaar van [1 de dienst aangewezen door de Regeringin verband met de in artikel 25 gestelde voorwaarden. Een beschrijving van de uit te voeren werken en een raming van de kosten moeten bij het verzoek worden gevoegd.  Bij gebreke van de vereiste toestemming of machtiging mag het bedrag der vergoeding niet hoger zijn dan hetgeen de pachter tijdens de laatste drie jaren in het geheel aan pacht betaald heeft voor de gezamenlijke goederen die hij van dezelfde verpachter in pacht had.) <W 1988-11-07/43, art. 16, A, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  2. Als zekerheid van zijn schuldvordering kan de pachter die de in de vorige paragraaf bedoelde toestemming of machtiging heeft bekomen, een inschrijving in de registers van de hypotheekbewaarder nemen om de kadastrale percelen waarop de gebouwen en werken zullen worden uitgevoerd. De kosten van deze inschrijving zijn ten laste van de pachter.  Onverminderd de hiernavolgende bepalingen is de wet van 16 december 1851 van toepassing op de hypothecaire inschrijving bedoeld in het vorige lid.  De inschrijving wordt genomen tot beloop van de in de akte van toestemming of de in de machtiging van de vrederechter geraamde kosten en op voorlegging aan de hypotheekbewaarder van de uitgifte of van het origineel van bedoelde akte, naargelang deze authentiek of onderhands is, of van de machtiging van de vrederechter. Indien de akte van toestemming niet in de authentieke vorm is opgemaakt, moeten de handtekeningen door of vanwege de burgemeester gelegaliseerd worden.  De aanduiding die voorgeschreven is door artikel 83, 3°, van de wet van 16 december 1851 wordt aangevuld met de verklaring dat de schuldvordering haar ontstaan vindt in dit artikel en met de beschrijving van de gebouwen en werken gevoegd bij de akte of bij de machtiging.  Onverminderd het voorrecht bedoeld in artikel 27, 5°, van de wet van 16 december 1851, neemt de hypotheek van de pachter rang in vóór de bestaande voorrechten en hypotheken op de betrokken percelen, tot beloop van hun waardevermeerdering ingevolge de uitgevoerde werken en gebouwen op het ogenblik van de realisatie van de waarborg.  De doorhaling of de vermindering van de inschrijving mag door de hypotheekbewaarder gedaan worden krachtens een onderhandse akte opgesteld in twee originelen, en onder overlegging van het borderel dat de vermelding van de inschrijving bevat.  (3. De verpachter moet in elke akte van vervreemding van het verpachte goed alle werken vermelden die de pachter heeft uitgevoerd, alsook, in voorkomend geval, de toestemming of de machtiging krachtens welke ze werden verricht, eventueel na de pachter te hebben ondervraagd.  De afstand van het recht tot wegruimen in het vorig artikel bepaald, of van de vergoeding bepaald in dit artikel, kan slechts geschieden na de uitvoering van de werken en moet worden vastgesteld bij authentieke akte of bij verklaring voor de vrederechter.) <W 1988-11-07/43, art. 16, B, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>    ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 20, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 27. Indien de verpachter de kosten draagt van de gebouwen en werken die met toestemming van de pachter zijn uitgevoerd, kan de pachtprijs zodanig worden verhoogd als door partijen wordt overeengekomen of door de rechter wordt bepaald.  Art. 28.De verpachter mag geen bomen planten tenzij voor het vervangen van hoog- of laagstammige fruitbomen, voor het vervangen van bosbomen in de weiden en voor de aanplantingen die noodzakelijk zijn voor de bewaring van het goed.  De pachter mag geen nieuwe aanplantingen verrichten tenzij met schriftelijke toestemming van de verpachter. Niettemin zijn zonder toestemming van de verpachter geoorloofd, aanplantingen die noodzakelijk zijn voor de bewaring van het goed en, behalve in geval van geldige opzegging, aanplantingen ter vervanging van dode of gevelde bomen en die van laagstammige fruitbomen.  De aanplanting van deze laatste is evenwel slechts toegestaan indien zij een oppervlakte beslaat van ten minste 50 are en aan een bestaande aanplanting of een vaste toegangsweg paalt en voor zover zij in de streek gebruikelijk is en beantwoordt aan de eisen van een rationele exploitatie. Voor dit laatste punt moet de pachter vooraf een gunstig advies van de tuinbouwkundige van de streek hebben verkregen.  Heeft een aanplanting waarvoor de verpachter schriftelijke toestemming heeft gegeven of die regelmatig is verricht overeenkomstig de voorgaande bepalingen, geleid tot een waardevermeerdering van het gepachte goed en neemt de pacht op initiatief van de verpachter een einde vooraleer de aanplanting achttien jaar oud is, dan heeft de pachter recht op een vergoeding gelijk aan die waardevermeerdering; neemt de pacht een einde op initiatief van de pachter, dan mag die vergoeding niet hoger zijn dan hetgeen de pachter tijdens de vijf laatste jaren in het geheel aan pacht betaald heeft voor de gezamenlijke goederen die hij van dezelfde eigenaar in pacht had.  Heeft zulk een aanplanting geleid tot een waardevermindering van het gepachte goed, dan heeft de verpachter recht op een vergoeding van de pachter, gelijk aan die waardevermindering.  Art. 28_WAALS_GEWEST.    De verpachter mag geen bomen planten tenzij voor het vervangen van hoog- of laagstammige fruitbomen, [1 voor het vervangen van dode hagenvoor het vervangen van bosbomen in de weiden en voor de aanplantingen die noodzakelijk zijn voor de bewaring van het goed.  De pachter mag geen nieuwe aanplantingen verrichten tenzij met schriftelijke toestemming van de verpachter. Niettemin zijn zonder toestemming van de verpachter geoorloofd, aanplantingen die noodzakelijk zijn voor de bewaring van het goed en, behalve in geval van geldige opzegging, aanplantingen ter vervanging van dode of gevelde bomen en die van laagstammige fruitbomen.  De aanplanting van deze laatste is evenwel slechts toegestaan indien zij een oppervlakte beslaat van ten minste 50 are en aan een bestaande aanplanting of een vaste toegangsweg paalt en voor zover zij in de streek gebruikelijk is en beantwoordt aan de eisen van een rationele exploitatie. Voor dit laatste punt moet de pachter vooraf een gunstig advies van [1 de dienst aangewezen door de Regeringhebben verkregen.  Heeft een aanplanting waarvoor de verpachter schriftelijke toestemming heeft gegeven of die regelmatig is verricht overeenkomstig de voorgaande bepalingen, geleid tot een waardevermeerdering van het gepachte goed en neemt de pacht op initiatief van de verpachter een einde vooraleer de aanplanting achttien jaar oud is, dan heeft de pachter recht op een vergoeding gelijk aan die waardevermeerdering; neemt de pacht een einde op initiatief van de pachter, dan mag die vergoeding niet hoger zijn dan hetgeen de pachter tijdens de vijf laatste jaren in het geheel aan pacht betaald heeft voor de gezamenlijke goederen die hij van dezelfde eigenaar in pacht had.  Heeft zulk een aanplanting geleid tot een waardevermindering van het gepachte goed, dan heeft de verpachter recht op een vergoeding van de pachter, gelijk aan die waardevermindering.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 21, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 29. Indien de pachter van een landeigendom dit niet voorziet van de dieren en het gereedschap nodig voor het bedrijf, indien hij met de bebouwing ophoudt, indien hij bij de bebouwing niet als een goed huisvader handelt, indien hij het gepachte voor een ander doel aanwendt dan waartoe het bestemd was, of, in het algemeen, indien hij de bepalingen van de pachtovereenkomst niet nakomt, en daardoor schade ontstaat voor de verpachter, kan deze, naar gelang van de omstandigheden, de pachtovereenkomst doen ontbinden.  In geval van ontbinding door de schuld van de pachter, is deze gehouden tot schadevergoeding.  Het strafbeding en de uitdrukkelijk ontbindende voorwaarde zijn zonder waarde.  Art. 29bis. <W 1988-11-07/43, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  Naarmate de oogst wordt ingehaald, is de pachter gehouden om aan zijn opvolger op het bedrijf alle nodige faciliteiten te verlenen voor het uitvoeren van de werken van het daaropvolgende jaar, overeenkomstig de plaatselijke gebruiken.  § 8. - Onderpacht en pachtoverdracht.  Art. 30. <W 1988-11-07/43, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  In afwijking van artikel 1717 van het Burgerlijk Wetboek en onder voorbehoud van het hierna bepaalde mag de pachter van landeigendommen noch het gepachte goed geheel of ten dele in onderpacht geven, noch zijn pacht geheel of ten dele aan anderen overdragen zonder toestemming van de verpachter. Deze toestemming moet, op straffe van nietigheid en voorafgaand aan de onderpacht of aan de overdracht, schriftelijk worden gegeven.  De toestemming tot overdracht van pacht kan niet gelden als toestemming tot onderpacht.  Ruil met het oog op het betelen van pachtgoederen wordt niet als onderpacht beschouwd. Een dergelijke ruil heeft geen invloed op de rechten en verplichtingen noch van de pachters noch van de verpachters. Zulks geldt ook voor de gemeenschappelijke exploitatie van een landeigendom die in pacht gegeven wordt aan een van de medeëxploitanten, op voorwaarde dat deze laatste alleen houder van de pacht blijft en hij als hoofdbedrijf actief aan de exploitatie deelneemt.  Art. 30_WAALS_GEWEST.   [1 § 1. In afwijking van artikel 1717 van het Burgerlijk Wetboek geeft de pachter van landeigendommen noch het gepachte goed geheel of ten dele in onderpacht, noch draagt hij zijn pacht geheel of ten dele aan anderen over zonder toestemming van de verpachter. Deze toestemming wordt, op straffe van nietigheid en voorafgaand aan de onderpacht of aan de overdracht, schriftelijk gegeven.   De toestemming tot overdracht van pacht kan niet gelden als toestemming tot onderpacht.   Als onderpacht worden niet beschouwd:   1° ruil met het oog op het betelen van pachtgoederen;   2° de gemeenschappelijke exploitatie van een landeigendom die in pacht gegeven wordt aan een van de medeëxploitanten, op voorwaarde dat deze laatste alleen houder van de pacht blijft en hij als hoofdbedrijf actief aan de exploitatie deelneemt;   3° de overeenkomsten, gesloten met inachtneming van artikel 2, 2°.   Ruil als bedoeld in lid 3 is van generlei invloed op de rechten en verplichtingen van pachters of verpachters.   § 2. Op straffe van nietigheid van de ruil, wordt, door de pachter aan de verpachter, minstens drie maanden voordat de ruil plaatsvindt van het voornemen tot ruil in de zin van paragraaf 1, lid 3, 1°, alsmede van de overeenkomst in de zin van paragraaf 1, lid 3, 3°, kennis gegeven, met opgave van:   1° de identiteit van alle betrokkenen, namelijk:   a) voor de natuurlijke personen, hun naam, voornaam, woonst, geboortedatum en -plaats, burgerlijke stand, hun identificatienummer in het Rijksregister of in het BIS-register van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en, indien gekend, het producentennummer en het ondernemingsnummer bedoeld in artikel III.17 van het Wetboek van economisch recht;   b) voor de rechtspersonen, indien gekend, hun benaming, hun maatschappelijke zetel, hun producentennummer en hun ondernemingsnummer bedoeld in artikel III.17 van het Wetboek van economisch recht, evenals de identiteit van de personen die gemachtigd zijn om ze te vertegenwoordigen;   2° de datum waarop de ruil ingaat, en in voorkomend geval, de duur ervan;   3° de kadastrale aanduiding van de percelen zoals opgenomen op het uittreksel uit de kadastrale legger en onder vermelding van minstens: de gemeente waar de percelen gelegen zijn, de afdeling, de sectie, het perceelsnummer, de oppervlakte, evenals de straat- of veldnaam.   De verpachter kan zich tegen ruil verzetten, om redenen als bepaald in artikel 7, 5°, 6°, 7° en 8°, en zich daarvoor, binnen de drie maanden na kennisgeving ervan, op straffe van nietigheid, tot de vrederechter wenden.   De ruil wordt door de vrederechter vernietigd indien hij acht dat de redenen van verzet wettig zijn.   § 3. Bij overdracht of onderpacht zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming kan de overeenkomst op verzoek van de verpachter worden ontbonden.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 22, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 30bis_WAALS_GEWEST.   [1 De procedure als bedoeld in artikel 30, § 2, is mutatis mutandis van toepassing bij verandering van verpachter. Wanneer de verandering van verpachter het gevolg is van een overlijden, delen de erfgenamen of rechtverkrijgenden, afwijkend van artikel 30, § 2, drie maanden na dat overlijden, de verandering van verpachter mede.  ----------  <Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/90, art. 23, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 31. De pachter kan, zonder toestemming van de verpachter, het gehele pachtgoed in onderpacht geven aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot (evenals aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.) <W 1988-11-07/43, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  Art. 31_WAALS_GEWEST.    De pachter kan, zonder toestemming van de verpachter, het gehele pachtgoed in onderpacht geven aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot [1 , zijn wettelijk samenwonende(evenals aan de echtgenoten [1 of aan de wettelijk samenwonendenvan de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.) <W 1988-11-07/43, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  [1 De pachter licht er, op straffe van nietigheid van de onderpacht, de verpachter uiterlijk binnen de drie maanden na de onderverpachting zoals bepaald in lid 1, over in.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 24, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 32. De rechten en verplichtingen die pachter en onderpachter tegenover elkaar hebben, worden geregeld volgens de bepalingen van deze wet, evenwel met uitzondering van de bepalingen betreffende de minimumpachttijd, in deze zin dat de onderpacht niet langer mag duren dan de hoofdpacht, ongeacht onder welke omstandigheden deze laatste een einde heeft genomen.  Art. 33. <W 1988-11-07/43, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16> De pachter die een opzeggingsbrief ontvangt voor een onderverpacht goed of wiens pacht ontbonden wordt bij vonnis, moet op straffe van schadevergoeding, binnen een maand na de betekening aan de onderpachter een afschrift van de opzegging of van het vonnis betekenen en hem op de hoogte stellen van het gevolg dat door hem aan de betekende opzegging of het betekend vonnis werd gegeven.  Art. 34. <W 1988-11-07/43, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16> De pachter kan, zonder toestemming van de verpachter, zijn pacht geheel overdragen aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot of van de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.  De overnemer treedt in al de rechten en verplichtingen die uit de pacht voortvloeien, maar de overdrager blijkt met hem hoofdelijk gehouden tot de verplichtingen die uit de pacht zijn ontstaan.  Art. 34_WAALS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16> De pachter kan, zonder toestemming van de verpachter, zijn pacht geheel overdragen aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot [1 , zijn wettelijk samenwonendeof van de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen [1 of aan de wettelijk samenwonenden van de voorvermelde afstammelingen of aangenomen kinderen.  De overnemer treedt in al de rechten en verplichtingen die uit de pacht voortvloeien, maar de overdrager blijkt met hem hoofdelijk gehouden tot de verplichtingen die uit de pacht zijn ontstaan.  [1 De pachter licht er, op straffe van nietigheid van de overdracht, de verpachter uiterlijk binnen de drie maanden na de overdracht zoals bepaald in lid 1, over in.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 25, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 34bis. <W 1988-11-07/43, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16> Indien een landeigendom gezamenlijk wordt gepacht door verschillende pachters en een van deze pachters besluit om zich terug te trekken, dan wordt de pacht voortgezet ten voordele van de andere pachters.  De verpachter heeft in dat geval evenwel de mogelijkheid te eisen dat de vorige exploitant hoofdelijk gehouden blijkt tot nakoming van de verplichtingen van de pacht samen met de andere pachters.  Art. 34bis_WAALS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16> Indien een landeigendom gezamenlijk wordt gepacht door verschillende pachters en een van deze pachters besluit om zich terug te trekken, dan wordt de pacht voortgezet ten voordele van de andere pachters. [1 De pachter geeft kennis van zijn terugtrekking aan de verpachter.  De verpachter heeft in dat geval evenwel de mogelijkheid te eisen dat de vorige exploitant hoofdelijk gehouden blijkt tot nakoming van de verplichtingen van de pacht samen met de andere pachters [1 , op voorwaarde dat van het verzoek daartoe kennis gegeven wordt binnen de zes maanden na de kennisgeving van de terugtrekking, op straffe van nietigheid.   ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 26, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 35. Op voorwaarde dat de pachter of zijn rechtverkrijgenden binnen drie maanden na de ingenottreding van de overnemer, aan de verpachter kennis geven van de pachtoverdracht die de pachter heeft gedaan aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen (of aan die van zijn echtgenoot of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen), en hem daarbij de namen, voornamen en het adres van de overnemer of de overnemers meedelen, ontstaat, bij gebreke van geldig verklaard verzet van de verpachter, van rechtswege pachtvernieuwing ten voordele van de overnemer of de overnemers. <W 1988-11-07/43, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  Die pachtvernieuwing heeft ten gevolge dat, met handhaving van alle andere voorwaarden ten voordele van de overnemer of overnemers, een nieuwe eerste pachtperiode van negen jaar ingaat op de verjaardag van de ingenottreding van de overdrager volgend op de kennisgeving; bovendien is de overdrager ontslagen van alle uit de pacht voortvloeiende verplichtingen die na de kennisgeving zijn ontstaan.  Art. 35_WAALS_GEWEST.   [1 Op voorwaarde dat de pachter of zijn rechtverkrijgenden binnen drie maanden na de ingenottreding van de overnemer, aan de verpachter kennis geven van de pachtoverdracht die de pachter heeft gedaan aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot, van zijn wettelijk samenwonende of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, en hem daarbij de namen, voornamen en het adres van de overnemer of de overnemers meedelen, ontstaat, bij gebreke van geldig verklaard verzet van de verpachter, van rechtswege pachtvernieuwing ten voordele van de overnemer of de overnemers.   Die pachtvernieuwing heeft ten gevolge dat, met handhaving van alle andere voorwaarden ten voordele van de overnemer of overnemers, een nieuwe eerste pachtperiode van negen jaar ingaat op de verjaardag van de ingenottreding van de overdrager volgend op de kennisgeving; bovendien is de overdrager ontslagen van alle uit de pacht voortvloeiende verplichtingen die na de kennisgeving zijn ontstaan.   Die pachtvernieuwing vindt enkel plaats als ofwel:   1° de overnemer houder is van een studiegetuigschrift of diploma in een landbouwrichting;   2° de overnemer sinds minstens één jaar een cursus volgt met het oog op het behalen van een studiegetuigschrift of een diploma in een landbouwrichting;   3° de overnemer landbouwer is of is geweest tijdens minstens één jaar in de loop van de laatste vijf jaar.   De Regering kan de studiegetuigschriften of de diploma's in een landbouwrichting bepalen.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 27, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 36. De verpachter aan wie binnen de in artikel 35, bepaalde termijn kennis is gegeven van een overdracht, kan tegen de pachtvernieuwing opkomen door de vroegere en de nieuwe pachter, op straffe van verval, binnen drie maanden na de kennisgeving van de overdracht, voor de vrederechter te dagvaarden, ten einde zijn verzet geldig te horen verklaren.  De vrederechter oordeelt of de redenen van verzet ernstig en gegrond zijn, en met name of uit alle omstandigheden van de zaak blijkt dat de verpachter de als redenen van zijn verzet bekendgemaakte voornemens ten uitvoer zal brengen.  Wordt het verzet toegelaten, dan wordt de pacht niet vernieuwd en heeft alleen de overdracht van de vroegere pacht gevolg.  Art. 36_WAALS_GEWEST.    De verpachter aan wie binnen de in artikel 35, bepaalde termijn kennis is gegeven van een overdracht, kan tegen de pachtvernieuwing opkomen door de vroegere en de nieuwe pachter, op straffe van verval, binnen drie maanden na de kennisgeving van de overdracht, voor de vrederechter te dagvaarden, ten einde zijn verzet geldig te horen verklaren.  De vrederechter oordeelt of de redenen van verzet ernstig en gegrond zijn, en met name of uit alle omstandigheden van de zaak blijkt dat de verpachter de als redenen van zijn verzet bekendgemaakte voornemens ten uitvoer zal brengen.  [1 Wordt het verzet toegelaten, dan is de overdracht ongeldig.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 28, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 36bis_WAALS_GEWEST.   [1 Wanneer de verpachter de pachter zijn wens te kennen geeft, om een zakelijk recht op het (de) onder een pachtovereenkomst vallende goed(eren) te vervreemden, kan iedere bevoorrechte overdracht die plaatsvindt binnen de negen maanden na deze kennisgeving, niet aan de pachter of de derde-koper tegengeworpen worden.   Wanneer de vervreemding niet binnen die periode van negen maanden wordt uitgevoerd, kan de pachter pas opnieuw gebruik maken van de regeling bedoeld in lid 1 na verstrijken van een periode van drie jaar, behoudens overeenstemming onder de partijen, die ingaat na verstrijken van de bewarende periode van negen maanden bedoeld in lid 1.  ----------  <Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/90, art. 29, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 37. § 1. Als ernstige redenen van verzet kunnen uitsluitend worden aanvaard :  1° het feit dat de verpachter vóór de kennisgeving van de overdracht, geldige opzegging heeft gedaan;  2° (het voornemen van de verpachter om het verpachte goed, binnen een termijn van minder dan vijf jaar zelf te exploiteren of de exploitatie ervan over te dragen aan zijn echtgenoot, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot of de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen;) <W 1988-11-07/43, art. 24, A, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  3° zware beledigingen of daden van kennelijke vijandigheid van de overnemer tegen de verpachter of tegen leden van zijn familie die onder zijn dak wonen;  4° veroordeling van de overnemer uit hoofde van daden die het vertrouwen van de verpachter aan het wankelen kunnen brengen of de normale betrekkingen tussen de verpachter en zijn nieuwe pachter onmogelijk kunnen maken;  5° (het feit dat de overnemer niet de vereiste beroepsbekwaamheid bezit of dat hij niet over de nodige materiële middelen beschikt om het verpachte goed behoorlijk te exploiteren;) <W 1988-11-07/43, art. 24, B, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  6° het voornemen van het openbaar bestuur of de publiekrechtelijke rechtspersoon die het betrokken goed hebben verpacht om het binnen een termijn van minder dan vijf jaar voor doeleinden van algemeen belang aan te wenden.  § 2. Indien het verzet werd toegelaten op grond van de redenen bepaald in 2° en 6° van § 1, kan de pachtovernemer de pachtvernieuwing vragen zonder dat een nieuw verzet, gegrond op dezelfde reden, mogelijk is, indien de persoonlijke exploitatie door degene die in het verzet van de verpachter is aangewezen of de aanwending voor doeleinden van algemeen belang niet is verwezenlijkt binnen de termijn die in het verzet is bepaald.  Hiertoe moeten de pachtovernemer of zijn rechtverkrijgenden een nieuwe kennisgeving van de pachtoverdracht doen binnen drie maanden na afloop van die termijn, op straffe van verval. Indien de pachtvernieuwing tot stand komt, gaat de nieuwe pachtperiode in op de verjaardag van de ingenottreding van de overnemer, volgend op bedoelde kennisgeving.  Art. 37_WAALS_GEWEST.    § 1. Als ernstige redenen van verzet kunnen uitsluitend worden aanvaard :  1° het feit dat de verpachter vóór de kennisgeving van de overdracht, geldige opzegging heeft gedaan;  2° [1 het voornemen van de verpachter om het verpachte goed, binnen een termijn van minder dan vijf jaar zelf te exploiteren of de exploitatie ervan over te dragen aan zijn echtgenoot, zijn wettelijk samenwonende, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot of de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen;  3° zware beledigingen of daden van kennelijke vijandigheid van de overnemer tegen de verpachter of tegen leden van zijn familie die onder zijn dak wonen;  4° veroordeling van de overnemer uit hoofde van daden die het vertrouwen van de verpachter aan het wankelen kunnen brengen of de normale betrekkingen tussen de verpachter en zijn nieuwe pachter onmogelijk kunnen maken;  5° (het feit dat de overnemer niet de vereiste beroepsbekwaamheid bezit of dat hij niet over de nodige materiële middelen beschikt om het verpachte goed behoorlijk te exploiteren;) <W 1988-11-07/43, art. 24, B, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  6° het voornemen van het openbaar bestuur of de publiekrechtelijke rechtspersoon die het betrokken goed hebben verpacht om het binnen een termijn van minder dan vijf jaar voor doeleinden van algemeen belang aan te wenden.  § 2. Indien het verzet werd toegelaten op grond van de redenen bepaald in 2° en 6° van § 1, kan de pachtovernemer de pachtvernieuwing vragen zonder dat een nieuw verzet, gegrond op dezelfde reden, mogelijk is, indien de persoonlijke exploitatie door degene die in het verzet van de verpachter is aangewezen of de aanwending voor doeleinden van algemeen belang niet is verwezenlijkt binnen de termijn die in het verzet is bepaald.  Hiertoe moeten de pachtovernemer of zijn rechtverkrijgenden een nieuwe kennisgeving van de pachtoverdracht doen binnen drie maanden na afloop van die termijn, op straffe van verval. Indien de pachtvernieuwing tot stand komt, gaat de nieuwe pachtperiode in op de verjaardag van de ingenottreding van de overnemer, volgend op bedoelde kennisgeving.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 30, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      § 9. - Overlijden van de pachter.  Art. 38. In geval van overlijden van de pachter van een landeigendom, loopt de pacht door ten voordele van zijn erfgenamen of rechtverkrijgenden, tenzij de verpachter, zijn erfgenamen of rechtverkrijgenden opzegging hebben gedaan overeenkomstig de hierna volgende bepalingen.  Art. 39. (De verpachter kan aan de erfgenamen of rechtverkrijgenden van de overleden pachter slechts opzegging doen, indien hij zich dat recht heeft voorbehouden in de pachtovereenkomst en de overleden pachter geen overlevende echtgenoot, afstammelingen of aangenomen kinderen of geen afstammelingen of aangenomen kinderen van de echtgenoot of geen echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen nalaat. <W 1988-11-07/43, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  Is aldus opzegging geoorloofd, dan moet op straffe van verval aan de erfgenamen of rechtverkrijgenden van de pachter kennis ervan worden gegeven binnen één jaar na het overlijden en de opzegging heeft eerst uitwerking twee jaar na de kennisgeving.  Art. 39_WAALS_GEWEST.    [1 Bij overlijden van de pachter behoort het diens erfgenamen of rechtverkrijgenden toe, de verpachter daar onverwijld via een zending over in te lichten.   De verpachter kan enkel opzegging doen ten overstaan van de erfgenamen of de rechtverkrijgenden van de overleden pachter als hij zich in de pachtovereenkomst die mogelijkheid voorbehouden heeft en als de overleden pachter geen overlevende echtgenoot, geen overlevende wettelijk samenwonende of afstammelingen of aangenomen kinderen, of afstammelingen of aangenomen kinderen van zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende, of echtgenoten of wettelijk samenwonenden van de voorvermelde afstammelingen of aangenomen kinderen achterlaat.  Is aldus opzegging geoorloofd, dan moet op straffe van verval aan de erfgenamen of rechtverkrijgenden van de pachter kennis ervan worden gegeven binnen één jaar na het overlijden en de opzegging heeft eerst uitwerking twee jaar na de kennisgeving.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 31, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 40. De erfgenamen of rechtverkrijgenden van de overleden pachter kunnen de pacht beëindigen mits zij, binnen één jaar na het overlijden, opzegging doen met een termijn van tenminste drie maanden.  Art. 41. De erfgenamen of rechtverkrijgenden van de overleden pachter kunnen overeenkomen de exploitatie gemeenschappelijk voort te zetten of een of meer hunner daartoe aanstellen.  Bij gebreke van akkoord kan elk van de erfgenamen of rechtverkrijgenden de vrederechter verzoeken hem aan te stellen om de exploitatie van het pachtgoed voort te zetten, op last van de door het vonnis vastgestelde vergoeding uit te betalen aan de overige erfgenamen of rechtverkrijgenden.  Wanneer verscheidene belanghebbenden van dit recht van overneming gebruik wensen te maken, wordt de voorkeur gegeven in de hierna bepaalde orde :  a) aan de overlevende echtgenoot;  b) aan hem die de overleden pachter heeft aangewezen;  c) aan hem die, ten tijde van het overlijden geregeld aan de exploitatie deelnam zonder noodzakelijkerwijze in de pachthoeve te verblijven;  d) aan hem die door de meerderheid van de belangen of, bij gebreke van die meerderheid, door het lot is aangewezen.  Indien verscheidene erfgenamen of rechtverkrijgenden aanspraak maken op het voordeel van een der letters b of c, kunnen zij de pacht gezamenlijk overnemen.  Behoudens gewichtige redenen ter beoordeling van de rechter, moet de overnemer, of indien er verscheidene overnemers zijn, ten minste één van hen, persoonlijk de exploitatie van het overgenomen pachtgoed voortzetten gedurende ten minste negen jaar, te rekenen van de dag waarop het vonnis, dat de vergoeding vaststelt, definitief is geworden, op straffe van schadevergoeding aan de overige erfgenamen of rechtverkrijgenden ten bedrage van 20 pct. van de hierboven bedoelde vergoeding.  Art. 41_WAALS_GEWEST.    De erfgenamen of rechtverkrijgenden van de overleden pachter kunnen overeenkomen de exploitatie gemeenschappelijk voort te zetten of een of meer hunner daartoe aanstellen.  Bij gebreke van akkoord kan elk van de erfgenamen of rechtverkrijgenden de vrederechter verzoeken hem aan te stellen om de exploitatie van het pachtgoed voort te zetten, op last van de door het vonnis vastgestelde vergoeding uit te betalen aan de overige erfgenamen of rechtverkrijgenden.  Wanneer verscheidene belanghebbenden van dit recht van overneming gebruik wensen te maken, wordt de voorkeur gegeven in de hierna bepaalde orde :  a) aan de overlevende echtgenoot [1 of aan de overlevende wettelijk samenwonende voor zover hij een recht in de pachtovereenkomst heeft;  b) aan hem die de overleden pachter heeft aangewezen;  c) aan hem die, ten tijde van het overlijden geregeld aan de exploitatie deelnam zonder noodzakelijkerwijze in de pachthoeve te verblijven;  d) aan hem die door de meerderheid van de belangen of, bij gebreke van die meerderheid, door het lot is aangewezen.  Indien verscheidene erfgenamen of rechtverkrijgenden aanspraak maken op het voordeel van een der letters b of c, kunnen zij de pacht gezamenlijk overnemen.  Behoudens gewichtige redenen ter beoordeling van de rechter, moet de overnemer, of indien er verscheidene overnemers zijn, ten minste één van hen, persoonlijk de exploitatie van het overgenomen pachtgoed voortzetten gedurende ten minste negen jaar, te rekenen van de dag waarop het vonnis, dat de vergoeding vaststelt, definitief is geworden, op straffe van schadevergoeding aan de overige erfgenamen of rechtverkrijgenden ten bedrage van 20 pct. van de hierboven bedoelde vergoeding.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 32, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 42. De erfgenamen of rechtverkrijgenden moeten aan de verpachter kennis geven van het akkoord dat zij hebben gesloten.  Degene onder hen die door de rechter definitief is aangewezen om de exploitatie voort te zetten, moet hiervan aan de verpachter kennis geven. Iedere betrokken partij mag deze kennisgeving doen.  Art. 43. (Indien de persoon of de personen die de exploitatie voortzetten, afstammelingen of aangenomen kinderen van de overleden pachter of van diens echtgenoot zijn of echtgenoten van voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, brengt de kennisgeving, behoudens geldig verklaard verzet van de verpachter, van rechtswege pachtvernieuwing mee. <W 1988-11-07/43, art. 26, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  Die pachtvernieuwing heeft dezelfde uitwerking als in het tweede lid van artikel 35 is bepaald; de verpachter kan hiertegen opkomen onder de voorwaarden gesteld in de artikelen 36 en 37, door de kennisgevers te dagvaarden voor de vrederechter.  Art. 43_WAALS_GEWEST.    (Indien de persoon of de personen die de exploitatie voortzetten, afstammelingen of aangenomen kinderen van de overleden pachter of [1 van diens echtgenoot of wettelijk samenwonende zijn, of echtgenoten of wettelijk samenwonendenvan voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, brengt de kennisgeving, behoudens geldig verklaard verzet van de verpachter, van rechtswege pachtvernieuwing mee. <W 1988-11-07/43, art. 26, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  Die pachtvernieuwing heeft dezelfde uitwerking als in het tweede lid van artikel 35 is bepaald; de verpachter kan hiertegen opkomen onder de voorwaarden gesteld in de artikelen 36 en 37, door de kennisgevers te dagvaarden voor de vrederechter.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 33, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 44. Zolang de kennisgeving niet is geschied, blijven de erfgenamen en rechtverkrijgenden hoofdelijk verbonden jegens de verpachter.  Te rekenen van de kennisgeving zijn alleen diegenen onder hen die de exploitatie voortzetten, hoofdelijk gehouden jegens de verpachter tot de uit de pachtovereenkomst voortvloeiende verplichtingen die na de kennisgeving zijn ontstaan.  § 10. - Vergoedingen toekomende aan de afgaande pachter.  Art. 45. 1. (Afgezien van de vergoedingen die aan de pachter krachtens de voorgaande artikelen kunnen toekomen uit hoofde van gebouwen, aanplantingen en werken, moet de afgaande pachter van de verpachter een vergoeding ontvangen voor het stro, de mest en navette die hij bij zijn vertrek achterlaat voor de bebouwing die hij reeds heeft verricht, alsmede voor de verbeteringen aangebracht aan de gronden, wat hun staat van zuiverheid betreft.) <W 1988-11-07/43, art. 27, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  2. De vergoeding voor het stro, het mest, de navette, de bij voorraad gedane bebouwing en de verbetering en is gelijk aan hun waarde bij het einde van de pacht, gelet op de bestemming van het verpachte goed, zonder dat zij het bedrag van de door de pachter gemaakte kosten mag overschrijden.  De vergoeding kan op een vast bedrag worden bepaald voor het produktief maken van onbebouwde of braakliggende gronden of van gronden die in slechte staat van bebouwing waren, mits zij als zodanig in de pacht zijn aangegeven.  Indien de verpachter bewijst dat de pachter bij de ingebruikneming stro, mest, navette of andere verstrekkingen of voordelen kosteloos ontvangen heeft, zal bij het eindigen van de pacht, een rekening worden opgemaakt en de verpachter of de pachter zal de waarde van het verschil tussen de hoeveelheden verschuldigd zijn, berekend op het ogenblik dat de pachter het goed verlaat.  3. De aan de afgaande pachter toekomende vergoeding zal in voorkomend geval bij vergelijking vereffend worden, ten belope van het bedrag van zijn schuld jegens de verpachter, uit hoofde van elk verlies veroorzaakt door gebrek aan zuiverheid of aan onderhoud van het verpachte goed of door elke andere tekortkoming aan zijn verplichtingen.  4. Bij de bepaling van de vergoeding waarop de afgaande pachter recht heeft, wordt rekening gehouden met de voordelen die de verpachter hem heeft toegestaan met het oog op de gebouwen die hij heeft opgetrokken en de werken die hij heeft uitgevoerd.  5. Afstand van de vergoeding bij het verlaten van het gepachte goed kan slechts gebeuren na de opzegging en moet blijken uit een authentieke akte of uit een verklaring voor de vrederechter afgelegd op diens ondervraging.  6. Gedurende de drie eerste maanden van elke pacht kan de ene partij de andere verplichtingen een omstandige plaatsbeschrijving te laten opmaken. In geval van weigering kan de vrederechter, bij een vonnis dat niet vatbaar is voor hoger beroep, een deskundige aanstellen om die op te maken. Bij gebreke van een plaatsbeschrijving wordt de pachter, behoudens tegenbewijs, geacht het goed te hebben ontvangen in de staat waarin het zich bevindt op het ogenblik dat hij het verlaat.  Art. 45_WAALS_GEWEST.    1. (Afgezien van de vergoedingen die aan de pachter krachtens de voorgaande artikelen kunnen toekomen uit hoofde van gebouwen, aanplantingen en werken, moet de afgaande pachter van de verpachter een vergoeding ontvangen voor het stro, de mest en navette die hij bij zijn vertrek achterlaat voor de bebouwing die hij reeds heeft verricht, alsmede voor de verbeteringen aangebracht aan de gronden, wat hun staat van zuiverheid betreft.) <W 1988-11-07/43, art. 27, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  2. De vergoeding voor het stro, het mest, de navette, de bij voorraad gedane bebouwing en de verbetering en is gelijk aan hun waarde bij het einde van de pacht, gelet op de bestemming van het verpachte goed, zonder dat zij het bedrag van de door de pachter gemaakte kosten mag overschrijden.  De vergoeding kan op een vast bedrag worden bepaald voor het produktief maken van onbebouwde of braakliggende gronden of van gronden die in slechte staat van bebouwing waren, mits zij als zodanig in de pacht zijn aangegeven.  Indien de verpachter bewijst dat de pachter bij de ingebruikneming stro, mest, navette of andere verstrekkingen of voordelen kosteloos ontvangen heeft, zal bij het eindigen van de pacht, een rekening worden opgemaakt en de verpachter of de pachter zal de waarde van het verschil tussen de hoeveelheden verschuldigd zijn, berekend op het ogenblik dat de pachter het goed verlaat.  3. De aan de afgaande pachter toekomende vergoeding zal in voorkomend geval bij vergelijking vereffend worden, ten belope van het bedrag van zijn schuld jegens de verpachter, uit hoofde van elk verlies veroorzaakt door gebrek aan zuiverheid of aan onderhoud van het verpachte goed of door elke andere tekortkoming aan zijn verplichtingen.  4. Bij de bepaling van de vergoeding waarop de afgaande pachter recht heeft, wordt rekening gehouden met de voordelen die de verpachter hem heeft toegestaan met het oog op de gebouwen die hij heeft opgetrokken en de werken die hij heeft uitgevoerd.  5. Afstand van de vergoeding bij het verlaten van het gepachte goed kan slechts gebeuren na de opzegging en moet blijken uit een authentieke akte of uit een verklaring voor de vrederechter afgelegd op diens ondervraging.  6. [1 De partijen maken een tegensprekelijke, omstandig plaatsbeschrijving op waarvan ze samen de kosten dragen. Deze plaatsbeschrijving wordt ofwel voor de ingenottreding van de pachter ofwel voor de ingenottreding van een pachtovernemer die een bevoorrechte overdracht genoten heeft ofwel in de loop van de eerste drie maanden van gebruik door de pachter of de overnemer opgemaakt. Deze wordt bij de schriftelijke pachtovereenkomst gevoegd en is eveneens registratieplichtig.   De Regering stelt de minimuminhoud van deze plaatsbeschrijving vast en voorziet in het type-bodemonderzoek dat daarvoor nodig is.   Worden partijen het niet onderling eens over het opmaken van een plaatsbeschrijving, binnen de drie maanden volgend op de ingenottreding van de pachter of de overnemer, dan kan de vrederechter, bij een niet voor beroep vatbaar vonnis, een deskundige aanstellen om de plaatsbeschrijving op te maken. Het vonnis is uitvoerbaar niettegenstaande verzet.   Wanneer er een nieuwe plaatsbeschrijving wordt opgemaakt nadat een bevoorrechte overdracht is tot stand gekomen, wordt er op tegenspraak een uitgaande plaatsbeschrijving opgemaakt tussen overdrager en pachter voordat de plaatsbeschrijving tussen de overnemer en de pachter wordt opgemaakt of minstens voor de ingenottreding van de overnemer. Deze zelfde plaatsbeschrijving kan dienen als uitgaande plaatsbeschrijving voor de overdrager en als inkomende plaatsbeschrijving van de overnemer voor zover zij op tegenspraak is uitgevoerd.   Bij gebreke van ingaande plaatsbeschrijving wordt de pachter geacht het goed te hebben gekregen in de staat waarin het zich op het einde van het gebruik bevond. Dat vermoeden is onweerlegbaar voor wat betreft de elementen opgenomen in de minimuminhoud vastgesteld door de Regering. Voor het overige wordt het tegenbewijs toegelaten.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 34, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 46. Naast de in het vorige artikel bepaalde vergoeding bij het verlaten van het gepachte goed is een bijkomende vergoeding tot beloop van de geleden schade verschuldigd aan de pachter van landeigendommen wiens pacht een einde heeft genomen ten gevolge van opzegging met toepassing van het bepaalde in de [artikel 6, § 1, 2°, 3°, 4° en 6°, en § 2, en artikel 7, 9° en 10°] <W 1988-11-07/43, art. 28, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  Die vergoeding wordt berekend met inachtneming onder meer van het bedrijfsverlies aan dieren en materieel, gelet op de oppervlakte van de gronden die aan de landbouw worden onttrokken, van de genotsderving gedurende de jaren vóór het verstrijken van de lopende pachtperiode, met dien verstande dat geen rekening mag worden gehouden met minder dan twee of meer dan vier jaren, en van het verlies wegens waardevermindering van de overblijvende gebouwen en gronden.  Bij gebreke van overeenstemming over het bedrag van die vergoeding moet de pachter, in afwachting van de gerechtelijke vaststelling ervan, vóór hij het goed verlaat, van de verpachter een provisionele vergoeding ontvangen, gelijk aan het bedrag van het aantal jaren pacht vóór het verstrijken van de pachtovereenkomst met dien verstande evenwel dat niet minder dan vier en niet meer dan acht jaren pacht in aanmerking kunnen komen.    Art. 46_VLAAMS_GEWEST.  Naast de in het vorige artikel bepaalde vergoeding bij het verlaten van het gepachte goed is een bijkomende vergoeding tot beloop van de geleden schade verschuldigd aan de pachter van landeigendommen wiens pacht een einde heeft genomen ten gevolge van opzegging met toepassing van het bepaalde in de [1 6, § 1, 2°, 3°, 4° en 6°, § 2 en § 3,[en artikel 7, 9° en 10°] <W 1988-11-07/43, art. 28, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  Die vergoeding wordt berekend met inachtneming onder meer van het bedrijfsverlies aan dieren en materieel, gelet op de oppervlakte van de gronden die aan de landbouw worden onttrokken, van de genotsderving gedurende de jaren vóór het verstrijken van de lopende pachtperiode, met dien verstande dat geen rekening mag worden gehouden met minder dan twee of meer dan vier jaren, en van het verlies wegens waardevermindering van de overblijvende gebouwen en gronden.  Bij gebreke van overeenstemming over het bedrag van die vergoeding moet de pachter, in afwachting van de gerechtelijke vaststelling ervan, vóór hij het goed verlaat, van de verpachter een provisionele vergoeding ontvangen, gelijk aan het bedrag van het aantal jaren pacht vóór het verstrijken van de pachtovereenkomst met dien verstande evenwel dat niet minder dan vier en niet meer dan acht jaren pacht in aanmerking kunnen komen.  ----------  <DVR 2009-05-08/15, art. 67, 006; Inwerkingtreding : 06-09-2011>     § 11. - Vervreemding van het gepachte goed en recht van voorkoop van de pachter.  Art. 47. <W 1988-11-07/43, art. 29, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16> Bij verkoop van een in pacht gegeven landeigendom geniet de pachter het recht van voorkoop voor zichzelf of voor zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of voor die van zijn echtgenoot, of voor de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, die daadwerkelijk aan de exploitatie van dat goed deelnemen, overeenkomstig de hierna bepaalde regels.  Art. 47_WAALS_GEWEST.   [1 Bij verkoop van een in pacht gegeven landeigendom geniet de pachter het recht van voorkoop voor zichzelf of voor zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of voor die van zijn echtgenoot, zijn wettelijk samenwonende, of voor de echtgenoten en wettelijk samenwonenden van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, die daadwerkelijk aan de exploitatie van dat goed deelnemen, overeenkomstig de in deze afdeling bepaalde regels.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 35, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 48. 1. (De eigenaar mag het goed slechts aan iemand anders dan de pachter uit de hand verkopen nadat hij aan deze laatste de gelegenheid heeft gegeven om zijn recht van voorkoop uit te oefenen. Te dien einde geeft de notaris de pachter kennis van de inhoud van de akte die is opgesteld onder de opschortende voorwaarde van niet-uitoefening van het recht van voorkoop en waarbij enkel de identiteit van de koper opengelaten wordt. Deze kennisgeving geldt als aanbod van verkoop.) <W 1988-11-07/43, art. 30, 1°, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  Aanvaardt de pachter het aanbod, dan moet hij daarvan aan de (notaris) kennis geven binnen een maand na de kennisgeving bepaald in het eerste lid, in welk geval de verkoop overeenkomstig artikel 1583 tussen partijen voltrokken is, zodra de aanvaarding van de pachter ter kennis is genomen van de eigenaar. <W 1988-11-07/43, art. 30, 2°, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  Is het aanbod binnen die termijn niet aanvaard, dan mag de eigenaar het goed niet uit de hand tegen een lagere prijs of gunstiger voorwaarden aan een derde verkopen zonder instemming van de pachter.  Na verloop van een termijn van één jaar na het aanbod mag het goed niet uit de hand worden verkocht, zelfs niet onder de voorwaarden bepaald in het vorige lid, zonder dat aan de pachter een nieuw aanbod wordt gedaan.  De instrumenterende ambtenaar die een akte van verkoop uit de hand aan iemand anders dan aan de pachter heeft verleden moet van de prijs en de voorwaarden daarvan aan de pachter kennis geven binnen één maand na de registratie.  Niettegenstaande elk strijdig beding, beschikt de pachter over een termijn van een maand na de mededinging van zijn aanvaarding om de prijs te voldoen.  2. Bij openbare verkoop is de instrumenterende ambtenaar gehouden ten minste vijftien dagen van te voren aan de pachter kennis te geven van plaats, dag en uur van de verkoop.  (Indien de verkoop wordt gehouden zonder voorbehoud van eventuele uitoefening van het recht van hoger bod, is de instrumenterende ambtenaar ertoe gehouden bij het einde van de opbieding en vóór de toewijzing, in het openbaar de vraag te stellen of de pachter of zijn gevolmachtigde zijn recht van voorkoop wenst uit te oefenen tegen de laatst geboden prijs. Indien de pachter met de vraag van de instrumenterende ambtenaar instemt, is de verkoop definitief. In geval van weigering, afwezigheid of stilzwijgen, wordt de verkoop voortgezet. Indien de pachter zijn antwoord op de vraag van de instrumenterende ambtenaar in beraad houdt, geschiedt de toewijzing onder de opschortende voorwaarde van niet uitoefening van het recht van voorkoop.  Indien de pachter binnen een termijn van tien dagen zijn instemming niet aan de notaris heeft betekend, overeenkomstig artikel 57 of die instemming niet heeft gegeven in een akte van de instrumenterende ambtenaar, is de toewijzing definitief.  Indien de verkoop wordt gehouden onder voorbehoud van eventuele uitoefening van het recht van hoger bod, is de instrumenterende ambtenaar er niet toe gehouden aan de pachter de vraag te stellen of hij zijn recht van voorkoop uitoefent :  a) indien er een hoger bod is, wordt dit aan de pachter en aan de koper ter kennis gebracht;  b) indien er geen hoger bod wordt gedaan of indien de notaris het hoger bod niet aanneemt, betekent hij het laatste bod aan de pachter en stelt hem de vraag of hij zijn recht van voorkoop wenst uit te oefenen. Indien de pachter binnen een termijn van tien dagen zijn instemming niet aan de notaris heeft betekend overeenkomstig artikel 57 of die instemming niet heeft gegeven in een akte van de instrumenterende ambtenaar, is de toewijzing definitief.) <W 1988-11-07/43, art. 30, 3°, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  In geval van herverkoop ten gevolge van de uitoefening van het recht van hoger bod, moet dezelfde kennisgeving acht dagen te voren aan de pachter worden gedaan en dezelfde vraag in het openbaar aan de pachter worden gesteld bij de zitting van herverkoop.  Art. 48_WAALS_GEWEST.   [1 § 1. De eigenaar mag het goed slechts aan iemand anders dan de pachter uit de hand verkopen nadat hij aan deze laatste de gelegenheid heeft gegeven om zijn recht van voorkoop uit te oefenen. Te dien einde geeft de notaris de pachter kennis van de inhoud van de akte die is opgesteld onder de opschortende voorwaarde van niet-uitoefening van het recht van voorkoop en waarbij enkel de identiteit van de koper opengelaten wordt Deze kennisgeving geldt als aanbod van verkoop.   Aanvaardt de pachter het aanbod, dan moet hij daarvan aan de notaris kennis geven binnen een maand na de kennisgeving bepaald in het eerste lid, in welk geval de verkoop overeenkomstig artikel 1583 van het Burgerlijk Wetboek tussen partijen voltrokken is, zodra de aanvaarding van de pachter ter kennis is genomen van de notaris.   Is het aanbod binnen de in lid 2 bedoelde termijn niet aanvaard, dan mag de eigenaar het goed niet uit de hand tegen een lagere prijs of gunstiger voorwaarden aan een derde verkopen zonder instemming van de pachter.   Na verloop van een termijn van één jaar na het aanbod mag het goed niet uit de hand worden verkocht, zelfs niet onder de voorwaarden bepaald in het vorige lid, zonder dat aan de pachter een nieuw aanbod wordt gedaan.   De instrumenterende ambtenaar die een akte van verkoop uit de hand aan iemand anders dan aan de pachter heeft verleden moet van de prijs en de voorwaarden daarvan aan de pachter kennis geven binnen één maand na de registratie.   Niettegenstaande elk strijdig beding, beschikt de pachter over een termijn van een maand na de mededinging van zijn aanvaarding om de prijs te voldoen.   § 2. Bij openbare verkoop is de instrumenterende ambtenaar gehouden ten minste vijftien dagen van te voren aan de pachter kennis te geven van plaats, dag en uur van de fysieke openbare verkoop of, bij een gedematerialiseerde verkoop, van de dag van aanvang en sluiting van de biedingen.   Wanneer de pachter van bij aanvang beslist heeft, van de uitoefening van zijn recht af te zien, licht hij de instrumenterend ambtenaar, belast met de verkoop, uiterlijk voor aanvang van de veiling daarover in.   Is er ten gevolge van een hoger bod een wederverkoop, wordt daar als bedoeld in lid 1 acht dagen van tevoren kennis van gegeven aan de pachter voor zover deze niet van het uitoefenen van zijn recht heeft afgezien.   § 3. Indien de verkoop een fysieke openbare verkoop is die wordt gehouden zonder voorbehoud van eventuele uitoefening van het recht van hoger bod, stelt de instrumenterende ambtenaar bij het einde van de opbieding en vóór de toewijzing, in het openbaar de vraag of de pachter of zijn gevolmachtigde zijn recht van voorkoop wenst uit te oefenen tegen de laatst geboden prijs. Indien de pachter met de vraag van de instrumenterende ambtenaar instemt, is de verkoop definitief. In geval van weigering, afwezigheid of stilzwijgen, wordt de verkoop voortgezet.   Indien de pachter zijn antwoord op de vraag van de instrumenterende ambtenaar in beraad houdt, geschiedt de toewijzing onder de opschortende voorwaarde van niet uitoefening van het recht van voorkoop.   Indien de pachter binnen een termijn van tien dagen zijn instemming niet aan de notaris heeft betekend, overeenkomstig artikel 57 of die instemming niet heeft gegeven in een akte van de instrumenterende ambtenaar, is de toewijzing definitief.   Indien de verkoop wordt gehouden onder voorbehoud van eventuele uitoefening van het recht van hoger bod, is de instrumenterende ambtenaar er niet toe gehouden aan de pachter de vraag te stellen of hij zijn recht van voorkoop uitoefent:   a) indien er een hoger bod is, wordt dit aan de pachter die niet van de uitoefening van recht heeft afgezien, en aan de koper ter kennis gebracht. In dat geval wordt als in deze paragraaf te werk gegaan;   b) indien er geen hoger bod wordt gedaan of indien de instrumenterend ambtenaar het hoger bod niet aanneemt, betekent hij het laatste bod aan de pachter en stelt hem de vraag of hij zijn recht van voorkoop wenst uit te oefenen. Indien de pachter binnen een termijn van tien dagen zijn instemming niet aan de instrumenterend ambtenaar heeft betekend, overeenkomstig artikel 57 of die instemming niet heeft gegeven in een akte van de instrumenterende ambtenaar, is de toewijzing definitief.   § 4. Bij een gedematerialiseerde verkoop, gaat de instrumenterend ambtenaar, voor zover de pachter niet heeft afgezien van zijn recht van voorkoop voor het einde van de biedingen over tot de toewijzing onder opschortende voorwaarde van niet-uitoefening van dat recht.   In dat geval beschikt de pachter over een termijn van tien dagen, te rekenen van de kennisgeving van een uittreksel uit de akte van toewijzing, opgemaakt door de instrumenterend ambtenaar, om laatstgenoemde in te lichten over zijn beslissing om zich in de plaats te stellen van de laatste bieder volgens artikel 57 of bij akte van de instrumenterend ambtenaar.   Het uittreksel bevat de dag van de toewijzing, de prijs tegen welke de toewijzing gebeurde en de naam van de instrumenterend ambtenaar die de toewijzing ontving.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 36, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 48bis. <W 1988-11-07/43, art. 31, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16> De pachter kan zijn recht van voorkoop voor het gehele goed, of voor een deel ervan indien hij het voor het overige deel zelf uitoefent, aan één of meer derden overdragen tegen de volgende voorwaarden.  Bij verkoop uit de hand geven de pachter en de derden gezamenlijk kennis van de overdracht en van de aanvaarding aan de notaris, overeenkomstig artikel 48, 1, tweede lid.  Bij openbare verkoping verklaart de pachter het recht van voorkoop over te dragen en de derde verklaart dit recht uit te oefenen tijdens de toewijzingszitting, overeenkomstig artikel 48, 2, tweede lid of naar aanleiding van de kennisgeving van de instemming binnen de termijn van tien dagen. De verkoper kan eisen dat de derde waarborg stelt.  In geval van toepassing van dit artikel ontstaat er van rechtswege pachtvernieuwing ten voordele van de pachter, ingaande op de verjaardag van de ingenottreding van de pachter die volgt op de datum van aankoop door de derde.  De pachter die zijn recht van voorkoop heeft overgedragen onder de in dit artikel gestelde voorwaarden, mag gedurende een periode van negen jaar te rekenen vanaf het begin van de nieuwe pachtperiode, bedoeld in het derde lid, de exploitatie van het goed niet overdragen aan andere personen dan zijn echtgenoot, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of die van zijn echtgenoot of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.  Bij overtreding van deze bepaling is hij aan de verkoper een schadevergoeding, gelijk aan 50 % van de verkoopprijs van de betrokken percelen, verschuldigd, tenzij hij vooraf op grond van ernstige redenen, machtiging van de vrederechter heeft verkregen.  Art. 48bis_WAALS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 31, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16> De pachter kan zijn recht van voorkoop voor het gehele goed, of voor een deel ervan indien hij het voor het overige deel zelf uitoefent, aan één of meer derden overdragen tegen de volgende voorwaarden.  Bij verkoop uit de hand geven de pachter en de derden gezamenlijk kennis van de overdracht en van de aanvaarding aan de notaris, overeenkomstig artikel 48, 1, tweede lid.  Bij [1 fysieke openbare verkopingverklaart de pachter het recht van voorkoop over te dragen en de derde verklaart dit recht uit te oefenen tijdens de toewijzingszitting, [1 overeenkomstig artikel 48, § 3, eerste en tweede lidof naar aanleiding van de kennisgeving van de instemming binnen de termijn van tien dagen. De verkoper kan eisen dat de derde waarborg stelt.  [1 Bij een gedematerialiseerde verkoop verklaart de pachter zijn recht van voorkoop over te dragen en de derde verklaart dat recht uit te oefenen bij de kennisgeving bedoeld in artikel 48, 4, lid 2.   In beide gevallen kan de verkoper eisen dat de derde een waarborg stelt.  In geval van toepassing van dit artikel ontstaat er van rechtswege pachtvernieuwing ten voordele van de pachter, ingaande op de verjaardag van de ingenottreding van de pachter die volgt op de datum van aankoop door de derde.  [1 De pachter die zijn recht van voorkoop heeft overgedragen onder de in dit artikel gestelde voorwaarden, mag gedurende een periode van negen jaar te rekenen van het begin van de nieuwe pachtperiode, bedoeld in het zesde lid, de exploitatie van het goed niet overdragen aan andere personen dan zijn echtgenoot, zijn wettelijk samenwonende, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of die van zijn echtgenoot, zijn wettelijk samenwonende of aan de echtgenoten of wettelijk samenwonenden van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.  Bij overtreding van deze bepaling is hij aan de verkoper een schadevergoeding, gelijk aan 50 % van de verkoopprijs van de betrokken percelen, verschuldigd, tenzij hij vooraf op grond van ernstige redenen, machtiging van de vrederechter heeft verkregen.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 37, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 49. 1. Indien het goed door verscheidene pachters gemeenschappelijk gepacht wordt, moet de in artikel 48, 1 en 2, bedoelde kennisgeving aan alle exploitanten van het goed gedaan worden. Het recht van voorkoop kan met schriftelijke instemming van alle medepachters-exploitanten worden uitgeoefend door één of meer van hen; hun onenigheid, afwezigheid of stilzwijgen geldt als weigering van het aanbod.  Indien de verpachter bij het overlijden van de pachter niet weet welke erfgenaam of erfgenamen de exploitatie van het verpachte goed voortzetten, mag hij als zodanig beschouwen degene of degenen van de erfgenamen of rechtverkrijgenden die de laatste pacht hebben betaald of, bij gebreke van betaling, de erfgenamen of rechtverkrijgenden die hun woonplaats hebben in de zetel van het bedrijf van de overleden pachter.  2. Indien het gepachte goed aan verscheidene personen in medeëigendom toebehoort, is de in artikel 48, 1, bedoelde kennisgeving alleen geldig indien alle medeëigenaars daartoe hun medewerking hebben verleend.  Art. 49_WAALS_GEWEST.    1. [1 Indien het goed door verscheidene pachters gemeenschappelijk gepacht wordt, moeten de in artikel 48 bedoelde kennisgevingen aan alle exploitanten van het goed gedaan worden.. Het recht van voorkoop kan met schriftelijke instemming van alle medepachters-exploitanten worden uitgeoefend door één of meer van hen; hun onenigheid, afwezigheid of stilzwijgen geldt als weigering van het aanbod.  Indien de verpachter bij het overlijden van de pachter niet weet welke erfgenaam of erfgenamen de exploitatie van het verpachte goed voortzetten, mag hij als zodanig beschouwen degene of degenen van de erfgenamen of rechtverkrijgenden die de laatste pacht hebben betaald of, bij gebreke van betaling, de erfgenamen of rechtverkrijgenden die hun woonplaats hebben in de zetel van het bedrijf van de overleden pachter.  2. Indien het gepachte goed aan verscheidene personen in medeëigendom toebehoort, is de in artikel 48, 1, bedoelde kennisgeving alleen geldig indien alle medeëigenaars daartoe hun medewerking hebben verleend.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 38, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 50. Wanneer het te koop gestelde eigendom slechts een deel is van het gepachte goed, is het recht van voorkoop van toepassing op dit deel.  (Wanneer een verpacht goed of een geheel van goederen die het voorwerp uitmaken van een zelfde pachtcontract aangeboden worden in openbare verkoping per lot, kan de gehele of gedeeltelijke massa alleen dan te koop worden aangeboden wanneer de samenstelling goedgekeurd werd door de pachter, afwezigheid of stilzwijgen van de pachter wordt beschouwd als goedkeuring.) <W 1988-11-07/43, art. 32, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  Wanneer het gepachte goed slechts een deel is van het te koop gestelde eigendom, is het recht van voorkoop van toepassing op het gepachte goed en is de eigenaar gehouden voor dit goed een afzonderlijk aanbod te doen.  Bij openbare verkoop moet dit deel van het eigendom afzonderlijk geveild en eventueel afzonderlijk toegewezen worden.  Deze bepalingen doen geen afbreuk aan het bij artikel 52, 8°, ten gunste van de eigenaar ingestelde recht.  Art. 51. In geval van verkoop met miskenning van de rechten van voorkoop van de pachter heeft deze het recht, ofwel in de plaats gesteld te worden van de koper, ofwel van de verkoper een schadevergoeding te eisen ten bedrage van 20 pct. van de verkoopprijs.  In het eerste geval moet de vordering gelijktijdig tegen de verkoper en de eerste koper worden ingesteld en is de eis eerst ontvankelijk na inschrijving op de kant van de overschrijving van de betwiste akte en in voorkomend geval op de kant van de overschrijving van de laatst overgeschreven titel.  De indeplaatsgestelde betaalt aan de koper de prijs terug die deze heeft betaald, alsmede de kosten van de akte. Hij is slechts gehouden tot de verplichtingen die voor de koper voortvloeien uit de authentieke akte van verkoop en tot de lasten waarin de koper heeft toegestemd, voor zover die lasten zijn ingeschreven of overgeschreven voor de inschrijving van zijn eis.  De vordering tot naasting en indeplaatsstelling en de vordering tot schadeloosstelling verjaren, bij openbare verkoop, door verloop van drie maanden te rekenen van de datum van de toewijzing, en, bij verkoop uit de hand, door verloop van drie maanden te rekenen van de kennisgeving van deze verkoop aan de pachter, indien een dergelijke kennisgeving heeft plaatsgehad, en anders door verloop van twee jaren na de overschrijving van de akte van verkoop.  Ingeval hij de vordering tot indeplaatsstelling inwilligt, verwijst de rechter de partijen voor het verlijden van de akte naar de door hen gekozen notaris of naar een ambtshalve aangewezen notaris, indien partijen het niet eens zijn over de keuze. De kosten van de akte komen ten laste van de indeplaatsgestelde.  Iedere uitspraak op een eis tot indeplaatsstelling wordt ingeschreven achter de inschrijving bedoeld in het tweede lid.  Art. 52. De pachter heeft geen recht van voorkoop :  1° (indien het goed niet geëxploiteerd wordt door hem persoonlijk of door zijn echtgenoot, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen, of die van zijn echtgenoot of door de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.) <W 1988-11-07/43, art. 33, B, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  Ruil met het oog op het betelen van pachtgoederen heeft evenwel geen invloed op het recht van voorkoop van de pachter;  2° (in geval van verkoop van het goed aan de echtgenoot, de afstammelingen of aangenomen kinderen of die van de echtgenoot van de eigenaar of van één der medeëigenaars of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, die voor eigen rekening kopen en voor zover het goed niet opnieuw verkocht wordt binnen een termijn van twee jaar.  Deze uitzondering is niet van toepassing wanneer de pachter zelf de echtgenoot, een afstammeling of een aangenomen kind van de eigenaar of één der medeëigenaars of van de echtgenoot van de eigenaar of één der medeëigenaars, of de echtgenoot van een van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen is;) <W 1988-11-07/43, art. 33, B, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  3° in geval van verkoop van het goed aan een openbaar bestuur of een publiekrechtelijke persoon wanneer het goed wordt gekocht om voor doeleinden van algemeen belang te worden aangewend;  4° in geval van verkoop aan een medeëigenaar van een aandeel in de eigendom van het gepachte goed;  (Deze uitzondering kan alleen worden ingeroepen door degenen die bij erfenis of testament medeëigenaar zijn geworden of die reeds medeëigenaar waren op het ogenblik dat de pachtovereenkomst tot stand kwam of die het goed in onverdeeldheid aangekocht hebben tijdens de pachtovereenkomst, zonder dat de pachter die daartoe gerechtigd was van zijn voorkooprecht gebruik heeft gemaakt.) <W 23-11-1978, art. 2>  5° wanneer het gepachte goed het voorwerp uitmaakt van een verkoopbelofte die een vaste dagtekening had gekregen voor het sluiten van de pacht, voor zover die belofte is aanvaard door degene aan wie zij gedaan is;  6° indien hij opzegging heeft gedaan;  7° (in de gevallen bedoeld in artikels 6, § 1, 1° tot en met 5°, en 14, tweede lid;) <W 1988-11-07/43, art. 33, C, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  8° wanneer de eigenaar van de vrederechter machtiging verkrijgt het goed te verkopen, zonder dat het recht van voorkoop kan worden uitgeoefend. De rechter verleent deze machtiging slechts indien de eigenaar ernstige redenen heeft om de pachter te weren. Hij doet uitspraak na de partijen gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben. Om de ernst van de aangevoerde redenen te beoordelen, laat de rechter zich onder meer leiden door de bepalingen van artikel 7 betreffende de redenen van opzegging.  Art. 52_WAALS_GEWEST.    De pachter heeft geen recht van voorkoop :  1° (indien het goed niet geëxploiteerd wordt door hem persoonlijk of door zijn echtgenoot [1 of door zijn wettelijk samenwonende, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen, of die van zijn echtgenoot [1 of van zijn wettelijk samenwonendeof door de echtgenoten [1 of de wettelijk samenwonendenvan de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.) <W 1988-11-07/43, art. 33, B, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  Ruil met het oog op het betelen van pachtgoederen heeft evenwel geen invloed op het recht van voorkoop van de pachter;  [1 1° /1 als de pachter de wettelijke pensioenleeftijd heeft bereikt, een rust- of overlevingspensioen krijgt en geen enkele van de personen, vermeld in artikel 34, kan aanduiden als degene die zijn exploitatie kan voortzetten, wordt de bewijslast uitgevoerd overeenkomstig artikel 57bis.  2° [1 in geval van verkoop van het goed aan zijn echtgenoot, zijn wettelijk samenwonende, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of die van de zijn echtgenoot of zijn wettelijk samenwonende of aan de echtgenoten of wettelijk samenwonenden van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen van de eigenaar of van één van de medeëigenaren of aan de echtegnoten of aan de wettelijk samenwonenden van voorvermelde afstammelingen of aangenomen kinderen, die voor eigen rekening kopen en voor zover het goed niet opnieuw verkocht wordt binnen een termijn van twee jaar.  [1 De uitzondering bedoeld in lid 1, 2°, is niet van toepassing wanneer de pachter zelf de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, een afstammeling of een aangenomen kind van de eigenaar of één der medeëigenaars of van de echtgenoot of van de wettelijk samenwonende van de eigenaar of één der medeëigenaars, of de echtgenoot of de wettelijk samenwonende van een van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen is.  3° in geval van verkoop van het goed aan een openbaar bestuur of een publiekrechtelijke persoon wanneer het goed wordt gekocht om voor doeleinden van algemeen belang te worden aangewend;  4° in geval van verkoop aan een medeëigenaar van een aandeel in de eigendom van het gepachte goed;  (Deze uitzondering kan alleen worden ingeroepen door degenen die bij erfenis of testament medeëigenaar zijn geworden of die reeds medeëigenaar waren op het ogenblik dat de pachtovereenkomst tot stand kwam of die het goed in onverdeeldheid aangekocht hebben tijdens de pachtovereenkomst, zonder dat de pachter die daartoe gerechtigd was van zijn voorkooprecht gebruik heeft gemaakt.) <W 23-11-1978, art. 2>  5° wanneer het gepachte goed het voorwerp uitmaakt van een verkoopbelofte die een vaste dagtekening had gekregen voor het sluiten van de pacht, voor zover die belofte is aanvaard door degene aan wie zij gedaan is;  6° indien hij opzegging heeft gedaan;  7° (in de gevallen bedoeld in artikels 6, § 1, 1° tot en met 5°, en 14, tweede lid;) <W 1988-11-07/43, art. 33, C, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  8° wanneer de eigenaar van de vrederechter machtiging verkrijgt het goed te verkopen, zonder dat het recht van voorkoop kan worden uitgeoefend. De rechter verleent deze machtiging slechts indien de eigenaar ernstige redenen heeft om de pachter te weren. Hij doet uitspraak na de partijen gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben. Om de ernst van de aangevoerde redenen te beoordelen, laat de rechter zich onder meer leiden door de bepalingen van artikel 7 betreffende de redenen van opzegging.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 39, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 53. Als niet bestaande, wordt beschouwd elke overeenkomst waarbij de pachter vooraf, geheel of ten dele afstand doet van het recht van voorkoop. Gedurende de pacht kan de pachter evenwel van dit recht afstand doen op de wijze bepaald in artikel 14, tweede lid.  Art. 54. (De pachter die gebruik heeft gemaakt van het recht van voorkoop, mag, gedurende een periode van vijf jaar te rekenen van de aankoop, het goed of de exploitatie ervan niet overdragen aan andere personen dan zijn echtgenoot, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of die van zijn echtgenoot of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.) <W 1988-11-07/43, art. 34, A, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  (De beperking inzake de overdracht zoals bepaald in het eerste lid, geldt niet wanneer de pachter die gebruik heeft gemaakt van het recht van voorkoop, het goed opnieuw kan verkopen aan een koper die hem in de verkoopakte een effectieve pachttijd van negen jaar waarborgt.) <W 1988-11-07/43, art. 34, B, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  Bij overtreding van deze bepaling zal hij aan de verkoper een schadevergoeding gelijk aan 20 pct. van de verkoopprijs van de betrokken percelen verschuldigd zijn, tenzij hij vooraf, op grond van ernstige redenen, machtiging van de vrederechter heeft verkregen.  Art. 54_WAALS_GEWEST.    [1 De pachter die gebruik heeft gemaakt van het recht van voorkoop, mag, gedurende een periode van vijf jaar te rekenen van de aankoop, het goed of de exploitatie ervan niet overdragen aan andere personen dan zijn echtgenoot, zijn wettelijk samenwonende, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of die van zijn echtgenoot of van zijn wettelijk samenwonende of aan de echtgenoten of aan de wettelijk samenwonenden van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.  (De beperking inzake de overdracht zoals bepaald in het eerste lid, geldt niet wanneer de pachter die gebruik heeft gemaakt van het recht van voorkoop, het goed opnieuw kan verkopen aan een koper die hem in de verkoopakte een effectieve pachttijd van negen jaar waarborgt.) <W 1988-11-07/43, art. 34, B, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>  Bij overtreding van deze bepaling zal hij aan de verkoper een schadevergoeding gelijk aan 20 pct. van de verkoopprijs van de betrokken percelen verschuldigd zijn, tenzij hij vooraf, op grond van ernstige redenen, machtiging van de vrederechter heeft verkregen.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 40, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 55. In geval van vervreemding van het pachtgoed treedt de verkrijger volledig in de rechten en verplichtingen van de verpachter.  Art. 55_WAALS_GEWEST.   [1 Als de pachtovereenkomst een vroegere vaste datum heeft dan die van vervreemding van het verpachte goed, treedt de verkrijger onder bezwarende titel of om niet in de rechten en de verplichtingen van de verpachter op de datum van verlijden van de authentieke akte, zelfs als de pachtovereenkomst in de mogelijkheid tot uitdrijving bij vervreemding voorziet.   Hetzelfde geldt wanneer de pachtovereenkomst geen vroegere vaste datum dan die van de vervreemding heeft, als de pachter het pachtgoed sinds minstens één jaar in gebruik heeft. In dat geval kan de verkrijger de pachtovereenkomst te allen tijde beëindigen om de redenen en onder de voorwaarden bedoeld in artikel 7, mits een opzegging van zes maanden betekend aan de pachter, op straffe van nietigheid, binnen de drie maanden volgend op de datum van verlijden van de authentieke akte tot vaststelling van de eigendomsovergang. Die termijn wordt verlengd om de pachter de tijd te geven de wassende vruchten te oogsten.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 41, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      § 12. - Algemene bepalingen.  Art. 56. Voor niet bestaande worden gehouden alle overeenkomsten waarbij de pachter uitdrukkelijk of stilzwijgend geheel of gedeeltelijk afstand doet van de rechten die de artikelen 1720, lid 2, 1721, 1722 en 1755 hem verlenen, en alle gebruiken in strijd met die bepalingen.  Dit is ook het geval wat betreft de rechten die de artikelen 3 tot 15, 17, 19 tot 28, 31, 32, 34, 35, 37, 38, 40, 41, 43, 45 tot 51, 55 hem verlenen.  Wat betreft artikel 1722 en artikel 21 van deze afdeling, worden slechts geacht niet te bestaan de overeenkomsten, bepalingen en bedingen voor zover het gaat om een buitengewoon toeval in de zin van artikel 22 van deze afdeling.  Art. 57. <W 1988-11-07/43, art. 35, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16> Opzegging, verzet of kennisgeving bepaald in de artikelen 6, § 1, 3° en 4°, 11, 12, 14, eerste lid, 33, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 42, 43, 44, 48 en 49 moet, op straffe van niet bestaan betekend worden bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij ter post aangetekende brief.  Art. 57_WAALS_GEWEST.   [1 Opzegging, verzet of kennisgeving bepaald in de artikelen 6, 8, § 4, 11, 12, 14, lid 1, 24, 30, 33, 34bis, 35, 36, 36bis, 37, 38, 39, 40, 42, 44, 48, 49 en 55 moet, op straffe van niet bestaan betekend worden bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij een zending.  ----------  <DWG 2019-05-02/90, art. 42, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 57bis_WAALS_GEWEST.   [1 Vanaf het ogenblik waarop de pachter de wettelijke pensioenleeftijd heeft bereikt, kan de verpachter of de instrumenterend ambtenaar hem vragen of hij een rust- of overlevingspensioen geniet, met inachtneming van de vorm bepaald in artikel 57. Als de pachter niet binnen de twee maanden na deze vraag bewijst dat hij steeds bedrijvig is en geen rust- of overlevingspensioen geniet of als hij niet, in voorkomend geval, een persoon bedoeld in artikel 34 aanduidt als de persoon die zijn exploitatie voort kan zetten, wordt hij geacht een rust- of overlevingspensioen te genieten.  ----------  <Ingevoegd bij DWG 2019-05-02/90, art. 43, 011; Inwerkingtreding : 01-01-2020>      Art. 58. De datum waartegen opzegging is gedaan met toepassing van de artikelen 11, 2 en 3, 14, eerste lid, 38, 39 of 40, wordt in voorkomend geval derwijze verschoven dat het gebruik eindigt op de datums voor het vertrek bepaald door de pacht of, bij gebreke daarvan, door het plaatselijk gebruik.
Art. 6 _REGION_FLAMANDE.  <L 1988-11-07/43, art. 4, 002; En vigueur : 1988-12-16>   § 1. Par dérogation à l'article 4, le bailleur peut mettre fin au bail à tout moment en vue de donner aux biens loués une affectation conforme à leur destination finale, lorsque :  1° les baux concernent des terrains qui, vu leur situation au moment du bail, devaient être considérés comme terrains à bâtir ou à destination industrielle sans que des travaux de voirie doivent y être effectués au préalable, et à la condition qu'ils aient été déclarés tels dans le bail;  [2° Le bail à ferme a trait à des terrains non bâtis qui, au moment du préavis, sans que des travaux préliminaires de voirie doivent être exécutés, doivent être considérés comme des terrains à bâtir ou à des terrains, bâtis ou non, situés à l'intérieur des zones d'extraction. Lorsque les terrains situés dans une zone d'extraction sont affectés par une autorisation d'extraction octroyée par le bailleur ou lorsqu'un autorisation d'extraction a été octroyée, celui qui a obtenu l'accord ou l'autorisation d'extraction entre dans les droits et obligations du bailleur;]   3° les baux concernent des terrains qui, vu leur situation à la date de chaque prolongation de bail, doivent être considérés comme terrains à destination industrielle, à la condition que, trois mois au moins avant l'expiration de la période de bail en cours, le bailleur en ait fait la notification au preneur;  4° les baux concernent des terrains qui peuvent être considérés comme terrains à bâtir ou à destination industrielle, soit au début du bail, à la condition qu'ils aient été déclarés tels dans le bail, soit lors d'une prolongation du bail, à la condition que le bailleur en ait fait la notification au preneur trois mois au moins avant la date d'une prolongation, et qui doivent préalablement faire l'objet de travaux de voirie;  5° les baux sont consentis par une administration publique ou une personne morale de droit public et concernent des terrains qui, avant la conclusion du bail, ont été expropriés par elle ou acquis par elle, sous le couvert d'un arrêté royal décrétant ou autorisant l'expropriation pour cause d'utilité publique;  6° les baux concernent des terrains qui, après la conclusion du bail, ont été acquis par une administration publique ou une personne morale de droit public sous le couvert d'un arrêté royal décrétant ou autorisant l'expropriation pour cause d'utilité publique.  § 2. Par dérogation à l'article 4, le bailleur peut également mettre fin au bail à tout moment, en vue d'affecter à l'usage familial un terrain d'un tenant, contigu à sa maison d'habitation et dont la superficie ne peut excéder 20 ares. En cas de litige concernant l'emplacement de la parcelle considérée, le juge statue.  [1 § 3. En dérogation à l'article 4, un bail rural en cours peut être à tout moment résilié si le contrat d'affermage se rapporte à des terrains que [3 le titulaire d'un permis pour la recherche ou l'extraction d'hydrocarbures, le titulaire d'un permis de recherche ou de stockage dans le cadre du stockage géologique du dioxyde de carbone ou le titulaire d'un permis de recherche ou d'extraction d'énergie géothermique est autorisé à occuper conformément à l'article 32, 61 ou 63/24 du décret du 8 mai 2009 relatif au sous-sol profond]3. En vue de la résiliation du contrat d'affermage en cours, le titulaire du permis est subrogé dans tous les droits et obligations du bailleur.]1  

Modifications

[3]  <DCFL 2009-05-08/15, art. 66, 006; En vigueur : 06-09-2011>  <DCFL 2016-03-25/25, art. 39, 008; En vigueur : 01-01-2017 (AGF 2016-10-28/24)>     Art. 6_REGION_WALLONNE.  <L 1988-11-07/43, art. 4, 002; En vigueur : 1988-12-16>  § 1. Par dérogation à l'article 4, le bailleur peut mettre fin au bail à tout moment en vue de donner aux biens loués une affectation conforme à leur destination finale, lorsque :   1° les baux concernent des terrains qui, vu leur situation au moment du bail, devaient être considérés comme terrains à bâtir ou à destination industrielle sans que des travaux de voirie doivent y être effectués au préalable, et à la condition qu'ils aient été déclarés tels dans le bail;   2° les baux concernent des terrains non bâtis qui, au moment du congé, doivent être considérés comme terrains à bâtir sans que des travaux de voirie doivent y être effectués au préalable;   3° les baux concernent des terrains qui, vu leur situation à la date de chaque prolongation de bail, doivent être considérés comme terrains à destination industrielle, à la condition que, trois mois au moins avant l'expiration de la période de bail en cours, le bailleur en ait fait la notification au preneur;   4° les baux concernent des terrains qui peuvent être considérés comme terrains à bâtir ou à destination industrielle, soit au début du bail, à la condition qu'ils aient été déclarés tels dans le bail, soit lors d'une prolongation du bail, à la condition que le bailleur en ait fait la notification au preneur trois mois au moins avant la date d'une prolongation, et qui doivent préalablement faire l'objet de travaux de voirie;   5° les baux sont consentis par une administration publique ou une personne morale de droit public et concernent des terrains qui, avant la conclusion du bail, ont été expropriés par elle ou acquis par elle, sous le couvert d'un arrêté royal [3 ou d'un arrêté du Gouvernementdécrétant ou autorisant l'expropriation pour cause d'utilité publique;   6° les baux concernent des terrains qui, après la conclusion du bail, ont été acquis par une administration publique ou une personne morale de droit public sous le couvert d'un arrêté royal [3 ou d'un arrêté du Gouvernementdécrétant ou autorisant l'expropriation pour cause d'utilité publique.   § 2. Par dérogation à l'article 4, le bailleur peut également mettre fin au bail à tout moment, en vue d'affecter à l'usage familial un terrain d'un tenant, contigu à sa maison d'habitation et dont la superficie ne peut excéder 20 ares. En cas de litige concernant l'emplacement de la parcelle considérée, le juge statue.  [2 § 3. Par dérogation à l'article 4, un bail rural en cours peut être à tout moment résilié si le contrat d'affermage se rapporte à des terrains que le titulaire d'un permis de recherche ou de stockage dans le cadre du stockage géologique du dioxyde de carbone est autorisé à occuper conformément [4 à l'article D.XI.21 du Code de la gestion des ressources du sous-sol . En vue de la résiliation du contrat d'affermage en cours, le titulaire du permis est subrogé dans tous les droits et obligations du bailleur.  [3 § 4. Par dérogation à l'article 4, en vue de procéder à la vente d'une parcelle, d'un bloc de parcelles ou d'une partie de parcelle agricole, le bailleur peut également mettre fin au bail pour ce qui concerne la surface concernée par la vente si :   1° cette parcelle agricole est identifiée préalablement dans le contrat de bail;   2° cette parcelle agricole présente une superficie maximum de deux hectares ou ne représente pas plus de dix pourcents d'un ensemble de parcelles d'un seul tenant faisant partie d'un même bail entre le même bailleur et le même preneur;   3° le preneur a bénéficié du bail portant sur la parcelle durant au moins trois ans préalablement au congé donné par le bailleur.   Le bail est résilié au jour de la transcription de l'acte authentique de vente. Ce délai est prolongé pour permettre le complet enlèvement de la récolte croissante.   Au jour de la résiliation, le contrat de bail se poursuit sur les biens restant mis en location entre les parties. Les superficies et les montants du fermage sont adaptés pour tenir compte de la diminution de la superficie louée.   Le congé donné au preneur :   1° contient l'identification de la parcelle visée par la vente;   2° est valable deux ans à dater de sa notification. Si la vente de la parcelle n'est pas intervenue dans ce délai, le congé est considéré comme caduc.   Le droit de préemption du preneur prévu à l'article 47 s'applique.  ----------  <DRW 2013-07-10/39, art. 46, 007; En vigueur : 13-09-2013>   <DRW 2019-05-02/90, art. 6, 011; En vigueur : 01-01-2020>   <DRW 2024-03-14/32, art. 3, 014; En vigueur : 01-07-2024>   Art. 7. <L 1988-11-07/43, art. 5, 002; En vigueur : 1988-12-16>  Le bailleur peut mettre fin au bail à l'expiration de chaque période s'il justifie de l'existence d'un motif sérieux. Peuvent seuls être admis comme tels, indépendamment de ceux visés à l'article 6 :  1° l'intention manifestée par le bailleur d'exploiter lui-même tout ou partie du bien loué ou d'en céder en tout ou en partie l'exploitation à son conjoint, à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs.  Si le bien loué est ou devient copropriété de plusieurs personnes, il ne peut être mis fin au bail en vue de l'exploitation personnelle au profit d'un copropriétaire, de son conjoint, ses descendants, enfants adoptifs ou de son conjoint ou des conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs, que si ce copropriétaire possède au moins la moitié indivise du bien loué ou a reçu sa part en héritage ou par legs;  2° l'intention du bailleur de joindre une ou plusieurs parcelles louées, pour lesquelles congé est donné, à d'autres parcelles données à bail par lui à un autre preneur, à condition que cette opération soit commandée par un intérêt économique ou familial incontestable et qu'il ne soit pas porté atteinte à la viabilité de l'exploitation du preneur occupant;  3° l'échange de parcelles louées à divers preneurs par un même bailleur, dans le but de constituer des exploitations remembrées;  4° la division de l'exploitation en deux ou plusieurs exploitations nouvelles, opérée soit pour des raisons économiques sérieuses, soit pour des motifs d'ordre social ou familial, tels que l'installation de jeunes ménages, la création de petites propriétés terriennes, etc., à condition qu'il ne soit pas porté atteinte à la viabilité de l'exploitation du preneur occupant;  5° des modifications profondes intervenues dans la composition de la famille du preneur en telle sorte que les possibilités d'exploitation du bien loué soient gravement compromises;  6° la dépréciation du bien loué par le fait d'une mauvaise culture ou d'une négligence grave dans l'entretien locatif des bâtiments loués;  7° des injures graves ou des actes d'hostilité manifeste de la part du preneur à l'égard du bailleur ou de membres de sa famille vivant sous son toit;  8° la condamnation du preneur du chef d'actes de nature à ébranler la confiance du bailleur ou à rendre impossibles les rapports normaux de bailleur à preneur;  9° l'affectation de parcelles par des administrations publiques ou personnes morales de droit public à des fins d'intérêt général;  10° l'affectation de parcelles comme terrains à bâtir ou à destination industrielle à la condition que, vu leur situation au moment du congé, elles doivent être considérées comme tels.  Art. 7_REGION_WALLONNE.    <L 1988-11-07/43, art. 5, 002; En vigueur : 1988-12-16>  Le bailleur peut mettre fin au bail à l'expiration de chaque période s'il justifie de l'existence d'un motif sérieux. Peuvent seuls être admis comme tels, indépendamment de ceux visés à l'article 6 :  1° l'intention manifestée par le bailleur d'exploiter lui-même tout ou partie du bien loué ou d'en céder en tout ou en partie l'exploitation à son conjoint [1 , à son cohabitant légal, à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint [1 , de son cohabitant légalou aux conjoints [1 ou aux cohabitants légauxdesdits descendants ou enfants adoptifs.  Si le bien loué est ou devient copropriété de plusieurs personnes, il ne peut être mis fin au bail en vue de l'exploitation personnelle au profit d'un copropriétaire, de son conjoint [1 ou de son cohabitant légal, ses descendants, enfants adoptifs ou de son conjoint [1 de son cohabitant légalou des conjoints [1 ou cohabitants légauxdesdits descendants ou enfants adoptifs, que si ce copropriétaire possède au moins la moitié indivise du bien loué ou a reçu sa part en héritage ou par legs;  2° l'intention du bailleur de joindre une ou plusieurs parcelles louées, pour lesquelles congé est donné, à d'autres parcelles données à bail par lui à un autre preneur, à condition que cette opération soit commandée par un intérêt économique ou familial incontestable et qu'il ne soit pas porté atteinte à la viabilité de l'exploitation du preneur occupant;  3° l'échange de parcelles louées à divers preneurs par un même bailleur, dans le but de constituer des exploitations remembrées;  4° la division de l'exploitation en deux ou plusieurs exploitations nouvelles, opérée soit pour des raisons économiques sérieuses, soit pour des motifs d'ordre social ou familial, tels que l'installation de jeunes ménages, la création de petites propriétés terriennes, etc., à condition qu'il ne soit pas porté atteinte à la viabilité de l'exploitation du preneur occupant;  5° des modifications profondes intervenues dans la composition de la famille du preneur en telle sorte que les possibilités d'exploitation du bien loué soient gravement compromises;  6° la dépréciation du bien loué par le fait d'une mauvaise culture ou d'une négligence grave dans l'entretien locatif des bâtiments loués;  7° des injures graves ou des actes d'hostilité manifeste de la part du preneur à l'égard du bailleur ou de membres de sa famille vivant sous son toit;  8° la condamnation du preneur du chef d'actes de nature à ébranler la confiance du bailleur ou à rendre impossibles les rapports normaux de bailleur à preneur;  9° l'affectation de parcelles par des administrations publiques ou personnes morales de droit public à des fins d'intérêt général;  10° l'affectation de parcelles comme terrains à bâtir ou à destination industrielle à la condition que, vu leur situation au moment du congé, elles doivent être considérées comme tels.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 7, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 8. <L 1988-11-07/43, art. 6, 002; En vigueur : 1988-12-16>  § 1. Au cours de chacune des périodes successives de bail, à l'exclusion de la première et de la deuxième, le bailleur peut, par dérogation à l'article 4, mettre fin au bail en vue d'exploiter lui-même l'ensemble du bien loué ou d'en céder la totalité de l'exploitation à son conjoint, ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs (ou à ses parents jusqu'au quatrième degré). <L 1999-05-13/42, art. 3, 003; En vigueur : 13-07-1999>  Les dispositions de l'article 7, 1°, deuxième alinéa, sont d'application.  § 2. Par dérogation à l'article 4, les parties peuvent conclure un bail d'au moins 27 ans.  Au terme de ce bail, le bailleur peut mettre fin au bail en vue d'exploiter lui-même tout ou partie du bien loué ou d'en céder l'exploitation à son conjoint, à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint, ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs. Les dispositions de l'article 7, 1°, deuxième alinéa, et de l'article 9, premier alinéa, sont d'application.  Au terme du bail, le bailleur peut également mettre fin à tout ou partie du bail en vue d'aliéner les biens.  La sous-location et la cession de bail sont possibles conformément aux articles 30, 31, 32, 34 et 34bis sans que la période fixe ne puisse toutefois être dépassée.  Sous réserve des alinéas précédents, les dispositions de cette loi sont entièrement applicables au bail d'au moins 27 ans.  § 3. Par dérogation à l'article 4, les parties peuvent conclure un bail de carrière.  Le bail de carrière est conclu pour une période fixe égale à la différence entre le moment où le preneur aura soixante-cinq ans et l'âge du candidat-preneur. Cette période fixe doit comporter au minimum vingt-sept ans. Au cas où il y a plusieurs preneurs, la période fixe est calculée sur base de l'âge du copreneur le moins âgé.  Au terme d'un bail de carrière, le bailleur retrouve automatiquement la libre disposition de son bien sans que le preneur ne puisse s'y opposer.  La sous-location et la cession de bail sont possibles conformément aux articles 30, 31, 32, 34 et 34bis sans que la période fixe ne puisse toutefois être dépassée.  Si le preneur est laissé en possession du bien après l'expiration du bail de carrière, le bail de carrière se poursuit tacitement d'année en année.  Sous réserve des alinéas précédents, les dispositions de cette loi sont entièrement applicables au bail de carrière.  Art. 8_REGION_WALLONNE.   [1 § 1er. A partir de la troisième période de bail, le bailleur peut, par dérogation à l'article 4, mettre fin au bail, moyennant un congé donné conformément à l'article 11.3, en vue d'exploiter lui-même l'ensemble du bien loué ou d'en céder la totalité de l'exploitation à son conjoint, son cohabitant légal, ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint ou de son cohabitant légal ou aux conjoints ou aux cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs ou à ses parents jusqu'au quatrième degré.   Les dispositions de l'article 7, 1°, alinéa 2, sont d'application.   § 2. Par dérogation à l'article 4, les parties peuvent conclure un bail d'au moins vingt-sept ans, dit de longue durée.   Au terme de ce bail, le bailleur peut mettre fin au bail, moyennant un congé donné conformément à l'article 11.3, en vue d'exploiter lui-même tout ou partie du bien loué ou d'en céder l'exploitation à son conjoint, son cohabitant légal, ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint ou de son cohabitant légal, ou aux conjoints ou cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs. Les dispositions des articles 7, 1°, alinéa 2, et 9, alinéa 1er, sont d'application.   Au terme du bail, le bailleur peut également mettre fin à tout ou partie du bail en vue d'aliéner les biens.   La sous-location et la cession de bail sont possibles conformément aux articles 30, 31, 32, 34 et 34bis sans que la période fixe ne puisse toutefois être dépassée.   Sous réserve du présent paragraphe, les dispositions de cette loi sont entièrement applicables au bail d'au moins 27 ans.   Lorsque le preneur est laissé dans les lieux après la durée mentionnée à l'alinéa 1er, le bail se poursuit pour une seule période de neuf ans. Lorsque le preneur est laissé dans les lieux après cette période de neuf ans le bail se poursuit d'année en année par tacite reconduction entre les mêmes parties au bail à ferme. Aucune cession ou cession privilégiée ne peut intervenir durant cette tacite reconduction. Lorsque le décès du preneur intervient durant cette tacite reconduction, par dérogation à l'article 43, le bail est résilié au jour du décès du preneur ou à une date ultérieure permettant le complet enlèvement de la récolte croissante par ses héritiers ou ayants droits.   Les avantages liés aux baux de longue durée restent applicables durant les périodes de tacite reconduction.   § 3. Par dérogation à l'article 4, les parties peuvent conclure un bail de carrière.   Le bail de carrière est conclu pour une période déterminée égale à la différence entre le moment où le preneur aura atteint l'âge légal de la pension et son âge à la date d'entrée en vigueur du contrat. Cette période déterminée comporte au minimum vingt-sept ans. Au cas où il y a plusieurs preneurs, la période déterminée est calculée sur base de l'âge du copreneur le moins âgé.   Au terme d'un bail de carrière, le bailleur retrouve automatiquement la libre disposition de son bien sans que le preneur ne puisse s'y opposer.   La sous-location et la cession de bail sont possibles conformément aux articles 30, 31, 32, 34 et 34bis sans que la période déterminée ne puisse toutefois être dépassée.   Si le preneur est laissé en possession du bien après l'expiration du bail de carrière, le bail de carrière se poursuit tacitement d'année en année. Aucune cession ou cession privilégiée ne peut intervenir durant cette tacite reconduction. Par dérogation à l'article 43, le bail est résilié au jour du décès du preneur ou à une date ultérieure permettant le complet enlèvement de la récolte croissante par ses héritiers ou ayants droits.   Sous réserve des alinéas précédents, les dispositions de cette loi sont entièrement applicables au bail de carrière.   § 4. Par dérogation à l'article 4, un bail dit de courte durée peut être conclu, dans les formes prescrites par l'article 3, pour une durée inférieure ou égale à cinq ans.   Au terme de la durée convenue, le bailleur peut mettre fin au bail, moyennant un congé donné sans motif, conformément à l'article 11, 3/1.   Nonobstant toute clause ou toute convention contraire, à défaut d'un congé notifié dans les délais ou si le preneur continue à occuper les lieux sans opposition du bailleur, le bail est réputé avoir été conclu pour une période de neuf ans à compter de la date à laquelle le bail de courte durée initial est entré en vigueur.   Le bail de courte durée peut être conclu et prorogé uniquement une seule fois, entre les mêmes parties, sous les mêmes conditions et sans que la durée totale de location n'excède cinq ans pour l'un des motifs suivants :   1° en attente d'une sortie d'indivision ou d'une liquidation de succession des bailleurs;   2° en attente de la fin des études agricoles préparant à la reprise d'exploitation d'un descendant du bailleur souhaitant devenir agriculteur;   3° en attente de l'installation effective d'un descendant du bailleur dans les cinq ans à dater de la conclusion du contrat de bail;   4° en cas d'incapacité ou de maladie grave du propriétaire exploitant;   5° dans l'attente d'une décision définitive sur une demande introduite sur la base de l'article D.IV.22, alinéa 1er, 1°, 2° et 7° du Code du Développement territorial, pour l'Etat, les Régions, les Communautés, les provinces, les communes et les établissements publics;   6° dans l'attente de l'affectation de parcelles, à des fins d'intérêt général, par un pouvoir public.   Par dérogation aux alinéas 1er et 3, le bail de courte durée conclu pour l'un des motifs visé à l'alinéa 4, 5° et 6°, peut être prolongé au-delà de cinq ans, année par année le temps de l'obtention des réponses aux demandes introduites sur bases de l'article D.IV.22, alinéa 1er, 1°, 2° et 7°, du Code du Développement territorial.   Un bailleur peut conclure un maximum de deux baux de courte durée sur une période de dix-huit ans, à chaque fois pour des motifs différents parmi ceux visés à l'alinéa 4 et sans préjudice des causes de prorogation visées aux alinéas 4 et 5.   § 5. Par dérogation à l'article 4, les parties peuvent conclure un bail dit de fin de carrière. Il est conclu pour une période déterminée égale à la différence entre le moment où le preneur aura atteint l'âge légal de la pension et son âge à la date d'entrée en vigueur du contrat. Au cas où il y a plusieurs preneurs, la période déterminée est calculée sur base de l'âge du copreneur le plus jeune.   Le bail de fin de carrière est conclu uniquement entre les mêmes parties que le bail venant à échéance, aux mêmes conditions et avantages et pour les mêmes terres agricoles, sans préjudice de l'article 3/1, § 2, du décret du 20 octobre 2016 limitant les fermages. Toutefois, un bail de fin de carrière ne peut être conclu à la suite d'un bail de courte durée.   Au terme d'un bail de fin de carrière, le bailleur retrouve automatiquement la libre disposition de son bien sans que le preneur ne puisse s'y opposer.   La sous-location, la cession de bail ainsi que le droit de préemption, prévus aux articles 30, 31, 32, 34, 35 et 47 ne sont pas applicables au bail de fin de carrière.   Lorsque le preneur est laissé dans les lieux après la durée mentionnée à l'alinéa 1er, d'un commun accord entre les parties au bail, le bail se poursuit d'année en année par tacite reconduction entre les mêmes parties au bail à ferme. Par dérogation à l'article 43, le bail est résilié au jour du décès du preneur ou à une date ultérieure permettant le complet enlèvement de la récolte croissante par ses héritiers ou ayants droits.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 8, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 8BIS. <L 1988-11-07/43, art. 7, 002; En vigueur : 1988-12-16>  Si le preneur ayant atteint l'âge de la pension, bénéficie d'une pension de retraite ou de survie et ne peut indiquer aucune des personnes mentionnées à l'article 34 comme pouvant éventuellement poursuivre son exploitation, le bailleur peut mettre fin au bail en vue d'exploiter lui-même tout ou partie du bien loué ou d'en céder l'exploitation à son conjoint, à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint, ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs. Les dispositions de l'article 7, 1°, deuxième alinéa, sont d'application.  Si plusieurs preneurs louent le bien en commun, l'ensemble des conditions fixées à l'alinéa précédent doivent être réunies dans le chef de tous les preneurs.  Dans les mêmes conditions, le bailleur peut mettre fin à tout ou partie du bail en vue de louer ou d'aliéner les biens à des fins d'exploitation par une exploitation viable ou par une exploitation faisant l'objet d'un plan de développement, conformément à la législation et à la réglementation en matière de modernisation des exploitations agricoles.  La location ou l'aliénation dont il est question dans l'alinéa précédent doivent être effectuées dans un délai de six mois après que le preneur à qui le congé a été donné a quitté le bien.  L'exploitation du bien repris au preneur aux termes de ces dispositions, ainsi que la personne du futur exploitant, doivent réunir les conditions fixées à l'article 9.  Les dispositions des articles 10, 12, à l'exception du 2, du 5 et du 7, et de l'article 13 de la présente loi, s'appliquent à ce congé. L'article 12, 1°, deuxième alinéa, ne s'applique pas en cas d'application du troisième alinéa du présent article.  Art. 8bis_REGION_WALLONNE.    <L 1988-11-07/43, art. 7, 002; En vigueur : 1988-12-16>  [1 Si le preneur ayant atteint l'âge légal de la pension, bénéficie d'une pension de retraite ou de survie et ne peut indiquer aucune des personnes mentionnées à l'article 34 comme pouvant poursuivre son exploitation, le bailleur peut mettre fin au bail moyennant un congé donné conformément à l'article 11.4., en vue d'exploiter lui-même tout ou partie du bien loué ou d'en céder l'exploitation à son conjoint, à son cohabitant légal, à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint, de son cohabitant légal, ou aux conjoints ou aux cohabitants légaux, desdits descendants ou enfants adoptifs. Les dispositions de l'article 7, 1°, deuxième alinéa, sont d'application.  [1 Les personnes mentionnées à l'article 34 et indiquées par le preneur en application de l'alinéa 1er exploitent elles-mêmes les terres affermées dans un délai de trois ans à dater de l'envoi du congé. A défaut, le bailleur peut mettre fin au bail sans préavis et sans préjudice du délai nécessaire à l'enlèvement de la récolte croissante au moment du congé.   Pour l'application de l'alinéa 1er, la charge de la preuve est réalisée conformément à l'article 57bis.  Si plusieurs preneurs louent le bien en commun, l'ensemble des conditions fixées à [1 l'alinéa 1erdoivent être réunies dans le chef de tous les preneurs.  Dans les mêmes conditions, le bailleur peut mettre fin à tout ou partie du bail en vue de louer ou d'aliéner les biens à des fins d'exploitation par une exploitation viable ou par une exploitation [1 faisant l'objet d'un plan d'amélioration matérielle de l'exploitation démontrant des investissements faits ou à faire dans le but de créer l'exploitation, de la développer, d'augmenter ou de maintenir le niveau de ses revenus.  La location ou l'aliénation dont il est question dans l'alinéa précédent doivent être effectuées dans un délai de six mois après que le preneur à qui le congé a été donné a quitté le bien.  L'exploitation du bien repris au preneur aux termes de ces dispositions, ainsi que la personne du futur exploitant, doivent réunir les conditions fixées à l'article 9.  Les dispositions des articles 10, 12, à l'exception du 2, du 5 et du 7, et de l'article 13 de la présente loi, s'appliquent à ce congé. [1 L'article 12.1., alinéa 2, ne s'applique pas en cas d'application [1 de l'alinéa 5.  [1 Pour l'application du présent article, l'Etat, les Régions, les Communautés, les Provinces, les communes et les établissements publics sont dispensés d'exploiter personnellement tout ou partie du bien pour mettre fin au bail. Il est mis fin au bail moyennant un congé donné conformément à l'article 11.4.   ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 9, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 9. <L 1988-11-07/43, art. 8, 002; En vigueur : 1988-12-16>  L'exploitation du bien repris au preneur sur la base du motif déterminé aux articles 7, 1°, et 8, doit consister en une exploitation personnelle, effective et continue pendant neuf années au moins par la personne ou les personnes indiquées dans le congé comme devant assurer cette exploitation ou, s'il s'agit de personnes morales, par leurs organes ou dirigeants responsables et pas seulement par leurs préposés.  Toutefois, le motif du congé consistant en l'exploitation personnelle ne peut être invoqué par des personnes, et s'il s'agit de personnes morales, leurs organes ou dirigeants responsables, qui auraient atteint, au moment de l'expiration du préavis, l'âge de 65 ans, ou de 60 ans lorsqu'il s'agit d'une personne n'ayant jamais été exploitant agricole pendant au moins trois ans; ne peut également invoquer ce motif celui qui, après la cessation de son exploitation agricole, l'a donnée à bail.  De même, le motif du congé en vue de l'exploitation personnelle ne peut pas être invoqué par le titulaire d'un usufruit constitué entre vifs par la volonté de l'homme (...). <L 2003-05-03/57, art. 2, 004; En vigueur : 10-07-2003>  La personne ou les personnes indiquées dans le congé comme devant assurer l'exploitation et, s'il s'agit de personnes morales, leurs organes ou dirigeants responsables doivent :  - soit être porteur d'un certificat d'études ou d'un diplôme qui lui a été délivré après avoir suivi avec fruit un cours agricole ou des études à une école d'agriculture ou d'horticulture;  - soit être exploitant agricole ou l'avoir été pendant au moins un an au cours des cinq dernières années;  - soit avoir participé effectivement pendant au moins un an à une exploitation agricole.  Les personnes morales dont il est question au présent article doivent être constituées conformément à la loi du 12 juillet 1979 créant la société agricole ou sous la forme d'une société de personnes ou d'une société d'une personne à responsabilité limitée. En outre, les personnes qui dirigent l'activité de la société en qualité d'administrateur ou de gérant doivent fournir un travail réel dans le cadre de l'entreprise agricole.  Art. 9_REGION_WALLONNE.   <L 1988-11-07/43, art. 8, 002; En vigueur : 1988-12-16>  L'exploitation du bien repris au preneur sur la base du motif déterminé aux articles 7, 1°, et 8, doit consister en une exploitation personnelle, effective et continue pendant neuf années au moins par la personne ou les personnes indiquées dans le congé comme devant assurer cette exploitation ou, s'il s'agit de personnes morales, par leurs organes ou dirigeants responsables et pas seulement par leurs préposés.  [1 Toutefois, le motif du congé consistant en l'exploitation personnelle n'est pas invoqué au profit de personnes qui auraient atteint ou, s'il s'agit de personnes morales, dont les organes ou dirigeants responsables auraient atteint l'âge légal de la pension au moment de l'expiration du préavis. Cette limite est avancée de cinq ans lorsque le bénéficiaire du congé n'a jamais été exploitant agricole pendant au moins trois ans. Ne peut davantage invoquer ce motif celui qui, après la cessation de son exploitation agricole, l'a donnée à bail, sauf si le congé est donné au profit de l'un de ses proches visés aux articles 7, 1°, et 8, § 1er, et à condition que le bénéficiaire du congé n'ait pas pris part à la décision d'abandon de l'exploitation et de concession du bail.  De même, le motif du congé en vue de l'exploitation personnelle ne peut pas être invoqué par le titulaire d'un usufruit constitué entre vifs par la volonté de l'homme (...). <L 2003-05-03/57, art. 2, 004; En vigueur : 10-07-2003>  La personne ou les personnes indiquées dans le congé comme devant assurer l'exploitation et, s'il s'agit de personnes morales, leurs organes ou dirigeants responsables doivent :  - soit être porteur d'un certificat d'études ou d'un diplôme qui lui a été délivré après avoir suivi avec fruit un cours agricole ou des études à une école d'agriculture ou d'horticulture;  - soit être exploitant agricole ou l'avoir été pendant au moins un an au cours des cinq dernières années;  - soit avoir participé effectivement pendant au moins un an à une exploitation agricole.  Les personnes morales dont il est question au présent article doivent être constituées [2 sous la forme d'une société agréée comme entreprise agricole au sens du Code des sociétés et des associations . En outre, les personnes qui dirigent l'activité de la société en qualité d'administrateur ou de gérant doivent fournir un travail réel dans le cadre de l'entreprise agricole.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 10,1°, 011; En vigueur : 01-01-2020>   <DRW 2019-05-02/90, art. 10,2°, 011; En vigueur : 15-07-2019>   Art. 9_REGION_FLAMANDE.    <L 1988-11-07/43, art. 8, 002; En vigueur : 1988-12-16>  L'exploitation du bien repris au preneur sur la base du motif déterminé aux articles 7, 1°, et 8, doit consister en une exploitation personnelle, effective et continue pendant neuf années au moins par la personne ou les personnes indiquées dans le congé comme devant assurer cette exploitation ou, s'il s'agit de personnes morales, par leurs organes ou dirigeants responsables et pas seulement par leurs préposés.  Toutefois, le motif du congé consistant en l'exploitation personnelle ne peut être invoqué par des personnes, et s'il s'agit de personnes morales, leurs organes ou dirigeants responsables, qui auraient atteint, au moment de l'expiration du préavis, l'âge de 65 ans, ou de 60 ans lorsqu'il s'agit d'une personne n'ayant jamais été exploitant agricole pendant au moins trois ans; ne peut également invoquer ce motif celui qui, après la cessation de son exploitation agricole, l'a donnée à bail.  De même, le motif du congé en vue de l'exploitation personnelle ne peut pas être invoqué par le titulaire d'un usufruit constitué entre vifs par la volonté de l'homme (...). <L 2003-05-03/57, art. 2, 004; En vigueur : 10-07-2003>  La personne ou les personnes indiquées dans le congé comme devant assurer l'exploitation et, s'il s'agit de personnes morales, leurs organes ou dirigeants responsables doivent :  - soit être porteur d'un certificat d'études ou d'un diplôme qui lui a été délivré après avoir suivi avec fruit un cours agricole ou des études à une école d'agriculture ou d'horticulture;  - soit être exploitant agricole ou l'avoir été pendant au moins un an au cours des cinq dernières années;  - soit avoir participé effectivement pendant au moins un an à une exploitation agricole.  [1 Les personnes morales visées au présent article doivent avoir été agréées comme entreprise agricole telle que visée à l'article 8:2 du Code des sociétés et des associations.. En outre, les personnes qui dirigent l'activité de la société en qualité d'administrateur ou de gérant doivent fournir un travail réel dans le cadre de l'entreprise agricole.  ----------  <DCFL 2019-04-26/31, art. 28, 010; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 10. <L 1988-11-07/43, art. 9, 002; En vigueur : 1988-12-16>  Ne constitue pas une exploitation personnelle la plantation sur le bien loué par les bénéficiaires de la reprise au cours des neufs ans qui suivent le départ du preneur, de conifères, d'essences feuillues ou de taillis, à moins qu'il ne s'agisse d'horticulture ou de plantations nécessaires à la conservation du bien. Le juge de paix peut accorder dispense de cette interdiction après avis de l'ingénieur agronome de l'Etat de la région.  La plantation de sapins de Noël au cours des neuf années qui suivent le départ du preneur, ne constitue pas une exploitation personnelle sauf si le bénéficiaire de la reprise exploite déjà une exploitation horticole et que le juge de paix accorde dispense de cette interdiction après avis de l'ingénieur agronome de l'Etat de la région.  Ne constituent pas une exploitation personnelle, la vente d'herbes ou de récolte sur pied au cas où les bénéficiaires de la reprise au cours des neuf ans qui suivent le départ du preneur, ne se chargent pas des travaux ordinaires de culture et d'entretien, ni la prise en pension de bétail au cours de la même période de neuf ans.  Art. 10_REGION_WALLONNE.    <L 1988-11-07/43, art. 9, 002; En vigueur : 1988-12-16>  Ne constitue pas une exploitation personnelle la plantation sur le bien loué par les bénéficiaires de la reprise au cours des neufs ans qui suivent le départ du preneur, de conifères, d'essences feuillues ou de taillis, à moins qu'il ne s'agisse d'horticulture ou de plantations nécessaires à la conservation du bien. Le juge de paix peut accorder dispense de cette interdiction après avis [1 du fonctionnaire désigné par le Gouvernement.  La plantation de sapins de Noël au cours des neuf années qui suivent le départ du preneur, ne constitue pas une exploitation personnelle sauf si le bénéficiaire de la reprise exploite déjà une exploitation horticole et que le juge de paix accorde dispense de cette interdiction après avis [1 du fonctionnaire désigné par le Gouvernement.  Ne constituent pas une exploitation personnelle, la vente d'herbes ou de récolte sur pied au cas où les bénéficiaires de la reprise au cours des neuf ans qui suivent le départ du preneur, ne se chargent pas des travaux ordinaires de culture et d'entretien, ni la prise en pension de bétail au cours de la même période de neuf ans.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 11, 011; En vigueur : 21-05-2021>      Art. 10bis_REGION_WALLONNE.   [1 Pour l'application de la présente section, l'exploitation à titre d'associé gérant d'une SNCEA, d'associé commandité d'une SCommEA, d'administrateur d'une SRLEA ou d'administrateur d'une SCEA, est assimilée à l'exploitation personnelle. Cette règle s'applique tant au preneur qu'au bailleur, dont les droits et obligations subsistent intégralement.   En cas d'apport de la propriété, du droit d'usage ou du droit de jouissance du bien loué par le bailleur dans une SNCEA, une SCommEA, d'une SRLEA ou d'une SCEA, cette société ne peut donner le congé que si le bailleur-apporteur, son conjoint, son cohabitant légal, ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint ou ceux de son cohabitant légal, ont, selon le cas, le statut d'associé gérant, d'associé commandité ou d'administrateur dans la société.  ----------  <Inséré par DRW 2019-05-02/90, art. 12, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 11. <L 1988-11-07/43, art. 10, 002; En vigueur : 1988-12-16>  1. Dans les cas visés aux articles 6 et 7, 9° et 10°, le congé ne peut être donné au preneur qu'avec un préavis minimum de trois mois. Ce délai sera prolongé pour permettre au preneur d'enlever la récolte croissante.  2. Dans les cas visés à l'article 7, 1° à 8°, le congé ne peut être donné au preneur qu'avec un préavis de deux ans au moins et de quatre ans au plus.  3. Dans les cas visés à l'article 8, §§ 1er et 2, le congé ne peut être donné au preneur qu'avec un préavis de trois ans au moins et de quatre ans au plus.  4. Dans le cas visé à l'article 8bis, le congé ne peut être donné au preneur qu'avec un préavis d'un an au moins et de quatre ans au plus.  Art. 11_REGION_WALLONNE.    <L 1988-11-07/43, art. 10, 002; En vigueur : 1988-12-16>  1. Dans les cas visés aux articles 6 et 7, 9° et 10°, le congé ne peut être donné au preneur qu'avec un préavis minimum de trois mois. [1 Le bail est prolongé pour permettre au preneur d'enlever la récolte croissante..  [1 1/1. Dans le cas visé à l'article 6, § 4, le congé est notifié au preneur au moins six mois avant la vente.  2. Dans les cas visés à l'article 7, 1° à 8°, le congé ne peut être donné au preneur qu'avec un préavis de deux ans au moins et de quatre ans au plus.  3. Dans les cas visés à l'article 8, §§ 1er et 2, le congé ne peut être donné au preneur qu'avec un préavis de trois ans au moins et de quatre ans au plus.  [1 3/1. Dans le cas de l'article 8, § 4, le bail prend fin moyennant un congé notifié par l'une ou l'autre des parties au moins six mois avant l'expiration de la durée convenue. Le bail est prolongé pour permettre au preneur d'enlever la récolte croissante.  4. Dans le cas visé à l'article 8bis, le congé ne peut être donné au preneur qu'avec un préavis d'un an au moins et de quatre ans au plus.  [1 5. Dans les cas d'une tacite reconduction d'année en année, le congé est donné au preneur avec un préavis de six mois, le bail étant prolongé pour permettre au preneur d'enlever la récolte croissante.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 13, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 11bis. <L 23-11-1978, art. 1> Sans préjudice des dispositions de l'article 14, celui qui est devenu propriétaire-bailleur par suite d'échange, ne peut pas donner congé pour exploiter lui-même le bien loué ou pour en céder l'exploitation à son conjoint, ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint, pendant la période de bail qui est en cours au moment de la passation de l'acte authentique. Dans la période suivante, il ne peut donner congé qu'avec un préavis d'au moins six ans. Les articles 7, 1°, et 8 s'appliquent par analogie à ce congé.  Art. 11bis_REGION_WALLONNE.    <L 23-11-1978, art. 1> Sans préjudice des dispositions de l'article 14, celui qui est devenu propriétaire-bailleur par suite d'échange, ne peut pas donner congé pour exploiter lui-même le bien loué ou pour en céder l'exploitation à son conjoint [1 , à son cohabitant légal, ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint [1 ou de son cohabitant légal, pendant la période de bail qui est en cours au moment de la passation de l'acte authentique. Dans la période suivante, il ne peut donner congé qu'avec un préavis d'au moins six ans. Les articles 7, 1°, et 8 s'appliquent par analogie à ce congé.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 14, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 12. <L 1988-11-07/43, art. 11, 002; En vigueur : 1988-12-16>  1. Le congé doit, à peine de nullité, indiquer clairement le ou les motifs précis pour lesquels il est donné. Il doit également contenir l'indication qu'à défaut d'acquiescement notifié par écrit au bailleur dans un délai de trente jours à dater de l'envoi, celui-ci en poursuivra la validation devant le juge de paix.  Le congé doit, à peine de nullité, indiquer le nom, le prénom, la profession, la date de naissance, l'état civil et l'adresse des personnes indiquées comme devant assurer l'exploitation.  2. Si le congé est basé sur des motifs visés aux articles 6, § 1er, 1° à 4° inclus, et 7, 10°. Le congé ne pourra être validé que sur production d'une copie certifiée conforme du permis de bâtir accordé par l'administration compétente.  Si, dans le cas d'un lotissement, le permis de bâtir ne peut être produit en raison du fait que des travaux de voirie doivent être exécutés au préalable, le juge pourra valider le congé sur production d'une copie certifiée conforme du permis de lotir pour autant qu'à cette copie soit jointe une déclaration de l'administration communale d'où il résulte que le permis de bâtir pourra être délivré dès que ces travaux seront exécutés.  3. Si le bien est loué en commun par plusieurs preneurs, la notification du congé doit être adressée à tous ceux qui exploitent le bien. Si le bailleur ignore l'identité des exploitants, il pourra considérer comme tels ceux qui ont payé le dernier fermage ou, à défaut de pareil paiement, celui ou ceux des preneurs qui sont domiciliés au siège de l'exploitation.  Si, au décès du preneur, le bailleur ignore l'identité de celui ou de ceux des héritiers qui continuent l'exploitation du bien loué, il pourra considérer comme tels celui ou ceux des héritiers ou ayants droit qui ont payé le dernier fermage ou, à défaut de pareil paiement, les héritiers ou ayants droit domiciliés au siège de l'exploitation du défunt.  4. Est caduc le congé auquel le preneur n'a pas acquiescé par écrit, si, dans les trois mois à dater du congé, celui-ci n'a pas fait l'objet de la part du bailleur d'une demande en validation.  5. S'il appert, en cours de durée du préavis, que le motif consistant en l'exploitation personnelle ne pourra être réalisé, par suite de motif grave, le preneur peut poursuivre l'invalidation du congé devant le juge de paix. Dans ce cas, le bail se poursuivra comme si le congé n'avait pas été notifié.  6. Lors de la demande en validation du congé, le juge apprécie si les motifs du congé sont sérieux et fondés et notamment s'il appert des circonstances de la cause que le bailleur mettra à exécution les intentions énoncées comme motifs de congé.  En outre, quand le preneur exerce la profession agricole à titre principal, le juge ne pourra valider le congé en vue de l'exploitation personnelle que si l'exploitation de l'entreprise agricole dans laquelle les biens ruraux en question seront exploités, constituera une partie prépondérante de l'activité professionnelle (de la personne ou des personnes indiquées dans le congé devant assurer l'exploitation et, en outre, s'il s'agit de personnes morales, la ou les personnes qui dirigent l'activité en qualité d'administrateur ou de gérant). <L 2003-05-03/57, art. 3, 004; En vigueur : 10-07-2003>  En cas de contestation sur le caractère sincère de l'exploitation personnelle, il appartiendra au bailleur de préciser comment la personne ou les personnes indiquées dans le congé comme devant assurer cette exploitation entendent le faire de façon personnelle, effective et continue et de prouver qu'elles sont en mesure de le faire et qu'elles répondent aux conditions prévues à l'article 9.  7. Quand le preneur exerce la profession agricole à titre principal le juge peut refuser de valider le congé lorsque celui-ci a pour conséquence de porter la superficie totale exploitée de l'entreprise agricole du futur exploitant au-delà de la superficie maximale fixée par le Roi.  Il en est de même pour toute extension supplémentaire, lorsque l'entreprise du futur exploitant s'étend déjà sur une superficie supérieure à la superficie maximale.  Le Roi fixe par arrêté délibéré en Conseil des Ministres les superficies maximales de rentabilité sur proposition de la chambre provinciale d'agriculture compétente et sur avis conforme du Conseil national de l'agriculture.  Ces superficies sont revues au moins tous les cinq ans.  Elles sont fixées au sein de chaque province selon les régions agricoles telles que celles-ci sont déterminees par l'arrêté royal du 24 fevrier 1951 fixant la délimitation des régions agricoles.  Lorsqu'un exploitant agricole acquiert une terre donnée à bail en vue d'en réaliser l'exploitation personnelle, les conditions de superficie applicable à un congé éventuel, sont celles existant à l'acquisition.  8. Si, en application de la disposition prévue au 4, un congé est devenu caduc ou s'il n'a pas été validé, un nouveau congé ne peut être donné pour quelque motif que ce soit avant un an au moins à dater de la notification du congé caduc ou du congé déclaré irrégulier en la forme. Ce délai est porté à trois ans si la validation du congé est refusée par le juge pour manque de fondement du motif invoqué.  le congé qui devrait être déclaré irrégulier en la forme peut néanmoins être validé par le juge si l'irrégularité constatée ne peut pas mettre en cause la nature ni le sérieux du congé ni l'identité de la personne en faveur de laquelle le congé est donné.  9. Le congé auquel le preneur a acquiescé par écrit ou qui a été validé par le juge, est considére comme non existant lorsque le preneur reste et est laissé en possession du bien loué.  Art. 12_REGION_WALLONNE.   [1 § 1er. A peine de nullité, le congé, à l'exception de celui visé à l'article 11, 3/1, est transmis suivant les formes prévues à l'article 57 et indique clairement :   1° le ou les motifs précis pour lesquels il est donné;   2° en cas de reprise pour exploitation personnelle, l'identité des personnes indiquées comme devant assurer l'exploitation, à savoir :   a) pour les personnes physiques, leurs nom, prénom, domicile, date et lieu de naissance, état civil, leur numéro d'identification dans le registre national ou dans le registre bis de la Banque-Carrefour de la sécurité sociale et, s'ils sont connus, le numéro de producteur et le numéro d'entreprise visé à l'article III.17 du Code de droit économique;   b) pour les personnes morales, s'ils sont connus, leur dénomination sociale, leur siège social, leur numéro de producteur et leur numéro d'entreprise visé à l'article III.17 du Code de droit économique, ainsi que l'identité des personnes habilitées à les représenter;   3° une mention relative à la procédure à suivre pour contester le congé dans l'envoi notifiant ce dernier.   § 2. Si le congé est basé sur des motifs visés aux articles 6, § 1er, 1° à 4° inclus, et 7, 10°, une copie certifiée conforme du permis d'urbanisation devra être jointe au congé à peine de nullité de celui-ci.   Si, dans le cas d'un lotissement, le permis d'urbanisation ne peut être produit en raison du fait que des travaux de voirie doivent être exécutés au préalable, une copie certifiée conforme du permis d'urbanisation devra être jointe pour autant qu'à cette copie soit jointe une déclaration de l'administration communale d'où il résulte que le permis d'urbanisme pourra être délivré dès que ces travaux seront exécutés.   § 3. Si le bien est loué en commun par plusieurs preneurs, la notification du congé doit être adressée à tous ceux qui exploitent le bien. Si le bailleur ignore l'identité des exploitants, il pourra considérer comme tels ceux qui ont payé le dernier fermage ou, à défaut de pareil paiement, celui ou ceux des preneurs qui sont domiciliés au siège de l'exploitation.   Si, au décès du preneur, le bailleur ignore l'identité de celui ou de ceux des héritiers qui continuent l'exploitation du bien loué, il pourra considérer comme tels celui ou ceux des héritiers ou ayants droit qui ont payé le dernier fermage ou, à défaut de pareil paiement, les héritiers ou ayants droit domiciliés au siège de l'exploitation du défunt.   § 4. Le congé donné par le bailleur dans les formes et délais prévus à la présente section et qui n'a pas été contesté par le preneur est valable.   Le preneur peut contester le congé en ce compris les motifs invoqués en saisissant le juge de paix dans les trois mois de la notification du congé.   § 5. S'il appert, en cours de durée du préavis, que le motif consistant en l'exploitation personnelle ne pourra être réalisé, par suite de motif grave, le preneur peut poursuivre l'annulation du congé devant le juge de paix. Dans ce cas, le bail se poursuivra comme si le congé n'avait pas été notifié.   § 6. Lorsqu'il est saisi de la contestation, le juge apprécie si le motif de congé est sérieux et fondé et notamment s'il appert des circonstances de la cause que le bailleur mettra à exécution les intentions énoncées comme motifs de congé.   En outre, quand le preneur exerce la profession agricole à titre principal, le juge ne pourra confirmer le congé en vue de l'exploitation personnelle que si l'exploitation de l'entreprise agricole dans laquelle les biens ruraux en question seront exploités, constituera une partie prépondérante de l'activité professionnelle (de la personne ou des personnes indiquées dans le congé devant assurer l'exploitation et, en outre, s'il s'agit de personnes morales, la ou les personnes qui dirigent l'activité en qualité d'administrateur ou de gérant).   En cas de contestation sur le caractère sincère de l'exploitation personnelle, il appartiendra au bailleur de préciser comment la personne ou les personnes indiquées dans le congé comme devant assurer cette exploitation entendent le faire de façon personnelle, effective et continue et de prouver qu'elles sont en mesure de le faire et qu'elles répondent aux conditions prévues à l'article 9.   § 7. Quand le preneur exerce la profession agricole à titre principal le juge peut refuser le congé lorsque celui-ci a pour conséquence de porter la superficie totale exploitée de l'entreprise agricole :   1° du futur exploitant au-delà de la superficie maximale fixée par le Gouvernement;   2° de l'exploitant actuel en-dessous de la superficie minimale de rentabilité fixée par le Gouvernement.   L'alinéa 1er est applicable pour toute extension supplémentaire :   1° lorsque l'entreprise du futur exploitant s'étend déjà sur une superficie supérieure à la superficie maximale;   2° lorsque l'entreprise de l'exploitant actuel passe en dessous de la superficie minimale de rentabilité suite à cette extension.   Le Gouvernement fixe par arrêté les superficies minimales et maximales de rentabilité.   Ces superficies sont revues au moins tous les cinq ans. Les superficies minimales et maximales de rentabilité restent d'application jusqu'à l'entrée en vigueur du nouvel arrêté.   Ces superficies sont fixées pour chaque région agricole telles que celles-ci sont déterminées sur base de l'article 2, § 1er, alinéa 2, du décret du 20 octobre 2016 limitant les fermages et le cas échéant, pour chaque province à l'intérieur de chaque région agricole.   Lorsqu'un exploitant agricole acquiert une terre donnée à bail en vue d'en réaliser l'exploitation personnelle, les conditions de superficie applicables à un congé éventuel sont celles existant à l'acquisition.   Le Gouvernement peut préciser la procédure et les modalités pour la fixation des superficies minimale et maximales de rentabilité.   Lorsqu'un exploitant agricole acquiert une terre donnée à bail en vue d'en réaliser l'exploitation personnelle, les conditions de superficie applicable à un congé éventuel, sont celles existant à l'acquisition.   § 8. Si, en application de la disposition prévue au 4, un congé a été déclaré irrégulier ou non fondé, un nouveau congé ne peut être donné pour quelque motif que ce soit avant un an au moins à dater de l'envoi du congé déclaré irrégulier en la forme. Ce délai est porté à trois ans si la validation du congé est refusée par le juge pour manque de fondement du motif invoqué.   Le congé qui devrait être déclaré irrégulier en la forme peut néanmoins être validé par le juge si l'irrégularité constatée ne peut pas mettre en cause la nature ni le sérieux du congé ni l'identité de la personne en faveur de laquelle le congé est donné.   § 9. Le congé est considéré comme non existant lorsque le preneur reste et est laissé en possession du bien loué.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 15, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 12_REGION_FLAMANDE.    <L 1988-11-07/43, art. 11, 002; En vigueur : 1988-12-16>  1. Le congé doit, à peine de nullité, indiquer clairement le ou les motifs précis pour lesquels il est donné. Il doit également contenir l'indication qu'à défaut d'acquiescement notifié par écrit au bailleur dans un délai de trente jours à dater de l'envoi, celui-ci en poursuivra la validation devant le juge de paix.  Le congé doit, à peine de nullité, indiquer le nom, le prénom, la profession, la date de naissance, l'état civil et l'adresse des personnes indiquées comme devant assurer l'exploitation.  2. Si le congé est basé sur des motifs visés aux articles 6, § 1er, 1° à 4° inclus, et 7, 10°. Le congé ne pourra être validé que sur production d'une copie certifiée conforme du permis de bâtir accordé par l'administration compétente.  Si, dans le cas d'un lotissement, le permis de bâtir ne peut être produit en raison du fait que des travaux de voirie doivent être exécutés au préalable, le juge pourra valider le congé sur production d'une copie certifiée conforme du permis de lotir pour autant qu'à cette copie soit jointe une déclaration de l'administration communale d'où il résulte que le permis de bâtir pourra être délivré dès que ces travaux seront exécutés.  3. Si le bien est loué en commun par plusieurs preneurs, la notification du congé doit être adressée à tous ceux qui exploitent le bien. Si le bailleur ignore l'identité des exploitants, il pourra considérer comme tels ceux qui ont payé le dernier fermage ou, à défaut de pareil paiement, celui ou ceux des preneurs qui sont domiciliés au siège de l'exploitation.  Si, au décès du preneur, le bailleur ignore l'identité de celui ou de ceux des héritiers qui continuent l'exploitation du bien loué, il pourra considérer comme tels celui ou ceux des héritiers ou ayants droit qui ont payé le dernier fermage ou, à défaut de pareil paiement, les héritiers ou ayants droit domiciliés au siège de l'exploitation du défunt.  4. Est caduc le congé auquel le preneur n'a pas acquiescé par écrit, si, dans les trois mois à dater du congé, celui-ci n'a pas fait l'objet de la part du bailleur d'une demande en validation.  5. S'il appert, en cours de durée du préavis, que le motif consistant en l'exploitation personnelle ne pourra être réalisé, par suite de motif grave, le preneur peut poursuivre l'invalidation du congé devant le juge de paix. Dans ce cas, le bail se poursuivra comme si le congé n'avait pas été notifié.  6. Lors de la demande en validation du congé, le juge apprécie si les motifs du congé sont sérieux et fondés et notamment s'il appert des circonstances de la cause que le bailleur mettra à exécution les intentions énoncées comme motifs de congé.  En outre, quand le preneur exerce la profession agricole à titre principal, le juge ne pourra valider le congé en vue de l'exploitation personnelle que si l'exploitation de l'entreprise agricole dans laquelle les biens ruraux en question seront exploités, constituera une partie prépondérante de l'activité professionnelle (de la personne ou des personnes indiquées dans le congé devant assurer l'exploitation et, en outre, s'il s'agit de personnes morales, la ou les personnes qui dirigent l'activité en qualité d'administrateur ou de gérant). <L 2003-05-03/57, art. 3, 004; En vigueur : 10-07-2003>  En cas de contestation sur le caractère sincère de l'exploitation personnelle, il appartiendra au bailleur de préciser comment la personne ou les personnes indiquées dans le congé comme devant assurer cette exploitation entendent le faire de façon personnelle, effective et continue et de prouver qu'elles sont en mesure de le faire et qu'elles répondent aux conditions prévues à l'article 9.  7. Quand le preneur exerce la profession agricole à titre principal le juge peut refuser de valider le congé lorsque celui-ci a pour conséquence de porter la superficie totale exploitée de l'entreprise agricole du futur exploitant au-delà de la superficie maximale fixée par le [1 Gouvernement flamand.  Il en est de même pour toute extension supplémentaire, lorsque l'entreprise du futur exploitant s'étend déjà sur une superficie supérieure à la superficie maximale.  [1 Le Gouvernement flamand fixe les superficies maximales de rentabilité.  Ces superficies sont revues au moins tous les cinq ans.  Elles sont fixées au sein de chaque province selon les régions agricoles telles que celles-ci sont déterminees par l'arrêté royal du 24 fevrier 1951 fixant la délimitation des régions agricoles.  Lorsqu'un exploitant agricole acquiert une terre donnée à bail en vue d'en réaliser l'exploitation personnelle, les conditions de superficie applicable à un congé éventuel, sont celles existant à l'acquisition.  [1 Le Gouvernement flamand peut préciser la procédure pour la fixation des superficies maximales de rentabilité.  8. Si, en application de la disposition prévue au 4, un congé est devenu caduc ou s'il n'a pas été validé, un nouveau congé ne peut être donné pour quelque motif que ce soit avant un an au moins à dater de la notification du congé caduc ou du congé déclaré irrégulier en la forme. Ce délai est porté à trois ans si la validation du congé est refusée par le juge pour manque de fondement du motif invoqué.  le congé qui devrait être déclaré irrégulier en la forme peut néanmoins être validé par le juge si l'irrégularité constatée ne peut pas mettre en cause la nature ni le sérieux du congé ni l'identité de la personne en faveur de laquelle le congé est donné.  9. Le congé auquel le preneur a acquiescé par écrit ou qui a été validé par le juge, est considére comme non existant lorsque le preneur reste et est laissé en possession du bien loué.  ----------  <DCFL 2017-06-30/08, art. 11, 009; En vigueur : 01-01-2017>      Art. 13. <L 1988-11-07/43, art. 12, 002; En vigueur : 1988-12-16>  1. Le preneur qui a évacué les lieux loués à la suite d'un congé donné pour exploitation personnelle a droit à sa réintégration dans les lieux loués avec dommages-intérêts ou, s'il le souhaite, aux dommages-intérêts seuls, si, sans motifs graves, plus de six mois et moins de neuf années après l'évacuation du bien, celui-ci ne se trouve pas exploité par la personne ou les personnes indiquées dans le congé comme devant assurer cette exploitation.  En cas de contestation, la charge de la preuve incombe à celui ou à ceux en faveur de qui le congé a été donné.  2. La réintégration dans les lieux loués avec dommages-intérêts ou des dommages-intérêts seuls peuvent aussi être réclamés par le preneur qui a évacué les lieux loués à la suite d'un congé donné pour un des motifs prévus aux articles 6 et 7, 2°, 3°, 4°, 9° et 10°, si, sans motifs graves, l'intention annoncée par le bailleur et en vue de laquelle il a donné congé n'a pas été réalisée normalement, compte tenu de toutes les circonstances de fait, bien que plus de six mois se soient écoulés depuis l'évacuation des lieux.  En cas de contestation, la charge de la preuve de la réalisation de ladite intention incombe au bailleur.  3. La demande de réintégration ou de dommages-intérêts basée sur le défaut de réalisation de l'intention annoncee par le bailleur dans le congé, doit être introduite dans les trois ans de l'évacuation du bien loué.  Celle qui est basée sur la cessation prématurée de l'occupation doit l'être dans les trois ans qui suivent cette cessation.  § 4. - Du congé donné par le preneur et de la résiliation de commun accord.  Art. 14. Quelle que soit la durée du bail et nonobstant toute convention contraire, le preneur aura toujours la faculté de mettre fin au bail moyennant un congé donné avec préavis d'un an au moins.  Les parties peuvent mettre fin au bail en cours à condition que leur accord soit constaté par un acte authentique ou par une déclaration faite devant le juge de paix, sur son interpellation.  § 5. - Des erreurs de superficies et des cas d'usurpation.  Art. 15. Si dans un bail à ferme on donne au bien loué une contenance moindre ou plus grande que celle qu'il a réellement, le fermage sera augmenté ou diminué proportionnellement dès la première échéance qui suivra la demande, sauf le droit pour le preneur de demander la résiliation du bail. La demande en diminution ou augmentation de fermage et la demande de résiliation du bail ne seront reçues que si la différence entre la contenance réelle et celle exprimée au contrat est d'un vingtième au moins.  La demande est recevable pendant toute la durée du bail.  Art. 16. Le preneur d'un bien rural est tenu, sous peine de tous dépens, dommages et intérêts, d'avertir le propriétaire des usurpations qui peuvent être commises sur le fonds.  Cet avertissement doit être donné dans le même délai que celui qui est réglé en cas d'assignation suivant la distance des lieux.  § 6. - Du fermage et des autres charges financières.  Art. 17. 1. A l'expiration de chaque triennat, le bailleur et le preneur peuvent tous deux demander au juge de paix la revision, sur base de la rentabilité du bien loué au cours du triennat écoulé, du fermage convenu par écrit ou fixé par le juge de paix.  2. La rentabilité s'entend du rendement qu'une exploitation normale pouvait procurer au preneur, compte tenu notamment de la qualité des terres, du cours des produits, des charges afférentes à l'exploitation.  3. Le juge de paix statue après avoir pris l'avis motivé d'une commission technique composée de trois membres nommés par le Roi sur proposition du Ministre de l'Agriculture. La demande de revision n'est accueillie que si le fermage en vigueur est de 10 p.c. supérieur ou inférieur au fermage normal apprécié sur base de la rentabilité.  4. L'action ne peut être intentée que pendant les six mois qui suivent l'expiration de chaque triennat. La décision revisant le fermage vaut pour le triennat en cours, l'ancien fermage demeurant provisoirement exigible jusqu'à la décision définitive.  Art. 17_REGION_WALLONNE.    1. A l'expiration de chaque triennat, le bailleur et le preneur peuvent tous deux demander au juge de paix la revision, sur base de la rentabilité du bien loué au cours du triennat écoulé, du fermage convenu par écrit [1 ....  2. La rentabilité s'entend du rendement qu'une exploitation normale pouvait procurer au preneur, compte tenu notamment de la qualité des terres, du cours des produits, des charges afférentes à l'exploitation.  3. Le juge de paix statue après avoir pris l'avis motivé d'une commission technique composée de trois membres nommés par [1 le Gouvernement. La demande de revision n'est accueillie que si le fermage en vigueur est de 10 p.c. supérieur ou inférieur au fermage normal apprécié sur base de la rentabilité.  4. L'action ne peut être intentée que pendant les six mois qui suivent l'expiration de chaque triennat. La décision revisant le fermage vaut pour le triennat en cours, l'ancien fermage demeurant provisoirement exigible jusqu'à la décision définitive.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 16, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 18. 1. L'Etat, les provinces, les communes et les établissements publics procèdent à la location de leurs biens ruraux par voie de soumission déposée à la poste sous pli cacheté et recommandé. L'ouverture et la lecture des soumissions ont lieu en séance publique.  Les clauses et conditions de location sont soumises aux avis, autorisations et approbations prévus par les lois administratives.  Si une location, faite par voie de soumission, n'est pas approuvée parce qu'elle n'a pas donné un résultat suffisant, il est procédé à une nouvelle soumission, ou même à une location de gré à gré.  2. Dans les adjudications publiques ayant pour objet la location de biens ruraux, aucune soumission ne peut être acceptée dans laquelle le fermage offert dépasse de plus de 10 p.c. le fermage normal du bien loué tel qu'il a été fixé par le juge de paix par application de l'article 17. Cette fixation est toujours sollicitée par requête de l'administration propriétaire du bien loué.  3. L'administration ou l'établissement intéressé fixe, à peine de nullité, dans le cahier des charges établi en vue de la location, les critères qui détermineront le choix du locataire au cas où plusieurs soumissions seraient faites a la limite du prix autorisé.  4. Dans le cas où des biens acquis ou expropriés pour cause d'utilité publique sont remis en location, l'ancien preneur jouit d'un droit de préférence au taux du fermage normal.  Art. 18_REGION_WALLONNE.   [1 § 1er. L'Etat, les Régions, les Communautés, les provinces, les communes et toutes autres personnes morales de droit public, ci-après dénommés " le propriétaire public ", procèdent à la location de leurs biens ruraux en bail à ferme, par voie de soumissions, au taux du fermage légal, le cas échéant majoré conformément au décret du 20 octobre 2016 limitant les fermages. Le propriétaire public établit une procédure par laquelle tout candidat preneur intéressé peut présenter une soumission.   Le propriétaire public prend les mesures nécessaires permettant lors de cette procédure d'assurer l'égalité de traitement entre tous les candidats preneurs.   Par dérogation à l'alinéa 1er, le propriétaire public peut conclure un bail de fin de carrière tel que prévu à l'article 8, § 5, sans recourir à la procédure de soumission prévue au présent article.   § 2. Sans préjudice des paragraphes 3 et 4, le propriétaire public détermine la procédure de location en ce compris les modalités de remise des soumissions, il fixe les critères qui détermineront le choix du locataire et il établit les clauses contractuelles relatives à la location.   Le propriétaire public organise une publicité adéquate de la mise en location de ses biens en publiant l'avis de mise en location via divers canaux de diffusion.   La date limite de réception des soumissions est fixée au minimum trente jours à dater du lendemain de la publication de l'avis de mise en location dans le premier canal de diffusion utilisé.   Le Gouvernement fixe :   1° les informations minimales que doit contenir l'avis de mise en location;   2° un cahier des charges type à valeur indicative.   § 3. Le Gouvernement peut prévoir des critères d'exclusion à une attribution de biens immeubles publics.   Ces critères ne peuvent pas être complétés de critères d'exclusion complémentaires de la part du propriétaire public.   § 4. Les critères d'attribution comprennent des aspects qualitatifs, environnementaux ou sociaux à l'exclusion du montant du fermage.   Le Gouvernement peut adopter une liste de critères d'attribution minimaux que le propriétaire public respecte lors de l'attribution ainsi que, le cas échéant, une méthode de pondération de points aux critères qu'il définit. Ces critères peuvent être, le cas échéant, complétés par des critères d'attribution propres au propriétaire public.   Pour l'application de l'alinéa 2, le Gouvernement peut prévoir les moyens de preuve destinés à vérifier la rencontre des critères d'attribution.   § 5. Le propriétaire public envoie la décision d'attribution à l'ensemble des personnes ayant déposé une offre. La conclusion du contrat intervient une fois la décision d'attribution notifiée.   § 6. Dans le cas où des biens acquis ou expropriés pour cause d'utilité publique sont remis en location, l'ancien preneur jouit d'un droit de préférence au taux du fermage légal, le cas échéant majoré conforment au décret du 20 octobre 2016 limitant les fermages.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 17, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 19. Quelles que soient les stipulations du bail, le preneur peut toujours s'acquitter du fermage en espèces.  Si le fermage est stipulé en tout en en partie en produits agricoles, seuls les produits agricoles du bien loué ou de la région peuvent être stipules et aucun d'entre eux ne peut intervenir pour une valeur supérieure à 40 p.c. du fermage global converti en espèces à la date du bail. Il en est de même s'il s'agit d'un fermage stipulé en tout ou en partie par référence à des produits agricoles.  Sauf accord écrit sur le mode d'évaluation des produits intervenant dans la fixation du fermage, leur valeur est déterminée d'après la moyenne des prix officiels en vigueur dans les douze mois précédant l'échéance ou, à leur défaut, d'après la moyenne des prix départ ferme pratiqués dans la région du bien loué au cours de cette période, suivant les mercuriales publiées par le Ministère de l'Agriculture.  En aucun cas, les primes ou subventions allouées par l'Etat au producteur ne peuvent être comprises dans la valeur attribuée aux produits agricoles.  Si ces prescriptions n'ont pas été observées dans le bail, le juge, saisi par l'une des parties, le rectifie en respectant, autant que possible, les intentions des parties. La décision du juge n'a d'effet que pour les fermages venant à échéance après l'introduction de la demande.  Art. 19_REGION_WALLONNE.    Quelles que soient les stipulations du bail, le preneur peut toujours s'acquitter du fermage en espèces.  Si le fermage est stipulé en tout en en partie en produits agricoles, seuls les produits agricoles du bien loué ou de la région peuvent être stipules et aucun d'entre eux ne peut intervenir pour une valeur supérieure à 40 p.c. du fermage global converti en espèces à la date du bail. Il en est de même s'il s'agit d'un fermage stipulé en tout ou en partie par référence à des produits agricoles.  Sauf accord écrit sur le mode d'évaluation des produits intervenant dans la fixation du fermage, leur valeur est déterminée d'après la moyenne des prix officiels en vigueur dans les douze mois précédant l'échéance ou, à leur défaut, d'après la moyenne des prix départ ferme pratiqués dans la région du bien loué au cours de cette période, suivant les mercuriales publiées par le [1 service désigné par le Gouvernement.  En aucun cas, les primes ou subventions allouées par [1 les pouvoirs publicsau producteur ne peuvent être comprises dans la valeur attribuée aux produits agricoles.  Si ces prescriptions n'ont pas été observées dans le bail, le juge, saisi par l'une des parties, le rectifie en respectant, autant que possible, les intentions des parties. La décision du juge n'a d'effet que pour les fermages venant à échéance après l'introduction de la demande.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 18, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 20. Sont réputées inexistantes, toutes clauses imposant au preneur des contributions, taxes ou autres charges quelconques dues par le bailleur en vertu de la loi ou en vertu de conventions souscrites par lui vis-à-vis des tiers, exception faite pour le curage des fossés et des cours d'eau non navigables traversant ou bordant le bien loué et pour les majorations d'impôt résultant de constructions, ouvrages ou plantations faits par le preneur sur le bien loué.  Art. 21. Si, pendant la durée du bail, la moitié au moins d'une récolte est détruite par des cas fortuits, avant sa séparation de la terre, le preneur peut demander une diminution du montant de son fermage, à moins qu'il ne soit indemnisé.  Art. 22. Le preneur peut être chargé par une clause expresse des cas fortuits ordinaires, tels que grêle, feu du ciel ou gelée.  Il ne peut être chargé des cas fortuits extraordinaires, tels que les ravages de la guerre ou une inondation auxquels la région n'est pas ordinairement sujette.  Art. 23. Sauf dans le cas prévu à l'alinéa 3, le bailleur ou son mandataire est obligé de délivrer quittance au preneur du fermage percu avec mention du montant reellement payé.  La preuve du paiement du fermage ainsi que la preuve du montant de celui-ci peuvent être faites par toutes voies de droit, témoins et présomptions compris.  Nonobstant toute convention contraire, le preneur peut s'acquitter du fermage par assignation postale, par chèque postal nominatif, par mandat de poste ou par virement ou versement à l'intermédiaire d'un organisme financier au compte du bailleur, de l'un des bailleurs ou de leurs mandataires. (Ce mode de paiement vaut preuve, sauf contestation du bailleur introduite devant le juge de paix dans les six mois suivant le paiement, à peine de déchéance.) <L 1988-11-07/43, art. 13, 002; En vigueur : 1988-12-16>  § 7. - De l'exploitation du bien loué.  Art. 24. <L 1988-11-07/43, art. 14, 002; En vigueur : 1988-12-16>  Sont réputées inexistantes, toutes clauses conventionnelles restreignant la liberté du preneur quant au mode de culture des terres louées ou quant à la disposition des produits de la ferme.  Sont toutefois valables, les clauses du bail relatives à la restitution du bien loué dans un état d'assolement, de fertilité et de propreté équivalent à celui existant lors de l'entrée en jouissance, ainsi que celles qui limitent le droit de disposer du fumier de ferme au cours du bail et celles qui limitent à la moitie au maximum le droit de disposer de la paille des deux dernières années.  Sont aussi valables les clauses maintenant les haies, chemins, buissons et arbres.  Sont également réputées inexistantes, les clauses interdisant au preneur de prendre en location d'autres biens que ceux qui font l'objet du bail.  Si des constructions, travaux et ouvrages ou plantations entravent la liberté de culture du preneur, celui-ci pourra les enlever avec le consentement écrit du bailleur et, en cas d'usufruit, avec celui du nu-propriétaire et de l'usufruitier, ou, à défaut, avec l'autorisation du juge de paix.  Cette autorisation peut être subordonnée au paiement d'une indemnité égale au préjudice subi.  le juge de paix ne peut toutefois autoriser aucune modification de la destination du bien loué.  Art. 24_REGION_WALLONNE.    <L 1988-11-07/43, art. 14, 002; En vigueur : 1988-12-16>  [1 § 1.Sont réputées inexistantes, toutes clauses conventionnelles restreignant la liberté du preneur quant au mode de culture des terres louées ou quant à la disposition des produits de la ferme.  [1 Ne sont pas considérées comme clauses restreignant la liberté culturale, les clauses :   1° relatives à la restitution du bien loué dans un état d'assolement, de fertilité et de propreté équivalent à celui existant lors de l'entrée en jouissance, ainsi que celles qui limitent le droit de disposer du fumier de ferme au cours du bail et celles qui limitent à la moitié au maximum le droit de disposer de la paille des deux dernières années;   2° définies par le Gouvernement et ayant pour objectif la préservation du bien et de son environnement et la lutte contre les risques naturels;   3° librement convenues entre les parties, qui visent à préserver le bien, son environnement, ou qui visent à atteindre les objectifs et les fonctions de l'agriculture de l'article D.1 du Code wallon de l'Agriculture;   4° visant le maintien en ce compris l'entretien ou d'éventuelles interdictions des éléments topographiques et la structure paysagère repris dans l'état des lieux.  [1 Le Gouvernement est habilité à préciser les clauses visées à l'alinéa 2, 2°, 3° et 4°, à établir un régime distinct en fonction de la nature du bailleur, ainsi qu'à mettre en place des incitants pour encourager certaines de ces clauses. En ce qui concerne l'application de l'alinéa 2, 3°, le Gouvernement peut uniquement ouvrir ses clauses à des propriétaires publics, à des sociétés de droit public, à des associations ou à des coopératives qui en raison de leur objet social ne peuvent pas mettre en location des parcelles agricoles sans prévoir de clauses environnementales.   Pour l'application de l'alinéa 2, le Gouvernement ne prévoit pas de clause revenant à prévoir via ces clauses un mode de production spécifique ainsi que des clauses revenant à limiter la pratique d'une culture en particulier.  [1 ...  Sont également réputées inexistantes, les clauses interdisant au preneur de prendre en location d'autres biens que ceux qui font l'objet du bail.  Si des constructions, travaux et ouvrages ou plantations entravent la liberté de culture du preneur, celui-ci pourra les enlever avec le consentement écrit du bailleur et, en cas d'usufruit, avec celui du nu-propriétaire et de l'usufruitier, ou, à défaut, avec l'autorisation du juge de paix.  Cette autorisation peut être subordonnée au paiement d'une indemnité égale au préjudice subi.  le juge de paix ne peut toutefois autoriser aucune modification de la destination du bien loué.  [1 § 2. Le bailleur peut en tout temps s'assurer du respect par le preneur des clauses convenues en vertu du paragraphe 1er, alinéa 2, sous réserve d'en avoir averti le preneur par envoi, au minimum dix jours ouvrables avant la date de la visite des lieux.   Pour l'application de l'alinéa 1er, par " jour ouvrable ", l'on entend tout jour, à l'exclusion des samedis, dimanches et jours fériés légaux.   La violation par le preneur des pratiques culturales convenues peut être sanctionnée par la résiliation du bail moyennant un préavis de six mois notifié par le bailleur.   La violation visée à l'alinéa 3 est constatée par un expert agricole. Le Gouvernement peut prévoir une liste d'expert pouvant réaliser ces constatations.   Lorsque le preneur respecte les conditions des pratiques culturales mentionnées à l'alinéa 1er durant le délai de préavis de six mois, il peut via un envoi enjoindre le bailleur à venir constater le respect des pratiques culturales convenues. Le bail se poursuit alors normalement après constat de la régularisation de la situation par le bailleur ou par un expert agricole indépendant confirmé par un envoi.   Toutefois, en dérogation de l'alinéa 5, si le même manquement est constaté deux années de suite malgré le respect des conditions des pratiques culturales mentionnées à l'alinéa 1er durant le délai de préavis de six mois, le bailleur peut saisir le juge de paix conformément à l'alinéa 7.   En cas de contestation sur le respect des clauses dans le délai de préavis de six mois, le bailleur ou le preneur peut s'opposer à la reprise ou à la résiliation du bail en saisissant le juge de paix au plus trois mois après la fin du délai des 6 mois de préavis, à peine de déchéance.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 19, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 25. <L 1988-11-07/43, art. 15, 002; En vigueur : 1988-12-16>  § 1. Sans préjudice des articles 1722 et 1724 du Code civil, le preneur à le droit, sauf en cas de congé valable, de construire tous les bâtiments quitte à lui de les entretenir et d'en supporter les charges et de faire tous les travaux et ouvrages, y compris les travaux et ouvrages nouveaux, les travaux et ouvrages d'amélioration, de réparation ou de reconstruction, qui sont utiles à l'habitabilité du bien loué ou utiles à l'exploitation du bien et conformes à sa destination.  § 2. Sans que le bailleur puisse le lui imposer, le preneur est autorisé, à tout moment, à enlever les bâtiments et ouvrages, visés à l'alinéa premier, pour autant qu'il s'agisse de biens distinctifs.  Au cas où ces bâtiments ou ouvrages ont été établis avec le consentement écrit du propriétaire ou avec l'autorisation du juge de paix, sur base de la procédure visée à l'article 26, 1, la même procédure doit être respectée avant que le preneur puisse les enlever.  Le preneur doit rétablir le bien dans son etat originel et doit réparer, le cas échéant, le dommage causé.  Art. 26.1. (1. A la fin de l'occupation, le preneur qui a supporte les frais des constructions, travaux et ouvrages a droit à une indemnité égale à la plus-value que le bien a acquise de ce fait.  Lorsque ces constructions, travaux et ouvrages ont été faits soit avec le consentement écrit du propriétaire ou, en cas d'usufruit, avec le consentement écrit du nu-proprietaire et de l'usufruitier, soit avec l'autorisation du juge de paix, le montant de cette indemnité ne pourra être inférieur aux frais que le preneur a supportés, dans la mesure où ils n'ont pas été amortis, cet amortissement étant fixé forfaitairement a 4 p.c. l'an.  Si le bail prend fin à l'initiative du preneur, l'indemnité prévue à l'alinéa précédent ne peut pas dépasser le montant des fermages payés par lui au cours des cinq dernières années pour la totalité des biens qu'il louait au même propriétaire.  Si le bail prend fin à l'initiative du preneur, mais exclusivement pour motifs graves, celui-ci a droit a l'indemnité prévue au deuxième alinéa.  L'autorisation du juge est délivrée sur requête du preneur et sur avis du fonctionnaire compétent du Ministère de l'Agriculture quant aux conditions requises à l'article 25. Une description des constructions, travaux et ouvrages projetés et une évaluation des frais y afférents doivent être jointes à la requête.  A défaut de ce consentement ou de cette autorisation, le montant de l'indemnité ne pourra dépasser la somme des fermages payés par le preneur au cours des trois dernières années, pour la totalité des biens loués par lui au même bailleur.) <L 1988-11-07/43, art. 16, A, 002; En vigueur : 1988-12-16>  2. Pour sûreté de sa créance, le preneur qui a obtenu le consentement ou l'autorisation prévus au paragraphe précédent, est habilité à prendre une inscription hypothécaire sur les parcelles cadastrales sur lesquelles lesdites constructions, travaux et ouvrages seront exécutés. Les frais de cette inscription sont à charge du preneur.  Sans préjudice des dispositions ci-après, la loi du 16 décembre 1851 est applicable à l'inscription hypothécaire visée à l'alinéa précédent.  L'inscription est prise jusqu'à concurrence du montant des frais évalués dans l'acte de consentement ou dans l'ordonnance du juge et sur présentation au conservateur des hypothèques de l'expédition ou de l'original de cet acte, selon qu'il est authentique ou [1 sous signature privée, ou de l'ordonnance du juge. Si ledit acte de consentement n'est pas établi sous la forme authentique, les signatures doivent être légalisées par le bourgmestre ou par son délégué.  L'indication prescrite par l'article 83, 3°, de la loi du 16 décembre 1851 est completee par la déclaration que la créance trouve son origine dans le présent article et par la description des constructions, travaux et ouvrages jointe à l'acte ou à l'ordonnance.  Sans préjudice du privilège prévu à l'article 27, 5°, de la loi du 16 décembre 1851, l'hypothèque du preneur prend rang avant les hypothèques et les privilèges existants sur lesdites parcelles, à concurrence de la plus-value que celles-ci possèdent à la suite des constructions, travaux et ouvrages, à la date de la réalisation du gage.  La radiation ou la réduction de l'inscription peuvent être opérées par le conservateur des hypothèques en vertu d'un acte [1 sous signature privéeétabli en deux originaux et sur production du bordereau portant mention de l'inscription.  (3. Dans tout acte d'aliénation du bien loué, le bailleur doit mentionner tous les travaux et ouvrages effectués par le preneur, ainsi que, le cas échéant, le consentement ou l'autorisation avec laquelle ils ont été effectués, et ce après avoir éventuellement interrogé le preneur.  la renonciation au droit de l'enlèvement établi par l'article précédent ou à l'indemnité prévue au présent article ne pourra intervenir qu'après l'exécution des travaux et ouvrages et sera constatée par acte authentique ou par déclaration devant le juge de paix.) <L 1988-11-07/43, art. 16, B, 002; En vigueur : 1988-12-16>  ----------  <L 2019-04-13/28, art. 12, 012; En vigueur : 01-11-2020>   Art. 26_REGION_WALLONNE.    1. (1. A la fin de l'occupation, le preneur qui a supporte les frais des constructions, travaux et ouvrages a droit à une indemnité égale à la plus-value que le bien a acquise de ce fait.  Lorsque ces constructions, travaux et ouvrages ont été faits soit avec le consentement écrit du propriétaire ou, en cas d'usufruit, avec le consentement écrit du nu-proprietaire et de l'usufruitier, soit avec l'autorisation du juge de paix, le montant de cette indemnité ne pourra être inférieur aux frais que le preneur a supportés, dans la mesure où ils n'ont pas été amortis, cet amortissement étant fixé forfaitairement a 4 p.c. l'an.  Si le bail prend fin à l'initiative du preneur, l'indemnité prévue à l'alinéa précédent ne peut pas dépasser le montant des fermages payés par lui au cours des cinq dernières années pour la totalité des biens qu'il louait au même propriétaire.  Si le bail prend fin à l'initiative du preneur, mais exclusivement pour motifs graves, celui-ci a droit a l'indemnité prévue au deuxième alinéa.  L'autorisation du juge est délivrée sur requête du preneur et sur avis du fonctionnaire compétent [1 du service désigné par le Gouvernementquant aux conditions requises à l'article 25. Une description des constructions, travaux et ouvrages projetés et une évaluation des frais y afférents doivent être jointes à la requête.  A défaut de ce consentement ou de cette autorisation, le montant de l'indemnité ne pourra dépasser la somme des fermages payés par le preneur au cours des trois dernières années, pour la totalité des biens loués par lui au même bailleur.) <L 1988-11-07/43, art. 16, A, 002; En vigueur : 1988-12-16>  2. Pour sûreté de sa créance, le preneur qui a obtenu le consentement ou l'autorisation prévus au paragraphe précédent, est habilité à prendre une inscription hypothécaire sur les parcelles cadastrales sur lesquelles lesdites constructions, travaux et ouvrages seront exécutés. Les frais de cette inscription sont à charge du preneur.  Sans préjudice des dispositions ci-après, la loi du 16 décembre 1851 est applicable à l'inscription hypothécaire visée à l'alinéa précédent.  L'inscription est prise jusqu'à concurrence du montant des frais évalués dans l'acte de consentement ou dans l'ordonnance du juge et sur présentation au conservateur des hypothèques de l'expédition ou de l'original de cet acte, selon qu'il est authentique ou sous seing privé, ou de l'ordonnance du juge. Si ledit acte de consentement n'est pas établi sous la forme authentique, les signatures doivent être légalisées par le bourgmestre ou par son délégué.  L'indication prescrite par l'article 83, 3°, de la loi du 16 décembre 1851 est completee par la déclaration que la créance trouve son origine dans le présent article et par la description des constructions, travaux et ouvrages jointe à l'acte ou à l'ordonnance.  Sans préjudice du privilège prévu à l'article 27, 5°, de la loi du 16 décembre 1851, l'hypothèque du preneur prend rang avant les hypothèques et les privilèges existants sur lesdites parcelles, à concurrence de la plus-value que celles-ci possèdent à la suite des constructions, travaux et ouvrages, à la date de la réalisation du gage.  La radiation ou la réduction de l'inscription peuvent être opérées par le conservateur des hypothèques en vertu d'un acte sous seing privé établi en deux originaux et sur production du bordereau portant mention de l'inscription.  (3. Dans tout acte d'aliénation du bien loué, le bailleur doit mentionner tous les travaux et ouvrages effectués par le preneur, ainsi que, le cas échéant, le consentement ou l'autorisation avec laquelle ils ont été effectués, et ce après avoir éventuellement interrogé le preneur.  la renonciation au droit de l'enlèvement établi par l'article précédent ou à l'indemnité prévue au présent article ne pourra intervenir qu'après l'exécution des travaux et ouvrages et sera constatée par acte authentique ou par déclaration devant le juge de paix.) <L 1988-11-07/43, art. 16, B, 002; En vigueur : 1988-12-16>    ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 20, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 27. Si le bailleur supporte les frais des constructions, travaux et ouvrages effectués avec l'accord du preneur, le fermage peut être majoré dans la mesure convenue entre parties ou fixée par le juge.  Art. 28. Aucune plantation d'arbres ne peut être faite par le bailleur, exception faite du remplacement d'arbres fruitiers à haute ou à basse tige, du remplacement d'arbres forestiers sur les prairies et des plantations nécessaires à la conservation du bien.  Le preneur ne peut faire de nouvelles plantations qu'avec le consentement écrit du bailleur. Sont néanmoins permises sans le consentement du bailleur, les plantations qui sont necessaires à la conservation du bien et, sauf en cas de congé valable, les plantations de remplacement d'arbres morts ou abattus, et celles d'arbres fruitiers à basse tige.  En ce qui concerne ces derniers, leur plantation n'est toutefois autorisée que si elle a une étendue d'au moins 50 ares, si elle est attenante à une plantation existante ou à un chemin d'accès permanent et pour autant qu'elle soit courante dans la région et conforme aux données d'une exploitation rationnelle. Sur ce dernier point, le preneur doit obtenir préalablement l'avis favorable du conseiller d'horticulture de la région.  Si une plantation autorisée par écrit par le bailleur ou effectuée régulièrement conformément aux dispositions qui précèdent, a causé une plus-value au bien loué, et si le bail prend fin à l'initiative du bailleur avant que la plantation ait dix-huit ans, le preneur a droit à une indemnité qui sera égale à cette plus-value; si le bail prend fin à l'initiative du preneur, cette indemnité ne peut pas dépasser le montant des fermages payés au cours des cinq dernières années par le preneur pour la totalité des biens loués par lui au même propriétaire.  Si une telle plantation a causé une moins-value au bien loué, le bailleur a droit, de la part du preneur, à une indemnité qui sera égale à cette moins-value.  Art. 28_REGION_WALLONNE.    Aucune plantation d'arbres ne peut être faite par le bailleur, exception faite du remplacement d'arbres fruitiers à haute ou à basse tige, [1 du remplacement des haies mortes,du remplacement d'arbres forestiers sur les prairies et des plantations nécessaires à la conservation du bien.  Le preneur ne peut faire de nouvelles plantations qu'avec le consentement écrit du bailleur. Sont néanmoins permises sans le consentement du bailleur, les plantations qui sont necessaires à la conservation du bien et, sauf en cas de congé valable, les plantations de remplacement d'arbres morts ou abattus, et celles d'arbres fruitiers à basse tige.  En ce qui concerne ces derniers, leur plantation n'est toutefois autorisée que si elle a une étendue d'au moins 50 ares, si elle est attenante à une plantation existante ou à un chemin d'accès permanent et pour autant qu'elle soit courante dans la région et conforme aux données d'une exploitation rationnelle. Sur ce dernier point, le preneur doit obtenir préalablement l'avis favorable du [1 service désigné par le Gouvernement.  Si une plantation autorisée par écrit par le bailleur ou effectuée régulièrement conformément aux dispositions qui précèdent, a causé une plus-value au bien loué, et si le bail prend fin à l'initiative du bailleur avant que la plantation ait dix-huit ans, le preneur a droit à une indemnité qui sera égale à cette plus-value; si le bail prend fin à l'initiative du preneur, cette indemnité ne peut pas dépasser le montant des fermages payés au cours des cinq dernières années par le preneur pour la totalité des biens loués par lui au même propriétaire.  Si une telle plantation a causé une moins-value au bien loué, le bailleur a droit, de la part du preneur, à une indemnité qui sera égale à cette moins-value.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 21, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 29. Si le preneur d'un bien rural ne le garnit pas des bestiaux et des ustensiles nécessaires à son exploitation, s'il abandonne la culture, s'il ne cultive pas en bon père de famille, s'il emploie la chose louée a un autre usage que celui auquel elle a été destinée ou, en général, s'il n'exécute pas les clauses du bail et qu'il en résulte un dommage pour le bailleur, celui-ci peut, suivant les circonstances, faire résilier le bail.  En cas de résiliation provenant du fait du preneur, celui-ci est tenu des dommages et intérêts.  Les clauses pénales et la condition résolutoire expresse sont de nul effet.  Art. 29bis. <L 1988-11-07/43, art. 17, 002; En vigueur : 1988-12-16>  Au fur et à mesure de l'enlèvement des récoltes, le preneur sortant doit donner à celui qui lui succède dans l'exploitation toutes les facilités requises pour les travaux de l'année suivante, en se conformant à l'usage des lieux.  § 8. - De la sous-location et de la cession du bail.  Art. 30. <L 1988-11-07/43, art. 18, 002; En vigueur : 1988-12-16>  Par dérogation à l'article 1717 du Code civil, et sous réserve de ce qui est prévu ci-après, le preneur de biens ruraux ne peut sous-louer en tout ou en partie le bien loué ou céder son bail en tout ou en partie sans l'autorisation du bailleur. Cette autorisation doit, à peine de nullité, être préalable à la sous-location ou à la cession et être donnée par écrit.  L'autorisation de cession de bail ne peut valoir comme autorisation de sous-location.  Ne sont pas considérés comme des sous-locations, les echanges portant sur la culture des biens loués, réalisés par les preneurs. Ces échanges n'affectent pas les droits et obligations, ni des preneurs ni des bailleurs. Il en est de même de l'exploitation en commun d'un bien rural donné à bail à un des co-exploitants, à condition que ce dernier reste seul titulaire du bail et participe activement, à titre d'occupation principale, à l'exploitation.  Art. 30_REGION_WALLONNE.   [1 § 1er. Par dérogation à l'article 1717 du Code civil, le preneur de biens ruraux ne sous-loue pas en tout ou en partie le bien loué ou ne cède pas son bail en tout ou en partie sans l'autorisation du bailleur. Cette autorisation est, à peine de nullité, préalable à la sous-location ou à la cession et est donnée par écrit.   L'autorisation de cession de bail ne vaut pas autorisation de sous-location.   Ne sont pas considérés comme des sous-locations :   1° les échanges portant sur la culture des biens loués, réalisés par les preneurs;   2° l'exploitation en commun d'un bien rural donné à bail à un des co-exploitants, si ce dernier reste seul titulaire du bail et participe activement, à titre d'occupation principale, à l'exploitation;   3° les conventions conclues dans le respect de l'article 2, 2°.   Les échanges visés à l'alinéa 3, n'affectent pas les droits et obligations, ni des preneurs ni des bailleurs.   § 2. A peine de nullité des échanges, le preneur notifie au bailleur le projet des échanges au sens du paragraphe 1er, alinéa 3, 1°, ainsi que les convention au sens du paragraphe 1er, alinéa 3, 3°, au moins trois mois avant lesdits échanges en précisant :   1° l'identité de toutes les parties concernées, à savoir :   a) pour les personnes physiques, leurs nom, prénom, domicile, date et lieu de naissance, état civil, leur numéro d'identification dans le registre national ou dans le registre bis de la Banque-Carrefour de la sécurité sociale et, s'ils sont connus, le numéro de producteur et le numéro d'entreprise visé à l'article III.17 du Code de droit économique;   b) pour les personnes morales, s'ils sont connus, leur dénomination sociale, leur siège social, leur numéro de producteur et leur numéro d'entreprise visé à l'article III.17 du Code de droit économique, ainsi que l'identité des personnes habilitées à les représenter;   2° la date de prise en cours de ces échanges et, le cas échéant, la durée;   3° la désignation cadastrale des parcelles telle que reprise sur l'extrait de la matrice cadastrale et mentionnant à tout le moins : la commune où se situent les parcelles, la division, la section, le numéro parcellaire, la contenance ainsi que le nom de la rue ou le lieu-dit.   Le bailleur peut s'opposer aux échanges pour les motifs prévus à l'article 7, 5°, 6°, 7° et 8°, en saisissant le juge de paix dans les trois mois de la notification, à peine de déchéance.   Le juge annule les échanges s'il considère que les motifs d'opposition sont légitimes.   § 3. En cas de cession ou de sous-location non autorisée par un écrit préalable, le bail peut être résolu à la demande du bailleur.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 22, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 30bis_REGION_WALLONNE.   [1 La procédure prévue au l'article 30, § 2, est applicable mutandis mutatis en cas de changement dans le chef du bailleur. En dérogation à l'article 30, § 2, lorsque le changement dans le chef du bailleur est dû à un décès, les héritiers ou les ayants droits notifient dans les trois mois après le décès le changement de bailleur.  ----------  <Inséré par DRW 2019-05-02/90, art. 23, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 31. Le preneur peut, sans autorisation du bailleur, sous-louer la totalité du bien loué à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint (ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs.) <L 1988-11-07/43, art. 19, 002; En vigueur : 1988-12-16>  Art. 31_REGION_WALLONNE.    Le preneur peut, sans autorisation du bailleur, sous-louer la totalité du bien loué à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint [1 , de son cohabitant légal(ou aux conjoints [1 ou aux cohabitants légauxdesdits descendants ou enfants adoptifs.) <L 1988-11-07/43, art. 19, 002; En vigueur : 1988-12-16>  [1 Le preneur, à peine de nullité de la sous-location en informe le bailleur au plus tard dans les trois mois de la mise en sous-location telle que prévue à l'alinéa 1er.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 24, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 32. Les droits et obligations du preneur et du sous-locataire sont, pour leurs rapports entre eux, déterminés par les dispositions de la présente loi, à l'exception toutefois de celles relatives à la durée minimum du bail, la sous-location ne pouvant se prolonger plus longtemps que le bail principal, quelles que soient les conditions dans lesquelles celui-ci a pris fin.  Art. 33. <L 1988-11-07/43, art. 20, 002; En vigueur : 1988-12-16> Le preneur qui reçoit congé pour un bien sous-loué ou dont le bail est résilié à la suite d'un jugement doit, sous peine de dommages-intérêts, dans le mois suivant la signification, notifier au sous-locataire copie du congé ou du jugement et le tenir au courant de la suite qu'il y a réservée.  Art. 34. <L 1988-11-07/43, art. 21, 002; En vigueur : 1988-12-16> Le preneur peut, sans autorisation du bailleur, céder la totalité de son bail à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs.  le cessionnaire est subrogé à tous les droits et obligations dérivant du bail, le cédant restant toutefois tenu des obligations du bail, solidairement avec lui.  Art. 34_REGION_WALLONNE.    <L 1988-11-07/43, art. 21, 002; En vigueur : 1988-12-16> Le preneur peut, sans autorisation du bailleur, céder la totalité de son bail à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint [1 ou de son cohabitant légalou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs [1 ou aux cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs.  le cessionnaire est subrogé à tous les droits et obligations dérivant du bail, le cédant restant toutefois tenu des obligations du bail, solidairement avec lui.  [1 Le preneur, à peine de nullité de la cession en informe le bailleur au plus tard dans les trois mois de la cession telle que prévue à l'alinéa 1er.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 25, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 34bis. <L 1988-11-07/43, art. 22, 002; En vigueur : 1988-12-16> Si un bien rural est loué en commun par plusieurs preneurs et si l'un de ces preneurs décide de se retirer, le bail se poursuit au profit des autres preneurs.  le bailleur pourra toutefois exiger que l'ancien exploitant reste tenu des obligations du bail solidairement avec les autres preneurs. "  Art. 34bis_REGION_WALLONNE.    <L 1988-11-07/43, art. 22, 002; En vigueur : 1988-12-16> Si un bien rural est loué en commun par plusieurs preneurs et si l'un de ces preneurs décide de se retirer, le bail se poursuit au profit des autres preneurs [1 Le preneur notifie son retrait au bailleur..  le bailleur pourra toutefois exiger que l'ancien exploitant reste tenu des obligations du bail solidairement avec les autres preneurs [1 , à condition d'en notifier la demande dans les six mois de la notification du retrait, à peine de déchéance..  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 26, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 35. Si, dans les trois mois de l'entrée en jouissance du cessionnaire, le preneur ou ses ayants droit notifient au bailleur la cession que le preneur a faite du bail à ses descendants ou enfants adoptifs (ou a ceux de son conjoint ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs), en lui indiquant les noms, prénoms et adresses du ou des cessionnaires, le bail est, sauf opposition déclarée valable du bailleur, renouvelé de plein droit au profit du ou des cessionnaires. <L 1988-11-07/43, art. 23, 002; En vigueur : 1988-12-16>  Ce renouvellement a pour effet que, toutes autres conditions étant maintenues, une nouvelle et première période de neuf ans prend cours au bénéfice du ou des cessionnaires, à la date anniversaire de l'entrée en jouissance du cédant qui suit la notification; en outre, le cédant est déchargé de toutes obligations résultant du bail nées postérieurement à la notification.  Art. 35_REGION_WALLONNE.   [1 Si, dans les trois mois de l'entrée en jouissance du cessionnaire, le preneur ou ses ayants droit notifient au bailleur la cession que le preneur a faite du bail à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint, de son cohabitant légal ou aux conjoints ou aux cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs, en lui indiquant les noms, prénoms et adresses du ou des cessionnaires, le bail est, sauf opposition déclarée valable du bailleur, renouvelé de plein droit au profit du ou des cessionnaires.   Ce renouvellement a pour effet que, toutes autres conditions étant maintenues, une nouvelle et première période de neuf ans prend cours au bénéfice du ou des cessionnaires, à la date anniversaire de l'entrée en jouissance du cédant qui suit la notification; en outre, le cédant est déchargé de toutes obligations résultant du bail nées postérieurement à la notification.   Ce renouvellement n'a lieu qui si, soit :   1° le cessionnaire est porteur d'un certificat d'études ou d'un diplôme à orientation agricole;   2° le cessionnaire poursuit un cursus depuis un an au moins en vue d'obtenir un certificat d'études ou d'un diplôme à orientation agricole;   3° le cessionnaire est exploitant agricole ou l'a été pendant au moins un an au cours des cinq dernières années.   Le Gouvernement peut définir les certificats d'études ou les diplômes à orientation agricole.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 27, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 36. Le bailleur auquel une cession a été notifiée dans le délai prévu à l'article 35, peut faire opposition au renouvellement du bail en citant l'ancien et le nouveau preneur devant le juge de paix, dans les trois mois de la notification de la cession, à peine de déchéance, en vue d'entendre valider son opposition.  Le juge apprécie si les motifs de l'opposition sont sérieux et fondés et notamment s'il appert des circonstances de la cause que le bailleur mettra à exécution les intentions énoncées comme motifs de l'opposition.  Si l'opposition est admise, le bail n'est pas renouvelé et seule la cession de l'ancien bail produit ses effets.  Art. 36_REGION_WALLONNE.    Le bailleur auquel une cession a été notifiée dans le délai prévu à l'article 35, peut faire opposition au renouvellement du bail en citant l'ancien et le nouveau preneur devant le juge de paix, dans les trois mois de la notification de la cession, à peine de déchéance, en vue d'entendre valider son opposition.  Le juge apprécie si les motifs de l'opposition sont sérieux et fondés et notamment s'il appert des circonstances de la cause que le bailleur mettra à exécution les intentions énoncées comme motifs de l'opposition.  Si l'opposition est admise, le bail n'est pas renouvelé et seule la cession de l'ancien bail produit ses effets. [1 Si l'opposition est admise, la cession est nulle et non avenue.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 28, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 36bis_REGION_WALLONNE.   [1 Lorsque le bailleur notifie au preneur son souhait d'aliéner un droit réel sur le ou les biens sur lesquels un contrat de bail à ferme est en cours, toute cession privilégiée intervenant dans les neuf mois suivant cette notification est inopposable au bailleur et au tiers acquéreur.   Lorsque l'aliénation n'est pas réalisée dans cette période de neuf mois, le bailleur peut faire usage à nouveau du régime prévu à l'alinéa 1er, uniquement après l'expiration d'un délai de trois ans, sauf accord des parties, prenant cours à l'expiration de la période conservatoire de neuf mois prévue à l'alinéa 1er.  ----------  <Inséré par DRW 2019-05-02/90, art. 29, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 37. § 1. Peuvent seuls être admis comme motifs sérieux d'opposition :  1° le fait qu'avant toute notification de la cession le bailleur a donné un congé valable;  2° (l'intention du bailleur d'exploiter lui-même, dans un délai inférieur à cinq ans, le bien loué ou d'en céder l'exploitation à son conjoint, ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs;) <L 1988-11-07/43, art. 24, A, 002; En vigueur : 1988-12-16>  3° des injures graves ou des actes d'hostilité manifeste de la part du cessionnaire à l'égard du bailleur ou de membres de sa famille vivant sous son toit;  4° la condamnation du cessionnaire du chef d'actes de nature à ébranler la confiance du bailleur ou à rendre impossible les rapports normaux entre le bailleur et son nouveau preneur;  5° le fait que le cessionnaire n'a pas la capacité professionnelle requise ou qu'il ne dispose pas des moyens matériels nécessaires pour une bonne exploitation du bien loué.  6° l'intention des administrations publiques ou personnes juridiques de droit public qui ont loué le bien, d'affecter ce bien, dans un délai inférieur à cinq ans, à des fins d'intérêt général.  § 2. Si l'opposition a été admise sur base des motifs prévus aux 2° et 6° du § 1er, le cessionnaire du bail peut réclamer le renouvellement du bail, sans qu'une nouvelle opposition fondée sur le même motif soit possible, si l'exploitation personnelle par celui qui a été indiqué dans l'opposition du bailleur ou l'affectation à des fins d'intérêt général, ne sont pas réalisées dans le délai indiqué dans cette opposition.  A cet effet, le cessionnaire du bail ou ses ayants droit doivent faire une nouvelle notification de la cession dans les trois mois suivant l'expiration de ce délai, à peine de déchéance. S'il y a renouvellement du bail, la nouvelle période de bail prend cours à la date anniversaire de l'entrée en jouissance du cessionnaire, qui suit ladite notification.  Art. 37_REGION_WALLONNE.    § 1. Peuvent seuls être admis comme motifs sérieux d'opposition :  1° le fait qu'avant toute notification de la cession le bailleur a donné un congé valable;  2° [1 l'intention du bailleur d'exploiter lui-même, dans un délai inférieur à cinq ans, le bien loué ou d'en céder l'exploitation à son conjoint, à son cohabitant légal, ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint, de son cohabitant légal ou aux conjoints ou aux cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs;  3° des injures graves ou des actes d'hostilité manifeste de la part du cessionnaire à l'égard du bailleur ou de membres de sa famille vivant sous son toit;  4° la condamnation du cessionnaire du chef d'actes de nature à ébranler la confiance du bailleur ou à rendre impossible les rapports normaux entre le bailleur et son nouveau preneur;  5° le fait que le cessionnaire n'a pas la capacité professionnelle requise ou qu'il ne dispose pas des moyens matériels nécessaires pour une bonne exploitation du bien loué.  6° l'intention des administrations publiques ou personnes juridiques de droit public qui ont loué le bien, d'affecter ce bien, dans un délai inférieur à cinq ans, à des fins d'intérêt général.  § 2. Si l'opposition a été admise sur base des motifs prévus aux 2° et 6° du § 1er, le cessionnaire du bail peut réclamer le renouvellement du bail, sans qu'une nouvelle opposition fondée sur le même motif soit possible, si l'exploitation personnelle par celui qui a été indiqué dans l'opposition du bailleur ou l'affectation à des fins d'intérêt général, ne sont pas réalisées dans le délai indiqué dans cette opposition.  A cet effet, le cessionnaire du bail ou ses ayants droit doivent faire une nouvelle notification de la cession dans les trois mois suivant l'expiration de ce délai, à peine de déchéance. S'il y a renouvellement du bail, la nouvelle période de bail prend cours à la date anniversaire de l'entrée en jouissance du cessionnaire, qui suit ladite notification.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 30, 011; En vigueur : 01-01-2020>      § 9. - Du décès du preneur.  Art. 38. En cas de décès du preneur d'un bien rural, le bail continue au profit de ses héritiers ou ayants droit, à moins que congé ait été donné par le bailleur ou par ses héritiers ou ayants droit dans les conditions determinées ci-après.  Art. 39. (Le bailleur ne peut donner congé aux héritiers ou ayants droit du preneur décédé que s'il s'est réservé cette faculté dans le bail et si le preneur décédé ne laisse ni conjoint survivant, ni descendants ou enfants adoptifs, ni descendants ou enfants adoptifs de son conjoint, ni conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs.) <L 1988-11-07/43, art. 26, 002; En vigueur : 1988-12-16>  Lorsque le congé est ainsi autorisé, il doit, à peine de déchéance, être signifié aux héritiers ou ayants droit du preneur dans l'année qui suit le décès et il ne produit ses effets qu'à l'expiration des deux ans qui suivent la notification.  Art. 39_REGION_WALLONNE.    [1 En cas de décès du preneur, il appartient à ses héritiers ou ayants droit d'en informer le bailleur dans les meilleurs délais via un envoi.   Le bailleur peut donner congé aux héritiers ou ayants droit du preneur décédé uniquement s'il s'est réservé cette faculté dans le bail et si le preneur décédé ne laisse ni conjoint survivant, ni cohabitant légal survivant, ni descendants ou enfants adoptifs, ni descendants ou enfants adoptifs de son conjoint ou de son cohabitant légal, ni conjoints ou cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs.  Lorsque le congé est ainsi autorisé, il doit, à peine de déchéance, être signifié aux héritiers ou ayants droit du preneur dans l'année qui suit le décès et il ne produit ses effets qu'à l'expiration des deux ans qui suivent la notification.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 31, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 40. Les héritiers ou ayants droit du preneur décédé peuvent, moyennant préavis de trois mois au minimum, donné dans l'année du décès, mettre fin au bail.  Art. 41. Les héritiers ou ayants droit du preneur décédé peuvent convenir de continuer en commun l'exploitation ou désigner un ou plusieurs d'entre eux pour la continuer.  A défaut d'accord entre eux, chacun des héritiers ou ayants droit peut demander au juge de paix de le désigner pour continuer l'exploitation du bien loué, à charge de payer aux autres héritiers ou ayants droit l'indemnité qui sera fixée dans le jugement.  Lorsque plusieurs intéressés veulent user de ce droit de reprise, la préférence revient par priorité et dans l'ordre :  a) au conjoint survivant;  b) à celui que le défunt a désigné;  c) à celui qui, au moment du décès, sans pour autant habiter la ferme, collaborait d'une façon régulière à l'exploitation;  d) à celui qui est désigné par la majorité des intérêts et, à défaut de cette majorité, à celui qui est désigné par le sort.  Si plusieurs héritiers ou ayants droit revendiquent le bénéfice de l'un des littéras b ou c, ils pourront faire la reprise conjointement.  Le reprenant ou au moins l'un d'eux en cas de pluralité de reprenants, est tenu, sauf motif grave à apprécier par le juge, d'exploiter personnellement le bien faisant l'objet de la reprise pendant neuf ans au moins à dater du jour où le jugement fixant l'indemnité est devenu définitif, sous peine de devoir verser aux autres héritiers ou ayants droit, une somme égale à 20 p.c. de cette indemnité.  Art. 41_REGION_WALLONNE.    Les héritiers ou ayants droit du preneur décédé peuvent convenir de continuer en commun l'exploitation ou désigner un ou plusieurs d'entre eux pour la continuer.  A défaut d'accord entre eux, chacun des héritiers ou ayants droit peut demander au juge de paix de le désigner pour continuer l'exploitation du bien loué, à charge de payer aux autres héritiers ou ayants droit l'indemnité qui sera fixée dans le jugement.  Lorsque plusieurs intéressés veulent user de ce droit de reprise, la préférence revient par priorité et dans l'ordre :  a) au conjoint survivant [1 ou au cohabitant légal survivant pour autant qu'il ait un droit au bail;  b) à celui que le défunt a désigné;  c) à celui qui, au moment du décès, sans pour autant habiter la ferme, collaborait d'une façon régulière à l'exploitation;  d) à celui qui est désigné par la majorité des intérêts et, à défaut de cette majorité, à celui qui est désigné par le sort.  Si plusieurs héritiers ou ayants droit revendiquent le bénéfice de l'un des littéras b ou c, ils pourront faire la reprise conjointement.  Le reprenant ou au moins l'un d'eux en cas de pluralité de reprenants, est tenu, sauf motif grave à apprécier par le juge, d'exploiter personnellement le bien faisant l'objet de la reprise pendant neuf ans au moins à dater du jour où le jugement fixant l'indemnité est devenu définitif, sous peine de devoir verser aux autres héritiers ou ayants droit, une somme égale à 20 p.c. de cette indemnité.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 32, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 42. Les héritiers ou ayants droit sont tenus de notifier au bailleur l'accord intervenu entre eux.  Celui qui a été désigné définitivement par le juge pour continuer l'exploitation, est tenu de le notifier au bailleur. Toute partie à la cause peut effectuer ladite notification.  Art. 43. (Si celui ou ceux qui continuent l'exploitation sont des descendants ou enfants adoptifs du défunt ou de son conjoint ou des conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs, la notification entraîne, sauf opposition déclarée valable du bailleur, renouvellement de plein droit du bail.) <L 1988-11-07/43, art. 26, 002; En vigueur : 1988-12-16>  Les effets de ce renouvellement sont ceux prévus au deuxième alinéa de l'article 35; le bailleur peut y faire opposition dans les conditions fixées aux articles 36 et 37, en citant devant le juge de paix les auteurs de la notification.  Art. 43_REGION_WALLONNE.    (Si celui ou ceux qui continuent l'exploitation sont des descendants ou enfants adoptifs du défunt [1 ou de son conjoint ou de son cohabitant légal, ou des conjoints ou des cohabitants légauxdesdits descendants ou enfants adoptifs, la notification entraîne, sauf opposition déclarée valable du bailleur, renouvellement de plein droit du bail.) <L 1988-11-07/43, art. 26, 002; En vigueur : 1988-12-16>  Les effets de ce renouvellement sont ceux prévus au deuxième alinéa de l'article 35; le bailleur peut y faire opposition dans les conditions fixées aux articles 36 et 37, en citant devant le juge de paix les auteurs de la notification.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 33, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 44. Aussi longtemps qu'aucune notification n'a été donnée, les héritiers et ayants droit sont tenus solidairement vis-à-vis du bailleur.  La notification faite, seuls celui ou ceux qui continuent l'exploitation sont tenus vis-à-vis du bailleur et solidairement des obligations résultant du bail nées postérieurement à celle-ci.  § 10. - Des indemnités revenant au preneur sortant.  Art. 45. 1. (Indépendamment des indemnités pouvant lui revenir en vertu des articles précédents du chef des constructions, plantations, travaux et ouvrages, le preneur sortant doit recevoir du bailleur une indemnité du chef des pailles, engrais, arrière-engrais qu'il abandonne à sa sortie, du chef de ses avances aux cultures ainsi que du chef des améliorations apportées aux terres quant à leur état de propreté.) <L 1988-11-07/43, art. 27, 002; En vigueur : 1988-12-16>  2. L'indemnite du chef des pailles, engrais, arrière-engrais et avances aux cultures et améliorations est égale à leur valeur à la fin du bail, eu égard à la destination des biens loués, mais elle ne peut depasser le montant des impenses faites par le preneur.  L'indemnité peut être fixée forfaitairement pour la mise en valeur de terrains incultes, en friche ou en mauvais état de culture, à condition que ces terrains aient été déclarés tels dans le bail.  Si le bailleur prouve que le preneur a reçu gratuitement à son entrée, des pailles, engrais, arrière-engrais, prestations ou avantages, il sera établi un compte à la fin du bail et le bailleur ou le preneur devra la valeur de la différence des quantités, calculée au moment de la sortie de ferme.  3. L'indemnité revenant au preneur sortant sera, le cas échéant, compensée jusqu'à concurrence du montant de sa dette envers le bailleur, du chef des pertes causées par le défaut de propreté ou d'entretien du bien loué ou tous autres manquements à ses obligations.  4. Dans l'appréciation des indemnités revenant au preneur sortant, il est tenu compte des avantages qui lui ont été consentis par le bailleur en considération de l'exécution des travaux, constructions et ouvrages effectués par le preneur.  5. La renonciation à l'indemnité de sortie ne peut avoir lieu que postérieurement au congé et doit résulter d'un acte authentique ou d'une déclaration faite devant le juge de paix, sur son interpellation.  6. Pendant les trois premiers mois de tout bail à ferme, l'une des parties peut contraindre l'autre à faire dresser un état des lieux détaillé. En cas de refus, le juge de paix, par jugement non susceptible d'appel, peut désigner un expert pour y procéder. A défaut d'état des lieux, le preneur est présumé, sauf preuve contraire, avoir reçu le bien dans l'état où il se trouve à la fin de l'occupation.  Art. 45_REGION_WALLONNE.    1. (Indépendamment des indemnités pouvant lui revenir en vertu des articles précédents du chef des constructions, plantations, travaux et ouvrages, le preneur sortant doit recevoir du bailleur une indemnité du chef des pailles, engrais, arrière-engrais qu'il abandonne à sa sortie, du chef de ses avances aux cultures ainsi que du chef des améliorations apportées aux terres quant à leur état de propreté.) <L 1988-11-07/43, art. 27, 002; En vigueur : 1988-12-16>  2. L'indemnite du chef des pailles, engrais, arrière-engrais et avances aux cultures et améliorations est égale à leur valeur à la fin du bail, eu égard à la destination des biens loués, mais elle ne peut depasser le montant des impenses faites par le preneur.  L'indemnité peut être fixée forfaitairement pour la mise en valeur de terrains incultes, en friche ou en mauvais état de culture, à condition que ces terrains aient été déclarés tels dans le bail.  Si le bailleur prouve que le preneur a reçu gratuitement à son entrée, des pailles, engrais, arrière-engrais, prestations ou avantages, il sera établi un compte à la fin du bail et le bailleur ou le preneur devra la valeur de la différence des quantités, calculée au moment de la sortie de ferme.  3. L'indemnité revenant au preneur sortant sera, le cas échéant, compensée jusqu'à concurrence du montant de sa dette envers le bailleur, du chef des pertes causées par le défaut de propreté ou d'entretien du bien loué ou tous autres manquements à ses obligations.  4. Dans l'appréciation des indemnités revenant au preneur sortant, il est tenu compte des avantages qui lui ont été consentis par le bailleur en considération de l'exécution des travaux, constructions et ouvrages effectués par le preneur.  5. La renonciation à l'indemnité de sortie ne peut avoir lieu que postérieurement au congé et doit résulter d'un acte authentique ou d'une déclaration faite devant le juge de paix, sur son interpellation.  6. [1 Les parties dressent un état des lieux d'entrée détaillé contradictoirement et à frais communs. Cet état des lieux est dressé, soit avant l'entrée en jouissance du preneur, soit avant l'entrée en jouissance d'un cessionnaire ayant bénéficié d'une cession privilégiée, soit au cours des trois premiers mois d'occupation du preneur ou du cessionnaire. Il est annexé au contrat de bail écrit et est également soumis à enregistrement.   Le Gouvernement fixe le contenu minimal de cet état des lieux et prévoit le type d'analyse de sols nécessaires à la réalisation de cet état des lieux.   A défaut d'accord entre les parties sur l'établissement d'un état des lieux dans les trois mois qui suivent l'entrée en jouissance du preneur ou du cessionnaire, le juge de paix, par jugement non susceptible d'appel, peut désigner un expert pour dresser cet état des lieux. Le jugement est exécutoire malgré opposition.   Lorsqu'un nouvel état des lieux est dressé suite à la survenance d'une cession privilégiée, un état des lieux de sortie entre le cédant et le bailleur intervient contradictoirement entre ces parties avant l'établissement de l'état des lieux entre le cessionnaire et le bailleur ou à tout le moins avant l'entrée en jouissance du cessionnaire. Le même état des lieux peut servir d'état des lieux de sortie du cédant et d'entrée du cessionnaire pour autant qu'il soit réalisé contradictoirement.   A défaut d'état des lieux d'entrée, le preneur est présumé avoir reçu le bien dans l'état où il se trouve à la fin de l'occupation. Cette présomption est irréfragable pour ce qui concerne les éléments qui font l'objet du contenu minimal fixé par le Gouvernement. La preuve contraire est admise pour le surplus.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 34, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 46. En plus de l'indemnité de sortie fixée à l'article précédent, une indemnité complémentaire à concurrence du dommage subi est due au preneur des biens ruraux dont le bail a pris fin à la suite d'un congé donné en application [de l'article 6, § 1er, 2°, 3°, 4° et 6°, et § 2, et de l'article 7, 9° et 10°]. <L 1988-11-07/43, art. 28, 002; En vigueur : 1988-12-16>  Cette indemnité est calculée en tenant compte notamment de la perte professionnelle en cheptel et en matériel, eu égard à la superficie des terrains soustraits à leur destination agricole, de la perte de jouissance pendant le nombre d'années restant à courir avant l'expiration de la période de bail en cours, sans qu'il puisse être tenu compte de moins de deux et de plus de quatre annees, et de la perte pour dépréciation des constructions et terrains restants.  A défaut d'accord sur le montant de cette indemnité et en attendant sa fixation par justice, le preneur doit recevoir du bailleur, avant de sortir de la ferme, une indemnité provisionnelle égale au montant des années de fermage restant à courir avant l'expiration du bail, sans qu'il y ait lieu de tenir compte d'un nombre d'années de fermage inférieur à quatre et supérieur à huit.    Art. 46_REGION_FLAMANDE.   En plus de l'indemnité de sortie fixée à l'article précédent, une indemnité complémentaire à concurrence du dommage subi est due au preneur des biens ruraux dont le bail a pris fin à la suite d'un congé donné en application [1 article 6, § 1, 2°, 3°, 4° et 6°, § 2 et § 3[et de l'article 7, 9° et 10°]. <L 1988-11-07/43, art. 28, 002; En vigueur : 1988-12-16>  Cette indemnité est calculée en tenant compte notamment de la perte professionnelle en cheptel et en matériel, eu égard à la superficie des terrains soustraits à leur destination agricole, de la perte de jouissance pendant le nombre d'années restant à courir avant l'expiration de la période de bail en cours, sans qu'il puisse être tenu compte de moins de deux et de plus de quatre annees, et de la perte pour dépréciation des constructions et terrains restants.  A défaut d'accord sur le montant de cette indemnité et en attendant sa fixation par justice, le preneur doit recevoir du bailleur, avant de sortir de la ferme, une indemnité provisionnelle égale au montant des années de fermage restant à courir avant l'expiration du bail, sans qu'il y ait lieu de tenir compte d'un nombre d'années de fermage inférieur à quatre et supérieur à huit.  ----------  <DCFL 2009-05-08/15, art. 67, 006; En vigueur : 06-09-2011>     § 11. - De l'aliénation du bien loué et du droit de préemption du preneur.  Art. 47. <L 1988-11-07/43, art. 29, 002; En vigueur : 1988-12-16> En cas de vente d'un bien rural loué, le preneur jouit du droit de préemption pour lui-même ou pour ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint, ou pour les conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs, qui participent effectivement a l'exploitation de ce bien, suivant les regles déterminées ci-après.  Art. 47_REGION_WALLONNE.   [1 En cas de vente d'un bien rural loué, le preneur jouit du droit de préemption pour lui-même ou pour ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint, de son cohabitant légal ou pour les conjoints et cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs, qui participent effectivement à l'exploitation de ce bien, suivant les règles déterminées à la présente section.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 35, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 48. 1. (Le propriétaire ne peut vendre le bien de gré à gré à une personne autre que le preneur qu'après avoir mis celui-ci en mesure d'exercer son droit de préemption. A cet effet, le notaire notifie au preneur le contenu de l'acte établi sous condition suspensive de non-exercice du droit de preemption, l'identité de l'acheteur exceptée. Cette notification vaut offre de vente.) <L 1988-11-07/43, art. 30, 1°, 002; En vigueur : 1988-12-16>  Si le preneur accepte l'offre, il doit notifier son acceptation au (notaire) dans le mois de la notification visée au premier alinéa, auquel cas, conformément à l'article 1583, la vente est parfaite entre parties dès que l'acceptation du preneur est arrivée à la connaissance du propriétaire. <L 1988-11-07/43, art. 30, 2°, 002; En vigueur : 1988-12-16>  Si l'offre n'est pas acceptée dans le susdit délai, aucune vente de gré à gré ne peut être consentie par le propriétaire à un tiers à un prix inférieur ou à des conditions plus favorables, sans l'accord du preneur.  Après un délai d'un an à dater de l'offre, le bien ne peut être vendu de gré à gré, même dans les conditions prévues à l'alinéa précédent, sans qu'une nouvelle offre soit faite au preneur.  L'officier instrumentant qui passe un acte de vente de gré à gré à une personne autre que le preneur est tenu de notifier à celui-ci le prix et les conditions de la vente, dans le mois de l'enregistrement.  Nonobstant toute stipulation contraire, le preneur dispose d'un délai d'un mois à partir de la notification de son acceptation pour régler le prix.  2. En cas de vente publique, l'officier instrumentant est tenu de notifier au preneur le lieu, la date et l'heure de la vente, au moins quinze jours à l'avance.  (Si la vente a lieu sans réserve de l'exercice éventuel du droit de surenchère, l'officier instrumentant est tenu de demander publiquement, à la fin des enchères et avant l'adjudication, si le preneur ou son mandataire désire exercer son droit de préemption au prix de la dernière offre. Si le preneur acquiesce à la question de l'officier instrumentant, la vente devient définitive. Si le preneur refuse, se tait ou est absent, la vente se poursuit. Si le preneur tient en suspens sa réponse à la question de l'officier instrumentant, l'adjudication a lieu sous la condition suspensive de non exercice du droit de préemption.  Si le preneur n'a pas, dans un délai de dix jours, notifié son acquiescement au notaire, selon l'article 57, ou donné son acquiescement par acte de l'officier instrumentant, l'adjudication est définitive.  Si la vente a lieu sous réserve de l'exercice éventuel du droit de surenchère, l'officier instrumentant n'est pas tenu de demander au preneur s'il exerce son droit de préemption :  a) s'il y a surenchère, l'exploit en sera dénoncé au preneur comme à l'adjudicataire;  b) s'il n'y a pas de surenchère ou si la surenchère est refusée par le notaire, celui-ci notifiera le montant de la dernière offre au preneur en lui demandant s'il désire exercer son droit de préemption. Si le preneur n'a pas, dans un délai de dix jours, notifié son acquiescement au notaire selon l'article 57 ou donné cet acquiescement par acte de l'officier instrumentant, l'adjudication est définitive.) <L 1988-11-07/43, art. 30, 3°, 002; En vigueur : 1988-12-16>  En cas de revente par suite de surenchère, la même notification doit être faite au preneur huit jours à l'avance et la même question doit être posée publiquement au preneur à la séance de surenchère.  Art. 48_REGION_WALLONNE.   [1 § 1er. Le propriétaire vend le bien de gré à gré à une personne autre que le preneur uniquement après avoir mis celui-ci en mesure d'exercer son droit de préemption. A cet effet, le notaire notifie au preneur le contenu de l'acte établi sous condition suspensive de non-exercice du droit de préemption, l'identité de l'acheteur exceptée. Cette notification vaut offre de vente.   Si le preneur accepte l'offre, il notifie son acceptation au Notaire dans le mois de la notification visée à l'alinéa 1er, auquel cas, conformément à l'article 1583 du Code civil, la vente est parfaite entre parties dès que l'acceptation du preneur est arrivée à la connaissance du Notaire.   Si l'offre n'est pas acceptée dans le délai prévu à l'alinéa 2, aucune vente de gré à gré ne peut être consentie par le propriétaire à un tiers à un prix inférieur ou à des conditions plus favorables, sans l'accord du preneur.   Après un délai d'un an à dater de l'offre, le bien ne peut être vendu de gré à gré, même dans les conditions prévues à l'alinéa 3, sans qu'une nouvelle offre soit faite au preneur.   L'officier instrumentant qui passe un acte de vente de gré à gré à une personne autre que le preneur notifie à celui-ci le prix et les conditions de la vente, dans le mois de l'enregistrement.   Nonobstant toute stipulation contraire, le preneur dispose d'un délai d'un mois à partir de la notification de son acceptation pour régler le prix.   § 2. En cas de vente publique, l'officier instrumentant notifie au moins quinze jours à l'avance au preneur le lieu, la date et l'heure de la vente en cas de vente publique physique ou, en cas de vente dématérialisée, le jour de début et de clôture des enchères.   Lorsqu'il a décidé d'emblée de renoncer à l'exercice de son droit, le preneur en informe l'officier instrumentant chargé de procéder à la vente au plus tard avant le début des enchères.   En cas de revente par suite de surenchère, la notification visée à l'alinéa 1er est faite huit jours à l'avance au preneur, pour autant que ce dernier n'ait pas renoncé à l'exercice de son droit.   § 3. En cas de vente publique physique, si la vente a lieu sans réserve de l'exercice éventuel du droit de surenchère, l'officier instrumentant demande publiquement, à la fin des enchères et avant l'adjudication, au preneur ou à son mandataire qui n'a pas renoncé à l'exercice de son droit, s'il désire exercer son droit de préemption au prix de la dernière offre. Si le preneur acquiesce à la question de l'officier instrumentant, la vente devient définitive. Si le preneur refuse, se tait ou est absent, la vente se poursuit.   Si le preneur tient en suspens sa réponse à la question de l'officier instrumentant, l'adjudication a lieu sous la condition suspensive de non exercice du droit de préemption.   Dans ce cas, si le preneur n'a pas, dans un délai de dix jours, notifié son acquiescement à l'officier instrumentant, selon l'article 57, ou donné son acquiescement par acte de l'officier instrumentant, l'adjudication est définitive.   Si la vente a lieu sous réserve de l'exercice éventuel du droit de surenchère, l'officier instrumentant n'est pas tenu de demander au preneur s'il exerce son droit de préemption :   a) s'il y a surenchère, l'exploit en est dénoncé à l'adjudicataire et au preneur qui n'a pas renoncé à l'exercice de son droit. Dans ce cas, il est procédé comme au présent paragraphe;   b) s'il n'y a pas de surenchère ou si la surenchère est refusée par l'officier instrumentant, celui-ci notifiera le montant de la dernière offre au preneur qui n'a pas renoncé à l'exercice de son droit en lui demandant s'il désire exercer son droit de préemption. Si le preneur n'a pas, dans un délai de dix jours, notifié son acquiescement à l'officier instrumentant selon l'article 57 ou donné cet acquiescement par acte de l'officier instrumentant, l'adjudication est définitive.   § 4. En cas de vente dématérialisée, pour autant que le preneur n'ait pas renoncé à son droit de préemption avant la fin des enchères, l'officier instrumentant procède à l'adjudication sous condition suspensive du non exercice de ce droit.   Dans ce cas, le preneur dispose d'un délai de dix jours à dater de la notification d'un extrait de l'acte d'adjudication faite par l'officier instrumentant pour informer ce dernier de sa décision de se subroger au dernier enchérisseur, selon l'article 57 ou par acte de l'officier instrumentant.   L'extrait contient le jour de l'adjudication, le prix pour lequel elle a été faite et le nom de l'officier instrumentant qui l'a reçue.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 36, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 48bis. <L 1988-11-07/43, art. 31, 002; En vigueur : 1988-12-16> Le preneur peut céder son droit de préemption pour la totalité du bien, ou pour partie s'il l'exerce lui-même pour le surplus, à un ou plusieurs tiers aux conditions suivantes.  En cas de vente de gré à gré, le preneur et le ou les tiers notifient ensemble la cession et l'acceptation au notaire, selon l'article 48, 1, alinéa 2.  En cas de vente publique, le preneur déclare céder le droit de préemption et le tiers déclare exercer ce droit, à la séance d'adjudication, selon l'article 48, 2, alinéa 2, ou à l'occasion de la notification de l'acquiescement dans le délai de dix jours. Le vendeur peut exiger que le tiers fournisse caution.  En cas d'application du présent article, le bail est renouvelé de plein droit au profit du preneur à dater du jour anniversaire de l'entrée en jouissance du preneur suivant la date d'acquisition par le tiers.  Le preneur qui a cédé son droit de préemption dans les conditions prévues par le présent article ne peut, pendant une période de neuf ans à dater de l'entrée en vigueur du nouveau bail visé au troisième alinéa, céder l'exploitation du bien à des personnes autres que son conjoint, ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs.  En cas d'inobservation de cette disposition, le preneur est tenu de payer au vendeur une indemnité correspondant à 50 % du prix de vente des parcelles en question, sauf s'il a obtenu, au préalable et pour des motifs sérieux, l'autorisation du juge de paix.  Art. 48bis_REGION_WALLONNE.    <L 1988-11-07/43, art. 31, 002; En vigueur : 1988-12-16> Le preneur peut céder son droit de préemption pour la totalité du bien, ou pour partie s'il l'exerce lui-même pour le surplus, à un ou plusieurs tiers aux conditions suivantes.  En cas de vente de gré à gré, le preneur et le ou les tiers notifient ensemble la cession et l'acceptation au notaire, selon l'article 48, 1, alinéa 2.  En cas de vente publique [1 physique, le preneur déclare céder le droit de préemption et le tiers déclare exercer ce droit, à la séance d'adjudication, [1 selon l'article 48, § 3, alinéas 1er et 2ou à l'occasion de la notification de l'acquiescement dans le délai de dix jours. Le vendeur peut exiger que le tiers fournisse caution.  [1 En cas de vente dématérialisée, le preneur déclare céder son droit de préemption et le tiers déclare exercer ce droit, à l'occasion de la notification visée à l'article 48, 4, alinéa 2.   Dans les deux cas, le vendeur peut exiger que le tiers fournisse caution.  En cas d'application du présent article, le bail est renouvelé de plein droit au profit du preneur à dater du jour anniversaire de l'entrée en jouissance du preneur suivant la date d'acquisition par le tiers.  [1 Le preneur qui a cédé son droit de préemption aux conditions prévues par le présent article ne peut pas, pendant une période de neuf ans à dater de l'entrée en vigueur du nouveau bail visé à l'alinéa 6, céder l'exploitation du bien à des personnes autres que son conjoint, son cohabitant légal, ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint, de son cohabitant légal ou aux conjoints et aux cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs.   En cas d'inobservation de cette disposition, le preneur est tenu de payer au vendeur une indemnité correspondant à 50 % du prix de vente des parcelles en question, sauf s'il a obtenu, au préalable et pour des motifs sérieux, l'autorisation du juge de paix.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 37, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 49. 1. Si le bien est loué en commun par plusieurs preneurs, la notification visée aux 1 et 2 de l'article 48 doit être adressée à tous ceux qui exploitent le bien. Le droit de préemption peut, de l'accord écrit de tous les copreneurs-exploitants, être exercé par un ou plusieurs d'entre eux; leur désaccord, absence ou silence vaut refus de l'offre.  Si au décès du preneur, le bailleur ignore l'identité de celui ou ceux des héritiers qui continuent l'exploitation du bien loué, il pourra considérer comme tels celui ou ceux des héritiers ou ayants droit qui ont payé le dernier fermage ou, à défaut de pareil paiement, les héritiers ou ayants droit domiciliés au siège de l'exploitation du preneur défunt.  2. Si le bien loué appartient en copropriété à plusieurs personnes, la notification prévue au 1 de l'article 48 n'est valablement faite que moyennant le concours de tous les copropriétaires.  Art. 49_REGION_WALLONNE.    1. [1 Si le bien est loué en commun par plusieurs preneurs, les notifications visées à l'article 48 sont adressées à tous ceux qui exploitent le bien.. Le droit de préemption peut, de l'accord écrit de tous les copreneurs-exploitants, être exercé par un ou plusieurs d'entre eux; leur désaccord, absence ou silence vaut refus de l'offre.  Si au décès du preneur, le bailleur ignore l'identité de celui ou ceux des héritiers qui continuent l'exploitation du bien loué, il pourra considérer comme tels celui ou ceux des héritiers ou ayants droit qui ont payé le dernier fermage ou, à défaut de pareil paiement, les héritiers ou ayants droit domiciliés au siège de l'exploitation du preneur défunt.  2. Si le bien loué appartient en copropriété à plusieurs personnes, la notification prévue au 1 de l'article 48 n'est valablement faite que moyennant le concours de tous les copropriétaires.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 38, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 50. Lorsque la propriéte mise en vente ne constitue qu'une partie du bien loué, le droit de préemption s'applique a cette partie.  (Si un bien loué ou un ensemble de biens objet d'un même bail est offert en vente publique par lots, toute masse totale ou partielle ne peut être présentée aux enchères que si sa composition a reçu l'agrément du preneur; l'absence ou le silence de celui-ci vaut agrément.) <L 1988-11-07/43, art. 32, 002; En vigueur : 1988-12-16>  Lorsque le bien loué ne constitue qu'une partie de la propriété mise en vente, le droit de préemption s'applique au bien loué, et le propriétaire est tenu de faire une offre distincte pour ce bien.  En cas de vente publique, cette partie de la propriété devra être mise aux enchères séparément et éventuellement adjugée de même.  Ces dispositions ne portent pas préjudice à la faculté prévue en faveur du propriétaire par l'article 52, 8°.  Art. 51. En cas de vente faite en méconnaissance des droits de préemption du preneur, celui-ci peut exiger soit d'être subrogé à l'acquéreur, soit de recevoir du vendeur versement d'une indemnité correspondant à 20 p.c. du prix de vente.  Dans le premier cas, l'action doit être intentée à la fois au vendeur et au premier acquéreur, et la demande n'est reçue qu'après avoir été inscrite en marge de la transcription de l'acte incriminé et, le cas échéant, en marge de la transcription du dernier titre transcrit.  Le subrogé rembourse à l'acquéreur le prix payé par lui ainsi que les frais de l'acte. Il n'est tenu que des obligations résultant pour l'acquéreur de l'acte authentique de vente et des charges consenties par l'acquéreur que pour autant que ces dernières aient fait l'objet d'inscription ou de transcription avant l'inscription de sa demande.  L'action en retrait et subrogation et l'action en indemnisation se prescrivent, en cas de vente publique, par trois mois à dater de l'adjudication et, en cas de vente de gré à gré, par trois mois à dater de la notification de cette vente au preneur, si une telle notification a eu lieu, et sans cela par deux ans à dater de la transcription de l'acte de vente.  En accueillant la demande de subrogation, le juge renvoie les parties pour la passation de l'acte devant le notaire choisi par elles ou devant un notaire nommé d'office, si les parties ne s'accordent pas sur le choix. Les frais de l'acte sont à charge du subrogé.  Toute décision rendue sur une action en subrogation sera inscrite à la suite de l'inscription prévue au deuxième alinéa.  Art. 52. Le preneur ne jouit pas du droit de préemption :  1° (si le bien n'est pas exploité par lui personnellement ou par son conjoint, ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint ou par les conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs.) <L 1988-11-07/43, art. 33, A, 002; En vigueur : 1988-12-16>  Toutefois, les échanges portant sur la culture du bien loué n'affectent pas le droit de preemption du preneur;  2° (en cas de vente du bien au conjoint, aux descendants ou enfants adoptifs, ou à ceux du conjoint du propriétaire ou d'un des copropriétaires ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs, achetant pour leur propre compte et pour autant qu'il n'y ait pas revente avant deux ans.  Cette exception n'est pas applicable lorsque le preneur est lui-même le conjoint, un descendant ou enfant adoptif du propriétaire ou d'un des copropriétaires ou du conjoint du propriétaire ou d'un des copropriétaires, ou le conjoint d'un desdits descendants ou enfants adoptifs;) <L 1988-11-07/43, art. 33, B, 002; En vigueur : 1988-12-16>  3° en cas de vente du bien à une administration publique ou à une personne juridique de droit public, lorsque le bien est acquis en vue d'être utilisé à des fins d'intérêt général;  4° en cas de vente à un copropriétaire d'une quote-part dans la propriété du bien loué;  (Cette exception ne peut être invoquée que par les personnes devenues copropriétaires par héritage ou par testament ou qui étaient déjà copropriétaires au moment de la conclusion du bail à ferme ou qui ont acheté le bien en indivision pendant la durée du bail à ferme sans que le preneur ait use de son droit de préemption.) <L 23-11-1978, art. 2>  5° lorsque le bien loué fait l'objet d'une promesse de vente ayant date certaine antérieure à la conclusion du bail, pour autant que cette promesse soit acceptée par son bénéficiaire;  6° s'il a donné congé;  7° (dans les cas prévus aux articles 6, § 1, 1°, 2° à 5° inclus, et 14 , deuxième alinéa;) <L 1988-11-07/43, art. 33, C, 002; En vigueur : 1988-12-16>  8° lorsque le propriétaire obtient du juge de paix l'autorisation de vendre le bien sans que le droit de préemption puisse être exercé. Le juge n'accorde cette autorisation que si le propriétaire a des motifs sérieux pour écarter le preneur. Il statue, les parties entendues ou dûment appelées. Pour apprécier le caractère sérieux des motifs invoqués, le juge s'inspire notamment des dispositions de l'article 7 relatives aux motifs des congés.  Art. 52_REGION_WALLONNE.    Le preneur ne jouit pas du droit de préemption :  1° (si le bien n'est pas exploité par lui personnellement ou par son conjoint [1 ou par son cohabitant légal, ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint [1 ou de son cohabitant légalou par les conjoints [1 ou les cohabitants légauxdesdits descendants ou enfants adoptifs.) <L 1988-11-07/43, art. 33, A, 002; En vigueur : 1988-12-16>  Toutefois, les échanges portant sur la culture du bien loué n'affectent pas le droit de préemption du preneur;  [1 1° /1 si le preneur a atteint l'âge légal de la pension, bénéficie d'une pension de retraite ou de survie et ne peut indiquer aucune des personnes mentionnées à l'article 34 comme pouvant poursuivre son exploitation, la charge de la preuve est réalisée conformément à l'article 57bis;  2° [1 en cas de vente du bien à son conjoint, à son cohabitant légal, à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint ou de son cohabitant légal ou aux conjoints ou aux cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs du propriétaire ou d'un des copropriétaires ou aux conjoints et aux cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs, achetant pour leur propre compte et pour autant qu'il n'y ait pas revente avant deux ans.  [1 L'exception visée à l'alinéa 1er, 2°, n'est pas applicable lorsque le preneur est lui-même le conjoint, le cohabitant légal, un descendant ou enfant adoptif du propriétaire ou d'un des copropriétaires ou du conjoint ou du cohabitant légal du propriétaire ou d'un des copropriétaires, ou le conjoint ou le cohabitant légal d'un desdits descendants ou enfants adoptifs.  3° en cas de vente du bien à une administration publique ou à une personne juridique de droit public, lorsque le bien est acquis en vue d'être utilisé à des fins d'intérêt général;  4° en cas de vente à un copropriétaire d'une quote-part dans la propriété du bien loué;  (Cette exception ne peut être invoquée que par les personnes devenues copropriétaires par héritage ou par testament ou qui étaient déjà copropriétaires au moment de la conclusion du bail à ferme ou qui ont acheté le bien en indivision pendant la durée du bail à ferme sans que le preneur ait use de son droit de préemption.) <L 23-11-1978, art. 2>  5° lorsque le bien loué fait l'objet d'une promesse de vente ayant date certaine antérieure à la conclusion du bail, pour autant que cette promesse soit acceptée par son bénéficiaire;  6° s'il a donné congé;  7° (dans les cas prévus aux articles 6, § 1, 1°, 2° à 5° inclus, et 14 , deuxième alinéa;) <L 1988-11-07/43, art. 33, C, 002; En vigueur : 1988-12-16>  8° lorsque le propriétaire obtient du juge de paix l'autorisation de vendre le bien sans que le droit de préemption puisse être exercé. Le juge n'accorde cette autorisation que si le propriétaire a des motifs sérieux pour écarter le preneur. Il statue, les parties entendues ou dûment appelées. Pour apprécier le caractère sérieux des motifs invoqués, le juge s'inspire notamment des dispositions de l'article 7 relatives aux motifs des congés.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 39, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 53. Est réputée inexistante, toute convention par laquelle le preneur renonce d'avance, en tout ou en partie, au droit de préemption. Toutefois, lorsque le bail est en cours, le preneur peut renoncer à ce droit de la manière prévue à l'article 14, 2e alinéa.  Art. 54. (Le preneur qui a fait usage de son droit de préemption ne peut, pendant une periode de cinq ans à dater de l'acquisition, céder le bien ni son exploitation à des personnes autres que son conjoint, ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs.) <L 1988-11-07/43, art. 34, A, 002; En vigueur : 1988-12-16>  (La limite au droit de cession prévue à l'alinéa premier, ne vaut pas dans le cas où le preneur, qui a fait usage de son droit de préemption, peut revendre le bien à un acheteur qui lui garantit dans l'acte de vente une durée de bail effective de neuf années.) <L 1988-11-07/43, art. 34, B, 002; En vigueur : 1988-12-16>  En cas d'inobservation de cette disposition, le preneur est tenu de payer au vendeur une indemnité correspondant à 20 p.c. du prix de vente des parcelles en question, sauf s'il a obtenu, au prealable et pour des motifs sérieux, l'autorisation du juge de paix.  Art. 54_REGION_WALLONNE.    [1 Le preneur qui a fait usage de son droit de préemption ne peut pas, pendant une période de cinq ans à dater de l'acquisition, céder le bien ni son exploitation à des personnes autres que son conjoint, son cohabitant légal, ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint ou de son cohabitant légal ou aux conjoints ou aux cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs.  (La limite au droit de cession prévue à l'alinéa premier, ne vaut pas dans le cas où le preneur, qui a fait usage de son droit de préemption, peut revendre le bien à un acheteur qui lui garantit dans l'acte de vente une durée de bail effective de neuf années.) <L 1988-11-07/43, art. 34, B, 002; En vigueur : 1988-12-16>  En cas d'inobservation de cette disposition, le preneur est tenu de payer au vendeur une indemnité correspondant à 20 p.c. du prix de vente des parcelles en question, sauf s'il a obtenu, au prealable et pour des motifs sérieux, l'autorisation du juge de paix.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 40, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 55. En cas d'aliénation du bien loué, l'acquéreur est subrogé aux droits et obligations du bailleur.  Art. 55_REGION_WALLONNE.   [1 Si le bail a une date certaine antérieure à l'aliénation du bien loué, l'acquéreur à titre gratuit ou à titre onéreux est subrogé dans les droits et obligations du bailleur à la date de la passation de l'acte authentique, même si le bail prévoit la faculté d'expulsion en cas d'aliénation.   Il en va de même lorsque le bail n'a pas date certaine antérieure à l'aliénation, si le preneur occupe le bien loué depuis un an au moins. Dans ce cas, l'acquéreur peut mettre fin au bail, à tout moment, pour les motifs et dans les conditions visées à l'article 7, moyennant un congé de six mois notifié au preneur, à peine de déchéance, dans les trois mois qui suivent la date de la passation de l'acte authentique constatant la mutation de la propriété. Ce délai est prolongé pour permettre au preneur d'enlever la récolte croissante.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 41, 011; En vigueur : 01-01-2020>      § 12. - Dispositions générales.  Art. 56. Sont réputées inexistantes toutes conventions par lesquelles le preneur, d'une manière expresse ou tacite, renonce, en tout ou en partie, aux droits que lui confèrent les articles 1720, alinéa 2, 1721, 1722 et 1755, ainsi que tous usages contraires à ces dispositions.  C'est aussi le cas pour les droits à lui conférés par les articles 3 à 15, 17 , 19 à 28, 31, 32, 34, 35, 38, 40, 41, 43, 45 à 51, 55.  En ce qui concerne l'article 1722 et l'article 21 de cette section, ne sont réputées inexistantes que les conventions, dispositions et clauses, pour autant qu'il s'agisse de cas fortuits extraordinaires au sens de l'article 22 de cette section.  Art. 57. <L 1988-11-07/43, art. 35, 002; En vigueur : 1988-12-16> Les congés, oppositions ou notifications prévus aux articles 6, § 1er, 3° et 4°, 11, 12, 14, premier alinéa, 33, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 42, 44, 48 et 49 doivent, à peine d'inexistence, être signifiés par exploit d'huissier de justice ou par lettre recommandée à la poste.  Art. 57_REGION_WALLONNE.   [1 Les congés, oppositions ou notifications prévus aux articles 6, 8, § 4, 11, 12, 14, alinéa 1er, 24, 30, 33, 34bis, 35, 36, 36bis, 37, 38, 39, 40, 42, 44, 48, 49 et 55 sont, à peine d'inexistence, signifiés par exploit d'huissier de justice ou par un envoi.  ----------  <DRW 2019-05-02/90, art. 42, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 57bis_REGION_WALLONNE.   [1 A partir du moment où le preneur a atteint l'âge légal de la pension, le bailleur ou l'officier instrumentant peut interroger celui-ci afin de déterminer s'il bénéficie d'une pension de retraite ou de survie, dans les formes prévues à l'article 57. Si le preneur n'apporte pas, dans les deux mois de la demande, la preuve qu'il est toujours en activité et qu'il ne perçoit pas une pension de retraite ou de survie ou s'il ne précise pas, le cas échéant, une personne mentionnée à l'article 34 comme pouvant poursuivre son exploitation, celui-ci est alors réputé bénéficier d'une pension de retraite ou de survie.  ----------  <Inséré par DRW 2019-05-02/90, art. 43, 011; En vigueur : 01-01-2020>      Art. 58. La date pour laquelle congé a été donné par application des articles 11, 2 et 3, 14 alinéa 1er, 38, 39 ou 40 est, le cas échéant, retardée de manière que l'occupation prenne fin aux dates fixées pour la sortie par le bail ou, à défaut par l'usage des lieux.
Art. 6 _WAALSE_GEWEST.
  <W 1988-11-07/43, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  § 1. In afwijking van artikel 4, kan de verpachter op ieder ogenblik een einde maken aan de lopende pacht om de verpachte goederen te gebruiken overeenkomstig hun eindbestemming, indien :
   1° de pachtovereenkomst betrekking heeft op gronden die, wegens hun ligging ten tijde van de overeenkomst, zonder dat er vooraf wegenwerken uitgevoerd dienen te worden, beschouwd moesten worden als bouwgronden of voor industriële doeleinden bestemde gronden, mits zij als zodanig opgegeven zijn in de pachtovereenkomst;
   2° de pachtovereenkomst betrekking heeft op ongebouwde gronden die, op het ogenblik van de opzegging, zonder dat er vooraf wegenwerken uitgevoerd dienen te worden, beschouwd moeten worden als bouwgronden.
   3° de pachtovereenkomst betrekking heeft op gronden die, wegens hun ligging op het ogenblik van elke verlenging van de pacht, beschouwd moeten worden als voor industriële doeleinden bestemde gronden, op voorwaarde dat de verpachter ten minste drie maanden vóór het einde van de lopende pachtperiode, hiervan kennis heeft gegeven aan de pachter;
   4° de pachtovereenkomst betrekking heeft op gronden die als bouwgronden of als voor industriële doeleinden bestemde gronden beschouwd kunnen worden, hetzij bij de aanvang van de pacht, mits zij als zodanig opgegeven zijn in de pachtovereenkomst, hetzij bij een verlenging van de pacht, op voorwaarde dat de verpachter ten minste drie maanden vóór de datum van een verlenging hiervan kennis gegeven heeft aan de pachter, en die vooraf het voorwerp dienen uit te maken van wegenwerken;
   5° de pachtovereenkomst is aangegaan met een openbaar bestuur of een publiekrechtelijk rechtspersoon en betrekking heeft op gronden die vóór het afsluiten van de overeenkomst door dat bestuur of die persoon zijn onteigend of verkregen op grond van een koninklijk besluit [3 of van een besluit van de Regering]3 dat de onteigening ten algemenen nutte beveelt of toestaat;
   6° de pachtovereenkomst betrekking heeft op gronden die na het sluiten van de overeenkomst verkregen zijn door een openbaar bestuur of een publiekrechtelijke rechtspersoon, op grond van een koninklijk besluit [3 of van een besluit van de Regering]3 dat de onteigening ten algemenen nutte beveelt of toestaat.
   § 2. In afwijking van artikel 4, kan de verpachter op ieder ogenblik eveneens een einde maken aan de lopende pacht om een aaneengesloten grond die aan zijn woonhuis aansluit en niet groter is dan 20 are, aan te wenden voor gezinsdoeleinden. In geval van geschil over de plaats van het bedoelde perceel beslist de rechter.
  [2 § 3. In afwijking van artikel 4, kan een lopende landpacht elk ogenblik opgezegd worden als de pachtovereenkomst betrekking heeft op terreinen die de houder van een onderzoeks- of opslagvergunning in het kader van de geologische opslag van kooldioxide mag gebruiken [4 overeenkomstig artikel D.XI.21 van het Wetboek van het beheer van de ondergrondse rijkdommen]4. Met het oog op de opzegging van de lopende pachtovereenkomst wordt de houder van de vergunning in de plaats gesteld van de rechten en plichten van de verpachter.]2
  [3 § 4. In afwijking van artikel 4 kan de verpachter, met het oog op de verkoop van een perceel, van een blok percelen of van een deel van een landbouwperceel, eveneens de pacht beëindigen voor wat betreft de onder deze verkoop vallende oppervlakte als:
   1° dit landbouwperceel vooraf in de pachtovereenkomst geïdentificeerd is;
   2° dit landbouwperceel maximaal twee hectare groot is of niet meer dan tien percent vertegenwoordigt van een geheel van percelen uit één stuk die deel uitmaken van éénzelfde pachtovereenkomst tussen dezelfde verpachter en dezelfde pachter;
   3° de pachter de pachtovereenkomst betreffende het perceel genoten heeft gedurende minstens drie maanden voorafgaand aan de opzegging gedaan door de verpachter.
   De pachtovereenkomst wordt opgezegd op de dag van overschrijving van de authentieke akte van verkoop. Deze termijn wordt zo verlengd, dat de groeiende oogst volledig weggehaald kan worden.
   De dag van de opzegging wordt de pachtovereenkomst voortgezet voor de overige goeden die tussen partijen in pacht zijn gegeven. De oppervlaktes en de bedragen van de pacht worden zo aangepast dat de vermindering van de verpachte oppervlakte in rekening wordt gebracht.
   De opzegging gedaan aan de pachter:
   1° bevat de nauwkeurige aanduiding van het perceel dat in de verkoop wordt beoogd;
   2° geldt twee jaar te rekenen van de kennisgeving ervan. Als de verkoop van het perceel niet binnen die termijn is verwezenlijkt, vervalt de opzegging.
   Het voorkooprecht van de pachter bepaald in artikel 47 is van toepassing.]3

  
Art. 6 _REGION_WALLONNE.
  <L 1988-11-07/43, art. 4, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  § 1. Par dérogation à l'article 4, le bailleur peut mettre fin au bail à tout moment en vue de donner aux biens loués une affectation conforme à leur destination finale, lorsque :
   1° les baux concernent des terrains qui, vu leur situation au moment du bail, devaient être considérés comme terrains à bâtir ou à destination industrielle sans que des travaux de voirie doivent y être effectués au préalable, et à la condition qu'ils aient été déclarés tels dans le bail;
   2° les baux concernent des terrains non bâtis qui, au moment du congé, doivent être considérés comme terrains à bâtir sans que des travaux de voirie doivent y être effectués au préalable;
   3° les baux concernent des terrains qui, vu leur situation à la date de chaque prolongation de bail, doivent être considérés comme terrains à destination industrielle, à la condition que, trois mois au moins avant l'expiration de la période de bail en cours, le bailleur en ait fait la notification au preneur;
   4° les baux concernent des terrains qui peuvent être considérés comme terrains à bâtir ou à destination industrielle, soit au début du bail, à la condition qu'ils aient été déclarés tels dans le bail, soit lors d'une prolongation du bail, à la condition que le bailleur en ait fait la notification au preneur trois mois au moins avant la date d'une prolongation, et qui doivent préalablement faire l'objet de travaux de voirie;
   5° les baux sont consentis par une administration publique ou une personne morale de droit public et concernent des terrains qui, avant la conclusion du bail, ont été expropriés par elle ou acquis par elle, sous le couvert d'un arrêté royal [3 ou d'un arrêté du Gouvernement]3 décrétant ou autorisant l'expropriation pour cause d'utilité publique;
   6° les baux concernent des terrains qui, après la conclusion du bail, ont été acquis par une administration publique ou une personne morale de droit public sous le couvert d'un arrêté royal [3 ou d'un arrêté du Gouvernement]3 décrétant ou autorisant l'expropriation pour cause d'utilité publique.
   § 2. Par dérogation à l'article 4, le bailleur peut également mettre fin au bail à tout moment, en vue d'affecter à l'usage familial un terrain d'un tenant, contigu à sa maison d'habitation et dont la superficie ne peut excéder 20 ares. En cas de litige concernant l'emplacement de la parcelle considérée, le juge statue.
  [2 § 3. Par dérogation à l'article 4, un bail rural en cours peut être à tout moment résilié si le contrat d'affermage se rapporte à des terrains que le titulaire d'un permis de recherche ou de stockage dans le cadre du stockage géologique du dioxyde de carbone est autorisé à occuper conformément [4 à l'article D.XI.21 du Code de la gestion des ressources du sous-sol ]4. En vue de la résiliation du contrat d'affermage en cours, le titulaire du permis est subrogé dans tous les droits et obligations du bailleur.]2
  [3 § 4. Par dérogation à l'article 4, en vue de procéder à la vente d'une parcelle, d'un bloc de parcelles ou d'une partie de parcelle agricole, le bailleur peut également mettre fin au bail pour ce qui concerne la surface concernée par la vente si :
   1° cette parcelle agricole est identifiée préalablement dans le contrat de bail;
   2° cette parcelle agricole présente une superficie maximum de deux hectares ou ne représente pas plus de dix pourcents d'un ensemble de parcelles d'un seul tenant faisant partie d'un même bail entre le même bailleur et le même preneur;
   3° le preneur a bénéficié du bail portant sur la parcelle durant au moins trois ans préalablement au congé donné par le bailleur.
   Le bail est résilié au jour de la transcription de l'acte authentique de vente. Ce délai est prolongé pour permettre le complet enlèvement de la récolte croissante.
   Au jour de la résiliation, le contrat de bail se poursuit sur les biens restant mis en location entre les parties. Les superficies et les montants du fermage sont adaptés pour tenir compte de la diminution de la superficie louée.
   Le congé donné au preneur :
   1° contient l'identification de la parcelle visée par la vente;
   2° est valable deux ans à dater de sa notification. Si la vente de la parcelle n'est pas intervenue dans ce délai, le congé est considéré comme caduc.
   Le droit de préemption du preneur prévu à l'article 47 s'applique.]3

  
Art. 7. <W 1988-11-07/43, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  De verpachter kan bij het verstrijken van elke pachtperiode een einde maken aan de pacht, indien hij van een ernstige reden doet blijken. Ongeacht de in artikel 6 bedoelde redenen kunnen als ernstige redenen uitsluitend worden aanvaard :
  1° het door de verpachter te kennen gegeven voornemen om zelf het verpachte goed geheel of gedeeltelijk te exploiteren of de exploitatie ervan geheel of gedeeltelijk over te dragen aan zijn echtgenoot, aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.
  Ingeval het pachtgoed medeëigendom is of wordt van verscheidene personen, kan aan de pachtovereenkomst slechts een einde worden gemaakt voor de persoonlijke exploitatie ten behoeve van een medeëigenaar, zijn echtgenoot, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen, of die van zijn echtgenoot of van de echtgenoot van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, voor zover die medeëigenaar ten minste de onverdeelde helft van het pachtgoed bezit of zijn deel heeft verkregen door erfopvolging of legaat;
  2° het voornemen van de verpachter om een of meer verpachte percelen waarvoor opzegging is gedaan, te voegen bij percelen door hem aan een andere pachter verpacht, op voorwaarde dat deze verrichting geboden is ter wille van een onbetwistbaar economisch of familiaal belang en dat de leefbaarheid van het bedrijf van de zittende pachter niet in het gedrang wordt gebracht;
  3° de ruil van percelen door dezelfde verpachter aan verscheidene pachters verpacht, met het doel herverkavelde bedrijven te vormen;
  4° de verdeling van het bedrijf in twee of meer nieuwe bedrijven, hetzij om ernstige economische redenen, hetzij om sociale of familieredenen, zoals de vestiging van jonge gezinnen, het tot stand brengen van kleine landeigendommen, enz., op voorwaarde dat de leefbaarheid van het bedrijf van de zittende pachter niet in het gedrang wordt gebracht;
  5° grondige wijzigingen in de samenstelling van het gezin van de pachter, zodanig dat de bedrijfsmogelijkheden van het gepachte goed ernstig bedreigd zijn;
  6° waardevermindering van het gepachte goed door slechte bebouwing of ernstige nalatigheid in het ten laste van de pachter komende onderhoud van de gepachte gebouwen;
  7° zware beledigingen of daden van kennelijke vijandigheid van de pachter tegen de verpachter of tegen leden van zijn familie die onder zijn dak wonen;
  8° veroordeling van de pachter wegens daden die het vertrouwen van de verpachter aan het wankelen kunnen brengen of de normale betrekkingen van verpachter tot pachter onmogelijk kunnen maken;
  9° de aanwending van percelen voor doeleinden van algemeen belang door een openbaar bestuur of een publiekrechtelijke rechtspersoon;
  10° de aanwending van percelen als bouwgronden of als gronden voor industriële doeleinden bestemd, mits zij wegens hun ligging op het ogenblik van de opzegging als zodanig moeten worden beschouwd.
Art. 7. <L 1988-11-07/43, art. 5, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Le bailleur peut mettre fin au bail à l'expiration de chaque période s'il justifie de l'existence d'un motif sérieux. Peuvent seuls être admis comme tels, indépendamment de ceux visés à l'article 6 :
  1° l'intention manifestée par le bailleur d'exploiter lui-même tout ou partie du bien loué ou d'en céder en tout ou en partie l'exploitation à son conjoint, à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs.
  Si le bien loué est ou devient copropriété de plusieurs personnes, il ne peut être mis fin au bail en vue de l'exploitation personnelle au profit d'un copropriétaire, de son conjoint, ses descendants, enfants adoptifs ou de son conjoint ou des conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs, que si ce copropriétaire possède au moins la moitié indivise du bien loué ou a reçu sa part en héritage ou par legs;
  2° l'intention du bailleur de joindre une ou plusieurs parcelles louées, pour lesquelles congé est donné, à d'autres parcelles données à bail par lui à un autre preneur, à condition que cette opération soit commandée par un intérêt économique ou familial incontestable et qu'il ne soit pas porté atteinte à la viabilité de l'exploitation du preneur occupant;
  3° l'échange de parcelles louées à divers preneurs par un même bailleur, dans le but de constituer des exploitations remembrées;
  4° la division de l'exploitation en deux ou plusieurs exploitations nouvelles, opérée soit pour des raisons économiques sérieuses, soit pour des motifs d'ordre social ou familial, tels que l'installation de jeunes ménages, la création de petites propriétés terriennes, etc., à condition qu'il ne soit pas porté atteinte à la viabilité de l'exploitation du preneur occupant;
  5° des modifications profondes intervenues dans la composition de la famille du preneur en telle sorte que les possibilités d'exploitation du bien loué soient gravement compromises;
  6° la dépréciation du bien loué par le fait d'une mauvaise culture ou d'une négligence grave dans l'entretien locatif des bâtiments loués;
  7° des injures graves ou des actes d'hostilité manifeste de la part du preneur à l'égard du bailleur ou de membres de sa famille vivant sous son toit;
  8° la condamnation du preneur du chef d'actes de nature à ébranler la confiance du bailleur ou à rendre impossibles les rapports normaux de bailleur à preneur;
  9° l'affectation de parcelles par des administrations publiques ou personnes morales de droit public à des fins d'intérêt général;
  10° l'affectation de parcelles comme terrains à bâtir ou à destination industrielle à la condition que, vu leur situation au moment du congé, elles doivent être considérées comme tels.
Art. 7_WAALS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  De verpachter kan bij het verstrijken van elke pachtperiode een einde maken aan de pacht, indien hij van een ernstige reden doet blijken. Ongeacht de in artikel 6 bedoelde redenen kunnen als ernstige redenen uitsluitend worden aanvaard :
  1° het door de verpachter te kennen gegeven voornemen om zelf het verpachte goed geheel of gedeeltelijk te exploiteren of de exploitatie ervan geheel of gedeeltelijk over te dragen aan zijn echtgenoot [1 , aan zijn wettelijk samenwonende]1, aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot [1 , zijn wettelijk samenwonende]1 of aan de echtgenoten [1 of aan de wettelijk samenwonenden]1 van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.
  Ingeval het pachtgoed medeëigendom is of wordt van verscheidene personen, kan aan de pachtovereenkomst slechts een einde worden gemaakt voor de persoonlijke exploitatie ten behoeve van een medeëigenaar, zijn echtgenoot [1 of diens wettelijke samenwonende]1, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen [1 of diens wettelijke samenwonende]1, of die van zijn echtgenoot of van de echtgenoot [1 of de wettelijk samenwonenden]1 van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, voor zover die medeëigenaar ten minste de onverdeelde helft van het pachtgoed bezit of zijn deel heeft verkregen door erfopvolging of legaat;
  2° het voornemen van de verpachter om een of meer verpachte percelen waarvoor opzegging is gedaan, te voegen bij percelen door hem aan een andere pachter verpacht, op voorwaarde dat deze verrichting geboden is ter wille van een onbetwistbaar economisch of familiaal belang en dat de leefbaarheid van het bedrijf van de zittende pachter niet in het gedrang wordt gebracht;
  3° de ruil van percelen door dezelfde verpachter aan verscheidene pachters verpacht, met het doel herverkavelde bedrijven te vormen;
  4° de verdeling van het bedrijf in twee of meer nieuwe bedrijven, hetzij om ernstige economische redenen, hetzij om sociale of familieredenen, zoals de vestiging van jonge gezinnen, het tot stand brengen van kleine landeigendommen, enz., op voorwaarde dat de leefbaarheid van het bedrijf van de zittende pachter niet in het gedrang wordt gebracht;
  5° grondige wijzigingen in de samenstelling van het gezin van de pachter, zodanig dat de bedrijfsmogelijkheden van het gepachte goed ernstig bedreigd zijn;
  6° waardevermindering van het gepachte goed door slechte bebouwing of ernstige nalatigheid in het ten laste van de pachter komende onderhoud van de gepachte gebouwen;
  7° zware beledigingen of daden van kennelijke vijandigheid van de pachter tegen de verpachter of tegen leden van zijn familie die onder zijn dak wonen;
  8° veroordeling van de pachter wegens daden die het vertrouwen van de verpachter aan het wankelen kunnen brengen of de normale betrekkingen van verpachter tot pachter onmogelijk kunnen maken;
  9° de aanwending van percelen voor doeleinden van algemeen belang door een openbaar bestuur of een publiekrechtelijke rechtspersoon;
  10° de aanwending van percelen als bouwgronden of als gronden voor industriële doeleinden bestemd, mits zij wegens hun ligging op het ogenblik van de opzegging als zodanig moeten worden beschouwd.
  
Art. 7 _REGION_WALLONNE.
   <L 1988-11-07/43, art. 5, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Le bailleur peut mettre fin au bail à l'expiration de chaque période s'il justifie de l'existence d'un motif sérieux. Peuvent seuls être admis comme tels, indépendamment de ceux visés à l'article 6 :
  1° l'intention manifestée par le bailleur d'exploiter lui-même tout ou partie du bien loué ou d'en céder en tout ou en partie l'exploitation à son conjoint [1 , à son cohabitant légal]1, à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint [1 , de son cohabitant légal]1 ou aux conjoints [1 ou aux cohabitants légaux]1 desdits descendants ou enfants adoptifs.
  Si le bien loué est ou devient copropriété de plusieurs personnes, il ne peut être mis fin au bail en vue de l'exploitation personnelle au profit d'un copropriétaire, de son conjoint [1 ou de son cohabitant légal]1, ses descendants, enfants adoptifs ou de son conjoint [1 de son cohabitant légal]1 ou des conjoints [1 ou cohabitants légaux]1 desdits descendants ou enfants adoptifs, que si ce copropriétaire possède au moins la moitié indivise du bien loué ou a reçu sa part en héritage ou par legs;
  2° l'intention du bailleur de joindre une ou plusieurs parcelles louées, pour lesquelles congé est donné, à d'autres parcelles données à bail par lui à un autre preneur, à condition que cette opération soit commandée par un intérêt économique ou familial incontestable et qu'il ne soit pas porté atteinte à la viabilité de l'exploitation du preneur occupant;
  3° l'échange de parcelles louées à divers preneurs par un même bailleur, dans le but de constituer des exploitations remembrées;
  4° la division de l'exploitation en deux ou plusieurs exploitations nouvelles, opérée soit pour des raisons économiques sérieuses, soit pour des motifs d'ordre social ou familial, tels que l'installation de jeunes ménages, la création de petites propriétés terriennes, etc., à condition qu'il ne soit pas porté atteinte à la viabilité de l'exploitation du preneur occupant;
  5° des modifications profondes intervenues dans la composition de la famille du preneur en telle sorte que les possibilités d'exploitation du bien loué soient gravement compromises;
  6° la dépréciation du bien loué par le fait d'une mauvaise culture ou d'une négligence grave dans l'entretien locatif des bâtiments loués;
  7° des injures graves ou des actes d'hostilité manifeste de la part du preneur à l'égard du bailleur ou de membres de sa famille vivant sous son toit;
  8° la condamnation du preneur du chef d'actes de nature à ébranler la confiance du bailleur ou à rendre impossibles les rapports normaux de bailleur à preneur;
  9° l'affectation de parcelles par des administrations publiques ou personnes morales de droit public à des fins d'intérêt général;
  10° l'affectation de parcelles comme terrains à bâtir ou à destination industrielle à la condition que, vu leur situation au moment du congé, elles doivent être considérées comme tels.
  
Art. 8. <W 1988-11-07/43, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  § 1. Gedurende elk van de opeenvolgende pachtperiodes, met uitsluiting van de eerste en de tweede, kan de verpachter, in afwijking van artikel 4, een einde maken aan de pacht om zelf het verpachte goed geheel te exploiteren of de exploitatie ervan geheel over te dragen aan zijn echtgenoot, aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen (of aan zijn bloedverwanten tot de vierde graad). <W 1999-05-13/42, art. 3, 003; Inwerkingtreding : 13-07-1999>
  De bepalingen van artikel 7, 1°, tweede lid, zijn van toepassing.
  § 2. In afwijking van artikel 4 kunnen de partijen een pacht van minstens 27 jaar afsluiten.
  Op het einde van deze pacht kan de verpachter een einde maken aan de pacht om zelf het verpachte goed geheel of gedeeltelijk te exploiteren of de exploitatie ervan over te dragen aan zijn echtgenoot, aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen. De bepalingen van artikel 7, 1°, tweede lid, en van artikel 9, eerste lid, zijn van toepassing.
  Op het einde van deze pacht kan de verpachter eveneens geheel of gedeeltelijk een einde maken aan de pacht om de goederen te vervreemden.
  Onderpacht en pachtoverdracht zijn mogelijk overeenkomstig de artikelen 30, 31, 32, 34 en 34bis zonder dat echter hierdoor de vaste duur overschreden kan worden.
  Onder voorbehoud van de vorige leden zijn de bepalingen van deze wet volledig van toepassing op de pacht van minstens 27 jaar.
  § 3. In afwijking van artikel 4 kunnen de partijen een loopbaanpacht afsluiten.
  De loopbaanpacht wordt afgesloten voor een vaste duur die gelijk is aan het verschil tussen het ogenblik waarop de pachter vijfenzestig jaar zal zijn en de huidige leeftijd van de kandidaat-pachter. Deze vaste periode moet minstens zevenentwintig jaar omvatten. In het geval er meerdere pachters zijn, wordt de vaste duur berekend volgens de leeftijd van de jongste medepachter.
  Op het einde van een loopbaanpacht kan de verpachter van rechtswege vrij over zijn goed beschikken zonder dat de pachter zich hiertegen kan verzetten.
  Onderpacht en pachtoverdracht zijn mogelijk overeenkomstig de artikelen 30, 31, 32, 34 en 34bis zonder dat echter hierdoor de vaste duur overschreden kan worden.
  Wanneer de pachter in het bezit van het goed wordt gelaten na het einde van de loopbaanpacht, wordt de loopbaanpacht stilzwijgend verlengd van jaar tot jaar.
  Onder voorbehoud van de vorige leden zijn de bepalingen van deze wet volledig van toepassing op de loopbaanpacht.
Art. 8. <L 1988-11-07/43, art. 6, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  § 1. Au cours de chacune des périodes successives de bail, à l'exclusion de la première et de la deuxième, le bailleur peut, par dérogation à l'article 4, mettre fin au bail en vue d'exploiter lui-même l'ensemble du bien loué ou d'en céder la totalité de l'exploitation à son conjoint, ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs (ou à ses parents jusqu'au quatrième degré). <L 1999-05-13/42, art. 3, 003; En vigueur : 13-07-1999>
  Les dispositions de l'article 7, 1°, deuxième alinéa, sont d'application.
  § 2. Par dérogation à l'article 4, les parties peuvent conclure un bail d'au moins 27 ans.
  Au terme de ce bail, le bailleur peut mettre fin au bail en vue d'exploiter lui-même tout ou partie du bien loué ou d'en céder l'exploitation à son conjoint, à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint, ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs. Les dispositions de l'article 7, 1°, deuxième alinéa, et de l'article 9, premier alinéa, sont d'application.
  Au terme du bail, le bailleur peut également mettre fin à tout ou partie du bail en vue d'aliéner les biens.
  La sous-location et la cession de bail sont possibles conformément aux articles 30, 31, 32, 34 et 34bis sans que la période fixe ne puisse toutefois être dépassée.
  Sous réserve des alinéas précédents, les dispositions de cette loi sont entièrement applicables au bail d'au moins 27 ans.
  § 3. Par dérogation à l'article 4, les parties peuvent conclure un bail de carrière.
  Le bail de carrière est conclu pour une période fixe égale à la différence entre le moment où le preneur aura soixante-cinq ans et l'âge du candidat-preneur. Cette période fixe doit comporter au minimum vingt-sept ans. Au cas où il y a plusieurs preneurs, la période fixe est calculée sur base de l'âge du copreneur le moins âgé.
  Au terme d'un bail de carrière, le bailleur retrouve automatiquement la libre disposition de son bien sans que le preneur ne puisse s'y opposer.
  La sous-location et la cession de bail sont possibles conformément aux articles 30, 31, 32, 34 et 34bis sans que la période fixe ne puisse toutefois être dépassée.
  Si le preneur est laissé en possession du bien après l'expiration du bail de carrière, le bail de carrière se poursuit tacitement d'année en année.
  Sous réserve des alinéas précédents, les dispositions de cette loi sont entièrement applicables au bail de carrière.
Art. 8_WAALS_GEWEST.   [1 § 1. Te rekenen van de derde pachtperiode kan de verpachter, in afwijking van artikel 4 de pacht beëindigen mits een opzegging overeenkomstig artikel 11.3 gegeven, om zelf het verpachte goed geheel te exploiteren of de exploitatie ervan geheel over te dragen aan zijn echtgenoot, aan zijn wettelijk samenwonende, aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot of aan de echtgenoten of aan de samenwonende echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen of aan zijn bloedverwanten tot de vierde graad.
   De bepalingen van artikel 7, 1°, lid 2, zijn van toepassing.
   § 2. In afwijking van artikel 4 kunnen de partijen een pacht van minstens 27 jaar afsluiten, de zgn. langdurige pacht.
   Te rekenen van deze pacht kan de verpachter, in afwijking van artikel 4 de pacht beëindigen mits een opzegging overeenkomstig artikel 11.3 gedaan, om zelf het verpachte goed geheel te exploiteren of de exploitatie ervan geheel over te dragen aan zijn echtgenoot, aan zijn wettelijk samenwonende, aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot of aan zijn wettelijk samenwonende of aan de echtgenoten of aan de samenwonende echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen. De bepalingen bedoeld in artikel 7, lid 2, en 9, lid 1, zijn van toepassing.
   Op het einde van deze pacht kan de verpachter eveneens geheel of gedeeltelijk een einde maken aan de pacht om de goederen te vervreemden.
   Onderpacht en pachtoverdracht zijn mogelijk overeenkomstig de artikelen 30, 31, 32, 34 en 34bis zonder dat echter hierdoor de vaste duur overschreden kan worden.
   Onder voorbehoud van huidige paragraaf zijn de bepalingen van deze wet volledig van toepassing op de pacht van minstens 27 jaar.
   Wanneer de pachter na de duur bedoeld in lid 1 op het pachtgoed wordt gelaten, wordt de pacht verlengd voor één enkele periode van negen jaar. Wanneer de pachter na afloop van deze negenjarige periode op het pachtgoed wordt gelaten, wordt de pacht, in afwijking van lid 2, van jaar tot jaar tussen dezelfde pachtovereenkomstsluitende partijen verlengd. Er kan zich tijdens deze stilzwijgende verlenging geen enkele overdracht of bevoorrechte overdracht voordoen. Wanneer de pachter gedurende deze stilzwijgende verlenging overlijdt, wordt de pacht, in afwijking van artikel 43, opgezegd op de dag van het overlijden van de pachter of op een latere datum zodat de groeiende oogst volledig weggehaald kan worden door zijn erfgenamen of rechthebbenden.
   De voordelen verbonden aan de langdurige pachtovereenkomsten blijven van toepassing tijdens de periodes van stilzwijgende verlenging.
   § 3. In afwijking van artikel 4 kunnen de partijen een loopbaanpacht afsluiten.
   De loopbaanpacht wordt afgesloten voor een bepaalde duur die gelijk is aan het verschil tussen het ogenblik waarop de pachter de wettelijke pensioenleeftijd bereikt zal hebben en zijn leeftijd op de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst. Die bepaalde periode bedraagt minstens zeventwintig jaar. In het geval er meerdere pachters zijn, wordt de bepaalde duur berekend volgens de leeftijd van de jongste medepachter.
   Op het einde van een loopbaanpacht kan de verpachter van rechtswege vrij over zijn goed beschikken zonder dat de pachter zich hiertegen kan verzetten.
   Onderpacht en pachtoverdracht zijn mogelijk overeenkomstig de artikelen 30, 31, 32, 34 en 34bis zonder dat echter hierdoor de vaste duur overschreden kan worden.
   Wanneer de pachter in het bezit van het goed wordt gelaten na het einde van de loopbaanpacht, wordt de loopbaanpacht stilzwijgend verlengd van jaar tot jaar. Er kan zich tijdens deze stilzwijgende verlenging geen enkele overdracht of bevoorrechte overdracht voordoen. In afwijking van artikel 43 wordt de pacht opgezegd op de dag van het overlijden van de pachter of op een latere datum zodat de groeiende oogst volledig weggehaald kan worden door zijn erfgenamen of rechthebbenden.
   Onder voorbehoud van de vorige leden zijn de bepalingen van deze wet volledig van toepassing op de loopbaanpacht.
   § 4. In afwijking van artikel 4 kan er, voor een duur van vijf jaar of minder, een zgn. pacht van korte duur worden afgesloten in de vorm opgelegd bij artikel 3.
   Na afloop van de overeengekomen duur kan de verpachter de pacht overeenkomstig artikel 11, 3/1, mits een opzegging zonder redenen beëindigen.
   Niettegenstaande iedere andersluidende clausule of overeenkomst wordt de pacht, bij gebreke van een verlof dat met inachtneming van de termijnen wordt medegedeeld of als de pachter het pachtgoed, zonder verweer van de verpachter, verder blijft gebruiken, geacht afgesloten te zijn voor een periode van negen jaar te rekenen van de datum waarop de aanvankelijke pacht van korte duur in werking is getreden.
   De pacht van korte duur kan slechts éénmalig tussen dezelfde partijen worden afgesloten en verlengd, onder dezelfde voorwaarden en zonder dat de totale pachtperiode om één der volgende redenen de vijf jaar overschrijdt:
   1° in afwachting van een beëindiging van onverdeeldheid of een vereffening van nalatenschap van de verpachters;
   2° in afwachting van het afstuderen van een afstammeling van de verpachter die landbouwer wil worden, aan een landbouwschool ter voorbereiding van de bedrijfsovername;
   3° in afwachting van de daadwerkelijke vestiging van een afstammeling van de verpachter binnen de vijf jaar te rekenen van het afsluiten van de pachtovereenkomst;
   4° bij ongeschiktheid of ernstige ziekte van de eigenaar-uitbater;
   5° in afwachting van een definitieve beslissing over een aanvraag, ingediend op grond van artikel D.IV.22, lid 1, 1°, 2° en 7°, van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling, voor de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de provincies, de gemeenten en de openbare instellingen;
   6° in afwachting dat de overheid percelen ten algemenen nutte een bestemming verleent.
   In afwachting van de leden 1 en 3 kan de pacht van korte duur, afgesloten om één van de redenen bedoeld in lid 4, 5° en 6°, na de vijf jaar, jaar per jaar, worden verlengd totdat de aanvragen, ingediend op grond van artikel D.IV.22, lid 1, 1°, 2° en 7°, van het Wetboek van Ruimtelijke Ontwikkeling beantwoord zijn.
   Een verpachter kan over een periode van achttien jaar hoogstens twee pachtovereenkomsten van korte duur afsluiten, telkenmale om verschillende redenen onder die welke beoogd zijn in lid 4 en onverminderd de oorzaken van verlenging bedoeld in de leden 4 en 5.
   § 5. In afwijking van artikel 4 kunnen de partijen een zgn. eindeloopbaanpacht afsluiten. De eindeloopbaanpacht wordt afgesloten voor een bepaalde duur die gelijk is aan het verschil tussen het ogenblik waarop de pachter de wettelijke pensioenleeftijd bereikt zal hebben en zijn leeftijd op de datum van inwerkingtreding van de overeenkomst. In het geval er meerdere pachters zijn, wordt de bepaalde duur berekend volgens de leeftijd van de jongste medepachter.
   De eindeloopbaanpacht wordt enkel tussen dezelfde partijen afgesloten als die, welke de pacht, die komt te vervallen, afgesloten hebben, met dezelfde voorwaarden en voordelen en voor dezelfde landbouwgronden, onverminderd artikel 3/1, - 2, van het decreet van 20 oktober 2016 ter beperking van de pachtprijzen. Er kan evenwel geen eindeloopbaanpacht worden afgesloten als vervolg op een pacht van korte duur.
   Op het einde van een eindeloopbaanpacht kan de verpachter van rechtswege vrij over zijn goed beschikken zonder dat de pachter zich hiertegen kan verzetten.
   De onderpacht, de pachtoverdracht en het voorkooprecht als bepaald in artikelen 30, 31, 32, 34, 35 en 47 zijn niet van toepassing op de eindeloopbaanpacht.
   Wanneer de pachter na de periode, bedoeld in lid 1, in onderling overleg van de overeenkomstsluitende partijen op het pachtgoed wordt gelaten, wordt de pacht, jaar per paar, tussen bedoelde partijen verdergezet. In afwijking van artikel 43 wordt de pacht opgezegd op de dag van het overlijden van de pachter of op een latere datum zodat de groeiende oogst volledig weggehaald kan worden door zijn erfgenamen of rechthebbenden.]1

  
Art. 8 _REGION_WALLONNE.
  [1 § 1er. A partir de la troisième période de bail, le bailleur peut, par dérogation à l'article 4, mettre fin au bail, moyennant un congé donné conformément à l'article 11.3, en vue d'exploiter lui-même l'ensemble du bien loué ou d'en céder la totalité de l'exploitation à son conjoint, son cohabitant légal, ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint ou de son cohabitant légal ou aux conjoints ou aux cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs ou à ses parents jusqu'au quatrième degré.
   Les dispositions de l'article 7, 1°, alinéa 2, sont d'application.
   § 2. Par dérogation à l'article 4, les parties peuvent conclure un bail d'au moins vingt-sept ans, dit de longue durée.
   Au terme de ce bail, le bailleur peut mettre fin au bail, moyennant un congé donné conformément à l'article 11.3, en vue d'exploiter lui-même tout ou partie du bien loué ou d'en céder l'exploitation à son conjoint, son cohabitant légal, ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint ou de son cohabitant légal, ou aux conjoints ou cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs. Les dispositions des articles 7, 1°, alinéa 2, et 9, alinéa 1er, sont d'application.
   Au terme du bail, le bailleur peut également mettre fin à tout ou partie du bail en vue d'aliéner les biens.
   La sous-location et la cession de bail sont possibles conformément aux articles 30, 31, 32, 34 et 34bis sans que la période fixe ne puisse toutefois être dépassée.
   Sous réserve du présent paragraphe, les dispositions de cette loi sont entièrement applicables au bail d'au moins 27 ans.
   Lorsque le preneur est laissé dans les lieux après la durée mentionnée à l'alinéa 1er, le bail se poursuit pour une seule période de neuf ans. Lorsque le preneur est laissé dans les lieux après cette période de neuf ans le bail se poursuit d'année en année par tacite reconduction entre les mêmes parties au bail à ferme. Aucune cession ou cession privilégiée ne peut intervenir durant cette tacite reconduction. Lorsque le décès du preneur intervient durant cette tacite reconduction, par dérogation à l'article 43, le bail est résilié au jour du décès du preneur ou à une date ultérieure permettant le complet enlèvement de la récolte croissante par ses héritiers ou ayants droits.
   Les avantages liés aux baux de longue durée restent applicables durant les périodes de tacite reconduction.
   § 3. Par dérogation à l'article 4, les parties peuvent conclure un bail de carrière.
   Le bail de carrière est conclu pour une période déterminée égale à la différence entre le moment où le preneur aura atteint l'âge légal de la pension et son âge à la date d'entrée en vigueur du contrat. Cette période déterminée comporte au minimum vingt-sept ans. Au cas où il y a plusieurs preneurs, la période déterminée est calculée sur base de l'âge du copreneur le moins âgé.
   Au terme d'un bail de carrière, le bailleur retrouve automatiquement la libre disposition de son bien sans que le preneur ne puisse s'y opposer.
   La sous-location et la cession de bail sont possibles conformément aux articles 30, 31, 32, 34 et 34bis sans que la période déterminée ne puisse toutefois être dépassée.
   Si le preneur est laissé en possession du bien après l'expiration du bail de carrière, le bail de carrière se poursuit tacitement d'année en année. Aucune cession ou cession privilégiée ne peut intervenir durant cette tacite reconduction. Par dérogation à l'article 43, le bail est résilié au jour du décès du preneur ou à une date ultérieure permettant le complet enlèvement de la récolte croissante par ses héritiers ou ayants droits.
   Sous réserve des alinéas précédents, les dispositions de cette loi sont entièrement applicables au bail de carrière.
   § 4. Par dérogation à l'article 4, un bail dit de courte durée peut être conclu, dans les formes prescrites par l'article 3, pour une durée inférieure ou égale à cinq ans.
   Au terme de la durée convenue, le bailleur peut mettre fin au bail, moyennant un congé donné sans motif, conformément à l'article 11, 3/1.
   Nonobstant toute clause ou toute convention contraire, à défaut d'un congé notifié dans les délais ou si le preneur continue à occuper les lieux sans opposition du bailleur, le bail est réputé avoir été conclu pour une période de neuf ans à compter de la date à laquelle le bail de courte durée initial est entré en vigueur.
   Le bail de courte durée peut être conclu et prorogé uniquement une seule fois, entre les mêmes parties, sous les mêmes conditions et sans que la durée totale de location n'excède cinq ans pour l'un des motifs suivants :
   1° en attente d'une sortie d'indivision ou d'une liquidation de succession des bailleurs;
   2° en attente de la fin des études agricoles préparant à la reprise d'exploitation d'un descendant du bailleur souhaitant devenir agriculteur;
   3° en attente de l'installation effective d'un descendant du bailleur dans les cinq ans à dater de la conclusion du contrat de bail;
   4° en cas d'incapacité ou de maladie grave du propriétaire exploitant;
   5° dans l'attente d'une décision définitive sur une demande introduite sur la base de l'article D.IV.22, alinéa 1er, 1°, 2° et 7° du Code du Développement territorial, pour l'Etat, les Régions, les Communautés, les provinces, les communes et les établissements publics;
   6° dans l'attente de l'affectation de parcelles, à des fins d'intérêt général, par un pouvoir public.
   Par dérogation aux alinéas 1er et 3, le bail de courte durée conclu pour l'un des motifs visé à l'alinéa 4, 5° et 6°, peut être prolongé au-delà de cinq ans, année par année le temps de l'obtention des réponses aux demandes introduites sur bases de l'article D.IV.22, alinéa 1er, 1°, 2° et 7°, du Code du Développement territorial.
   Un bailleur peut conclure un maximum de deux baux de courte durée sur une période de dix-huit ans, à chaque fois pour des motifs différents parmi ceux visés à l'alinéa 4 et sans préjudice des causes de prorogation visées aux alinéas 4 et 5.
   § 5. Par dérogation à l'article 4, les parties peuvent conclure un bail dit de fin de carrière. Il est conclu pour une période déterminée égale à la différence entre le moment où le preneur aura atteint l'âge légal de la pension et son âge à la date d'entrée en vigueur du contrat. Au cas où il y a plusieurs preneurs, la période déterminée est calculée sur base de l'âge du copreneur le plus jeune.
   Le bail de fin de carrière est conclu uniquement entre les mêmes parties que le bail venant à échéance, aux mêmes conditions et avantages et pour les mêmes terres agricoles, sans préjudice de l'article 3/1, § 2, du décret du 20 octobre 2016 limitant les fermages. Toutefois, un bail de fin de carrière ne peut être conclu à la suite d'un bail de courte durée.
   Au terme d'un bail de fin de carrière, le bailleur retrouve automatiquement la libre disposition de son bien sans que le preneur ne puisse s'y opposer.
   La sous-location, la cession de bail ainsi que le droit de préemption, prévus aux articles 30, 31, 32, 34, 35 et 47 ne sont pas applicables au bail de fin de carrière.
   Lorsque le preneur est laissé dans les lieux après la durée mentionnée à l'alinéa 1er, d'un commun accord entre les parties au bail, le bail se poursuit d'année en année par tacite reconduction entre les mêmes parties au bail à ferme. Par dérogation à l'article 43, le bail est résilié au jour du décès du preneur ou à une date ultérieure permettant le complet enlèvement de la récolte croissante par ses héritiers ou ayants droits.]1

  
Art. 8BIS. <W 1988-11-07/43, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  Indien de pachter die na het bereiken van de pensioenleeftijd een rust- of overlevingspensioen geniet, onder de in artikel 34 vermelde personen niemand kan aanwijzen die eventueel zijn exploitatie kan voortzetten, kan de verpachter een einde maken aan de pacht om zelf het verpachte goed geheel of gedeeltelijk te exploiteren of de exploitatie ervan over te dragen aan zijn echtgenoot, aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen. De bepalingen van artikel 7, 1°, tweede lid, zijn van toepassing.
  Indien verscheidene pachters het goed gemeenschappelijk pachten, moeten al deze pachters voldoen aan alle in het voorgaande lid gestelde voorwaarden.
  Onder dezelfde voorwaarden kan de verpachter geheel of gedeeltelijk een einde maken aan de pacht om de goederen te verpachten of te vervreemden met het oog op exploitatie door een leefbaar bedrijf of door een bedrijf dat het voorwerp van een ontwikkelingsplan uitmaakt, overeenkomstig de wetgeving en reglementering inzake de modernisering van de landbouwbedrijven.
  De verpachting of de vervreemding bedoeld in het voorgaande lid, moet voltrokken zijn binnen een termijn van zes maanden nadat de pachter aan wie opzegging werd gegeven, het goed verlaten heeft.
  De exploitatie van het van de pachter op grond van deze bepalingen teruggenomen goed, evenals de persoon van de aanstaande exploitant, moeten voldoen aan de in artikel 9 gestelde voorwaarden.
  De bepalingen van artikel 10, 12, met uitzondering van het 2, het 5 en het 7, en van artikel 13 van deze wet, zijn van overeenkomstige toepassing op deze opzegging. In geval van toepassing van het derde lid van dit artikel is artikel 12, 1°, tweede lid, niet van toepassing.
Art. 8BIS. <L 1988-11-07/43, art. 7, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Si le preneur ayant atteint l'âge de la pension, bénéficie d'une pension de retraite ou de survie et ne peut indiquer aucune des personnes mentionnées à l'article 34 comme pouvant éventuellement poursuivre son exploitation, le bailleur peut mettre fin au bail en vue d'exploiter lui-même tout ou partie du bien loué ou d'en céder l'exploitation à son conjoint, à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint, ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs. Les dispositions de l'article 7, 1°, deuxième alinéa, sont d'application.
  Si plusieurs preneurs louent le bien en commun, l'ensemble des conditions fixées à l'alinéa précédent doivent être réunies dans le chef de tous les preneurs.
  Dans les mêmes conditions, le bailleur peut mettre fin à tout ou partie du bail en vue de louer ou d'aliéner les biens à des fins d'exploitation par une exploitation viable ou par une exploitation faisant l'objet d'un plan de développement, conformément à la législation et à la réglementation en matière de modernisation des exploitations agricoles.
  La location ou l'aliénation dont il est question dans l'alinéa précédent doivent être effectuées dans un délai de six mois après que le preneur à qui le congé a été donné a quitté le bien.
  L'exploitation du bien repris au preneur aux termes de ces dispositions, ainsi que la personne du futur exploitant, doivent réunir les conditions fixées à l'article 9.
  Les dispositions des articles 10, 12, à l'exception du 2, du 5 et du 7, et de l'article 13 de la présente loi, s'appliquent à ce congé. L'article 12, 1°, deuxième alinéa, ne s'applique pas en cas d'application du troisième alinéa du présent article.
Art. 8bis_WAALS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  [1 Indien de pachter die na het bereiken van de pensioenleeftijd een rust- of overlevingspensioen geniet, onder de in artikel 34 vermelde personen niemand kan aanwijzen die eventueel zijn exploitatie kan voortzetten, kan de verpachter mits een opzegging, gedaan overeenkomstig artikel 11.4, een einde maken aan de pacht om zelf het verpachte goed geheel of gedeeltelijk te exploiteren of de exploitatie ervan over te dragen aan zijn echtgenoot, aan zijn wettelijk samenwonende, aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende of aan de echtgenoten of wettelijk samenwonenden van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen. De bepalingen van artikel 7, 1°, lid 2, zijn van toepassing.]1
  [1 De personen bedoeld in artikel 34, opgegeven door de pachter overeenkomstig lid 1, exploiteren zelf de in pacht gekregen gronden in een termijn van drie jaar, te rekenen van de zending van de opzegging. Bij gebreke daarvan kan de verpachter zonder opzegging en onverminderd de termijn die nodig is om de groeiende oogst op het tijdstip van de opzegging weg te halen, een einde maken aan de pacht.
   Voor de toepassing van het eerste lid wordt de bewijslast uitgevoerd overeenkomstig artikel 57bis.]1

  Indien verscheidene pachters het goed gemeenschappelijk pachten, moeten al deze pachters voldoen aan alle in [1 lid 1]1 gestelde voorwaarden.
  Onder dezelfde voorwaarden kan de verpachter geheel of gedeeltelijk een einde maken aan de pacht om de goederen te verpachten of te vervreemden met het oog op exploitatie door een leefbaar bedrijf of door een bedrijf [1 dat het voorwerp uitmaakt van een plan tot materiële verbetering van de exploitatie waaruit investeringen blijken die verricht zijn of zullen worden om de exploitatie op te richten, te ontwikkelen, te vermeerderen of om het inkomstenpeil in stand te houden]1.
  De verpachting of de vervreemding bedoeld in het voorgaande lid, moet voltrokken zijn binnen een termijn van zes maanden nadat de pachter aan wie opzegging werd gegeven, het goed verlaten heeft.
  De exploitatie van het van de pachter op grond van deze bepalingen teruggenomen goed, evenals de persoon van de aanstaande exploitant, moeten voldoen aan de in artikel 9 gestelde voorwaarden.
  De bepalingen van artikel 10, 12, met uitzondering van het 2, het 5 en het 7, en van artikel 13 van deze wet, zijn van overeenkomstige toepassing op deze opzegging. In geval van toepassing [1 van lid 5]1 is [1 artikel 12.1, lid 2]1, niet van toepassing.
  [1 Voor de toepassing van dit artikel worden de Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de Provincies, de gemeenten en de openbare inrichtingen ervan vrijgesteld om persoonlijk het pachtgoed geheel of gedeeltelijk uit te baten om de pacht te beëindigen. De pacht wordt beëindigd middels een opzegging, gegeven overeenkomstig artikel 11.4]1
  
Art. 8bis _REGION_WALLONNE.
   <L 1988-11-07/43, art. 7, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  [1 Si le preneur ayant atteint l'âge légal de la pension, bénéficie d'une pension de retraite ou de survie et ne peut indiquer aucune des personnes mentionnées à l'article 34 comme pouvant poursuivre son exploitation, le bailleur peut mettre fin au bail moyennant un congé donné conformément à l'article 11.4., en vue d'exploiter lui-même tout ou partie du bien loué ou d'en céder l'exploitation à son conjoint, à son cohabitant légal, à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint, de son cohabitant légal, ou aux conjoints ou aux cohabitants légaux, desdits descendants ou enfants adoptifs. Les dispositions de l'article 7, 1°, deuxième alinéa, sont d'application.]1
  [1 Les personnes mentionnées à l'article 34 et indiquées par le preneur en application de l'alinéa 1er exploitent elles-mêmes les terres affermées dans un délai de trois ans à dater de l'envoi du congé. A défaut, le bailleur peut mettre fin au bail sans préavis et sans préjudice du délai nécessaire à l'enlèvement de la récolte croissante au moment du congé.
   Pour l'application de l'alinéa 1er, la charge de la preuve est réalisée conformément à l'article 57bis.]1

  Si plusieurs preneurs louent le bien en commun, l'ensemble des conditions fixées à [1 l'alinéa 1er]1 doivent être réunies dans le chef de tous les preneurs.
  Dans les mêmes conditions, le bailleur peut mettre fin à tout ou partie du bail en vue de louer ou d'aliéner les biens à des fins d'exploitation par une exploitation viable ou par une exploitation [1 faisant l'objet d'un plan d'amélioration matérielle de l'exploitation démontrant des investissements faits ou à faire dans le but de créer l'exploitation, de la développer, d'augmenter ou de maintenir le niveau de ses revenus]1.
  La location ou l'aliénation dont il est question dans l'alinéa précédent doivent être effectuées dans un délai de six mois après que le preneur à qui le congé a été donné a quitté le bien.
  L'exploitation du bien repris au preneur aux termes de ces dispositions, ainsi que la personne du futur exploitant, doivent réunir les conditions fixées à l'article 9.
  Les dispositions des articles 10, 12, à l'exception du 2, du 5 et du 7, et de l'article 13 de la présente loi, s'appliquent à ce congé. [1 L'article 12.1., alinéa 2]1, ne s'applique pas en cas d'application [1 de l'alinéa 5]1.
  [1 Pour l'application du présent article, l'Etat, les Régions, les Communautés, les Provinces, les communes et les établissements publics sont dispensés d'exploiter personnellement tout ou partie du bien pour mettre fin au bail. Il est mis fin au bail moyennant un congé donné conformément à l'article 11.4. ]1
  
Art. 9. <W 1988-11-07/43, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  De exploitatie van het goed dat van de pachter is teruggenomen op grond van bij artikelen 7, 1°, en 8, bepaalde reden, moet een persoonlijke, werkelijke en ten minste negen jaar voortgezette exploitatie zijn door degene of degenen die in de opzegging als aanstaande exploitant zijn aangewezen of, indien zij rechtspersonen zijn, door hun verantwoordelijke organen of bestuurders en niet alleen door hun aangestelden.
  De opzeggingsreden bestaande in de persoonlijke exploitatie kan evenwel niet worden aangevoerd door personen noch, indien het om rechtspersonen gaat, door hun verantwoordelijke organen of bestuurders die, op het ogenblik van het verstrijken van de opzeggingstermijn, de leeftijd van 65 jaar zouden hebben bereikt of de leeftijd van 60 jaar wanneer het een persoon betreft die niet gedurende ten minste drie jaar landbouwexploitant is geweest, degene die na de stopzetting van zijn landbouwbedrijf het bedrijf verpacht, kan evenmin die reden aanvoeren.
  De opzegging voor persoonlijke exploitatie kan evenmin als reden worden aangevoerd door de titularis van een vruchtgebruik gevestigd onder de levenden door de wil van de mens (...). <W 2003-05-03/57, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 10-07-2003>
  Degene of degenen die in de opzegging als aanstaande exploitant zijn aangewezen en indien zij rechtspersonen zijn, hun verantwoordelijke organen of bestuurders moeten :
  - ofwel houder zijn van een getuigschrift of diploma afgegeven na het volgen met goed gevolg van een landbouwcursus of van onderwijs aan een land- of tuinbouwschool;
  - ofwel landbouwexploitant zijn of geweest zijn in de voorbije periode van vijf jaar gedurende ten minste één jaar;
  - ofwel reeds effectief gedurende ten minste één jaar aan een landbouwexploitatie hebben deelgenomen.
  De rechtspersonen bedoeld in dit artikel moeten opgericht zijn overeenkomstig de wet van 12 juli 1979 tot instelling van de landbouwvennootschap of in de vorm van een personenvennootschap of een eenpersoonsvennootschap met beperkte aansprakelijkheid. Daarenboven moeten degenen die als bestuurder of zaakvoerder de leiding hebben van de activiteit die in de vennootschap wordt gevoerd, daadwerkelijke arbeid verrichten op het landbouwbedrijf.
Art. 9. <L 1988-11-07/43, art. 8, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  L'exploitation du bien repris au preneur sur la base du motif déterminé aux articles 7, 1°, et 8, doit consister en une exploitation personnelle, effective et continue pendant neuf années au moins par la personne ou les personnes indiquées dans le congé comme devant assurer cette exploitation ou, s'il s'agit de personnes morales, par leurs organes ou dirigeants responsables et pas seulement par leurs préposés.
  Toutefois, le motif du congé consistant en l'exploitation personnelle ne peut être invoqué par des personnes, et s'il s'agit de personnes morales, leurs organes ou dirigeants responsables, qui auraient atteint, au moment de l'expiration du préavis, l'âge de 65 ans, ou de 60 ans lorsqu'il s'agit d'une personne n'ayant jamais été exploitant agricole pendant au moins trois ans; ne peut également invoquer ce motif celui qui, après la cessation de son exploitation agricole, l'a donnée à bail.
  De même, le motif du congé en vue de l'exploitation personnelle ne peut pas être invoqué par le titulaire d'un usufruit constitué entre vifs par la volonté de l'homme (...). <L 2003-05-03/57, art. 2, 004; En vigueur : 10-07-2003>
  La personne ou les personnes indiquées dans le congé comme devant assurer l'exploitation et, s'il s'agit de personnes morales, leurs organes ou dirigeants responsables doivent :
  - soit être porteur d'un certificat d'études ou d'un diplôme qui lui a été délivré après avoir suivi avec fruit un cours agricole ou des études à une école d'agriculture ou d'horticulture;
  - soit être exploitant agricole ou l'avoir été pendant au moins un an au cours des cinq dernières années;
  - soit avoir participé effectivement pendant au moins un an à une exploitation agricole.
  Les personnes morales dont il est question au présent article doivent être constituées conformément à la loi du 12 juillet 1979 créant la société agricole ou sous la forme d'une société de personnes ou d'une société d'une personne à responsabilité limitée. En outre, les personnes qui dirigent l'activité de la société en qualité d'administrateur ou de gérant doivent fournir un travail réel dans le cadre de l'entreprise agricole.
Art. 9_WAALS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  De exploitatie van het goed dat van de pachter is teruggenomen op grond van bij artikelen 7, 1°, en 8, bepaalde reden, moet een persoonlijke, werkelijke en ten minste negen jaar voortgezette exploitatie zijn door degene of degenen die in de opzegging als aanstaande exploitant zijn aangewezen of, indien zij rechtspersonen zijn, door hun verantwoordelijke organen of bestuurders en niet alleen door hun aangestelden.
  [1 De opzeggingsreden bestaande in de persoonlijke exploitatie wordt evenwel niet aangevoerd ten bate van personen die de wettelijke pensioenleeftijd bereikt zouden hebben op het tijdstip van de opzegging of, in geval van rechtspersonen, waarvan de verantwoordelijke organen of bestuurders de wettelijke pensioenleeftijd bereikt zouden hebben op het tijdstip van de opzegging. Die grens kan met vijf jaar vooruitgeschoven worden wanneer de begunstigde van de opzegging tijdens minstens drie jaar nooit landbouwer is geweest. Degene die na de overdracht van zijn landbouwbedrijf genoemd bedrijf verpacht heeft, kan die reden evenmin inroepen, behalve als de opzegging gegeven is ten bate van één van zijn naasten bedoeld in de artikelen 7, 1°, en 8, § 1, en op voorwaarde dat de begunstigde van het verlof niet deel genomen heeft aan de beslissing om af te zien van de exploitatie en de inpachtgeving.]1
  De opzegging voor persoonlijke exploitatie kan evenmin als reden worden aangevoerd door de titularis van een vruchtgebruik gevestigd onder de levenden door de wil van de mens (...). <W 2003-05-03/57, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 10-07-2003>
  Degene of degenen die in de opzegging als aanstaande exploitant zijn aangewezen en indien zij rechtspersonen zijn, hun verantwoordelijke organen of bestuurders moeten :
  - ofwel houder zijn van een getuigschrift of diploma afgegeven na het volgen met goed gevolg van een landbouwcursus of van onderwijs aan een land- of tuinbouwschool;
  - ofwel landbouwexploitant zijn of geweest zijn in de voorbije periode van vijf jaar gedurende ten minste één jaar;
  - ofwel reeds effectief gedurende ten minste één jaar aan een landbouwexploitatie hebben deelgenomen.
  De rechtspersonen bedoeld in dit artikel moeten opgericht zijn [2 in de vorm van een vennootschap die erkend is als landbouwbedrijf in de zin van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen]2. Daarenboven moeten degenen die als bestuurder of zaakvoerder de leiding hebben van de activiteit die in de vennootschap wordt gevoerd, daadwerkelijke arbeid verrichten op het landbouwbedrijf.
  
Art. 9 _REGION_WALLONNE.
   <L 1988-11-07/43, art. 8, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  L'exploitation du bien repris au preneur sur la base du motif déterminé aux articles 7, 1°, et 8, doit consister en une exploitation personnelle, effective et continue pendant neuf années au moins par la personne ou les personnes indiquées dans le congé comme devant assurer cette exploitation ou, s'il s'agit de personnes morales, par leurs organes ou dirigeants responsables et pas seulement par leurs préposés.
  [1 Toutefois, le motif du congé consistant en l'exploitation personnelle n'est pas invoqué au profit de personnes qui auraient atteint ou, s'il s'agit de personnes morales, dont les organes ou dirigeants responsables auraient atteint l'âge légal de la pension au moment de l'expiration du préavis. Cette limite est avancée de cinq ans lorsque le bénéficiaire du congé n'a jamais été exploitant agricole pendant au moins trois ans. Ne peut davantage invoquer ce motif celui qui, après la cessation de son exploitation agricole, l'a donnée à bail, sauf si le congé est donné au profit de l'un de ses proches visés aux articles 7, 1°, et 8, § 1er, et à condition que le bénéficiaire du congé n'ait pas pris part à la décision d'abandon de l'exploitation et de concession du bail.]1
  De même, le motif du congé en vue de l'exploitation personnelle ne peut pas être invoqué par le titulaire d'un usufruit constitué entre vifs par la volonté de l'homme (...). <L 2003-05-03/57, art. 2, 004; En vigueur : 10-07-2003>
  La personne ou les personnes indiquées dans le congé comme devant assurer l'exploitation et, s'il s'agit de personnes morales, leurs organes ou dirigeants responsables doivent :
  - soit être porteur d'un certificat d'études ou d'un diplôme qui lui a été délivré après avoir suivi avec fruit un cours agricole ou des études à une école d'agriculture ou d'horticulture;
  - soit être exploitant agricole ou l'avoir été pendant au moins un an au cours des cinq dernières années;
  - soit avoir participé effectivement pendant au moins un an à une exploitation agricole.
  Les personnes morales dont il est question au présent article doivent être constituées [2 sous la forme d'une société agréée comme entreprise agricole au sens du Code des sociétés et des associations ]2. En outre, les personnes qui dirigent l'activité de la société en qualité d'administrateur ou de gérant doivent fournir un travail réel dans le cadre de l'entreprise agricole.
  
Art. 9_VLAAMS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 8, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  De exploitatie van het goed dat van de pachter is teruggenomen op grond van bij artikelen 7, 1°, en 8, bepaalde reden, moet een persoonlijke, werkelijke en ten minste negen jaar voortgezette exploitatie zijn door degene of degenen die in de opzegging als aanstaande exploitant zijn aangewezen of, indien zij rechtspersonen zijn, door hun verantwoordelijke organen of bestuurders en niet alleen door hun aangestelden.
  De opzeggingsreden bestaande in de persoonlijke exploitatie kan evenwel niet worden aangevoerd door personen noch, indien het om rechtspersonen gaat, door hun verantwoordelijke organen of bestuurders die, op het ogenblik van het verstrijken van de opzeggingstermijn, de leeftijd van 65 jaar zouden hebben bereikt of de leeftijd van 60 jaar wanneer het een persoon betreft die niet gedurende ten minste drie jaar landbouwexploitant is geweest, degene die na de stopzetting van zijn landbouwbedrijf het bedrijf verpacht, kan evenmin die reden aanvoeren.
  De opzegging voor persoonlijke exploitatie kan evenmin als reden worden aangevoerd door de titularis van een vruchtgebruik gevestigd onder de levenden door de wil van de mens (...). <W 2003-05-03/57, art. 2, 004; Inwerkingtreding : 10-07-2003>
  Degene of degenen die in de opzegging als aanstaande exploitant zijn aangewezen en indien zij rechtspersonen zijn, hun verantwoordelijke organen of bestuurders moeten :
  - ofwel houder zijn van een getuigschrift of diploma afgegeven na het volgen met goed gevolg van een landbouwcursus of van onderwijs aan een land- of tuinbouwschool;
  - ofwel landbouwexploitant zijn of geweest zijn in de voorbije periode van vijf jaar gedurende ten minste één jaar;
  - ofwel reeds effectief gedurende ten minste één jaar aan een landbouwexploitatie hebben deelgenomen.
  [1 De rechtspersonen, vermeld in dit artikel, moeten zijn erkend als landbouwonderneming als vermeld in artikel 8:2 van het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen]1. Daarenboven moeten degenen die als bestuurder of zaakvoerder de leiding hebben van de activiteit die in de vennootschap wordt gevoerd, daadwerkelijke arbeid verrichten op het landbouwbedrijf.
  
Art. 9 _REGION_FLAMANDE.
   <L 1988-11-07/43, art. 8, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  L'exploitation du bien repris au preneur sur la base du motif déterminé aux articles 7, 1°, et 8, doit consister en une exploitation personnelle, effective et continue pendant neuf années au moins par la personne ou les personnes indiquées dans le congé comme devant assurer cette exploitation ou, s'il s'agit de personnes morales, par leurs organes ou dirigeants responsables et pas seulement par leurs préposés.
  Toutefois, le motif du congé consistant en l'exploitation personnelle ne peut être invoqué par des personnes, et s'il s'agit de personnes morales, leurs organes ou dirigeants responsables, qui auraient atteint, au moment de l'expiration du préavis, l'âge de 65 ans, ou de 60 ans lorsqu'il s'agit d'une personne n'ayant jamais été exploitant agricole pendant au moins trois ans; ne peut également invoquer ce motif celui qui, après la cessation de son exploitation agricole, l'a donnée à bail.
  De même, le motif du congé en vue de l'exploitation personnelle ne peut pas être invoqué par le titulaire d'un usufruit constitué entre vifs par la volonté de l'homme (...). <L 2003-05-03/57, art. 2, 004; En vigueur : 10-07-2003>
  La personne ou les personnes indiquées dans le congé comme devant assurer l'exploitation et, s'il s'agit de personnes morales, leurs organes ou dirigeants responsables doivent :
  - soit être porteur d'un certificat d'études ou d'un diplôme qui lui a été délivré après avoir suivi avec fruit un cours agricole ou des études à une école d'agriculture ou d'horticulture;
  - soit être exploitant agricole ou l'avoir été pendant au moins un an au cours des cinq dernières années;
  - soit avoir participé effectivement pendant au moins un an à une exploitation agricole.
  [1 Les personnes morales visées au présent article doivent avoir été agréées comme entreprise agricole telle que visée à l'article 8:2 du Code des sociétés et des associations.]1. En outre, les personnes qui dirigent l'activité de la société en qualité d'administrateur ou de gérant doivent fournir un travail réel dans le cadre de l'entreprise agricole.
  
Art. 10. <W 1988-11-07/43, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  Geen persoonlijke exploitatie is de aanplanting van het pachtgoed door de genothebbers van de terugneming gedurende negen jaar na het vertrek van de pachter, met naaldbomen, loofbomen of heesters, tenzij het gaat om tuinbouw of om een aanplanting die noodzakelijk is voor de bewaring van het goed. De vrederechter kan vrijstelling van dit verbod verlenen na het advies te hebben ingewonnen van de rijkslandbouwkundige ingenieur van de streek.
  De aanplanting met kerstbomen binnen negen jaar na het vertrek van de pachter is geen persoonlijke exploitatie tenzij de genothebber van de terugneming reeds een tuinbouwbedrijf exploiteert en de vrederechter vrijstelling van dit verbod verleent na het advies te hebben ingewonnen van de rijkslandbouwkundige ingenieur van de streek.
  Geen persoonlijke exploitatie is de verkoop van gras of van te velde staande oogst ingeval de genothebbers van de terugneming gedurende negen jaar na het vertrek van de pachter niet voor het gewone teelt- en onderhoudswerk zorgen, noch het in bewaring nemen van dieren gedurende dezelfde periode van negen jaar.
Art. 10. <L 1988-11-07/43, art. 9, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Ne constitue pas une exploitation personnelle la plantation sur le bien loué par les bénéficiaires de la reprise au cours des neufs ans qui suivent le départ du preneur, de conifères, d'essences feuillues ou de taillis, à moins qu'il ne s'agisse d'horticulture ou de plantations nécessaires à la conservation du bien. Le juge de paix peut accorder dispense de cette interdiction après avis de l'ingénieur agronome de l'Etat de la région.
  La plantation de sapins de Noël au cours des neuf années qui suivent le départ du preneur, ne constitue pas une exploitation personnelle sauf si le bénéficiaire de la reprise exploite déjà une exploitation horticole et que le juge de paix accorde dispense de cette interdiction après avis de l'ingénieur agronome de l'Etat de la région.
  Ne constituent pas une exploitation personnelle, la vente d'herbes ou de récolte sur pied au cas où les bénéficiaires de la reprise au cours des neuf ans qui suivent le départ du preneur, ne se chargent pas des travaux ordinaires de culture et d'entretien, ni la prise en pension de bétail au cours de la même période de neuf ans.
Art. 10_WAALS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 9, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  Geen persoonlijke exploitatie is de aanplanting van het pachtgoed door de genothebbers van de terugneming gedurende negen jaar na het vertrek van de pachter, met naaldbomen, loofbomen of heesters, tenzij het gaat om tuinbouw of om een aanplanting die noodzakelijk is voor de bewaring van het goed. De vrederechter kan vrijstelling van dit verbod verlenen na het advies te hebben ingewonnen [1 van de ambtenaar aangewezen door de Regering]1.
  De aanplanting met kerstbomen binnen negen jaar na het vertrek van de pachter is geen persoonlijke exploitatie tenzij de genothebber van de terugneming reeds een tuinbouwbedrijf exploiteert en de vrederechter vrijstelling van dit verbod verleent na het advies te hebben ingewonnen [1 van de ambtenaar aangewezen door de Regering]1.
  Geen persoonlijke exploitatie is de verkoop van gras of van te velde staande oogst ingeval de genothebbers van de terugneming gedurende negen jaar na het vertrek van de pachter niet voor het gewone teelt- en onderhoudswerk zorgen, noch het in bewaring nemen van dieren gedurende dezelfde periode van negen jaar.
  
Art. 10 _REGION_WALLONNE.
   <L 1988-11-07/43, art. 9, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Ne constitue pas une exploitation personnelle la plantation sur le bien loué par les bénéficiaires de la reprise au cours des neufs ans qui suivent le départ du preneur, de conifères, d'essences feuillues ou de taillis, à moins qu'il ne s'agisse d'horticulture ou de plantations nécessaires à la conservation du bien. Le juge de paix peut accorder dispense de cette interdiction après avis [1 du fonctionnaire désigné par le Gouvernement]1.
  La plantation de sapins de Noël au cours des neuf années qui suivent le départ du preneur, ne constitue pas une exploitation personnelle sauf si le bénéficiaire de la reprise exploite déjà une exploitation horticole et que le juge de paix accorde dispense de cette interdiction après avis [1 du fonctionnaire désigné par le Gouvernement]1.
  Ne constituent pas une exploitation personnelle, la vente d'herbes ou de récolte sur pied au cas où les bénéficiaires de la reprise au cours des neuf ans qui suivent le départ du preneur, ne se chargent pas des travaux ordinaires de culture et d'entretien, ni la prise en pension de bétail au cours de la même période de neuf ans.
  
Art. 10bis_WAALS_GEWEST.   [1 Voor de toepassing van deze afdeling wordt de exploitatie als vennoot zaakvoerder van een VOFLO, als commanditaire vennoot van een CommVLO, als bestuurder van een BVLO of als bestuurder van een CVLO gelijkgesteld met een persoonlijke uitbating. Deze regel is zowel op de pachter als op de verpachter van toepassing, wier rechten en verplichten volledig behouden blijven.
   In geval van inbreng van de eigendom, van het gebruiksrecht of van het genotsrecht van het verpachte goed in een VOFLO, in een CommVLO, in een BVLO of in een CVLO, kan die vennootschap die opzegging enkel geven als de verpachter-inbrenger, diens echtgenoot (-genote), zijn wettelijk samenwonende, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of die van zijn of haar echtgenoot (-genote) of van zijn of haar wettelijk samenwonende als naar gelang het geval het statuut bezitten van vennoot-zaakvoerder, commanditaire vennoot of bestuurder in de vennootschap.]1

  
Art. 10bis _REGION_WALLONNE.
  [1 Pour l'application de la présente section, l'exploitation à titre d'associé gérant d'une SNCEA, d'associé commandité d'une SCommEA, d'administrateur d'une SRLEA ou d'administrateur d'une SCEA, est assimilée à l'exploitation personnelle. Cette règle s'applique tant au preneur qu'au bailleur, dont les droits et obligations subsistent intégralement.
   En cas d'apport de la propriété, du droit d'usage ou du droit de jouissance du bien loué par le bailleur dans une SNCEA, une SCommEA, d'une SRLEA ou d'une SCEA, cette société ne peut donner le congé que si le bailleur-apporteur, son conjoint, son cohabitant légal, ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint ou ceux de son cohabitant légal, ont, selon le cas, le statut d'associé gérant, d'associé commandité ou d'administrateur dans la société.]1

  
Art. 11. <W 1988-11-07/43, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  1. In gevallen als bedoeld in de artikelen 6 en 7, 9° en 10°, kan aan de pachter slechts opzegging worden gedaan met een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden. Deze termijn wordt verlengd om de pachter de tijd te geven de wassende vruchten te oogsten.
  2. In gevallen als bedoeld in artikel 7, 1° tot 8°, kan aan de pachter slechts opzegging worden gedaan met een opzeggingstermijn van ten minste twee jaar en ten hoogste vier jaar.
  3. In gevallen als bedoeld in artikel 8, §§ 1 en 2, kan aan de pachter slechts opzegging worden gedaan met een opzeggingstermijn van ten minste drie jaar en ten hoogste vier jaar.
  4. In het geval als bedoeld in artikel 8bis, kan aan de pachter slechts opzegging worden gedaan met een opzeggingstermijn van ten minste een jaar en ten hoogste vier jaar.
Art. 11. <L 1988-11-07/43, art. 10, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  1. Dans les cas visés aux articles 6 et 7, 9° et 10°, le congé ne peut être donné au preneur qu'avec un préavis minimum de trois mois. Ce délai sera prolongé pour permettre au preneur d'enlever la récolte croissante.
  2. Dans les cas visés à l'article 7, 1° à 8°, le congé ne peut être donné au preneur qu'avec un préavis de deux ans au moins et de quatre ans au plus.
  3. Dans les cas visés à l'article 8, §§ 1er et 2, le congé ne peut être donné au preneur qu'avec un préavis de trois ans au moins et de quatre ans au plus.
  4. Dans le cas visé à l'article 8bis, le congé ne peut être donné au preneur qu'avec un préavis d'un an au moins et de quatre ans au plus.
Art. 11_WAALS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  1. In gevallen als bedoeld in de artikelen 6 en 7, 9° en 10°, kan aan de pachter slechts opzegging worden gedaan met een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden. [1 Deze termijn wordt verlengd om de pachter de tijd te geven de wassende vruchten te oogsten]1.
  [1 1/1. In het geval bedoeld in artikel 6, § 4, wordt van de opzegging kennis aan de pachter gegeven minstens zes maanden voor de verkoop.]1
  2. In gevallen als bedoeld in artikel 7, 1° tot 8°, kan aan de pachter slechts opzegging worden gedaan met een opzeggingstermijn van ten minste twee jaar en ten hoogste vier jaar.
  3. In gevallen als bedoeld in artikel 8, §§ 1 en 2, kan aan de pachter slechts opzegging worden gedaan met een opzeggingstermijn van ten minste drie jaar en ten hoogste vier jaar.
  [1 3/1. In het geval van artikel 8, § 4, wordt de pacht beëindigd mits een opzegging waarvan door één van beide partijen kennis wordt gegeven minstens zes maanden voor verstrijken van de overeengekomen duurtijd. De pacht wordt verlengd om de pachter de tijd te geven de wassende vruchten te oogsten.]1
  4. In het geval als bedoeld in artikel 8bis, kan aan de pachter slechts opzegging worden gedaan met een opzeggingstermijn van ten minste een jaar en ten hoogste vier jaar.
  [1 5. In het geval van een stilzwijgende verlenging jaar per jaar wordt de opzegging aan de pachter gegeven met een opzegging van zes maanden om de pachter zijn wassende vruchten te laten weghalen.]1
  
Art. 11 _REGION_WALLONNE.
   <L 1988-11-07/43, art. 10, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  1. Dans les cas visés aux articles 6 et 7, 9° et 10°, le congé ne peut être donné au preneur qu'avec un préavis minimum de trois mois. [1 Le bail est prolongé pour permettre au preneur d'enlever la récolte croissante.]1.
  [1 1/1. Dans le cas visé à l'article 6, § 4, le congé est notifié au preneur au moins six mois avant la vente.]1
  2. Dans les cas visés à l'article 7, 1° à 8°, le congé ne peut être donné au preneur qu'avec un préavis de deux ans au moins et de quatre ans au plus.
  3. Dans les cas visés à l'article 8, §§ 1er et 2, le congé ne peut être donné au preneur qu'avec un préavis de trois ans au moins et de quatre ans au plus.
  [1 3/1. Dans le cas de l'article 8, § 4, le bail prend fin moyennant un congé notifié par l'une ou l'autre des parties au moins six mois avant l'expiration de la durée convenue. Le bail est prolongé pour permettre au preneur d'enlever la récolte croissante.]1
  4. Dans le cas visé à l'article 8bis, le congé ne peut être donné au preneur qu'avec un préavis d'un an au moins et de quatre ans au plus.
  [1 5. Dans les cas d'une tacite reconduction d'année en année, le congé est donné au preneur avec un préavis de six mois, le bail étant prolongé pour permettre au preneur d'enlever la récolte croissante.]1
  
Art. 11bis. <W 23-11-1978, art. 1> Onverminderd de bepalingen van artikel 14 kan degene die door ruil eigenaar-verpachter is geworden, geen opzegging doen om zelf het verpachte goed te exploiteren of de exploitatie ervan over te dragen aan zijn echtgenoot, aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot, tijdens de pachtperiode die loopt op het ogenblik van het verlijden van de authentieke akte. In de daaropvolgende periode kan hij slechts opzegging doen met een opzeggingstermijn van ten minste zes jaar. De artikelen 7, 1°, en 8 zijn van overeenkomstige toepassing op deze opzegging.
Art. 11bis. <L 23-11-1978, art. 1> Sans préjudice des dispositions de l'article 14, celui qui est devenu propriétaire-bailleur par suite d'échange, ne peut pas donner congé pour exploiter lui-même le bien loué ou pour en céder l'exploitation à son conjoint, ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint, pendant la période de bail qui est en cours au moment de la passation de l'acte authentique. Dans la période suivante, il ne peut donner congé qu'avec un préavis d'au moins six ans. Les articles 7, 1°, et 8 s'appliquent par analogie à ce congé.
Art. 11bis_WAALS_GEWEST.    <W 23-11-1978, art. 1> Onverminderd de bepalingen van artikel 14 kan degene die door ruil eigenaar-verpachter is geworden, geen opzegging doen om zelf het verpachte goed te exploiteren of de exploitatie ervan over te dragen aan zijn echtgenoot [1 , aan zijn wettelijk samenwonende]1, aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot [1 of zijn wettelijk samenwonende]1, tijdens de pachtperiode die loopt op het ogenblik van het verlijden van de authentieke akte. In de daaropvolgende periode kan hij slechts opzegging doen met een opzeggingstermijn van ten minste zes jaar. De artikelen 7, 1°, en 8 zijn van overeenkomstige toepassing op deze opzegging.
  
Art. 11bis _REGION_WALLONNE.
   <L 23-11-1978, art. 1> Sans préjudice des dispositions de l'article 14, celui qui est devenu propriétaire-bailleur par suite d'échange, ne peut pas donner congé pour exploiter lui-même le bien loué ou pour en céder l'exploitation à son conjoint [1 , à son cohabitant légal]1, ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint [1 ou de son cohabitant légal]1, pendant la période de bail qui est en cours au moment de la passation de l'acte authentique. Dans la période suivante, il ne peut donner congé qu'avec un préavis d'au moins six ans. Les articles 7, 1°, et 8 s'appliquent par analogie à ce congé.
  
Art. 12. <W 1988-11-07/43, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  1. Op straffe van nietigheid moeten in de opzegging duidelijk de juiste reden of redenen opgegeven worden waarom zij wordt gedaan. Ook moet daarin worden vermeld dat de verpachter bij gebreke van een hem binnen dertig dagen na verzending van de opzegging betekende schriftelijke instemming, de geldigverklaring ervan voor de vrederechter zal vorderen.
  In de opzegging moet, op straffe van nietigheid, de naam, de voornaam, het beroep, de geboortedatum, de burgerlijke stand en het adres van de aanstaande exploitanten vermeld worden.
  2. Indien de opzegging berust op redenen bepaald in de artikelen 6, § 1, 1° tot 4°, en 7, 10°, kan de opzegging slechts geldig worden verklaard onder overlegging van een eensluidend verklaard afschrift van de door het bevoegde bestuur verleende bouwvergunning.
  Indien de bouwvergunning in geval van een verkaveling niet kan worden overgelegd omdat vooraf wegenwerken moeten worden uitgevoerd, kan de rechter de opzegging geldig verklaren onder overlegging van een eensluidend verklaard afschrift van de verkavelingsvergunning, mits bij dat afschrift een verklaring van het gemeentebestuur is gevoegd waaruit blijkt dat de bouwvergunning afgegeven zal kunnen worden zodra de bedoelde werken zijn uitgevoerd.
  3. Indien verscheidene pachters het goed gemeenschappelijk pachten, moet van de opzegging kennis gegeven worden aan al degenen die het goed exploiteren. Weet de verpachter niet wie het goed exploiteert, dan mag hij als exploitant beschouwen degenen die de laatste pacht hebben betaald of, bij gebreke van betaling, de pachter of de pachters die hun woonplaats hebben in de zetel van het bedrijf.
  Indien de verpachter bij het overlijden van de pachter niet weet welke erfgenaam of erfgenamen de exploitatie van het verpachte goed voortzetten, mag hij als zodanig beschouwen degene of degenen van de erfgenamen of rechtverkrijgenden die de laatste pacht hebben betaald of, bij gebreke van betaling, de erfgenamen of rechtverkrijgenden die hun woonplaats hebben in de zetel van het bedrijf van de overleden pachter.
  4. De opzegging waarin de pachter niet schriftelijk heeft berust, vervalt indien de verpachter niet binnen drie maanden na de opzegging om de geldigverklaring ervan heeft verzocht.
  5. Indien reeds in de loop van de opzeggingstermijn blijkt dat het motief bestaande in de persoonlijke exploitatie om een gewichtige reden niet kan worden waargemaakt, kan de pachter de ongeldigverklaring van de opzegging voor de vrederechter vorderen. In dat geval wordt de pacht voortgezet alsof er geen opzegging is betekend.
  6. Bij het verzoek tot geldigverklaring van de opzegging, gaat de rechter na of de opzeggingsredenen ernstig en gegrond zijn en met name of uit alle omstandigheden van de zaak blijkt dat de verpachter de als opzeggingsredenen bekend gemaakte voornemens ten uitvoer zal brengen.
  Daarenboven, wanneer de pachter zijn hoofdberoep in de landbouw heeft, kan de opzegging voor persoonlijke exploitatie door de rechter slechts geldig worden verklaard indien het exploiteren van het landbouwbedrijf, waarin de betrokken landeigendommen zullen worden geëxploiteerd, een overwegend deel van de beroepsactiviteit (van degene of degenen die volgens de opzegging de landbouwexploitatie moeten voortzetten en bovendien, indien zij rechtspersonen zijn, degene of degenen die als bestuurder of als zaakvoerder de leiding hebben van de activiteit) zal uitmaken. <W 2003-05-03/57, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 10-07-2003>
  In geval van betwisting over het ernstig karakter van het voorgenoemde eigen gebruik, moet de verpachter preciseren hoe degene of degenen die in de opzegging als aanstaande exploitant is of zijn aangewezen, de persoonlijke werkelijke en voortgezette exploitatie zullen uitvoeren en bewijzen dat zij daartoe in staat zijn, alsmede dat zij aan de in artikel 9 gestelde voorwaarden voldoen.
  7. Wanneer de pachter zijn hoofdberoep in de landbouw heeft, kan de rechter weigeren de opzegging geldig te verklaren, wanneer de totale geëxploiteerde oppervlakte van het landbouwbedrijf van de aanstaande exploitant boven de door de Koning bepaalde maximale oppervlakte komt te liggen.
  Hetzelfde geldt, bij iedere verdere uitbreiding wanneer het bedrijf van de toekomstige exploitant zich reeds uitstrekt over een grotere oppervlakte dan de maximale oppervlakte.
  De Koning stelt bij in Ministerraad overlegd besluit de maximale rendabiliteitsoppervlakten vast op voorstel van de bevoegde provinciale landbouwkamer en op eensluidend advies van de Nationale Landbouwraad.
  Deze oppervlakten worden ten minste om de vijf jaar herzien.
  Zij worden binnen elke provincie vastgesteld volgens de landbouwstreken, zoals die bepaald zijn in het koninklijk besluit van 24 februari 1951 houdende grensbepaling van de landbouwstreken van het Rijk.
  Wanneer een landbouwexploitant een verpachte grond verkrijgt om deze persoonlijk te exploiteren, zijn de oppervlaktevoorwaarden die gelden bij een eventuele opzegging, die welke van kracht waren bij de verkrijging.
  8. Is de opzegging met toepassing van het bepaalde in 4 vervallen of is zij niet geldig verklaard, dan kan om geen enkele reden een nieuwe opzegging worden gedaan vóór er ten minste één jaar is verstreken na de kennisgeving van de opzegging die vervallen is of onregelmatig is verklaard naar de vorm. Die termijn is drie jaar indien de rechter de geldigverklaring van de opzegging heeft geweigerd omdat de opgegeven reden ongegrond was.
  Een opzegging die naar de vorm onregelmatig verklaard zou moeten worden, kan door de rechter toch geldig worden verklaard indien de betrokken onregelmatigheid geen twijfel kan doen rijzen over de aard of de ernst van de opzegging door de pachter, noch over de identiteit van de persoon in wiens voordeel de opzegging wordt verricht.
  9. De opzegging die door de rechter geldig is verklaard of waarin de pachter schriftelijk heeft berust, wordt als niet bestaande beschouwd, indien de pachter in het bezit van het gepachte goed blijft en wordt gelaten.
Art. 12. <L 1988-11-07/43, art. 11, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  1. Le congé doit, à peine de nullité, indiquer clairement le ou les motifs précis pour lesquels il est donné. Il doit également contenir l'indication qu'à défaut d'acquiescement notifié par écrit au bailleur dans un délai de trente jours à dater de l'envoi, celui-ci en poursuivra la validation devant le juge de paix.
  Le congé doit, à peine de nullité, indiquer le nom, le prénom, la profession, la date de naissance, l'état civil et l'adresse des personnes indiquées comme devant assurer l'exploitation.
  2. Si le congé est basé sur des motifs visés aux articles 6, § 1er, 1° à 4° inclus, et 7, 10°. Le congé ne pourra être validé que sur production d'une copie certifiée conforme du permis de bâtir accordé par l'administration compétente.
  Si, dans le cas d'un lotissement, le permis de bâtir ne peut être produit en raison du fait que des travaux de voirie doivent être exécutés au préalable, le juge pourra valider le congé sur production d'une copie certifiée conforme du permis de lotir pour autant qu'à cette copie soit jointe une déclaration de l'administration communale d'où il résulte que le permis de bâtir pourra être délivré dès que ces travaux seront exécutés.
  3. Si le bien est loué en commun par plusieurs preneurs, la notification du congé doit être adressée à tous ceux qui exploitent le bien. Si le bailleur ignore l'identité des exploitants, il pourra considérer comme tels ceux qui ont payé le dernier fermage ou, à défaut de pareil paiement, celui ou ceux des preneurs qui sont domiciliés au siège de l'exploitation.
  Si, au décès du preneur, le bailleur ignore l'identité de celui ou de ceux des héritiers qui continuent l'exploitation du bien loué, il pourra considérer comme tels celui ou ceux des héritiers ou ayants droit qui ont payé le dernier fermage ou, à défaut de pareil paiement, les héritiers ou ayants droit domiciliés au siège de l'exploitation du défunt.
  4. Est caduc le congé auquel le preneur n'a pas acquiescé par écrit, si, dans les trois mois à dater du congé, celui-ci n'a pas fait l'objet de la part du bailleur d'une demande en validation.
  5. S'il appert, en cours de durée du préavis, que le motif consistant en l'exploitation personnelle ne pourra être réalisé, par suite de motif grave, le preneur peut poursuivre l'invalidation du congé devant le juge de paix. Dans ce cas, le bail se poursuivra comme si le congé n'avait pas été notifié.
  6. Lors de la demande en validation du congé, le juge apprécie si les motifs du congé sont sérieux et fondés et notamment s'il appert des circonstances de la cause que le bailleur mettra à exécution les intentions énoncées comme motifs de congé.
  En outre, quand le preneur exerce la profession agricole à titre principal, le juge ne pourra valider le congé en vue de l'exploitation personnelle que si l'exploitation de l'entreprise agricole dans laquelle les biens ruraux en question seront exploités, constituera une partie prépondérante de l'activité professionnelle (de la personne ou des personnes indiquées dans le congé devant assurer l'exploitation et, en outre, s'il s'agit de personnes morales, la ou les personnes qui dirigent l'activité en qualité d'administrateur ou de gérant). <L 2003-05-03/57, art. 3, 004; En vigueur : 10-07-2003>
  En cas de contestation sur le caractère sincère de l'exploitation personnelle, il appartiendra au bailleur de préciser comment la personne ou les personnes indiquées dans le congé comme devant assurer cette exploitation entendent le faire de façon personnelle, effective et continue et de prouver qu'elles sont en mesure de le faire et qu'elles répondent aux conditions prévues à l'article 9.
  7. Quand le preneur exerce la profession agricole à titre principal le juge peut refuser de valider le congé lorsque celui-ci a pour conséquence de porter la superficie totale exploitée de l'entreprise agricole du futur exploitant au-delà de la superficie maximale fixée par le Roi.
  Il en est de même pour toute extension supplémentaire, lorsque l'entreprise du futur exploitant s'étend déjà sur une superficie supérieure à la superficie maximale.
  Le Roi fixe par arrêté délibéré en Conseil des Ministres les superficies maximales de rentabilité sur proposition de la chambre provinciale d'agriculture compétente et sur avis conforme du Conseil national de l'agriculture.
  Ces superficies sont revues au moins tous les cinq ans.
  Elles sont fixées au sein de chaque province selon les régions agricoles telles que celles-ci sont déterminees par l'arrêté royal du 24 fevrier 1951 fixant la délimitation des régions agricoles.
  Lorsqu'un exploitant agricole acquiert une terre donnée à bail en vue d'en réaliser l'exploitation personnelle, les conditions de superficie applicable à un congé éventuel, sont celles existant à l'acquisition.
  8. Si, en application de la disposition prévue au 4, un congé est devenu caduc ou s'il n'a pas été validé, un nouveau congé ne peut être donné pour quelque motif que ce soit avant un an au moins à dater de la notification du congé caduc ou du congé déclaré irrégulier en la forme. Ce délai est porté à trois ans si la validation du congé est refusée par le juge pour manque de fondement du motif invoqué.
  le congé qui devrait être déclaré irrégulier en la forme peut néanmoins être validé par le juge si l'irrégularité constatée ne peut pas mettre en cause la nature ni le sérieux du congé ni l'identité de la personne en faveur de laquelle le congé est donné.
  9. Le congé auquel le preneur a acquiescé par écrit ou qui a été validé par le juge, est considére comme non existant lorsque le preneur reste et est laissé en possession du bien loué.
Art. 12_WAALS_GEWEST.   [1 § 1. Op straffe van nietigheid wordt de opzegging, uitgezonderd de opzegging bedoeld in artikel 11, 3/1, overgemaakt met inachtneming van de vorm bedoeld in artikel 57 en met duidelijke opgave van:
   1° de nauwkeurige reden(en) waarom deze opzegging gegeven wordt;
   2° in geval van overname voor persoonlijke exploitatie, de identiteit van de personen die worden aangewezen als zij die exploitatie op zich zullen nemen, namelijk:
   a) voor de natuurlijke personen, hun naam, voornaam, woonst, geboortedatum en -plaats, burgerlijke stand, hun identificatienummer in het Rijksregister of in het BIS-register van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en, indien gekend, het producentennummer en het ondernemingsnummer bedoeld in artikel III.17 van het Wetboek van economisch recht;
   b) voor de rechtspersonen, indien gekend, hun benaming, hun maatschappelijke zetel, hun producentennummer en hun ondernemingsnummer bedoeld in artikel III.17 van het Wetboek van economisch recht, evenals de identiteit van de personen die gemachtigd zijn om ze te vertegenwoordigen;
   3° een vermelding, in de zending die van de opzegging kennis geeft, van de procedure die gevolgd dient te worden om de opzegging te betwisten.
   § 2. Als de opzegging berust op redenen als bedoeld in de artikelen 6, § 1, 1° tot en met 4°, en 7, 10°, dient een voor eensluidend verklaard afschrift van de bebouwingsvergunning bij de opzegging te worden gevoegd, op straffe van nietigheid ervan.
   Als de bebouwingsvergunning, in het geval van een verkaveling, niet kan worden overgelegd omdat er vooraf wegenwerken uitgevoerd dienen te worden, moet een voor eensluidend verklaard afschrift van de bebouwingsvergunning bijgevoegd worden voor zover bij genoemd afschrift een verklaring van het gemeentebestuur gevoegd wordt waaruit blijkt dat de bebouwingsvergunning verstrekt zal kunnen worden zodra genoemde werken zijn uitgevoerd.
   § 3. Indien verscheidene pachters het goed gemeenschappelijk pachten, moet van de opzegging kennis gegeven worden aan al degenen die het goed exploiteren. Weet de verpachter niet wie het goed exploiteert, dan mag hij als exploitant beschouwen degenen die de laatste pacht hebben betaald of, bij gebreke van betaling, de pachter of de pachters die hun woonplaats hebben in de zetel van het bedrijf.
   Indien de verpachter bij het overlijden van de pachter niet weet welke erfgenaam of erfgenamen de exploitatie van het verpachte goed voortzetten, mag hij als zodanig beschouwen degene of degenen van de erfgenamen of rechtverkrijgenden die de laatste pacht hebben betaald of, bij gebreke van betaling, de erfgenamen of rechtverkrijgenden die hun woonplaats hebben in de zetel van het bedrijf van de overleden pachter.
   § 4. De opzegging gegeven door de verpachter met inachtneming van de vorm en de termijn bedoeld in deze afdeling, en die door de pachter niet is betwist, is geldig.
   De pachter kan de opzegging betwisten, daaronder inbegrepen de aangevoerde redenen, door de zaak aanhangig te maken bij de vrederechter binnen de drie maanden van de kennisgeving van de opzegging.
   § 5. Indien reeds in de loop van de opzeggingstermijn blijkt dat het motief bestaande in de persoonlijke exploitatie om een gewichtige reden niet kan worden waargemaakt, kan de pachter de ongeldigverklaring van de opzegging voor de vrederechter vorderen. In dat geval wordt de pacht voortgezet alsof er geen opzegging is betekend.
   § 6. Bij het verzoek tot geldigverklaring van de opzegging, gaat de rechter na of de opzeggingsredenen ernstig en gegrond zijn en met name of uit alle omstandigheden van de zaak blijkt dat de verpachter de als opzeggingsredenen bekend gemaakte voornemens ten uitvoer zal brengen.
   Daarenboven, wanneer de pachter zijn hoofdberoep in de landbouw heeft, kan de opzegging voor persoonlijke exploitatie door de rechter slechts geldig worden verklaard indien het exploiteren van het landbouwbedrijf, waarin de betrokken landeigendommen zullen worden geëxploiteerd, een overwegend deel van de beroepsactiviteit (van degene of degenen die volgens de opzegging de landbouwexploitatie moeten voortzetten en bovendien, indien zij rechtspersonen zijn, degene of degenen die als bestuurder of als zaakvoerder de leiding hebben van de activiteit) zal uitmaken.
   In geval van betwisting over het ernstig karakter van het voorgenoemde eigen gebruik, moet de verpachter preciseren hoe degene of degenen die in de opzegging als aanstaande exploitant is of zijn aangewezen, de persoonlijke werkelijke en voortgezette exploitatie zullen uitvoeren en bewijzen dat zij daartoe in staat zijn, alsmede dat zij aan de in artikel 9 gestelde voorwaarden voldoen.
   § 7. Wanneer de pachter zijn hoofdberoep in de landbouw heeft, kan de rechter weigeren de opzegging geldig te verklaren, wanneer de totale geëxploiteerde oppervlakte van het landbouwbedrijf:
   1° van de aanstaande exploitant boven de door de Regering bepaalde maximale oppervlakte komt te liggen;
   2° de huidige exploitant onder de rendabele minimumoppervlakte, vastgesteld door de Regering, blijft.
   Lid 1 is van toepassing voor iedere bijkomende uitbreiding:
   1° wanneer de onderneming van de aanstaande exploitant zich reeds over een grotere oppervlakte dan de maximumoppervlakte uitstrekt;
   2° wanneer de onderneming van de huidige exploitant, ten gevolge van die uitbreiding, onder de rendabele minimumoppervlakte komt te liggen.
   De Regering stelt bij besluit de rendabele minimum- en maximumoppervlaktes vast.
   Deze oppervlaktes worden minstens om de vijf jaar herzien. De rendabele minimum- en maximumoppervlaktes blijven van toepassing tot de inwerkingtreding van het nieuwe besluit.
   Deze oppervlaktes worden voor elke landbouwstreek zodanig vastgesteld dat zij op grond van artikel 2, § 1, lid 2, van het decreet van 20 oktober 2016 tot beperking van de pachtprijzen en, in voorkomend geval, voor iedere provincie binnen in elke landbouwstreek worden bepaald.
   Wanneer een landbouwer een in pacht gegeven grond verwerft voor eigen gebruik, zijn de oppervlaktevoorwaarden, die van toepassing zijn op een eventuele opzegging, de voorwaarden die bij de verkrijging ervan bestaan.
   De Regering kan de procedure en de nadere regels voor de vaststelling van de rendabele minimum- en maximumoppervlaktes nader bepalen.
   Wanneer een landbouwer een in pacht gegeven grond verwerft voor eigen gebruik, zijn de oppervlaktevoorwaarden, die van toepassing zijn op een eventuele opzegging, de voorwaarden die bij de verkrijging ervan bestaan.
   § 8. Is de opzegging met toepassing van het bepaalde in 4 onregelmatig of ongegrond verklaard, dan kan om geen enkele reden een nieuwe opzegging worden gedaan vóór er ten minste één jaar is verstreken na de kennisgeving van de opzegging die onregelmatig is verklaard naar de vorm Die termijn is drie jaar indien de rechter de geldigverklaring van de opzegging heeft geweigerd omdat de opgegeven reden ongegrond was.
   Een opzegging die naar de vorm onregelmatig verklaard zou moeten worden, kan door de rechter toch geldig worden verklaard indien de betrokken onregelmatigheid geen twijfel kan doen rijzen over de aard of de ernst van de opzegging door de pachter, noch over de identiteit van de persoon in wiens voordeel de opzegging wordt verricht.
   § 9. De opzegging die door de rechter geldig is verklaard of waarin de pachter schriftelijk heeft berust, wordt als niet bestaande beschouwd, indien de pachter in het bezit van het gepachte goed blijft en wordt gelaten.]1

  
Art. 12 _REGION_WALLONNE.
  [1 § 1er. A peine de nullité, le congé, à l'exception de celui visé à l'article 11, 3/1, est transmis suivant les formes prévues à l'article 57 et indique clairement :
   1° le ou les motifs précis pour lesquels il est donné;
   2° en cas de reprise pour exploitation personnelle, l'identité des personnes indiquées comme devant assurer l'exploitation, à savoir :
   a) pour les personnes physiques, leurs nom, prénom, domicile, date et lieu de naissance, état civil, leur numéro d'identification dans le registre national ou dans le registre bis de la Banque-Carrefour de la sécurité sociale et, s'ils sont connus, le numéro de producteur et le numéro d'entreprise visé à l'article III.17 du Code de droit économique;
   b) pour les personnes morales, s'ils sont connus, leur dénomination sociale, leur siège social, leur numéro de producteur et leur numéro d'entreprise visé à l'article III.17 du Code de droit économique, ainsi que l'identité des personnes habilitées à les représenter;
   3° une mention relative à la procédure à suivre pour contester le congé dans l'envoi notifiant ce dernier.
   § 2. Si le congé est basé sur des motifs visés aux articles 6, § 1er, 1° à 4° inclus, et 7, 10°, une copie certifiée conforme du permis d'urbanisation devra être jointe au congé à peine de nullité de celui-ci.
   Si, dans le cas d'un lotissement, le permis d'urbanisation ne peut être produit en raison du fait que des travaux de voirie doivent être exécutés au préalable, une copie certifiée conforme du permis d'urbanisation devra être jointe pour autant qu'à cette copie soit jointe une déclaration de l'administration communale d'où il résulte que le permis d'urbanisme pourra être délivré dès que ces travaux seront exécutés.
   § 3. Si le bien est loué en commun par plusieurs preneurs, la notification du congé doit être adressée à tous ceux qui exploitent le bien. Si le bailleur ignore l'identité des exploitants, il pourra considérer comme tels ceux qui ont payé le dernier fermage ou, à défaut de pareil paiement, celui ou ceux des preneurs qui sont domiciliés au siège de l'exploitation.
   Si, au décès du preneur, le bailleur ignore l'identité de celui ou de ceux des héritiers qui continuent l'exploitation du bien loué, il pourra considérer comme tels celui ou ceux des héritiers ou ayants droit qui ont payé le dernier fermage ou, à défaut de pareil paiement, les héritiers ou ayants droit domiciliés au siège de l'exploitation du défunt.
   § 4. Le congé donné par le bailleur dans les formes et délais prévus à la présente section et qui n'a pas été contesté par le preneur est valable.
   Le preneur peut contester le congé en ce compris les motifs invoqués en saisissant le juge de paix dans les trois mois de la notification du congé.
   § 5. S'il appert, en cours de durée du préavis, que le motif consistant en l'exploitation personnelle ne pourra être réalisé, par suite de motif grave, le preneur peut poursuivre l'annulation du congé devant le juge de paix. Dans ce cas, le bail se poursuivra comme si le congé n'avait pas été notifié.
   § 6. Lorsqu'il est saisi de la contestation, le juge apprécie si le motif de congé est sérieux et fondé et notamment s'il appert des circonstances de la cause que le bailleur mettra à exécution les intentions énoncées comme motifs de congé.
   En outre, quand le preneur exerce la profession agricole à titre principal, le juge ne pourra confirmer le congé en vue de l'exploitation personnelle que si l'exploitation de l'entreprise agricole dans laquelle les biens ruraux en question seront exploités, constituera une partie prépondérante de l'activité professionnelle (de la personne ou des personnes indiquées dans le congé devant assurer l'exploitation et, en outre, s'il s'agit de personnes morales, la ou les personnes qui dirigent l'activité en qualité d'administrateur ou de gérant).
   En cas de contestation sur le caractère sincère de l'exploitation personnelle, il appartiendra au bailleur de préciser comment la personne ou les personnes indiquées dans le congé comme devant assurer cette exploitation entendent le faire de façon personnelle, effective et continue et de prouver qu'elles sont en mesure de le faire et qu'elles répondent aux conditions prévues à l'article 9.
   § 7. Quand le preneur exerce la profession agricole à titre principal le juge peut refuser le congé lorsque celui-ci a pour conséquence de porter la superficie totale exploitée de l'entreprise agricole :
   1° du futur exploitant au-delà de la superficie maximale fixée par le Gouvernement;
   2° de l'exploitant actuel en-dessous de la superficie minimale de rentabilité fixée par le Gouvernement.
   L'alinéa 1er est applicable pour toute extension supplémentaire :
   1° lorsque l'entreprise du futur exploitant s'étend déjà sur une superficie supérieure à la superficie maximale;
   2° lorsque l'entreprise de l'exploitant actuel passe en dessous de la superficie minimale de rentabilité suite à cette extension.
   Le Gouvernement fixe par arrêté les superficies minimales et maximales de rentabilité.
   Ces superficies sont revues au moins tous les cinq ans. Les superficies minimales et maximales de rentabilité restent d'application jusqu'à l'entrée en vigueur du nouvel arrêté.
   Ces superficies sont fixées pour chaque région agricole telles que celles-ci sont déterminées sur base de l'article 2, § 1er, alinéa 2, du décret du 20 octobre 2016 limitant les fermages et le cas échéant, pour chaque province à l'intérieur de chaque région agricole.
   Lorsqu'un exploitant agricole acquiert une terre donnée à bail en vue d'en réaliser l'exploitation personnelle, les conditions de superficie applicables à un congé éventuel sont celles existant à l'acquisition.
   Le Gouvernement peut préciser la procédure et les modalités pour la fixation des superficies minimale et maximales de rentabilité.
   Lorsqu'un exploitant agricole acquiert une terre donnée à bail en vue d'en réaliser l'exploitation personnelle, les conditions de superficie applicable à un congé éventuel, sont celles existant à l'acquisition.
   § 8. Si, en application de la disposition prévue au 4, un congé a été déclaré irrégulier ou non fondé, un nouveau congé ne peut être donné pour quelque motif que ce soit avant un an au moins à dater de l'envoi du congé déclaré irrégulier en la forme. Ce délai est porté à trois ans si la validation du congé est refusée par le juge pour manque de fondement du motif invoqué.
   Le congé qui devrait être déclaré irrégulier en la forme peut néanmoins être validé par le juge si l'irrégularité constatée ne peut pas mettre en cause la nature ni le sérieux du congé ni l'identité de la personne en faveur de laquelle le congé est donné.
   § 9. Le congé est considéré comme non existant lorsque le preneur reste et est laissé en possession du bien loué.]1

  
Art. 12_VLAAMS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  1. Op straffe van nietigheid moeten in de opzegging duidelijk de juiste reden of redenen opgegeven worden waarom zij wordt gedaan. Ook moet daarin worden vermeld dat de verpachter bij gebreke van een hem binnen dertig dagen na verzending van de opzegging betekende schriftelijke instemming, de geldigverklaring ervan voor de vrederechter zal vorderen.
  In de opzegging moet, op straffe van nietigheid, de naam, de voornaam, het beroep, de geboortedatum, de burgerlijke stand en het adres van de aanstaande exploitanten vermeld worden.
  2. Indien de opzegging berust op redenen bepaald in de artikelen 6, § 1, 1° tot 4°, en 7, 10°, kan de opzegging slechts geldig worden verklaard onder overlegging van een eensluidend verklaard afschrift van de door het bevoegde bestuur verleende bouwvergunning.
  Indien de bouwvergunning in geval van een verkaveling niet kan worden overgelegd omdat vooraf wegenwerken moeten worden uitgevoerd, kan de rechter de opzegging geldig verklaren onder overlegging van een eensluidend verklaard afschrift van de verkavelingsvergunning, mits bij dat afschrift een verklaring van het gemeentebestuur is gevoegd waaruit blijkt dat de bouwvergunning afgegeven zal kunnen worden zodra de bedoelde werken zijn uitgevoerd.
  3. Indien verscheidene pachters het goed gemeenschappelijk pachten, moet van de opzegging kennis gegeven worden aan al degenen die het goed exploiteren. Weet de verpachter niet wie het goed exploiteert, dan mag hij als exploitant beschouwen degenen die de laatste pacht hebben betaald of, bij gebreke van betaling, de pachter of de pachters die hun woonplaats hebben in de zetel van het bedrijf.
  Indien de verpachter bij het overlijden van de pachter niet weet welke erfgenaam of erfgenamen de exploitatie van het verpachte goed voortzetten, mag hij als zodanig beschouwen degene of degenen van de erfgenamen of rechtverkrijgenden die de laatste pacht hebben betaald of, bij gebreke van betaling, de erfgenamen of rechtverkrijgenden die hun woonplaats hebben in de zetel van het bedrijf van de overleden pachter.
  4. De opzegging waarin de pachter niet schriftelijk heeft berust, vervalt indien de verpachter niet binnen drie maanden na de opzegging om de geldigverklaring ervan heeft verzocht.
  5. Indien reeds in de loop van de opzeggingstermijn blijkt dat het motief bestaande in de persoonlijke exploitatie om een gewichtige reden niet kan worden waargemaakt, kan de pachter de ongeldigverklaring van de opzegging voor de vrederechter vorderen. In dat geval wordt de pacht voortgezet alsof er geen opzegging is betekend.
  6. Bij het verzoek tot geldigverklaring van de opzegging, gaat de rechter na of de opzeggingsredenen ernstig en gegrond zijn en met name of uit alle omstandigheden van de zaak blijkt dat de verpachter de als opzeggingsredenen bekend gemaakte voornemens ten uitvoer zal brengen.
  Daarenboven, wanneer de pachter zijn hoofdberoep in de landbouw heeft, kan de opzegging voor persoonlijke exploitatie door de rechter slechts geldig worden verklaard indien het exploiteren van het landbouwbedrijf, waarin de betrokken landeigendommen zullen worden geëxploiteerd, een overwegend deel van de beroepsactiviteit (van degene of degenen die volgens de opzegging de landbouwexploitatie moeten voortzetten en bovendien, indien zij rechtspersonen zijn, degene of degenen die als bestuurder of als zaakvoerder de leiding hebben van de activiteit) zal uitmaken. <W 2003-05-03/57, art. 3, 004; Inwerkingtreding : 10-07-2003>
  In geval van betwisting over het ernstig karakter van het voorgenoemde eigen gebruik, moet de verpachter preciseren hoe degene of degenen die in de opzegging als aanstaande exploitant is of zijn aangewezen, de persoonlijke werkelijke en voortgezette exploitatie zullen uitvoeren en bewijzen dat zij daartoe in staat zijn, alsmede dat zij aan de in artikel 9 gestelde voorwaarden voldoen.
  7. Wanneer de pachter zijn hoofdberoep in de landbouw heeft, kan de rechter weigeren de opzegging geldig te verklaren, wanneer de totale geëxploiteerde oppervlakte van het landbouwbedrijf van de aanstaande exploitant boven de door de [1 Vlaamse Regering]1 bepaalde maximale oppervlakte komt te liggen.
  Hetzelfde geldt, bij iedere verdere uitbreiding wanneer het bedrijf van de toekomstige exploitant zich reeds uitstrekt over een grotere oppervlakte dan de maximale oppervlakte.
  [1 De Vlaamse Regering stelt de maximale rentabiliteitsoppervlakten vast.]1
  Deze oppervlakten worden ten minste om de vijf jaar herzien.
  Zij worden binnen elke provincie vastgesteld volgens de landbouwstreken, zoals die bepaald zijn in het koninklijk besluit van 24 februari 1951 houdende grensbepaling van de landbouwstreken van het Rijk.
  Wanneer een landbouwexploitant een verpachte grond verkrijgt om deze persoonlijk te exploiteren, zijn de oppervlaktevoorwaarden die gelden bij een eventuele opzegging, die welke van kracht waren bij de verkrijging.
  [1 De Vlaamse Regering kan de procedure voor de vaststelling van de maximale rentabiliteitsoppervlakten verder uitwerken.]1
  8. Is de opzegging met toepassing van het bepaalde in 4 vervallen of is zij niet geldig verklaard, dan kan om geen enkele reden een nieuwe opzegging worden gedaan vóór er ten minste één jaar is verstreken na de kennisgeving van de opzegging die vervallen is of onregelmatig is verklaard naar de vorm. Die termijn is drie jaar indien de rechter de geldigverklaring van de opzegging heeft geweigerd omdat de opgegeven reden ongegrond was.
  Een opzegging die naar de vorm onregelmatig verklaard zou moeten worden, kan door de rechter toch geldig worden verklaard indien de betrokken onregelmatigheid geen twijfel kan doen rijzen over de aard of de ernst van de opzegging door de pachter, noch over de identiteit van de persoon in wiens voordeel de opzegging wordt verricht.
  9. De opzegging die door de rechter geldig is verklaard of waarin de pachter schriftelijk heeft berust, wordt als niet bestaande beschouwd, indien de pachter in het bezit van het gepachte goed blijft en wordt gelaten.
  
Art. 12 _REGION_FLAMANDE.
   <L 1988-11-07/43, art. 11, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  1. Le congé doit, à peine de nullité, indiquer clairement le ou les motifs précis pour lesquels il est donné. Il doit également contenir l'indication qu'à défaut d'acquiescement notifié par écrit au bailleur dans un délai de trente jours à dater de l'envoi, celui-ci en poursuivra la validation devant le juge de paix.
  Le congé doit, à peine de nullité, indiquer le nom, le prénom, la profession, la date de naissance, l'état civil et l'adresse des personnes indiquées comme devant assurer l'exploitation.
  2. Si le congé est basé sur des motifs visés aux articles 6, § 1er, 1° à 4° inclus, et 7, 10°. Le congé ne pourra être validé que sur production d'une copie certifiée conforme du permis de bâtir accordé par l'administration compétente.
  Si, dans le cas d'un lotissement, le permis de bâtir ne peut être produit en raison du fait que des travaux de voirie doivent être exécutés au préalable, le juge pourra valider le congé sur production d'une copie certifiée conforme du permis de lotir pour autant qu'à cette copie soit jointe une déclaration de l'administration communale d'où il résulte que le permis de bâtir pourra être délivré dès que ces travaux seront exécutés.
  3. Si le bien est loué en commun par plusieurs preneurs, la notification du congé doit être adressée à tous ceux qui exploitent le bien. Si le bailleur ignore l'identité des exploitants, il pourra considérer comme tels ceux qui ont payé le dernier fermage ou, à défaut de pareil paiement, celui ou ceux des preneurs qui sont domiciliés au siège de l'exploitation.
  Si, au décès du preneur, le bailleur ignore l'identité de celui ou de ceux des héritiers qui continuent l'exploitation du bien loué, il pourra considérer comme tels celui ou ceux des héritiers ou ayants droit qui ont payé le dernier fermage ou, à défaut de pareil paiement, les héritiers ou ayants droit domiciliés au siège de l'exploitation du défunt.
  4. Est caduc le congé auquel le preneur n'a pas acquiescé par écrit, si, dans les trois mois à dater du congé, celui-ci n'a pas fait l'objet de la part du bailleur d'une demande en validation.
  5. S'il appert, en cours de durée du préavis, que le motif consistant en l'exploitation personnelle ne pourra être réalisé, par suite de motif grave, le preneur peut poursuivre l'invalidation du congé devant le juge de paix. Dans ce cas, le bail se poursuivra comme si le congé n'avait pas été notifié.
  6. Lors de la demande en validation du congé, le juge apprécie si les motifs du congé sont sérieux et fondés et notamment s'il appert des circonstances de la cause que le bailleur mettra à exécution les intentions énoncées comme motifs de congé.
  En outre, quand le preneur exerce la profession agricole à titre principal, le juge ne pourra valider le congé en vue de l'exploitation personnelle que si l'exploitation de l'entreprise agricole dans laquelle les biens ruraux en question seront exploités, constituera une partie prépondérante de l'activité professionnelle (de la personne ou des personnes indiquées dans le congé devant assurer l'exploitation et, en outre, s'il s'agit de personnes morales, la ou les personnes qui dirigent l'activité en qualité d'administrateur ou de gérant). <L 2003-05-03/57, art. 3, 004; En vigueur : 10-07-2003>
  En cas de contestation sur le caractère sincère de l'exploitation personnelle, il appartiendra au bailleur de préciser comment la personne ou les personnes indiquées dans le congé comme devant assurer cette exploitation entendent le faire de façon personnelle, effective et continue et de prouver qu'elles sont en mesure de le faire et qu'elles répondent aux conditions prévues à l'article 9.
  7. Quand le preneur exerce la profession agricole à titre principal le juge peut refuser de valider le congé lorsque celui-ci a pour conséquence de porter la superficie totale exploitée de l'entreprise agricole du futur exploitant au-delà de la superficie maximale fixée par le [1 Gouvernement flamand]1.
  Il en est de même pour toute extension supplémentaire, lorsque l'entreprise du futur exploitant s'étend déjà sur une superficie supérieure à la superficie maximale.
  [1 Le Gouvernement flamand fixe les superficies maximales de rentabilité.]1
  Ces superficies sont revues au moins tous les cinq ans.
  Elles sont fixées au sein de chaque province selon les régions agricoles telles que celles-ci sont déterminees par l'arrêté royal du 24 fevrier 1951 fixant la délimitation des régions agricoles.
  Lorsqu'un exploitant agricole acquiert une terre donnée à bail en vue d'en réaliser l'exploitation personnelle, les conditions de superficie applicable à un congé éventuel, sont celles existant à l'acquisition.
  [1 Le Gouvernement flamand peut préciser la procédure pour la fixation des superficies maximales de rentabilité.]1
  8. Si, en application de la disposition prévue au 4, un congé est devenu caduc ou s'il n'a pas été validé, un nouveau congé ne peut être donné pour quelque motif que ce soit avant un an au moins à dater de la notification du congé caduc ou du congé déclaré irrégulier en la forme. Ce délai est porté à trois ans si la validation du congé est refusée par le juge pour manque de fondement du motif invoqué.
  le congé qui devrait être déclaré irrégulier en la forme peut néanmoins être validé par le juge si l'irrégularité constatée ne peut pas mettre en cause la nature ni le sérieux du congé ni l'identité de la personne en faveur de laquelle le congé est donné.
  9. Le congé auquel le preneur a acquiescé par écrit ou qui a été validé par le juge, est considére comme non existant lorsque le preneur reste et est laissé en possession du bien loué.
  
Art. 13. <W 1988-11-07/43, art. 12, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  1. De pachter die het pachtgoed ontruimd heeft ingevolge een opzegging voor persoonlijke exploitatie, heeft recht op zijn terugkeer op het pachtgoed met schadevergoeding of desgewenst op schadevergoeding alleen, indien het pachtgoed meer dan zes maanden en minder dan negen jaar na de ontruiming ervan, zonder gewichtige redenen niet geëxploiteerd wordt door degene of degenen die in de opzegging als aanstaande exploitant aangewezen zijn.
  In geval van betwisting, moet het bewijs geleverd worden door degene of degenen in wier voordeel de opzegging is gedaan.
  2. De terugkeer op het pachtgoed met schadevergoeding of de schadevergoeding alleen kan ook worden gevorderd door de pachter die het goed heeft ontruimd ingevolge opzegging om een van de redenen bepaald in de artikelen 6 en 7, 2°, 3°, 4°, 9° en 10°, indien het voornemen dat de verpachter als reden van de opzegging heeft opgegeven, meer dan zes maanden na de ontruiming van het goed, zonder gewichtige reden, geen normale uitvoering heeft gekregen rekening houdend met alle feitelijke omstandigheden.
  In geval van betwisting moet de verpachter bewijzen dat hij bedoeld voornemen ten uitvoer heeft gebracht.
  3. De eis tot terugkeer of tot betaling van schadevergoeding, gegrond op het niet ten uitvoer brengen van het door de verpachter in de opzegging te kennen gegeven voornemen, moet worden ingesteld binnen drie jaar na het verlaten van het verpachte goed.
  De eis die gegrond is op het vroegtijdig beëindigen van het gebruik moet worden ingesteld binnen drie jaar na de beëindiging.
Art. 13. <L 1988-11-07/43, art. 12, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  1. Le preneur qui a évacué les lieux loués à la suite d'un congé donné pour exploitation personnelle a droit à sa réintégration dans les lieux loués avec dommages-intérêts ou, s'il le souhaite, aux dommages-intérêts seuls, si, sans motifs graves, plus de six mois et moins de neuf années après l'évacuation du bien, celui-ci ne se trouve pas exploité par la personne ou les personnes indiquées dans le congé comme devant assurer cette exploitation.
  En cas de contestation, la charge de la preuve incombe à celui ou à ceux en faveur de qui le congé a été donné.
  2. La réintégration dans les lieux loués avec dommages-intérêts ou des dommages-intérêts seuls peuvent aussi être réclamés par le preneur qui a évacué les lieux loués à la suite d'un congé donné pour un des motifs prévus aux articles 6 et 7, 2°, 3°, 4°, 9° et 10°, si, sans motifs graves, l'intention annoncée par le bailleur et en vue de laquelle il a donné congé n'a pas été réalisée normalement, compte tenu de toutes les circonstances de fait, bien que plus de six mois se soient écoulés depuis l'évacuation des lieux.
  En cas de contestation, la charge de la preuve de la réalisation de ladite intention incombe au bailleur.
  3. La demande de réintégration ou de dommages-intérêts basée sur le défaut de réalisation de l'intention annoncee par le bailleur dans le congé, doit être introduite dans les trois ans de l'évacuation du bien loué.
  Celle qui est basée sur la cessation prématurée de l'occupation doit l'être dans les trois ans qui suivent cette cessation.
§ 4. - Opzegging door de pachter en beëindiging in onderlinge overeenstemming.
§ 4. - Du congé donné par le preneur et de la résiliation de commun accord.
Art. 14. Ongeacht de duur van de pacht en ondanks elke andersluidende overeenkomst, kan de pachter te allen tijde een einde aan de pacht maken ingevolge een opzegging met een opzeggingstermijn van ten minste een jaar.
  Partijen kunnen een einde aan de lopende pacht maken op voorwaarde dat hun akkoord wordt vastgesteld bij authentieke akte of bij een verklaring voor de vrederechter afgelegd op diens ondervraging.
Art. 14. Quelle que soit la durée du bail et nonobstant toute convention contraire, le preneur aura toujours la faculté de mettre fin au bail moyennant un congé donné avec préavis d'un an au moins.
  Les parties peuvent mettre fin au bail en cours à condition que leur accord soit constaté par un acte authentique ou par une déclaration faite devant le juge de paix, sur son interpellation.
§ 5. - Vergissingen inzake oppervlakte en gevallen van bezitsaanmatiging.
§ 5. - Des erreurs de superficies et des cas d'usurpation.
Art. 15. Indien in een pachtovereenkomst aan het gepachte goed een kleinere of een grotere omvang wordt toegeschreven dan het werkelijk heeft, wordt de pachtprijs evenredig vermeerderd of verminderd, te rekenen van de eerste vervaldag die volgt op de vordering, behoudens het recht voor de pachter om ontbinding van de pachtovereenkomst te vorderen. De vordering tot vermindering of vermeerdering van de pachtprijs en de vordering tot ontbinding van de pachtovereenkomst zijn alleen dan ontvankelijk, indien het verschil tussen de werkelijke en de in de overeenkomst vermelde omvang ten minste een twintigste bedraagt.
  De vordering is ontvankelijk gedurende de gehele pachttijd.
Art. 15. Si dans un bail à ferme on donne au bien loué une contenance moindre ou plus grande que celle qu'il a réellement, le fermage sera augmenté ou diminué proportionnellement dès la première échéance qui suivra la demande, sauf le droit pour le preneur de demander la résiliation du bail. La demande en diminution ou augmentation de fermage et la demande de résiliation du bail ne seront reçues que si la différence entre la contenance réelle et celle exprimée au contrat est d'un vingtième au moins.
  La demande est recevable pendant toute la durée du bail.
Art. 16. De pachter van een landeigendom is, op straffe van betaling van alle kosten en schadevergoeding, gehouden de eigenaar te verwittigen van de daden van bezitsaanmatiging, die op het erf mochten worden gepleegd.
  Deze verwittiging moet plaatshebben binnen dezelfde termijn als die welke in geval van dagvaarding geregeld is naar de afstand van de plaatsen.
Art. 16. Le preneur d'un bien rural est tenu, sous peine de tous dépens, dommages et intérêts, d'avertir le propriétaire des usurpations qui peuvent être commises sur le fonds.
  Cet avertissement doit être donné dans le même délai que celui qui est réglé en cas d'assignation suivant la distance des lieux.
§ 6. - Pachtprijs en andere geldelijke lasten.
§ 6. - Du fermage et des autres charges financières.
Art. 17. 1. Bij het verstrijken van elke driejarige periode kunnen pachter en verpachter beiden bij de vrederechter herziening vorderen van de schriftelijk bedongen of door de vrederechter vastgestelde pachtprijs, op grond van de rentabiliteit van het pachtgoed tijdens de afgelopen driejarige periode.
  2. Onder rentabiliteit wordt verstaan het rendement dat een normale exploitatie van het goed had kunnen opleveren aan de pachter, met inachtneming van de hoedanigheid van de grond, de marktprijzen van de produkten en de aan de exploitatie verbonden lasten.
  3. De vrederechter doet uitspraak na het met redenen omklede advies te hebben ingewonnen van een technische commissie bestaande uit drie leden die door de Koning worden benoemd op de voordracht van de Minister van Landbouw. De eis tot herziening komt alleen in aanmerking, indien de bedongen pachtprijs ten minste 10 pct. hoger of lager ligt dan de normale pachtprijs, geraamd op grond van de rentabiliteit.
  4. De vordering kan slechts worden ingesteld gedurende zes maanden na verloop van elke driejarige periode. De beslissing waarbij de pachtprijs wordt herzien zal gelden voor de lopende driejarige periode, maar de vroegere pachtprijs kan voorlopig worden gevorderd tot de eindbeslissing.
Art. 17. 1. A l'expiration de chaque triennat, le bailleur et le preneur peuvent tous deux demander au juge de paix la revision, sur base de la rentabilité du bien loué au cours du triennat écoulé, du fermage convenu par écrit ou fixé par le juge de paix.
  2. La rentabilité s'entend du rendement qu'une exploitation normale pouvait procurer au preneur, compte tenu notamment de la qualité des terres, du cours des produits, des charges afférentes à l'exploitation.
  3. Le juge de paix statue après avoir pris l'avis motivé d'une commission technique composée de trois membres nommés par le Roi sur proposition du Ministre de l'Agriculture. La demande de revision n'est accueillie que si le fermage en vigueur est de 10 p.c. supérieur ou inférieur au fermage normal apprécié sur base de la rentabilité.
  4. L'action ne peut être intentée que pendant les six mois qui suivent l'expiration de chaque triennat. La décision revisant le fermage vaut pour le triennat en cours, l'ancien fermage demeurant provisoirement exigible jusqu'à la décision définitive.
Art. 17_WAALS_GEWEST.    1. Bij het verstrijken van elke driejarige periode kunnen pachter en verpachter beiden bij de vrederechter herziening vorderen van de schriftelijk bedongen [1 ...]1 pachtprijs, op grond van de rentabiliteit van het pachtgoed tijdens de afgelopen driejarige periode.
  2. Onder rentabiliteit wordt verstaan het rendement dat een normale exploitatie van het goed had kunnen opleveren aan de pachter, met inachtneming van de hoedanigheid van de grond, de marktprijzen van de produkten en de aan de exploitatie verbonden lasten.
  3. De vrederechter doet uitspraak na het met redenen omklede advies te hebben ingewonnen van een technische commissie bestaande uit drie leden die door [1 de Regering]1. De eis tot herziening komt alleen in aanmerking, indien de bedongen pachtprijs ten minste 10 pct. hoger of lager ligt dan de normale pachtprijs, geraamd op grond van de rentabiliteit.
  4. De vordering kan slechts worden ingesteld gedurende zes maanden na verloop van elke driejarige periode. De beslissing waarbij de pachtprijs wordt herzien zal gelden voor de lopende driejarige periode, maar de vroegere pachtprijs kan voorlopig worden gevorderd tot de eindbeslissing.
  
Art. 17 _REGION_WALLONNE.
   1. A l'expiration de chaque triennat, le bailleur et le preneur peuvent tous deux demander au juge de paix la revision, sur base de la rentabilité du bien loué au cours du triennat écoulé, du fermage convenu par écrit [1 ...]1.
  2. La rentabilité s'entend du rendement qu'une exploitation normale pouvait procurer au preneur, compte tenu notamment de la qualité des terres, du cours des produits, des charges afférentes à l'exploitation.
  3. Le juge de paix statue après avoir pris l'avis motivé d'une commission technique composée de trois membres nommés par [1 le Gouvernement]1. La demande de revision n'est accueillie que si le fermage en vigueur est de 10 p.c. supérieur ou inférieur au fermage normal apprécié sur base de la rentabilité.
  4. L'action ne peut être intentée que pendant les six mois qui suivent l'expiration de chaque triennat. La décision revisant le fermage vaut pour le triennat en cours, l'ancien fermage demeurant provisoirement exigible jusqu'à la décision définitive.
  
Art. 18. 1. De Staat, de provincies, de gemeenten en de openbare instellingen verpachten hun landeigendommen bij wijze van inschrijving onder verzegelde en ter post aangetekende omslag. De inschrijvingen worden in openbare zitting geopend en voorgelezen.
  De bedingen en voorwaarden van verpachting zijn onderworpen aan de bij de bestuurswetten bepaalde adviezen, machtigingen en goedkeuringen.
  Indien een verpachting bij wijze van inschrijving niet goedgekeurd wordt omdat zij geen voldoende uitslag heeft opgeleverd, wordt overgegaan tot een nieuwe inschrijving of zelfs tot een verpachting uit de hand.
  2. Bij openbare aanbesteding van de pacht van landeigendommen mag geen enkele inschrijving worden aanvaard waarbij de geboden pachtprijs meer dan 10 pct. hoger ligt dan de normale pachtprijs van het goed zoals die door de vrederechter is vastgesteld met toepassing van artikel 17. Deze vaststelling wordt steeds bij verzoekschrift gevraagd door het bestuur dat eigenaar is van het pachtgoed.
  3. Het betrokken bestuur of de betrokken instelling bepaalt op straffe van nietigheid, in de met het oog op de verpachting vastgestelde aanbestedingsvoorwaarden, de voor de keuze van de pachter in acht te nemen normen, ingeval verscheidene inschrijvingen de maximum toelaatbare prijs bereiken.
  4. Indien goederen worden verpacht die werden onteigend of verkregen ten algemenen nutte, geniet de vroegere pachter een voorkeurrecht tegen de normale pachtprijs.
Art. 18. 1. L'Etat, les provinces, les communes et les établissements publics procèdent à la location de leurs biens ruraux par voie de soumission déposée à la poste sous pli cacheté et recommandé. L'ouverture et la lecture des soumissions ont lieu en séance publique.
  Les clauses et conditions de location sont soumises aux avis, autorisations et approbations prévus par les lois administratives.
  Si une location, faite par voie de soumission, n'est pas approuvée parce qu'elle n'a pas donné un résultat suffisant, il est procédé à une nouvelle soumission, ou même à une location de gré à gré.
  2. Dans les adjudications publiques ayant pour objet la location de biens ruraux, aucune soumission ne peut être acceptée dans laquelle le fermage offert dépasse de plus de 10 p.c. le fermage normal du bien loué tel qu'il a été fixé par le juge de paix par application de l'article 17. Cette fixation est toujours sollicitée par requête de l'administration propriétaire du bien loué.
  3. L'administration ou l'établissement intéressé fixe, à peine de nullité, dans le cahier des charges établi en vue de la location, les critères qui détermineront le choix du locataire au cas où plusieurs soumissions seraient faites a la limite du prix autorisé.
  4. Dans le cas où des biens acquis ou expropriés pour cause d'utilité publique sont remis en location, l'ancien preneur jouit d'un droit de préférence au taux du fermage normal.
Art. 18_WAALS_GEWEST.   [1 § 1. De Staat, de Gewesten, de Gemeenschappen, de provincies, de gemeenten en iedere andere publiekrechtelijke rechtspersoon, hierna " de openbare eigenaar " genoemd, verpachten hun landeigendommen bij wijze van inschrijving tegen het tarief van de wettelijke pachtprijs, in voorkomend geval verhoogd overeenkomstig het decreet van 20 oktober 2016 tot beperking van de pachtprijzen. De openbare eigenaar stelt een procedure vast, waarbij iedere belangstellende kandidaat-pachter een bod kan uitbrengen.
   De openbare eigenaar neemt de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat iedere kandidaat-pachter tijdens die procedure gelijk behandeld wordt.
   In afwijking van lid 1 kan de openbare eigenaar een eindeloopbaanpacht afsluiten, zoals bepaald in artikel 8, § 5, zonder de bodprocedure, bedoeld in dit artikel, in te leiden.
   § 2. Onverminderd de paragrafen 3 en 4 bepaalt de openbare eigenaar de verpachtingsprocedure, daaronder inbegrepen de nadere regels voor het indienen van de inschrijvingen, stelt hij de criteria vast tot bepaling van de keuze van de pachter en stelt hij de contractuele bedingen vast inzake deze verpachting.
   De openbare eigenaar voorziet in een gepaste openbaarmaking van de verpachting van zijn goederen door het bericht van de verpachting via diverse verspreidingskanalen bekend te maken.
   De uiterste datum voor de ontvangst van de inschrijvingen wordt vastgesteld op minstens dertig dagen te rekenen van de dag volgend op de dag van bekendmaking van het bericht van de verpachting in het eerst gebruikte verspreidingskanaal.
   Door de Regering worden vastgesteld:
   1° de minimuminformatie die in het bericht inzake de verpachting moet staan;
   2° een type-bestek met informatieve waarde.
   § 3. De Regering kan in uitsluitingscriteria voorzien bij een toekenning van openbare onroerende goederen.
   Deze criteria mogen niet verder aangevuld worden met andere uitsluitingscriteria van de publieke eigenaar.
   § 4. De toewijzingscriteria bevatten kwaliteits-, leefmilieugebonden en sociale aspecten onder uitsluiting van de pachtprijs.
   De Regering kan een lijst aannemen met minimale toekenningscriteria die de openbare eigenaar in acht moet nemen bij de toewijzing, samen met, in voorkomend geval, een door haar bepaalde wegingsmethode voor de punten die aan de criteria verbonden zijn. Deze criteria kunnen, in voorkomend geval, worden aangevuld met eigen toewijzingscriteria van de openbare eigenaar.
   Voor de toepassing van lid 2 kan de Regering in de bewijsmiddelen voorzien waarmee nagegaan kan worden of de toewijzingscriteria vervuld zijn.
   § 5. De openbare eigenaar richt de toewijzingsbeslissing aan de gezamenlijke personen die een bod hebben ingediend. Het contract wordt gesloten zodra de toewijzingsbeslissing betekend is.
   § 6. In het geval waarin goederen, die om redenen van algemeen nut verworven of onteigend zijn, opnieuw verpacht worden, krijgt de voormalige pachter een recht van voorrang tegen het wettelijke pachttarief, in voorkomend geval vermeerderd overeenkomstig het decreet van 20 oktober 2016 tot beperking van de pachtprijzen.]1

  
Art. 18 _REGION_WALLONNE.
  [1 § 1er. L'Etat, les Régions, les Communautés, les provinces, les communes et toutes autres personnes morales de droit public, ci-après dénommés " le propriétaire public ", procèdent à la location de leurs biens ruraux en bail à ferme, par voie de soumissions, au taux du fermage légal, le cas échéant majoré conformément au décret du 20 octobre 2016 limitant les fermages. Le propriétaire public établit une procédure par laquelle tout candidat preneur intéressé peut présenter une soumission.
   Le propriétaire public prend les mesures nécessaires permettant lors de cette procédure d'assurer l'égalité de traitement entre tous les candidats preneurs.
   Par dérogation à l'alinéa 1er, le propriétaire public peut conclure un bail de fin de carrière tel que prévu à l'article 8, § 5, sans recourir à la procédure de soumission prévue au présent article.
   § 2. Sans préjudice des paragraphes 3 et 4, le propriétaire public détermine la procédure de location en ce compris les modalités de remise des soumissions, il fixe les critères qui détermineront le choix du locataire et il établit les clauses contractuelles relatives à la location.
   Le propriétaire public organise une publicité adéquate de la mise en location de ses biens en publiant l'avis de mise en location via divers canaux de diffusion.
   La date limite de réception des soumissions est fixée au minimum trente jours à dater du lendemain de la publication de l'avis de mise en location dans le premier canal de diffusion utilisé.
   Le Gouvernement fixe :
   1° les informations minimales que doit contenir l'avis de mise en location;
   2° un cahier des charges type à valeur indicative.
   § 3. Le Gouvernement peut prévoir des critères d'exclusion à une attribution de biens immeubles publics.
   Ces critères ne peuvent pas être complétés de critères d'exclusion complémentaires de la part du propriétaire public.
   § 4. Les critères d'attribution comprennent des aspects qualitatifs, environnementaux ou sociaux à l'exclusion du montant du fermage.
   Le Gouvernement peut adopter une liste de critères d'attribution minimaux que le propriétaire public respecte lors de l'attribution ainsi que, le cas échéant, une méthode de pondération de points aux critères qu'il définit. Ces critères peuvent être, le cas échéant, complétés par des critères d'attribution propres au propriétaire public.
   Pour l'application de l'alinéa 2, le Gouvernement peut prévoir les moyens de preuve destinés à vérifier la rencontre des critères d'attribution.
   § 5. Le propriétaire public envoie la décision d'attribution à l'ensemble des personnes ayant déposé une offre. La conclusion du contrat intervient une fois la décision d'attribution notifiée.
   § 6. Dans le cas où des biens acquis ou expropriés pour cause d'utilité publique sont remis en location, l'ancien preneur jouit d'un droit de préférence au taux du fermage légal, le cas échéant majoré conforment au décret du 20 octobre 2016 limitant les fermages.]1

  
Art. 19. Ongeacht de bedingen van de pachtovereenkomst, kan de pachter de pachtprijs altijd in geld voldoen.
  Indien de pachtprijs geheel of gedeeltelijk in landbouwprodukten bedongen wordt, mag zulks alleen geschieden in landbouwprodukten van het gepachte goed of van de streek, en mag geen enkel daarvan in aanmerking komen voor een hoger bedrag dan 40 pct. van de globale pachtprijs, omgezet in geld op de datum dat de pacht aangegaan wordt. Hetzelfde geldt voor pachtprijzen die geheel of gedeeltelijk met verwijzing naar landbouwprodukten worden vastgesteld.
  Behoudens geschreven akkoord over de wijze van waardering der produkten die in aanmerking komen om de pachtprijs te bepalen, wordt hun waarde vastgesteld naar het gemiddelde der officiële prijzen welke golden tijdens de twaalf maanden vóór de vervaldag of, bij gebreke daarvan, naar het gemiddelde der prijzen af hoeve welke in de streek van het gepachte goed gedurende dat tijdperk werden betaald volgens de marktberichten door het Ministerie van Landbouw bekendgemaakt.
  In geen geval mogen de door de Staat aan de producent verleende premies of toelagen begrepen zijn in de waarde die aan de landbouwprodukten wordt toegekend.
  Indien deze voorschriften in de pachtovereenkomst niet in acht zijn genomen, past de rechter, wanneer een van de partijen de zaak bij hem aanhanging maakt, de overeenkomst aan die voorschriften aan, waarbij hij de bedoelingen van de partijen zoveel mogelijk eerbiedigt. De beslissing van de rechter geldt slechts voor de pachtsommen die na het instellen van de vordering vervallen.
Art. 19. Quelles que soient les stipulations du bail, le preneur peut toujours s'acquitter du fermage en espèces.
  Si le fermage est stipulé en tout en en partie en produits agricoles, seuls les produits agricoles du bien loué ou de la région peuvent être stipules et aucun d'entre eux ne peut intervenir pour une valeur supérieure à 40 p.c. du fermage global converti en espèces à la date du bail. Il en est de même s'il s'agit d'un fermage stipulé en tout ou en partie par référence à des produits agricoles.
  Sauf accord écrit sur le mode d'évaluation des produits intervenant dans la fixation du fermage, leur valeur est déterminée d'après la moyenne des prix officiels en vigueur dans les douze mois précédant l'échéance ou, à leur défaut, d'après la moyenne des prix départ ferme pratiqués dans la région du bien loué au cours de cette période, suivant les mercuriales publiées par le Ministère de l'Agriculture.
  En aucun cas, les primes ou subventions allouées par l'Etat au producteur ne peuvent être comprises dans la valeur attribuée aux produits agricoles.
  Si ces prescriptions n'ont pas été observées dans le bail, le juge, saisi par l'une des parties, le rectifie en respectant, autant que possible, les intentions des parties. La décision du juge n'a d'effet que pour les fermages venant à échéance après l'introduction de la demande.
Art. 19_WAALS_GEWEST.    Ongeacht de bedingen van de pachtovereenkomst, kan de pachter de pachtprijs altijd in geld voldoen.
  Indien de pachtprijs geheel of gedeeltelijk in landbouwprodukten bedongen wordt, mag zulks alleen geschieden in landbouwprodukten van het gepachte goed of van de streek, en mag geen enkel daarvan in aanmerking komen voor een hoger bedrag dan 40 pct. van de globale pachtprijs, omgezet in geld op de datum dat de pacht aangegaan wordt. Hetzelfde geldt voor pachtprijzen die geheel of gedeeltelijk met verwijzing naar landbouwprodukten worden vastgesteld.
  Behoudens geschreven akkoord over de wijze van waardering der produkten die in aanmerking komen om de pachtprijs te bepalen, wordt hun waarde vastgesteld naar het gemiddelde der officiële prijzen welke golden tijdens de twaalf maanden vóór de vervaldag of, bij gebreke daarvan, naar het gemiddelde der prijzen af hoeve welke in de streek van het gepachte goed gedurende dat tijdperk werden betaald volgens de marktberichten door [1 de dienst aangewezen door de Regering]1 bekendgemaakt.
  In geen geval mogen de door de [1 overheid]1 aan de producent verleende premies of toelagen begrepen zijn in de waarde die aan de landbouwprodukten wordt toegekend.
  Indien deze voorschriften in de pachtovereenkomst niet in acht zijn genomen, past de rechter, wanneer een van de partijen de zaak bij hem aanhanging maakt, de overeenkomst aan die voorschriften aan, waarbij hij de bedoelingen van de partijen zoveel mogelijk eerbiedigt. De beslissing van de rechter geldt slechts voor de pachtsommen die na het instellen van de vordering vervallen.
  
Art. 19 _REGION_WALLONNE.
   Quelles que soient les stipulations du bail, le preneur peut toujours s'acquitter du fermage en espèces.
  Si le fermage est stipulé en tout en en partie en produits agricoles, seuls les produits agricoles du bien loué ou de la région peuvent être stipules et aucun d'entre eux ne peut intervenir pour une valeur supérieure à 40 p.c. du fermage global converti en espèces à la date du bail. Il en est de même s'il s'agit d'un fermage stipulé en tout ou en partie par référence à des produits agricoles.
  Sauf accord écrit sur le mode d'évaluation des produits intervenant dans la fixation du fermage, leur valeur est déterminée d'après la moyenne des prix officiels en vigueur dans les douze mois précédant l'échéance ou, à leur défaut, d'après la moyenne des prix départ ferme pratiqués dans la région du bien loué au cours de cette période, suivant les mercuriales publiées par le [1 service désigné par le Gouvernement]1.
  En aucun cas, les primes ou subventions allouées par [1 les pouvoirs publics]1 au producteur ne peuvent être comprises dans la valeur attribuée aux produits agricoles.
  Si ces prescriptions n'ont pas été observées dans le bail, le juge, saisi par l'une des parties, le rectifie en respectant, autant que possible, les intentions des parties. La décision du juge n'a d'effet que pour les fermages venant à échéance après l'introduction de la demande.
  
Art. 20. Voor niet-bestaande worden gehouden alle bedingen waarbij de pachter verplicht wordt tot het dragen van belastingen, taksen of onverschillig welke andere lasten die door de verpachter verschuldigd zijn, hetzij krachtens de wet, hetzij krachtens overeenkomsten door hem met derden aangegaan, met uitzondering van het ruimen van de grachten en van de niet-bevaarbare waterlopen die zich op of langs het verpachte goed bevinden, en van belastingverhoging wegens gebouwen, werken of aanplantingen die de pachter zelf op het gepachte goed heeft aangebracht.
Art. 20. Sont réputées inexistantes, toutes clauses imposant au preneur des contributions, taxes ou autres charges quelconques dues par le bailleur en vertu de la loi ou en vertu de conventions souscrites par lui vis-à-vis des tiers, exception faite pour le curage des fossés et des cours d'eau non navigables traversant ou bordant le bien loué et pour les majorations d'impôt résultant de constructions, ouvrages ou plantations faits par le preneur sur le bien loué.
Art. 21. Indien gedurende de pachttijd ten minste de helft van een oogst door toeval verloren gaat, voordat hij van de grond is afgescheiden, kan de pachter vermindering van de pachtprijs vorderen, tenzij hij schadeloos gesteld is.
Art. 21. Si, pendant la durée du bail, la moitié au moins d'une récolte est détruite par des cas fortuits, avant sa séparation de la terre, le preneur peut demander une diminution du montant de son fermage, à moins qu'il ne soit indemnisé.
Art. 22. De gevolgen van het gewone toeval, zoals hagel, bliksem of vorst, kunnen door een uitdrukkelijk beding ten laste van de pachter gebracht worden.
  De gevolgen van het buitengewone toeval, zoals de verwoestingen van de oorlog of een overstroming waaraan de streek niet gewoonlijk onderworpen is, kunnen niet te zijnen laste gebracht worden.
Art. 22. Le preneur peut être chargé par une clause expresse des cas fortuits ordinaires, tels que grêle, feu du ciel ou gelée.
  Il ne peut être chargé des cas fortuits extraordinaires, tels que les ravages de la guerre ou une inondation auxquels la région n'est pas ordinairement sujette.
Art. 23. Behoudens in het geval voorzien bij lid 3 is de verpachter of zijn gemachtigde verplicht aan de pachter een kwijtschrift af te geven voor de ontvangen pachtprijs en er de werkelijk betaalde som op te vermelden.
  Het bewijs van de betaling van de pachtsom evenals het bewijs van het bedrag ervan kan geleverd worden door alle rechtsmiddelen, met inbegrip van getuigen en vermoedens.
  Niettegenstaande elk strijdig beding kan de pachter de pachtprijs betalen per postassignatie, per postcheque op naam, per postwissel of door overschrijving of storting door bemiddeling van een financieel lichaam op de rekening van de verpachter, van één van de verpachters of van hun gemachtigden. (Die wijze van betaling geldt als bewijs, tenzij de verpachter ze betwist en de betwisting op straffe van verval binnen zes maanden na betaling voor de vrederechter brengt.) <W 1988-11-07/43, art. 13, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>.
Art. 23. Sauf dans le cas prévu à l'alinéa 3, le bailleur ou son mandataire est obligé de délivrer quittance au preneur du fermage percu avec mention du montant reellement payé.
  La preuve du paiement du fermage ainsi que la preuve du montant de celui-ci peuvent être faites par toutes voies de droit, témoins et présomptions compris.
  Nonobstant toute convention contraire, le preneur peut s'acquitter du fermage par assignation postale, par chèque postal nominatif, par mandat de poste ou par virement ou versement à l'intermédiaire d'un organisme financier au compte du bailleur, de l'un des bailleurs ou de leurs mandataires. (Ce mode de paiement vaut preuve, sauf contestation du bailleur introduite devant le juge de paix dans les six mois suivant le paiement, à peine de déchéance.) <L 1988-11-07/43, art. 13, 002; En vigueur : 1988-12-16>
§ 7. - Exploitatie van het gepachte goed.
§ 7. - De l'exploitation du bien loué.
Art. 24. <W 1988-11-07/43, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  Alle bedingen die de vrijheid van de pachter omtrent de wijze van bebouwing van de gepachte grond of omtrent de beschikking over de produkten van de hoeve beperken, worden voor niet-bestaande gehouden.
  Geldig zijn echter wel de bedingen van de pachtovereenkomst betreffende de teruggave van het gepachte goed in een staat van wisselbouw, vruchtbaarheid en zuiverheid, gelijkwaardig aan die waarin het zich bij de ingenottreding bevond, alsmede de bedingen welke het recht van beschikking over de stalmest gedurende de pacht beperken en de bedingen die het recht van beschikking over het stro van de laatste twee jaren beperken tot ten hoogste de helft.
  Geldig zijn ook de bedingen tot handhaving van hagen, wegen, struikgewas en bomen.
  Voor niet-bestaande worden eveneens gehouden de bedingen die de pachter verbieden andere goederen in pacht te nemen dan de goederen waarop de pachtovereenkomst betrekking heeft.
  De pachter kan, indien gebouwen, werken of beplantingen de vrijheid van bebouwing hinderen, deze wegruimen met de schriftelijke toestemming van de verpachter en, in geval van vruchtgebruik, met die van de blote eigenaar en van de vruchtgebruiker, of, bij gebreke hiervan, met machtiging van de vrederechter.
  Deze machtiging kan afhankelijk gemaakt worden van het betalen van een vergoeding gelijk aan de geleden schade.
  De vrederechter kan echter geen machtiging geven om de bestemming van het gepachte goed te wijzigen.
Art. 24. <L 1988-11-07/43, art. 14, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Sont réputées inexistantes, toutes clauses conventionnelles restreignant la liberté du preneur quant au mode de culture des terres louées ou quant à la disposition des produits de la ferme.
  Sont toutefois valables, les clauses du bail relatives à la restitution du bien loué dans un état d'assolement, de fertilité et de propreté équivalent à celui existant lors de l'entrée en jouissance, ainsi que celles qui limitent le droit de disposer du fumier de ferme au cours du bail et celles qui limitent à la moitie au maximum le droit de disposer de la paille des deux dernières années.
  Sont aussi valables les clauses maintenant les haies, chemins, buissons et arbres.
  Sont également réputées inexistantes, les clauses interdisant au preneur de prendre en location d'autres biens que ceux qui font l'objet du bail.
  Si des constructions, travaux et ouvrages ou plantations entravent la liberté de culture du preneur, celui-ci pourra les enlever avec le consentement écrit du bailleur et, en cas d'usufruit, avec celui du nu-propriétaire et de l'usufruitier, ou, à défaut, avec l'autorisation du juge de paix.
  Cette autorisation peut être subordonnée au paiement d'une indemnité égale au préjudice subi.
  le juge de paix ne peut toutefois autoriser aucune modification de la destination du bien loué.
Art. 24_WAALS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 14, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  [1 § 1.]1 Alle bedingen die de vrijheid van de pachter omtrent de wijze van bebouwing van de gepachte grond of omtrent de beschikking over de produkten van de hoeve beperken, worden voor niet-bestaande gehouden.
  [1 Hiernavolgende bedingen worden niet beschouwd als bedingen die de vrije teeltkeuze inperken:
   1° de bedingen betreffende de teruggave van het gepachte goed in een staat van wisselbouw, vruchtbaarheid en zuiverheid, gelijkwaardig aan die waarin het zich bij de ingenottreding bevond, alsmede de bedingen welke het recht van beschikking over de stalmest gedurende de pacht beperken en de bedingen die het recht van beschikking over het stro van de laatste twee jaren beperken tot ten hoogste de helft;
   2° de bedingen, bepaald door de Regering, strekkende tot de handhaving van het goed en het milieu waarin het zich bevindt, en de bestrijding van de natuurrisico's;
   3° de bedingen, vrij overeengekomen tussen de partijen, tot handhaving van het goed en van het milieu waarin het zich bevindt, of tot vervulling van de doelen en functies van de landbouw, omschreven in artikel D.1 van het Landbouwwetboek;
   4° de bedingen tot behoud, daaronder inbegrepen het onderhoud of eventuele verbodsbepalingen betreffende topografische elementen en de landschapsstructuur als in de plaatsbeschrijving opgenomen.]1

  [1 De Regering is gemachtigd om de bedingen, bedoeld in lid 2, 2°, 3° en 4°, nader te bepalen, om een afzonderlijke regeling vast te stellen in functie van de aard van de verpachter en om een aanmoedigingsbeleid te voeren in verband met sommige van deze bedingen. Wat betreft de toepassing van lid 2, 3°, kan de Regering enkel haar bedingen openstellen voor openbare eigenaren, voor publiekrechtelijke vennootschappen, voor verenigingen of samenwerkende vennootschappen die wegens hun maatschappelijk doel geen landbouwpercelen kunnen verpachten zonder in leefmilieubedingen te voorzien.
   Voor de toepassing van lid 2 kan de Regering geen bedingen opleggen die een specifieke productiewijze bepalen, noch bedingen die één of ander gewas in het bijzonder beperken.]1

  [1 ...]1
  Voor niet-bestaande worden eveneens gehouden de bedingen die de pachter verbieden andere goederen in pacht te nemen dan de goederen waarop de pachtovereenkomst betrekking heeft.
  De pachter kan, indien gebouwen, werken of beplantingen de vrijheid van bebouwing hinderen, deze wegruimen met de schriftelijke toestemming van de verpachter en, in geval van vruchtgebruik, met die van de blote eigenaar en van de vruchtgebruiker, of, bij gebreke hiervan, met machtiging van de vrederechter.
  Deze machtiging kan afhankelijk gemaakt worden van het betalen van een vergoeding gelijk aan de geleden schade.
  De vrederechter kan echter geen machtiging geven om de bestemming van het gepachte goed te wijzigen.
  [1 § 2. De verpachter kan te allen tijde nagaan of de pachter de bedingen, overeengekomen krachtens paragraaf 1, lid 2, in acht neemt, op voorwaarde dat hij de pachter bij zending minstens tien werkdagen voor de datum waarop het plaatsbezoek afgelegd wordt, daarover inlicht.
   Voor de toepassing van lid wordt onder "werkdag" iedere dag verstaan, onder uitsluiting van de zaterdagen, de zondagen en de wettelijke feestdagen.
   Bij niet-naleving van de overeengekomen teeltpraktijken door de pachter kan de opzegging van de pachtovereenkomst mits zes maanden opzegtijd, betekend door de verhuurder, als bestraffing gelden.
   De niet-naleving waarvan sprake in lid 3 wordt door een landbouwdeskundige vastgesteld. Om deze vaststellingen uit te voeren, kan de Regering in een deskundigenlijst voorzien.
   Wanneer de pachter de voorwaarden inzake de teeltpraktijken, vermeld in lid 1, tijdens de duur van de zes maanden opzegtijd in acht neemt, kan hij via een zending de verpachter gelasten, de naleving van de overeengekomen teeltpraktijken vast te komen stellen. Nadat de verpachter of een onafhankelijk landbouwdeskundige vaststelt en per zending bevestigt dat de toestand geregulariseerd is, wordt de pacht op normale wijze voortgezet.
   Als dezelfde tekortkoming evenwel, afwijkend van lid 5, gedurende twee opeenvolgende jaren wordt vastgesteld ondanks de naleving van de voorwaarden inzake de in lid 1 bedoelde teeltpraktijken over de zes maanden opzegtijd, kan de verpachter dit overeenkomstig lid 7 bij de vrederechter aanhangig maken.
   Bij betwisting over de naleving van de bedingen binnen de zes maanden opzegtijd kunnen de verpachter of de pachter zich tegen het hernemen of het opzeggen van de pachtovereenkomst verzetten door zich, op straffe van nietigheid, uiterlijk drie maanden na afloop van de zes maanden opzegtijd tot de vrederechter te wenden.]1

  
Art. 24 _REGION_WALLONNE.
   <L 1988-11-07/43, art. 14, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  [1 § 1.]1 Sont réputées inexistantes, toutes clauses conventionnelles restreignant la liberté du preneur quant au mode de culture des terres louées ou quant à la disposition des produits de la ferme.
  [1 Ne sont pas considérées comme clauses restreignant la liberté culturale, les clauses :
   1° relatives à la restitution du bien loué dans un état d'assolement, de fertilité et de propreté équivalent à celui existant lors de l'entrée en jouissance, ainsi que celles qui limitent le droit de disposer du fumier de ferme au cours du bail et celles qui limitent à la moitié au maximum le droit de disposer de la paille des deux dernières années;
   2° définies par le Gouvernement et ayant pour objectif la préservation du bien et de son environnement et la lutte contre les risques naturels;
   3° librement convenues entre les parties, qui visent à préserver le bien, son environnement, ou qui visent à atteindre les objectifs et les fonctions de l'agriculture de l'article D.1 du Code wallon de l'Agriculture;
   4° visant le maintien en ce compris l'entretien ou d'éventuelles interdictions des éléments topographiques et la structure paysagère repris dans l'état des lieux.]1

  [1 Le Gouvernement est habilité à préciser les clauses visées à l'alinéa 2, 2°, 3° et 4°, à établir un régime distinct en fonction de la nature du bailleur, ainsi qu'à mettre en place des incitants pour encourager certaines de ces clauses. En ce qui concerne l'application de l'alinéa 2, 3°, le Gouvernement peut uniquement ouvrir ses clauses à des propriétaires publics, à des sociétés de droit public, à des associations ou à des coopératives qui en raison de leur objet social ne peuvent pas mettre en location des parcelles agricoles sans prévoir de clauses environnementales.
   Pour l'application de l'alinéa 2, le Gouvernement ne prévoit pas de clause revenant à prévoir via ces clauses un mode de production spécifique ainsi que des clauses revenant à limiter la pratique d'une culture en particulier.]1

  [1 ...]1
  Sont également réputées inexistantes, les clauses interdisant au preneur de prendre en location d'autres biens que ceux qui font l'objet du bail.
  Si des constructions, travaux et ouvrages ou plantations entravent la liberté de culture du preneur, celui-ci pourra les enlever avec le consentement écrit du bailleur et, en cas d'usufruit, avec celui du nu-propriétaire et de l'usufruitier, ou, à défaut, avec l'autorisation du juge de paix.
  Cette autorisation peut être subordonnée au paiement d'une indemnité égale au préjudice subi.
  le juge de paix ne peut toutefois autoriser aucune modification de la destination du bien loué.
  [1 § 2. Le bailleur peut en tout temps s'assurer du respect par le preneur des clauses convenues en vertu du paragraphe 1er, alinéa 2, sous réserve d'en avoir averti le preneur par envoi, au minimum dix jours ouvrables avant la date de la visite des lieux.
   Pour l'application de l'alinéa 1er, par " jour ouvrable ", l'on entend tout jour, à l'exclusion des samedis, dimanches et jours fériés légaux.
   La violation par le preneur des pratiques culturales convenues peut être sanctionnée par la résiliation du bail moyennant un préavis de six mois notifié par le bailleur.
   La violation visée à l'alinéa 3 est constatée par un expert agricole. Le Gouvernement peut prévoir une liste d'expert pouvant réaliser ces constatations.
   Lorsque le preneur respecte les conditions des pratiques culturales mentionnées à l'alinéa 1er durant le délai de préavis de six mois, il peut via un envoi enjoindre le bailleur à venir constater le respect des pratiques culturales convenues. Le bail se poursuit alors normalement après constat de la régularisation de la situation par le bailleur ou par un expert agricole indépendant confirmé par un envoi.
   Toutefois, en dérogation de l'alinéa 5, si le même manquement est constaté deux années de suite malgré le respect des conditions des pratiques culturales mentionnées à l'alinéa 1er durant le délai de préavis de six mois, le bailleur peut saisir le juge de paix conformément à l'alinéa 7.
   En cas de contestation sur le respect des clauses dans le délai de préavis de six mois, le bailleur ou le preneur peut s'opposer à la reprise ou à la résiliation du bail en saisissant le juge de paix au plus trois mois après la fin du délai des 6 mois de préavis, à peine de déchéance.]1

  
Art. 25. <W 1988-11-07/43, art. 15, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  § 1. Onverminderd het bepaalde in de artikelen 1722 en 1724 van het Burgerlijk Wetboek, heeft de pachter, behalve in geval van geldige opzegging, het recht om alle gebouwen op te richten, mits hij ze onderhoudt en er alle lasten van draagt, en alle werken, onverschillig of het nieuwe werken, verbeteringswerken, herstellingswerken of herbouwingswerken betreft, uit te voeren, die nuttig zijn voor de bewoonbaarheid van het gepachte goed of dienstig zijn voor de exploitatie van dat goed en die stroken met de bestemming ervan.
  § 2. Zonder daartoe door de verpachter verplicht te kunnen worden kan de pachter op ieder ogenblik de in het eerste lid bedoelde gebouwen en werken wegruimen voor zover deze als zelfstandige zaken beschouwd kunnen worden.
  Indien deze gebouwen en werken evenwel tot stand zijn gekomen met schriftelijke toestemming of met machtiging van de vrederechter volgens de procedure bepaald in artikel 26, 1, moet dezelfde procedure worden gevolgd vooraleer de pachter tot wegruiming ervan mag overgaan.
  De pachter moet het goed in zijn oorspronkelijke toestand herstellen en de eventueel aangerichte schade vergoeden.
Art. 25. <L 1988-11-07/43, art. 15, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  § 1. Sans préjudice des articles 1722 et 1724 du Code civil, le preneur à le droit, sauf en cas de congé valable, de construire tous les bâtiments quitte à lui de les entretenir et d'en supporter les charges et de faire tous les travaux et ouvrages, y compris les travaux et ouvrages nouveaux, les travaux et ouvrages d'amélioration, de réparation ou de reconstruction, qui sont utiles à l'habitabilité du bien loué ou utiles à l'exploitation du bien et conformes à sa destination.
  § 2. Sans que le bailleur puisse le lui imposer, le preneur est autorisé, à tout moment, à enlever les bâtiments et ouvrages, visés à l'alinéa premier, pour autant qu'il s'agisse de biens distinctifs.
  Au cas où ces bâtiments ou ouvrages ont été établis avec le consentement écrit du propriétaire ou avec l'autorisation du juge de paix, sur base de la procédure visée à l'article 26, 1, la même procédure doit être respectée avant que le preneur puisse les enlever.
  Le preneur doit rétablir le bien dans son etat originel et doit réparer, le cas échéant, le dommage causé.
Art. 26. (1. Bij het verstrijken van de pacht heeft de pachter die de kosten van de gebouwen en werken heeft gedragen, recht op een vergoeding die gelijk is aan de waardevermeerdering welke het goed daardoor heeft verkregen.
  Indien de gebouwen en werken zijn uitgevoerd ofwel met schriftelijke toestemming van de verpachter of, in geval van vruchtgebruik, met schriftelijke toestemming van de blote eigenaar en de vruchtgebruiker, ofwel met machtiging van de vrederechter, mag de vergoeding niet lager zijn dan de door de pachter gedragen kosten, in zoverre deze niet zijn afgeschreven; deze afschrijving wordt forfaitair bepaald op 4 pct. per jaar.
  Neemt de pacht een einde op initiatief van de pachter, dan mag de in het vorige lid bepaalde vergoeding niet hoger zijn dan hetgeen de pachter tijdens de vijf laatste jaren in het geheel aan pacht heeft betaald voor de gezamenlijke goederen die hij van dezelfde eigenaar in pacht had.
  Neemt de pacht een einde op initiatief van de pachter, doch uitsluitend wegens ernstige redenen, dan heeft deze eveneens recht op de in het tweede lid bepaalde vergoeding.
  De machtiging van de vrederechter wordt afgegeven op verzoek van de pachter en na advies van de bevoegde ambtenaar van het Ministerie van Landbouw in verband met de in artikel 25 gestelde voorwaarden. Een beschrijving van de uit te voeren werken en een raming van de kosten moeten bij het verzoek worden gevoegd.
  Bij gebreke van de vereiste toestemming of machtiging mag het bedrag der vergoeding niet hoger zijn dan hetgeen de pachter tijdens de laatste drie jaren in het geheel aan pacht betaald heeft voor de gezamenlijke goederen die hij van dezelfde verpachter in pacht had.) <W 1988-11-07/43, art. 16, A, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  2. Als zekerheid van zijn schuldvordering kan de pachter die de in de vorige paragraaf bedoelde toestemming of machtiging heeft bekomen, een inschrijving in de registers van de hypotheekbewaarder nemen om de kadastrale percelen waarop de gebouwen en werken zullen worden uitgevoerd. De kosten van deze inschrijving zijn ten laste van de pachter.
  Onverminderd de hiernavolgende bepalingen is de wet van 16 december 1851 van toepassing op de hypothecaire inschrijving bedoeld in het vorige lid.
  De inschrijving wordt genomen tot beloop van de in de akte van toestemming of de in de machtiging van de vrederechter geraamde kosten en op voorlegging aan de hypotheekbewaarder van de uitgifte of van het origineel van bedoelde akte, naargelang deze authentiek of onderhands is, of van de machtiging van de vrederechter. Indien de akte van toestemming niet in de authentieke vorm is opgemaakt, moeten de handtekeningen door of vanwege de burgemeester gelegaliseerd worden.
  De aanduiding die voorgeschreven is door artikel 83, 3°, van de wet van 16 december 1851 wordt aangevuld met de verklaring dat de schuldvordering haar ontstaan vindt in dit artikel en met de beschrijving van de gebouwen en werken gevoegd bij de akte of bij de machtiging.
  Onverminderd het voorrecht bedoeld in artikel 27, 5°, van de wet van 16 december 1851, neemt de hypotheek van de pachter rang in vóór de bestaande voorrechten en hypotheken op de betrokken percelen, tot beloop van hun waardevermeerdering ingevolge de uitgevoerde werken en gebouwen op het ogenblik van de realisatie van de waarborg.
  De doorhaling of de vermindering van de inschrijving mag door de hypotheekbewaarder gedaan worden krachtens een onderhandse akte opgesteld in twee originelen, en onder overlegging van het borderel dat de vermelding van de inschrijving bevat.
  (3. De verpachter moet in elke akte van vervreemding van het verpachte goed alle werken vermelden die de pachter heeft uitgevoerd, alsook, in voorkomend geval, de toestemming of de machtiging krachtens welke ze werden verricht, eventueel na de pachter te hebben ondervraagd.
  De afstand van het recht tot wegruimen in het vorig artikel bepaald, of van de vergoeding bepaald in dit artikel, kan slechts geschieden na de uitvoering van de werken en moet worden vastgesteld bij authentieke akte of bij verklaring voor de vrederechter.) <W 1988-11-07/43, art. 16, B, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
Art. 26.1. (1. A la fin de l'occupation, le preneur qui a supporte les frais des constructions, travaux et ouvrages a droit à une indemnité égale à la plus-value que le bien a acquise de ce fait.
  Lorsque ces constructions, travaux et ouvrages ont été faits soit avec le consentement écrit du propriétaire ou, en cas d'usufruit, avec le consentement écrit du nu-proprietaire et de l'usufruitier, soit avec l'autorisation du juge de paix, le montant de cette indemnité ne pourra être inférieur aux frais que le preneur a supportés, dans la mesure où ils n'ont pas été amortis, cet amortissement étant fixé forfaitairement a 4 p.c. l'an.
  Si le bail prend fin à l'initiative du preneur, l'indemnité prévue à l'alinéa précédent ne peut pas dépasser le montant des fermages payés par lui au cours des cinq dernières années pour la totalité des biens qu'il louait au même propriétaire.
  Si le bail prend fin à l'initiative du preneur, mais exclusivement pour motifs graves, celui-ci a droit a l'indemnité prévue au deuxième alinéa.
  L'autorisation du juge est délivrée sur requête du preneur et sur avis du fonctionnaire compétent du Ministère de l'Agriculture quant aux conditions requises à l'article 25. Une description des constructions, travaux et ouvrages projetés et une évaluation des frais y afférents doivent être jointes à la requête.
  A défaut de ce consentement ou de cette autorisation, le montant de l'indemnité ne pourra dépasser la somme des fermages payés par le preneur au cours des trois dernières années, pour la totalité des biens loués par lui au même bailleur.) <L 1988-11-07/43, art. 16, A, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  2. Pour sûreté de sa créance, le preneur qui a obtenu le consentement ou l'autorisation prévus au paragraphe précédent, est habilité à prendre une inscription hypothécaire sur les parcelles cadastrales sur lesquelles lesdites constructions, travaux et ouvrages seront exécutés. Les frais de cette inscription sont à charge du preneur.
  Sans préjudice des dispositions ci-après, la loi du 16 décembre 1851 est applicable à l'inscription hypothécaire visée à l'alinéa précédent.
  L'inscription est prise jusqu'à concurrence du montant des frais évalués dans l'acte de consentement ou dans l'ordonnance du juge et sur présentation au conservateur des hypothèques de l'expédition ou de l'original de cet acte, selon qu'il est authentique ou [1 sous signature privée]1, ou de l'ordonnance du juge. Si ledit acte de consentement n'est pas établi sous la forme authentique, les signatures doivent être légalisées par le bourgmestre ou par son délégué.
  L'indication prescrite par l'article 83, 3°, de la loi du 16 décembre 1851 est completee par la déclaration que la créance trouve son origine dans le présent article et par la description des constructions, travaux et ouvrages jointe à l'acte ou à l'ordonnance.
  Sans préjudice du privilège prévu à l'article 27, 5°, de la loi du 16 décembre 1851, l'hypothèque du preneur prend rang avant les hypothèques et les privilèges existants sur lesdites parcelles, à concurrence de la plus-value que celles-ci possèdent à la suite des constructions, travaux et ouvrages, à la date de la réalisation du gage.
  La radiation ou la réduction de l'inscription peuvent être opérées par le conservateur des hypothèques en vertu d'un acte [1 sous signature privée]1 établi en deux originaux et sur production du bordereau portant mention de l'inscription.
  (3. Dans tout acte d'aliénation du bien loué, le bailleur doit mentionner tous les travaux et ouvrages effectués par le preneur, ainsi que, le cas échéant, le consentement ou l'autorisation avec laquelle ils ont été effectués, et ce après avoir éventuellement interrogé le preneur.
  la renonciation au droit de l'enlèvement établi par l'article précédent ou à l'indemnité prévue au présent article ne pourra intervenir qu'après l'exécution des travaux et ouvrages et sera constatée par acte authentique ou par déclaration devant le juge de paix.) <L 1988-11-07/43, art. 16, B, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  
Art. 26_WAALS_GEWEST.    (1. Bij het verstrijken van de pacht heeft de pachter die de kosten van de gebouwen en werken heeft gedragen, recht op een vergoeding die gelijk is aan de waardevermeerdering welke het goed daardoor heeft verkregen.
  Indien de gebouwen en werken zijn uitgevoerd ofwel met schriftelijke toestemming van de verpachter of, in geval van vruchtgebruik, met schriftelijke toestemming van de blote eigenaar en de vruchtgebruiker, ofwel met machtiging van de vrederechter, mag de vergoeding niet lager zijn dan de door de pachter gedragen kosten, in zoverre deze niet zijn afgeschreven; deze afschrijving wordt forfaitair bepaald op 4 pct. per jaar.
  Neemt de pacht een einde op initiatief van de pachter, dan mag de in het vorige lid bepaalde vergoeding niet hoger zijn dan hetgeen de pachter tijdens de vijf laatste jaren in het geheel aan pacht heeft betaald voor de gezamenlijke goederen die hij van dezelfde eigenaar in pacht had.
  Neemt de pacht een einde op initiatief van de pachter, doch uitsluitend wegens ernstige redenen, dan heeft deze eveneens recht op de in het tweede lid bepaalde vergoeding.
  De machtiging van de vrederechter wordt afgegeven op verzoek van de pachter en na advies van de bevoegde ambtenaar van [1 de dienst aangewezen door de Regering]1 in verband met de in artikel 25 gestelde voorwaarden. Een beschrijving van de uit te voeren werken en een raming van de kosten moeten bij het verzoek worden gevoegd.
  Bij gebreke van de vereiste toestemming of machtiging mag het bedrag der vergoeding niet hoger zijn dan hetgeen de pachter tijdens de laatste drie jaren in het geheel aan pacht betaald heeft voor de gezamenlijke goederen die hij van dezelfde verpachter in pacht had.) <W 1988-11-07/43, art. 16, A, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  2. Als zekerheid van zijn schuldvordering kan de pachter die de in de vorige paragraaf bedoelde toestemming of machtiging heeft bekomen, een inschrijving in de registers van de hypotheekbewaarder nemen om de kadastrale percelen waarop de gebouwen en werken zullen worden uitgevoerd. De kosten van deze inschrijving zijn ten laste van de pachter.
  Onverminderd de hiernavolgende bepalingen is de wet van 16 december 1851 van toepassing op de hypothecaire inschrijving bedoeld in het vorige lid.
  De inschrijving wordt genomen tot beloop van de in de akte van toestemming of de in de machtiging van de vrederechter geraamde kosten en op voorlegging aan de hypotheekbewaarder van de uitgifte of van het origineel van bedoelde akte, naargelang deze authentiek of onderhands is, of van de machtiging van de vrederechter. Indien de akte van toestemming niet in de authentieke vorm is opgemaakt, moeten de handtekeningen door of vanwege de burgemeester gelegaliseerd worden.
  De aanduiding die voorgeschreven is door artikel 83, 3°, van de wet van 16 december 1851 wordt aangevuld met de verklaring dat de schuldvordering haar ontstaan vindt in dit artikel en met de beschrijving van de gebouwen en werken gevoegd bij de akte of bij de machtiging.
  Onverminderd het voorrecht bedoeld in artikel 27, 5°, van de wet van 16 december 1851, neemt de hypotheek van de pachter rang in vóór de bestaande voorrechten en hypotheken op de betrokken percelen, tot beloop van hun waardevermeerdering ingevolge de uitgevoerde werken en gebouwen op het ogenblik van de realisatie van de waarborg.
  De doorhaling of de vermindering van de inschrijving mag door de hypotheekbewaarder gedaan worden krachtens een onderhandse akte opgesteld in twee originelen, en onder overlegging van het borderel dat de vermelding van de inschrijving bevat.
  (3. De verpachter moet in elke akte van vervreemding van het verpachte goed alle werken vermelden die de pachter heeft uitgevoerd, alsook, in voorkomend geval, de toestemming of de machtiging krachtens welke ze werden verricht, eventueel na de pachter te hebben ondervraagd.
  De afstand van het recht tot wegruimen in het vorig artikel bepaald, of van de vergoeding bepaald in dit artikel, kan slechts geschieden na de uitvoering van de werken en moet worden vastgesteld bij authentieke akte of bij verklaring voor de vrederechter.) <W 1988-11-07/43, art. 16, B, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
Art. 26 _REGION_WALLONNE.
   1. (1. A la fin de l'occupation, le preneur qui a supporte les frais des constructions, travaux et ouvrages a droit à une indemnité égale à la plus-value que le bien a acquise de ce fait.
  Lorsque ces constructions, travaux et ouvrages ont été faits soit avec le consentement écrit du propriétaire ou, en cas d'usufruit, avec le consentement écrit du nu-proprietaire et de l'usufruitier, soit avec l'autorisation du juge de paix, le montant de cette indemnité ne pourra être inférieur aux frais que le preneur a supportés, dans la mesure où ils n'ont pas été amortis, cet amortissement étant fixé forfaitairement a 4 p.c. l'an.
  Si le bail prend fin à l'initiative du preneur, l'indemnité prévue à l'alinéa précédent ne peut pas dépasser le montant des fermages payés par lui au cours des cinq dernières années pour la totalité des biens qu'il louait au même propriétaire.
  Si le bail prend fin à l'initiative du preneur, mais exclusivement pour motifs graves, celui-ci a droit a l'indemnité prévue au deuxième alinéa.
  L'autorisation du juge est délivrée sur requête du preneur et sur avis du fonctionnaire compétent [1 du service désigné par le Gouvernement]1 quant aux conditions requises à l'article 25. Une description des constructions, travaux et ouvrages projetés et une évaluation des frais y afférents doivent être jointes à la requête.
  A défaut de ce consentement ou de cette autorisation, le montant de l'indemnité ne pourra dépasser la somme des fermages payés par le preneur au cours des trois dernières années, pour la totalité des biens loués par lui au même bailleur.) <L 1988-11-07/43, art. 16, A, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  2. Pour sûreté de sa créance, le preneur qui a obtenu le consentement ou l'autorisation prévus au paragraphe précédent, est habilité à prendre une inscription hypothécaire sur les parcelles cadastrales sur lesquelles lesdites constructions, travaux et ouvrages seront exécutés. Les frais de cette inscription sont à charge du preneur.
  Sans préjudice des dispositions ci-après, la loi du 16 décembre 1851 est applicable à l'inscription hypothécaire visée à l'alinéa précédent.
  L'inscription est prise jusqu'à concurrence du montant des frais évalués dans l'acte de consentement ou dans l'ordonnance du juge et sur présentation au conservateur des hypothèques de l'expédition ou de l'original de cet acte, selon qu'il est authentique ou sous seing privé, ou de l'ordonnance du juge. Si ledit acte de consentement n'est pas établi sous la forme authentique, les signatures doivent être légalisées par le bourgmestre ou par son délégué.
  L'indication prescrite par l'article 83, 3°, de la loi du 16 décembre 1851 est completee par la déclaration que la créance trouve son origine dans le présent article et par la description des constructions, travaux et ouvrages jointe à l'acte ou à l'ordonnance.
  Sans préjudice du privilège prévu à l'article 27, 5°, de la loi du 16 décembre 1851, l'hypothèque du preneur prend rang avant les hypothèques et les privilèges existants sur lesdites parcelles, à concurrence de la plus-value que celles-ci possèdent à la suite des constructions, travaux et ouvrages, à la date de la réalisation du gage.
  La radiation ou la réduction de l'inscription peuvent être opérées par le conservateur des hypothèques en vertu d'un acte sous seing privé établi en deux originaux et sur production du bordereau portant mention de l'inscription.
  (3. Dans tout acte d'aliénation du bien loué, le bailleur doit mentionner tous les travaux et ouvrages effectués par le preneur, ainsi que, le cas échéant, le consentement ou l'autorisation avec laquelle ils ont été effectués, et ce après avoir éventuellement interrogé le preneur.
  la renonciation au droit de l'enlèvement établi par l'article précédent ou à l'indemnité prévue au présent article ne pourra intervenir qu'après l'exécution des travaux et ouvrages et sera constatée par acte authentique ou par déclaration devant le juge de paix.) <L 1988-11-07/43, art. 16, B, 002; En vigueur : 1988-12-16>
Art. 27. Indien de verpachter de kosten draagt van de gebouwen en werken die met toestemming van de pachter zijn uitgevoerd, kan de pachtprijs zodanig worden verhoogd als door partijen wordt overeengekomen of door de rechter wordt bepaald.
Art. 27. Si le bailleur supporte les frais des constructions, travaux et ouvrages effectués avec l'accord du preneur, le fermage peut être majoré dans la mesure convenue entre parties ou fixée par le juge.
Art. 28. De verpachter mag geen bomen planten tenzij voor het vervangen van hoog- of laagstammige fruitbomen, voor het vervangen van bosbomen in de weiden en voor de aanplantingen die noodzakelijk zijn voor de bewaring van het goed.
  De pachter mag geen nieuwe aanplantingen verrichten tenzij met schriftelijke toestemming van de verpachter. Niettemin zijn zonder toestemming van de verpachter geoorloofd, aanplantingen die noodzakelijk zijn voor de bewaring van het goed en, behalve in geval van geldige opzegging, aanplantingen ter vervanging van dode of gevelde bomen en die van laagstammige fruitbomen.
  De aanplanting van deze laatste is evenwel slechts toegestaan indien zij een oppervlakte beslaat van ten minste 50 are en aan een bestaande aanplanting of een vaste toegangsweg paalt en voor zover zij in de streek gebruikelijk is en beantwoordt aan de eisen van een rationele exploitatie. Voor dit laatste punt moet de pachter vooraf een gunstig advies van de tuinbouwkundige van de streek hebben verkregen.
  Heeft een aanplanting waarvoor de verpachter schriftelijke toestemming heeft gegeven of die regelmatig is verricht overeenkomstig de voorgaande bepalingen, geleid tot een waardevermeerdering van het gepachte goed en neemt de pacht op initiatief van de verpachter een einde vooraleer de aanplanting achttien jaar oud is, dan heeft de pachter recht op een vergoeding gelijk aan die waardevermeerdering; neemt de pacht een einde op initiatief van de pachter, dan mag die vergoeding niet hoger zijn dan hetgeen de pachter tijdens de vijf laatste jaren in het geheel aan pacht betaald heeft voor de gezamenlijke goederen die hij van dezelfde eigenaar in pacht had.
  Heeft zulk een aanplanting geleid tot een waardevermindering van het gepachte goed, dan heeft de verpachter recht op een vergoeding van de pachter, gelijk aan die waardevermindering.
Art. 28. Aucune plantation d'arbres ne peut être faite par le bailleur, exception faite du remplacement d'arbres fruitiers à haute ou à basse tige, du remplacement d'arbres forestiers sur les prairies et des plantations nécessaires à la conservation du bien.
  Le preneur ne peut faire de nouvelles plantations qu'avec le consentement écrit du bailleur. Sont néanmoins permises sans le consentement du bailleur, les plantations qui sont necessaires à la conservation du bien et, sauf en cas de congé valable, les plantations de remplacement d'arbres morts ou abattus, et celles d'arbres fruitiers à basse tige.
  En ce qui concerne ces derniers, leur plantation n'est toutefois autorisée que si elle a une étendue d'au moins 50 ares, si elle est attenante à une plantation existante ou à un chemin d'accès permanent et pour autant qu'elle soit courante dans la région et conforme aux données d'une exploitation rationnelle. Sur ce dernier point, le preneur doit obtenir préalablement l'avis favorable du conseiller d'horticulture de la région.
  Si une plantation autorisée par écrit par le bailleur ou effectuée régulièrement conformément aux dispositions qui précèdent, a causé une plus-value au bien loué, et si le bail prend fin à l'initiative du bailleur avant que la plantation ait dix-huit ans, le preneur a droit à une indemnité qui sera égale à cette plus-value; si le bail prend fin à l'initiative du preneur, cette indemnité ne peut pas dépasser le montant des fermages payés au cours des cinq dernières années par le preneur pour la totalité des biens loués par lui au même propriétaire.
  Si une telle plantation a causé une moins-value au bien loué, le bailleur a droit, de la part du preneur, à une indemnité qui sera égale à cette moins-value.
Art. 28_WAALS_GEWEST.    De verpachter mag geen bomen planten tenzij voor het vervangen van hoog- of laagstammige fruitbomen, [1 voor het vervangen van dode hagen]1 voor het vervangen van bosbomen in de weiden en voor de aanplantingen die noodzakelijk zijn voor de bewaring van het goed.
  De pachter mag geen nieuwe aanplantingen verrichten tenzij met schriftelijke toestemming van de verpachter. Niettemin zijn zonder toestemming van de verpachter geoorloofd, aanplantingen die noodzakelijk zijn voor de bewaring van het goed en, behalve in geval van geldige opzegging, aanplantingen ter vervanging van dode of gevelde bomen en die van laagstammige fruitbomen.
  De aanplanting van deze laatste is evenwel slechts toegestaan indien zij een oppervlakte beslaat van ten minste 50 are en aan een bestaande aanplanting of een vaste toegangsweg paalt en voor zover zij in de streek gebruikelijk is en beantwoordt aan de eisen van een rationele exploitatie. Voor dit laatste punt moet de pachter vooraf een gunstig advies van [1 de dienst aangewezen door de Regering]1 hebben verkregen.
  Heeft een aanplanting waarvoor de verpachter schriftelijke toestemming heeft gegeven of die regelmatig is verricht overeenkomstig de voorgaande bepalingen, geleid tot een waardevermeerdering van het gepachte goed en neemt de pacht op initiatief van de verpachter een einde vooraleer de aanplanting achttien jaar oud is, dan heeft de pachter recht op een vergoeding gelijk aan die waardevermeerdering; neemt de pacht een einde op initiatief van de pachter, dan mag die vergoeding niet hoger zijn dan hetgeen de pachter tijdens de vijf laatste jaren in het geheel aan pacht betaald heeft voor de gezamenlijke goederen die hij van dezelfde eigenaar in pacht had.
  Heeft zulk een aanplanting geleid tot een waardevermindering van het gepachte goed, dan heeft de verpachter recht op een vergoeding van de pachter, gelijk aan die waardevermindering.
  
Art. 28 _REGION_WALLONNE.
   Aucune plantation d'arbres ne peut être faite par le bailleur, exception faite du remplacement d'arbres fruitiers à haute ou à basse tige, [1 du remplacement des haies mortes,]1 du remplacement d'arbres forestiers sur les prairies et des plantations nécessaires à la conservation du bien.
  Le preneur ne peut faire de nouvelles plantations qu'avec le consentement écrit du bailleur. Sont néanmoins permises sans le consentement du bailleur, les plantations qui sont necessaires à la conservation du bien et, sauf en cas de congé valable, les plantations de remplacement d'arbres morts ou abattus, et celles d'arbres fruitiers à basse tige.
  En ce qui concerne ces derniers, leur plantation n'est toutefois autorisée que si elle a une étendue d'au moins 50 ares, si elle est attenante à une plantation existante ou à un chemin d'accès permanent et pour autant qu'elle soit courante dans la région et conforme aux données d'une exploitation rationnelle. Sur ce dernier point, le preneur doit obtenir préalablement l'avis favorable du [1 service désigné par le Gouvernement]1.
  Si une plantation autorisée par écrit par le bailleur ou effectuée régulièrement conformément aux dispositions qui précèdent, a causé une plus-value au bien loué, et si le bail prend fin à l'initiative du bailleur avant que la plantation ait dix-huit ans, le preneur a droit à une indemnité qui sera égale à cette plus-value; si le bail prend fin à l'initiative du preneur, cette indemnité ne peut pas dépasser le montant des fermages payés au cours des cinq dernières années par le preneur pour la totalité des biens loués par lui au même propriétaire.
  Si une telle plantation a causé une moins-value au bien loué, le bailleur a droit, de la part du preneur, à une indemnité qui sera égale à cette moins-value.
  
Art. 29. Indien de pachter van een landeigendom dit niet voorziet van de dieren en het gereedschap nodig voor het bedrijf, indien hij met de bebouwing ophoudt, indien hij bij de bebouwing niet als een goed huisvader handelt, indien hij het gepachte voor een ander doel aanwendt dan waartoe het bestemd was, of, in het algemeen, indien hij de bepalingen van de pachtovereenkomst niet nakomt, en daardoor schade ontstaat voor de verpachter, kan deze, naar gelang van de omstandigheden, de pachtovereenkomst doen ontbinden.
  In geval van ontbinding door de schuld van de pachter, is deze gehouden tot schadevergoeding.
  Het strafbeding en de uitdrukkelijk ontbindende voorwaarde zijn zonder waarde.
Art. 29. Si le preneur d'un bien rural ne le garnit pas des bestiaux et des ustensiles nécessaires à son exploitation, s'il abandonne la culture, s'il ne cultive pas en bon père de famille, s'il emploie la chose louée a un autre usage que celui auquel elle a été destinée ou, en général, s'il n'exécute pas les clauses du bail et qu'il en résulte un dommage pour le bailleur, celui-ci peut, suivant les circonstances, faire résilier le bail.
  En cas de résiliation provenant du fait du preneur, celui-ci est tenu des dommages et intérêts.
  Les clauses pénales et la condition résolutoire expresse sont de nul effet.
Art. 29bis. <W 1988-11-07/43, art. 17, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  Naarmate de oogst wordt ingehaald, is de pachter gehouden om aan zijn opvolger op het bedrijf alle nodige faciliteiten te verlenen voor het uitvoeren van de werken van het daaropvolgende jaar, overeenkomstig de plaatselijke gebruiken.
Art. 29bis. <L 1988-11-07/43, art. 17, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Au fur et à mesure de l'enlèvement des récoltes, le preneur sortant doit donner à celui qui lui succède dans l'exploitation toutes les facilités requises pour les travaux de l'année suivante, en se conformant à l'usage des lieux.
§ 8. - Onderpacht en pachtoverdracht.
§ 8. - De la sous-location et de la cession du bail.
Art. 30. <W 1988-11-07/43, art. 18, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  In afwijking van artikel 1717 van het Burgerlijk Wetboek en onder voorbehoud van het hierna bepaalde mag de pachter van landeigendommen noch het gepachte goed geheel of ten dele in onderpacht geven, noch zijn pacht geheel of ten dele aan anderen overdragen zonder toestemming van de verpachter. Deze toestemming moet, op straffe van nietigheid en voorafgaand aan de onderpacht of aan de overdracht, schriftelijk worden gegeven.
  De toestemming tot overdracht van pacht kan niet gelden als toestemming tot onderpacht.
  Ruil met het oog op het betelen van pachtgoederen wordt niet als onderpacht beschouwd. Een dergelijke ruil heeft geen invloed op de rechten en verplichtingen noch van de pachters noch van de verpachters. Zulks geldt ook voor de gemeenschappelijke exploitatie van een landeigendom die in pacht gegeven wordt aan een van de medeëxploitanten, op voorwaarde dat deze laatste alleen houder van de pacht blijft en hij als hoofdbedrijf actief aan de exploitatie deelneemt.
Art. 30. <L 1988-11-07/43, art. 18, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Par dérogation à l'article 1717 du Code civil, et sous réserve de ce qui est prévu ci-après, le preneur de biens ruraux ne peut sous-louer en tout ou en partie le bien loué ou céder son bail en tout ou en partie sans l'autorisation du bailleur. Cette autorisation doit, à peine de nullité, être préalable à la sous-location ou à la cession et être donnée par écrit.
  L'autorisation de cession de bail ne peut valoir comme autorisation de sous-location.
  Ne sont pas considérés comme des sous-locations, les echanges portant sur la culture des biens loués, réalisés par les preneurs. Ces échanges n'affectent pas les droits et obligations, ni des preneurs ni des bailleurs. Il en est de même de l'exploitation en commun d'un bien rural donné à bail à un des co-exploitants, à condition que ce dernier reste seul titulaire du bail et participe activement, à titre d'occupation principale, à l'exploitation.
Art. 30_WAALS_GEWEST.   [1 § 1. In afwijking van artikel 1717 van het Burgerlijk Wetboek geeft de pachter van landeigendommen noch het gepachte goed geheel of ten dele in onderpacht, noch draagt hij zijn pacht geheel of ten dele aan anderen over zonder toestemming van de verpachter. Deze toestemming wordt, op straffe van nietigheid en voorafgaand aan de onderpacht of aan de overdracht, schriftelijk gegeven.
   De toestemming tot overdracht van pacht kan niet gelden als toestemming tot onderpacht.
   Als onderpacht worden niet beschouwd:
   1° ruil met het oog op het betelen van pachtgoederen;
   2° de gemeenschappelijke exploitatie van een landeigendom die in pacht gegeven wordt aan een van de medeëxploitanten, op voorwaarde dat deze laatste alleen houder van de pacht blijft en hij als hoofdbedrijf actief aan de exploitatie deelneemt;
   3° de overeenkomsten, gesloten met inachtneming van artikel 2, 2°.
   Ruil als bedoeld in lid 3 is van generlei invloed op de rechten en verplichtingen van pachters of verpachters.
   § 2. Op straffe van nietigheid van de ruil, wordt, door de pachter aan de verpachter, minstens drie maanden voordat de ruil plaatsvindt van het voornemen tot ruil in de zin van paragraaf 1, lid 3, 1°, alsmede van de overeenkomst in de zin van paragraaf 1, lid 3, 3°, kennis gegeven, met opgave van:
   1° de identiteit van alle betrokkenen, namelijk:
   a) voor de natuurlijke personen, hun naam, voornaam, woonst, geboortedatum en -plaats, burgerlijke stand, hun identificatienummer in het Rijksregister of in het BIS-register van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid en, indien gekend, het producentennummer en het ondernemingsnummer bedoeld in artikel III.17 van het Wetboek van economisch recht;
   b) voor de rechtspersonen, indien gekend, hun benaming, hun maatschappelijke zetel, hun producentennummer en hun ondernemingsnummer bedoeld in artikel III.17 van het Wetboek van economisch recht, evenals de identiteit van de personen die gemachtigd zijn om ze te vertegenwoordigen;
   2° de datum waarop de ruil ingaat, en in voorkomend geval, de duur ervan;
   3° de kadastrale aanduiding van de percelen zoals opgenomen op het uittreksel uit de kadastrale legger en onder vermelding van minstens: de gemeente waar de percelen gelegen zijn, de afdeling, de sectie, het perceelsnummer, de oppervlakte, evenals de straat- of veldnaam.
   De verpachter kan zich tegen ruil verzetten, om redenen als bepaald in artikel 7, 5°, 6°, 7° en 8°, en zich daarvoor, binnen de drie maanden na kennisgeving ervan, op straffe van nietigheid, tot de vrederechter wenden.
   De ruil wordt door de vrederechter vernietigd indien hij acht dat de redenen van verzet wettig zijn.
   § 3. Bij overdracht of onderpacht zonder voorafgaandelijke schriftelijke toestemming kan de overeenkomst op verzoek van de verpachter worden ontbonden.]1

  
Art. 30 _REGION_WALLONNE.
  [1 § 1er. Par dérogation à l'article 1717 du Code civil, le preneur de biens ruraux ne sous-loue pas en tout ou en partie le bien loué ou ne cède pas son bail en tout ou en partie sans l'autorisation du bailleur. Cette autorisation est, à peine de nullité, préalable à la sous-location ou à la cession et est donnée par écrit.
   L'autorisation de cession de bail ne vaut pas autorisation de sous-location.
   Ne sont pas considérés comme des sous-locations :
   1° les échanges portant sur la culture des biens loués, réalisés par les preneurs;
   2° l'exploitation en commun d'un bien rural donné à bail à un des co-exploitants, si ce dernier reste seul titulaire du bail et participe activement, à titre d'occupation principale, à l'exploitation;
   3° les conventions conclues dans le respect de l'article 2, 2°.
   Les échanges visés à l'alinéa 3, n'affectent pas les droits et obligations, ni des preneurs ni des bailleurs.
   § 2. A peine de nullité des échanges, le preneur notifie au bailleur le projet des échanges au sens du paragraphe 1er, alinéa 3, 1°, ainsi que les convention au sens du paragraphe 1er, alinéa 3, 3°, au moins trois mois avant lesdits échanges en précisant :
   1° l'identité de toutes les parties concernées, à savoir :
   a) pour les personnes physiques, leurs nom, prénom, domicile, date et lieu de naissance, état civil, leur numéro d'identification dans le registre national ou dans le registre bis de la Banque-Carrefour de la sécurité sociale et, s'ils sont connus, le numéro de producteur et le numéro d'entreprise visé à l'article III.17 du Code de droit économique;
   b) pour les personnes morales, s'ils sont connus, leur dénomination sociale, leur siège social, leur numéro de producteur et leur numéro d'entreprise visé à l'article III.17 du Code de droit économique, ainsi que l'identité des personnes habilitées à les représenter;
   2° la date de prise en cours de ces échanges et, le cas échéant, la durée;
   3° la désignation cadastrale des parcelles telle que reprise sur l'extrait de la matrice cadastrale et mentionnant à tout le moins : la commune où se situent les parcelles, la division, la section, le numéro parcellaire, la contenance ainsi que le nom de la rue ou le lieu-dit.
   Le bailleur peut s'opposer aux échanges pour les motifs prévus à l'article 7, 5°, 6°, 7° et 8°, en saisissant le juge de paix dans les trois mois de la notification, à peine de déchéance.
   Le juge annule les échanges s'il considère que les motifs d'opposition sont légitimes.
   § 3. En cas de cession ou de sous-location non autorisée par un écrit préalable, le bail peut être résolu à la demande du bailleur.]1

  
Art. 30bis_WAALS_GEWEST.   [1 De procedure als bedoeld in artikel 30, § 2, is mutatis mutandis van toepassing bij verandering van verpachter. Wanneer de verandering van verpachter het gevolg is van een overlijden, delen de erfgenamen of rechtverkrijgenden, afwijkend van artikel 30, § 2, drie maanden na dat overlijden, de verandering van verpachter mede.]1
  
Art. 30bis _REGION_WALLONNE.
  [1 La procédure prévue au l'article 30, § 2, est applicable mutandis mutatis en cas de changement dans le chef du bailleur. En dérogation à l'article 30, § 2, lorsque le changement dans le chef du bailleur est dû à un décès, les héritiers ou les ayants droits notifient dans les trois mois après le décès le changement de bailleur.]1
  
Art. 31. De pachter kan, zonder toestemming van de verpachter, het gehele pachtgoed in onderpacht geven aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot (evenals aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.) <W 1988-11-07/43, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
Art. 31. Le preneur peut, sans autorisation du bailleur, sous-louer la totalité du bien loué à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint (ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs.) <L 1988-11-07/43, art. 19, 002; En vigueur : 1988-12-16>
Art. 31_WAALS_GEWEST.    De pachter kan, zonder toestemming van de verpachter, het gehele pachtgoed in onderpacht geven aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot [1 , zijn wettelijk samenwonende]1 (evenals aan de echtgenoten [1 of aan de wettelijk samenwonenden]1 van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.) <W 1988-11-07/43, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  [1 De pachter licht er, op straffe van nietigheid van de onderpacht, de verpachter uiterlijk binnen de drie maanden na de onderverpachting zoals bepaald in lid 1, over in.]1
  
Art. 31 _REGION_WALLONNE.
   Le preneur peut, sans autorisation du bailleur, sous-louer la totalité du bien loué à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint [1 , de son cohabitant légal]1 (ou aux conjoints [1 ou aux cohabitants légaux]1 desdits descendants ou enfants adoptifs.) <L 1988-11-07/43, art. 19, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  [1 Le preneur, à peine de nullité de la sous-location en informe le bailleur au plus tard dans les trois mois de la mise en sous-location telle que prévue à l'alinéa 1er.]1
  
Art. 32. De rechten en verplichtingen die pachter en onderpachter tegenover elkaar hebben, worden geregeld volgens de bepalingen van deze wet, evenwel met uitzondering van de bepalingen betreffende de minimumpachttijd, in deze zin dat de onderpacht niet langer mag duren dan de hoofdpacht, ongeacht onder welke omstandigheden deze laatste een einde heeft genomen.
Art. 32. Les droits et obligations du preneur et du sous-locataire sont, pour leurs rapports entre eux, déterminés par les dispositions de la présente loi, à l'exception toutefois de celles relatives à la durée minimum du bail, la sous-location ne pouvant se prolonger plus longtemps que le bail principal, quelles que soient les conditions dans lesquelles celui-ci a pris fin.
Art. 33. <W 1988-11-07/43, art. 20, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16> De pachter die een opzeggingsbrief ontvangt voor een onderverpacht goed of wiens pacht ontbonden wordt bij vonnis, moet op straffe van schadevergoeding, binnen een maand na de betekening aan de onderpachter een afschrift van de opzegging of van het vonnis betekenen en hem op de hoogte stellen van het gevolg dat door hem aan de betekende opzegging of het betekend vonnis werd gegeven.
Art. 33. <L 1988-11-07/43, art. 20, 002; En vigueur : 1988-12-16> Le preneur qui reçoit congé pour un bien sous-loué ou dont le bail est résilié à la suite d'un jugement doit, sous peine de dommages-intérêts, dans le mois suivant la signification, notifier au sous-locataire copie du congé ou du jugement et le tenir au courant de la suite qu'il y a réservée.
Art. 34. <W 1988-11-07/43, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16> De pachter kan, zonder toestemming van de verpachter, zijn pacht geheel overdragen aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot of van de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.
  De overnemer treedt in al de rechten en verplichtingen die uit de pacht voortvloeien, maar de overdrager blijkt met hem hoofdelijk gehouden tot de verplichtingen die uit de pacht zijn ontstaan.
Art. 34. <L 1988-11-07/43, art. 21, 002; En vigueur : 1988-12-16> Le preneur peut, sans autorisation du bailleur, céder la totalité de son bail à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs.
  le cessionnaire est subrogé à tous les droits et obligations dérivant du bail, le cédant restant toutefois tenu des obligations du bail, solidairement avec lui.
Art. 34_WAALS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 21, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16> De pachter kan, zonder toestemming van de verpachter, zijn pacht geheel overdragen aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot [1 , zijn wettelijk samenwonende]1 of van de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen [1 of aan de wettelijk samenwonenden van de voorvermelde afstammelingen of aangenomen kinderen]1.
  De overnemer treedt in al de rechten en verplichtingen die uit de pacht voortvloeien, maar de overdrager blijkt met hem hoofdelijk gehouden tot de verplichtingen die uit de pacht zijn ontstaan.
  [1 De pachter licht er, op straffe van nietigheid van de overdracht, de verpachter uiterlijk binnen de drie maanden na de overdracht zoals bepaald in lid 1, over in.]1
  
Art. 34 _REGION_WALLONNE.
   <L 1988-11-07/43, art. 21, 002; En vigueur : 1988-12-16> Le preneur peut, sans autorisation du bailleur, céder la totalité de son bail à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint [1 ou de son cohabitant légal]1 ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs [1 ou aux cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs]1.
  le cessionnaire est subrogé à tous les droits et obligations dérivant du bail, le cédant restant toutefois tenu des obligations du bail, solidairement avec lui.
  [1 Le preneur, à peine de nullité de la cession en informe le bailleur au plus tard dans les trois mois de la cession telle que prévue à l'alinéa 1er.]1
  
Art. 34bis. <W 1988-11-07/43, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16> Indien een landeigendom gezamenlijk wordt gepacht door verschillende pachters en een van deze pachters besluit om zich terug te trekken, dan wordt de pacht voortgezet ten voordele van de andere pachters.
  De verpachter heeft in dat geval evenwel de mogelijkheid te eisen dat de vorige exploitant hoofdelijk gehouden blijkt tot nakoming van de verplichtingen van de pacht samen met de andere pachters.
Art. 34bis. <L 1988-11-07/43, art. 22, 002; En vigueur : 1988-12-16> Si un bien rural est loué en commun par plusieurs preneurs et si l'un de ces preneurs décide de se retirer, le bail se poursuit au profit des autres preneurs.
  le bailleur pourra toutefois exiger que l'ancien exploitant reste tenu des obligations du bail solidairement avec les autres preneurs. "
Art. 34bis_WAALS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 22, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16> Indien een landeigendom gezamenlijk wordt gepacht door verschillende pachters en een van deze pachters besluit om zich terug te trekken, dan wordt de pacht voortgezet ten voordele van de andere pachters. [1 De pachter geeft kennis van zijn terugtrekking aan de verpachter.]1
  De verpachter heeft in dat geval evenwel de mogelijkheid te eisen dat de vorige exploitant hoofdelijk gehouden blijkt tot nakoming van de verplichtingen van de pacht samen met de andere pachters [1 , op voorwaarde dat van het verzoek daartoe kennis gegeven wordt binnen de zes maanden na de kennisgeving van de terugtrekking, op straffe van nietigheid]1.
  
Art. 34bis _REGION_WALLONNE.
   <L 1988-11-07/43, art. 22, 002; En vigueur : 1988-12-16> Si un bien rural est loué en commun par plusieurs preneurs et si l'un de ces preneurs décide de se retirer, le bail se poursuit au profit des autres preneurs [1 Le preneur notifie son retrait au bailleur.]1.
  le bailleur pourra toutefois exiger que l'ancien exploitant reste tenu des obligations du bail solidairement avec les autres preneurs [1 , à condition d'en notifier la demande dans les six mois de la notification du retrait, à peine de déchéance.]1.
  
Art. 35. Op voorwaarde dat de pachter of zijn rechtverkrijgenden binnen drie maanden na de ingenottreding van de overnemer, aan de verpachter kennis geven van de pachtoverdracht die de pachter heeft gedaan aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen (of aan die van zijn echtgenoot of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen), en hem daarbij de namen, voornamen en het adres van de overnemer of de overnemers meedelen, ontstaat, bij gebreke van geldig verklaard verzet van de verpachter, van rechtswege pachtvernieuwing ten voordele van de overnemer of de overnemers. <W 1988-11-07/43, art. 23, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  Die pachtvernieuwing heeft ten gevolge dat, met handhaving van alle andere voorwaarden ten voordele van de overnemer of overnemers, een nieuwe eerste pachtperiode van negen jaar ingaat op de verjaardag van de ingenottreding van de overdrager volgend op de kennisgeving; bovendien is de overdrager ontslagen van alle uit de pacht voortvloeiende verplichtingen die na de kennisgeving zijn ontstaan.
Art. 35. Si, dans les trois mois de l'entrée en jouissance du cessionnaire, le preneur ou ses ayants droit notifient au bailleur la cession que le preneur a faite du bail à ses descendants ou enfants adoptifs (ou a ceux de son conjoint ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs), en lui indiquant les noms, prénoms et adresses du ou des cessionnaires, le bail est, sauf opposition déclarée valable du bailleur, renouvelé de plein droit au profit du ou des cessionnaires. <L 1988-11-07/43, art. 23, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Ce renouvellement a pour effet que, toutes autres conditions étant maintenues, une nouvelle et première période de neuf ans prend cours au bénéfice du ou des cessionnaires, à la date anniversaire de l'entrée en jouissance du cédant qui suit la notification; en outre, le cédant est déchargé de toutes obligations résultant du bail nées postérieurement à la notification.
Art. 35_WAALS_GEWEST.   [1 Op voorwaarde dat de pachter of zijn rechtverkrijgenden binnen drie maanden na de ingenottreding van de overnemer, aan de verpachter kennis geven van de pachtoverdracht die de pachter heeft gedaan aan zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot, van zijn wettelijk samenwonende of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, en hem daarbij de namen, voornamen en het adres van de overnemer of de overnemers meedelen, ontstaat, bij gebreke van geldig verklaard verzet van de verpachter, van rechtswege pachtvernieuwing ten voordele van de overnemer of de overnemers.
   Die pachtvernieuwing heeft ten gevolge dat, met handhaving van alle andere voorwaarden ten voordele van de overnemer of overnemers, een nieuwe eerste pachtperiode van negen jaar ingaat op de verjaardag van de ingenottreding van de overdrager volgend op de kennisgeving; bovendien is de overdrager ontslagen van alle uit de pacht voortvloeiende verplichtingen die na de kennisgeving zijn ontstaan.
   Die pachtvernieuwing vindt enkel plaats als ofwel:
   1° de overnemer houder is van een studiegetuigschrift of diploma in een landbouwrichting;
   2° de overnemer sinds minstens één jaar een cursus volgt met het oog op het behalen van een studiegetuigschrift of een diploma in een landbouwrichting;
   3° de overnemer landbouwer is of is geweest tijdens minstens één jaar in de loop van de laatste vijf jaar.
   De Regering kan de studiegetuigschriften of de diploma's in een landbouwrichting bepalen.]1

  
Art. 35 _REGION_WALLONNE.
  [1 Si, dans les trois mois de l'entrée en jouissance du cessionnaire, le preneur ou ses ayants droit notifient au bailleur la cession que le preneur a faite du bail à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint, de son cohabitant légal ou aux conjoints ou aux cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs, en lui indiquant les noms, prénoms et adresses du ou des cessionnaires, le bail est, sauf opposition déclarée valable du bailleur, renouvelé de plein droit au profit du ou des cessionnaires.
   Ce renouvellement a pour effet que, toutes autres conditions étant maintenues, une nouvelle et première période de neuf ans prend cours au bénéfice du ou des cessionnaires, à la date anniversaire de l'entrée en jouissance du cédant qui suit la notification; en outre, le cédant est déchargé de toutes obligations résultant du bail nées postérieurement à la notification.
   Ce renouvellement n'a lieu qui si, soit :
   1° le cessionnaire est porteur d'un certificat d'études ou d'un diplôme à orientation agricole;
   2° le cessionnaire poursuit un cursus depuis un an au moins en vue d'obtenir un certificat d'études ou d'un diplôme à orientation agricole;
   3° le cessionnaire est exploitant agricole ou l'a été pendant au moins un an au cours des cinq dernières années.
   Le Gouvernement peut définir les certificats d'études ou les diplômes à orientation agricole.]1

  
Art. 36. De verpachter aan wie binnen de in artikel 35, bepaalde termijn kennis is gegeven van een overdracht, kan tegen de pachtvernieuwing opkomen door de vroegere en de nieuwe pachter, op straffe van verval, binnen drie maanden na de kennisgeving van de overdracht, voor de vrederechter te dagvaarden, ten einde zijn verzet geldig te horen verklaren.
  De vrederechter oordeelt of de redenen van verzet ernstig en gegrond zijn, en met name of uit alle omstandigheden van de zaak blijkt dat de verpachter de als redenen van zijn verzet bekendgemaakte voornemens ten uitvoer zal brengen.
  Wordt het verzet toegelaten, dan wordt de pacht niet vernieuwd en heeft alleen de overdracht van de vroegere pacht gevolg.
Art. 36. Le bailleur auquel une cession a été notifiée dans le délai prévu à l'article 35, peut faire opposition au renouvellement du bail en citant l'ancien et le nouveau preneur devant le juge de paix, dans les trois mois de la notification de la cession, à peine de déchéance, en vue d'entendre valider son opposition.
  Le juge apprécie si les motifs de l'opposition sont sérieux et fondés et notamment s'il appert des circonstances de la cause que le bailleur mettra à exécution les intentions énoncées comme motifs de l'opposition.
  Si l'opposition est admise, le bail n'est pas renouvelé et seule la cession de l'ancien bail produit ses effets.
Art. 36_WAALS_GEWEST.    De verpachter aan wie binnen de in artikel 35, bepaalde termijn kennis is gegeven van een overdracht, kan tegen de pachtvernieuwing opkomen door de vroegere en de nieuwe pachter, op straffe van verval, binnen drie maanden na de kennisgeving van de overdracht, voor de vrederechter te dagvaarden, ten einde zijn verzet geldig te horen verklaren.
  De vrederechter oordeelt of de redenen van verzet ernstig en gegrond zijn, en met name of uit alle omstandigheden van de zaak blijkt dat de verpachter de als redenen van zijn verzet bekendgemaakte voornemens ten uitvoer zal brengen.
  [1 Wordt het verzet toegelaten, dan is de overdracht ongeldig.]1
  
Art. 36 _REGION_WALLONNE.
   Le bailleur auquel une cession a été notifiée dans le délai prévu à l'article 35, peut faire opposition au renouvellement du bail en citant l'ancien et le nouveau preneur devant le juge de paix, dans les trois mois de la notification de la cession, à peine de déchéance, en vue d'entendre valider son opposition.
  Le juge apprécie si les motifs de l'opposition sont sérieux et fondés et notamment s'il appert des circonstances de la cause que le bailleur mettra à exécution les intentions énoncées comme motifs de l'opposition.
  Si l'opposition est admise, le bail n'est pas renouvelé et seule la cession de l'ancien bail produit ses effets. [1 Si l'opposition est admise, la cession est nulle et non avenue.]1
  
Art. 36bis_WAALS_GEWEST.   [1 Wanneer de verpachter de pachter zijn wens te kennen geeft, om een zakelijk recht op het (de) onder een pachtovereenkomst vallende goed(eren) te vervreemden, kan iedere bevoorrechte overdracht die plaatsvindt binnen de negen maanden na deze kennisgeving, niet aan de pachter of de derde-koper tegengeworpen worden.
   Wanneer de vervreemding niet binnen die periode van negen maanden wordt uitgevoerd, kan de pachter pas opnieuw gebruik maken van de regeling bedoeld in lid 1 na verstrijken van een periode van drie jaar, behoudens overeenstemming onder de partijen, die ingaat na verstrijken van de bewarende periode van negen maanden bedoeld in lid 1.]1

  
Art. 36bis _REGION_WALLONNE.
  [1 Lorsque le bailleur notifie au preneur son souhait d'aliéner un droit réel sur le ou les biens sur lesquels un contrat de bail à ferme est en cours, toute cession privilégiée intervenant dans les neuf mois suivant cette notification est inopposable au bailleur et au tiers acquéreur.
   Lorsque l'aliénation n'est pas réalisée dans cette période de neuf mois, le bailleur peut faire usage à nouveau du régime prévu à l'alinéa 1er, uniquement après l'expiration d'un délai de trois ans, sauf accord des parties, prenant cours à l'expiration de la période conservatoire de neuf mois prévue à l'alinéa 1er.]1

  
Art. 37. § 1. Als ernstige redenen van verzet kunnen uitsluitend worden aanvaard :
  1° het feit dat de verpachter vóór de kennisgeving van de overdracht, geldige opzegging heeft gedaan;
  2° (het voornemen van de verpachter om het verpachte goed, binnen een termijn van minder dan vijf jaar zelf te exploiteren of de exploitatie ervan over te dragen aan zijn echtgenoot, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot of de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen;) <W 1988-11-07/43, art. 24, A, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  3° zware beledigingen of daden van kennelijke vijandigheid van de overnemer tegen de verpachter of tegen leden van zijn familie die onder zijn dak wonen;
  4° veroordeling van de overnemer uit hoofde van daden die het vertrouwen van de verpachter aan het wankelen kunnen brengen of de normale betrekkingen tussen de verpachter en zijn nieuwe pachter onmogelijk kunnen maken;
  5° (het feit dat de overnemer niet de vereiste beroepsbekwaamheid bezit of dat hij niet over de nodige materiële middelen beschikt om het verpachte goed behoorlijk te exploiteren;) <W 1988-11-07/43, art. 24, B, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  6° het voornemen van het openbaar bestuur of de publiekrechtelijke rechtspersoon die het betrokken goed hebben verpacht om het binnen een termijn van minder dan vijf jaar voor doeleinden van algemeen belang aan te wenden.
  § 2. Indien het verzet werd toegelaten op grond van de redenen bepaald in 2° en 6° van § 1, kan de pachtovernemer de pachtvernieuwing vragen zonder dat een nieuw verzet, gegrond op dezelfde reden, mogelijk is, indien de persoonlijke exploitatie door degene die in het verzet van de verpachter is aangewezen of de aanwending voor doeleinden van algemeen belang niet is verwezenlijkt binnen de termijn die in het verzet is bepaald.
  Hiertoe moeten de pachtovernemer of zijn rechtverkrijgenden een nieuwe kennisgeving van de pachtoverdracht doen binnen drie maanden na afloop van die termijn, op straffe van verval. Indien de pachtvernieuwing tot stand komt, gaat de nieuwe pachtperiode in op de verjaardag van de ingenottreding van de overnemer, volgend op bedoelde kennisgeving.
Art. 37. § 1. Peuvent seuls être admis comme motifs sérieux d'opposition :
  1° le fait qu'avant toute notification de la cession le bailleur a donné un congé valable;
  2° (l'intention du bailleur d'exploiter lui-même, dans un délai inférieur à cinq ans, le bien loué ou d'en céder l'exploitation à son conjoint, ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs;) <L 1988-11-07/43, art. 24, A, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  3° des injures graves ou des actes d'hostilité manifeste de la part du cessionnaire à l'égard du bailleur ou de membres de sa famille vivant sous son toit;
  4° la condamnation du cessionnaire du chef d'actes de nature à ébranler la confiance du bailleur ou à rendre impossible les rapports normaux entre le bailleur et son nouveau preneur;
  5° le fait que le cessionnaire n'a pas la capacité professionnelle requise ou qu'il ne dispose pas des moyens matériels nécessaires pour une bonne exploitation du bien loué.
  6° l'intention des administrations publiques ou personnes juridiques de droit public qui ont loué le bien, d'affecter ce bien, dans un délai inférieur à cinq ans, à des fins d'intérêt général.
  § 2. Si l'opposition a été admise sur base des motifs prévus aux 2° et 6° du § 1er, le cessionnaire du bail peut réclamer le renouvellement du bail, sans qu'une nouvelle opposition fondée sur le même motif soit possible, si l'exploitation personnelle par celui qui a été indiqué dans l'opposition du bailleur ou l'affectation à des fins d'intérêt général, ne sont pas réalisées dans le délai indiqué dans cette opposition.
  A cet effet, le cessionnaire du bail ou ses ayants droit doivent faire une nouvelle notification de la cession dans les trois mois suivant l'expiration de ce délai, à peine de déchéance. S'il y a renouvellement du bail, la nouvelle période de bail prend cours à la date anniversaire de l'entrée en jouissance du cessionnaire, qui suit ladite notification.
Art. 37_WAALS_GEWEST.    § 1. Als ernstige redenen van verzet kunnen uitsluitend worden aanvaard :
  1° het feit dat de verpachter vóór de kennisgeving van de overdracht, geldige opzegging heeft gedaan;
  2° [1 het voornemen van de verpachter om het verpachte goed, binnen een termijn van minder dan vijf jaar zelf te exploiteren of de exploitatie ervan over te dragen aan zijn echtgenoot, zijn wettelijk samenwonende, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of aan die van zijn echtgenoot of de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen;]1
  3° zware beledigingen of daden van kennelijke vijandigheid van de overnemer tegen de verpachter of tegen leden van zijn familie die onder zijn dak wonen;
  4° veroordeling van de overnemer uit hoofde van daden die het vertrouwen van de verpachter aan het wankelen kunnen brengen of de normale betrekkingen tussen de verpachter en zijn nieuwe pachter onmogelijk kunnen maken;
  5° (het feit dat de overnemer niet de vereiste beroepsbekwaamheid bezit of dat hij niet over de nodige materiële middelen beschikt om het verpachte goed behoorlijk te exploiteren;) <W 1988-11-07/43, art. 24, B, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  6° het voornemen van het openbaar bestuur of de publiekrechtelijke rechtspersoon die het betrokken goed hebben verpacht om het binnen een termijn van minder dan vijf jaar voor doeleinden van algemeen belang aan te wenden.
  § 2. Indien het verzet werd toegelaten op grond van de redenen bepaald in 2° en 6° van § 1, kan de pachtovernemer de pachtvernieuwing vragen zonder dat een nieuw verzet, gegrond op dezelfde reden, mogelijk is, indien de persoonlijke exploitatie door degene die in het verzet van de verpachter is aangewezen of de aanwending voor doeleinden van algemeen belang niet is verwezenlijkt binnen de termijn die in het verzet is bepaald.
  Hiertoe moeten de pachtovernemer of zijn rechtverkrijgenden een nieuwe kennisgeving van de pachtoverdracht doen binnen drie maanden na afloop van die termijn, op straffe van verval. Indien de pachtvernieuwing tot stand komt, gaat de nieuwe pachtperiode in op de verjaardag van de ingenottreding van de overnemer, volgend op bedoelde kennisgeving.
  
Art. 37 _REGION_WALLONNE.
   § 1. Peuvent seuls être admis comme motifs sérieux d'opposition :
  1° le fait qu'avant toute notification de la cession le bailleur a donné un congé valable;
  2° [1 l'intention du bailleur d'exploiter lui-même, dans un délai inférieur à cinq ans, le bien loué ou d'en céder l'exploitation à son conjoint, à son cohabitant légal, ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint, de son cohabitant légal ou aux conjoints ou aux cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs;]1
  3° des injures graves ou des actes d'hostilité manifeste de la part du cessionnaire à l'égard du bailleur ou de membres de sa famille vivant sous son toit;
  4° la condamnation du cessionnaire du chef d'actes de nature à ébranler la confiance du bailleur ou à rendre impossible les rapports normaux entre le bailleur et son nouveau preneur;
  5° le fait que le cessionnaire n'a pas la capacité professionnelle requise ou qu'il ne dispose pas des moyens matériels nécessaires pour une bonne exploitation du bien loué.
  6° l'intention des administrations publiques ou personnes juridiques de droit public qui ont loué le bien, d'affecter ce bien, dans un délai inférieur à cinq ans, à des fins d'intérêt général.
  § 2. Si l'opposition a été admise sur base des motifs prévus aux 2° et 6° du § 1er, le cessionnaire du bail peut réclamer le renouvellement du bail, sans qu'une nouvelle opposition fondée sur le même motif soit possible, si l'exploitation personnelle par celui qui a été indiqué dans l'opposition du bailleur ou l'affectation à des fins d'intérêt général, ne sont pas réalisées dans le délai indiqué dans cette opposition.
  A cet effet, le cessionnaire du bail ou ses ayants droit doivent faire une nouvelle notification de la cession dans les trois mois suivant l'expiration de ce délai, à peine de déchéance. S'il y a renouvellement du bail, la nouvelle période de bail prend cours à la date anniversaire de l'entrée en jouissance du cessionnaire, qui suit ladite notification.
  
§ 9. - Overlijden van de pachter.
§ 9. - Du décès du preneur.
Art. 38. In geval van overlijden van de pachter van een landeigendom, loopt de pacht door ten voordele van zijn erfgenamen of rechtverkrijgenden, tenzij de verpachter, zijn erfgenamen of rechtverkrijgenden opzegging hebben gedaan overeenkomstig de hierna volgende bepalingen.
Art. 38. En cas de décès du preneur d'un bien rural, le bail continue au profit de ses héritiers ou ayants droit, à moins que congé ait été donné par le bailleur ou par ses héritiers ou ayants droit dans les conditions determinées ci-après.
Art. 39. (De verpachter kan aan de erfgenamen of rechtverkrijgenden van de overleden pachter slechts opzegging doen, indien hij zich dat recht heeft voorbehouden in de pachtovereenkomst en de overleden pachter geen overlevende echtgenoot, afstammelingen of aangenomen kinderen of geen afstammelingen of aangenomen kinderen van de echtgenoot of geen echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen nalaat. <W 1988-11-07/43, art. 25, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  Is aldus opzegging geoorloofd, dan moet op straffe van verval aan de erfgenamen of rechtverkrijgenden van de pachter kennis ervan worden gegeven binnen één jaar na het overlijden en de opzegging heeft eerst uitwerking twee jaar na de kennisgeving.
Art. 39. (Le bailleur ne peut donner congé aux héritiers ou ayants droit du preneur décédé que s'il s'est réservé cette faculté dans le bail et si le preneur décédé ne laisse ni conjoint survivant, ni descendants ou enfants adoptifs, ni descendants ou enfants adoptifs de son conjoint, ni conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs.) <L 1988-11-07/43, art. 26, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Lorsque le congé est ainsi autorisé, il doit, à peine de déchéance, être signifié aux héritiers ou ayants droit du preneur dans l'année qui suit le décès et il ne produit ses effets qu'à l'expiration des deux ans qui suivent la notification.
Art. 39_WAALS_GEWEST.    [1 Bij overlijden van de pachter behoort het diens erfgenamen of rechtverkrijgenden toe, de verpachter daar onverwijld via een zending over in te lichten.
   De verpachter kan enkel opzegging doen ten overstaan van de erfgenamen of de rechtverkrijgenden van de overleden pachter als hij zich in de pachtovereenkomst die mogelijkheid voorbehouden heeft en als de overleden pachter geen overlevende echtgenoot, geen overlevende wettelijk samenwonende of afstammelingen of aangenomen kinderen, of afstammelingen of aangenomen kinderen van zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende, of echtgenoten of wettelijk samenwonenden van de voorvermelde afstammelingen of aangenomen kinderen achterlaat.]1

  Is aldus opzegging geoorloofd, dan moet op straffe van verval aan de erfgenamen of rechtverkrijgenden van de pachter kennis ervan worden gegeven binnen één jaar na het overlijden en de opzegging heeft eerst uitwerking twee jaar na de kennisgeving.
  
Art. 39 _REGION_WALLONNE.
   [1 En cas de décès du preneur, il appartient à ses héritiers ou ayants droit d'en informer le bailleur dans les meilleurs délais via un envoi.
   Le bailleur peut donner congé aux héritiers ou ayants droit du preneur décédé uniquement s'il s'est réservé cette faculté dans le bail et si le preneur décédé ne laisse ni conjoint survivant, ni cohabitant légal survivant, ni descendants ou enfants adoptifs, ni descendants ou enfants adoptifs de son conjoint ou de son cohabitant légal, ni conjoints ou cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs.]1

  Lorsque le congé est ainsi autorisé, il doit, à peine de déchéance, être signifié aux héritiers ou ayants droit du preneur dans l'année qui suit le décès et il ne produit ses effets qu'à l'expiration des deux ans qui suivent la notification.
  
Art. 40. De erfgenamen of rechtverkrijgenden van de overleden pachter kunnen de pacht beëindigen mits zij, binnen één jaar na het overlijden, opzegging doen met een termijn van tenminste drie maanden.
Art. 40. Les héritiers ou ayants droit du preneur décédé peuvent, moyennant préavis de trois mois au minimum, donné dans l'année du décès, mettre fin au bail.
Art. 41. De erfgenamen of rechtverkrijgenden van de overleden pachter kunnen overeenkomen de exploitatie gemeenschappelijk voort te zetten of een of meer hunner daartoe aanstellen.
  Bij gebreke van akkoord kan elk van de erfgenamen of rechtverkrijgenden de vrederechter verzoeken hem aan te stellen om de exploitatie van het pachtgoed voort te zetten, op last van de door het vonnis vastgestelde vergoeding uit te betalen aan de overige erfgenamen of rechtverkrijgenden.
  Wanneer verscheidene belanghebbenden van dit recht van overneming gebruik wensen te maken, wordt de voorkeur gegeven in de hierna bepaalde orde :
  a) aan de overlevende echtgenoot;
  b) aan hem die de overleden pachter heeft aangewezen;
  c) aan hem die, ten tijde van het overlijden geregeld aan de exploitatie deelnam zonder noodzakelijkerwijze in de pachthoeve te verblijven;
  d) aan hem die door de meerderheid van de belangen of, bij gebreke van die meerderheid, door het lot is aangewezen.
  Indien verscheidene erfgenamen of rechtverkrijgenden aanspraak maken op het voordeel van een der letters b of c, kunnen zij de pacht gezamenlijk overnemen.
  Behoudens gewichtige redenen ter beoordeling van de rechter, moet de overnemer, of indien er verscheidene overnemers zijn, ten minste één van hen, persoonlijk de exploitatie van het overgenomen pachtgoed voortzetten gedurende ten minste negen jaar, te rekenen van de dag waarop het vonnis, dat de vergoeding vaststelt, definitief is geworden, op straffe van schadevergoeding aan de overige erfgenamen of rechtverkrijgenden ten bedrage van 20 pct. van de hierboven bedoelde vergoeding.
Art. 41. Les héritiers ou ayants droit du preneur décédé peuvent convenir de continuer en commun l'exploitation ou désigner un ou plusieurs d'entre eux pour la continuer.
  A défaut d'accord entre eux, chacun des héritiers ou ayants droit peut demander au juge de paix de le désigner pour continuer l'exploitation du bien loué, à charge de payer aux autres héritiers ou ayants droit l'indemnité qui sera fixée dans le jugement.
  Lorsque plusieurs intéressés veulent user de ce droit de reprise, la préférence revient par priorité et dans l'ordre :
  a) au conjoint survivant;
  b) à celui que le défunt a désigné;
  c) à celui qui, au moment du décès, sans pour autant habiter la ferme, collaborait d'une façon régulière à l'exploitation;
  d) à celui qui est désigné par la majorité des intérêts et, à défaut de cette majorité, à celui qui est désigné par le sort.
  Si plusieurs héritiers ou ayants droit revendiquent le bénéfice de l'un des littéras b ou c, ils pourront faire la reprise conjointement.
  Le reprenant ou au moins l'un d'eux en cas de pluralité de reprenants, est tenu, sauf motif grave à apprécier par le juge, d'exploiter personnellement le bien faisant l'objet de la reprise pendant neuf ans au moins à dater du jour où le jugement fixant l'indemnité est devenu définitif, sous peine de devoir verser aux autres héritiers ou ayants droit, une somme égale à 20 p.c. de cette indemnité.
Art. 41_WAALS_GEWEST.    De erfgenamen of rechtverkrijgenden van de overleden pachter kunnen overeenkomen de exploitatie gemeenschappelijk voort te zetten of een of meer hunner daartoe aanstellen.
  Bij gebreke van akkoord kan elk van de erfgenamen of rechtverkrijgenden de vrederechter verzoeken hem aan te stellen om de exploitatie van het pachtgoed voort te zetten, op last van de door het vonnis vastgestelde vergoeding uit te betalen aan de overige erfgenamen of rechtverkrijgenden.
  Wanneer verscheidene belanghebbenden van dit recht van overneming gebruik wensen te maken, wordt de voorkeur gegeven in de hierna bepaalde orde :
  a) aan de overlevende echtgenoot [1 of aan de overlevende wettelijk samenwonende voor zover hij een recht in de pachtovereenkomst heeft]1;
  b) aan hem die de overleden pachter heeft aangewezen;
  c) aan hem die, ten tijde van het overlijden geregeld aan de exploitatie deelnam zonder noodzakelijkerwijze in de pachthoeve te verblijven;
  d) aan hem die door de meerderheid van de belangen of, bij gebreke van die meerderheid, door het lot is aangewezen.
  Indien verscheidene erfgenamen of rechtverkrijgenden aanspraak maken op het voordeel van een der letters b of c, kunnen zij de pacht gezamenlijk overnemen.
  Behoudens gewichtige redenen ter beoordeling van de rechter, moet de overnemer, of indien er verscheidene overnemers zijn, ten minste één van hen, persoonlijk de exploitatie van het overgenomen pachtgoed voortzetten gedurende ten minste negen jaar, te rekenen van de dag waarop het vonnis, dat de vergoeding vaststelt, definitief is geworden, op straffe van schadevergoeding aan de overige erfgenamen of rechtverkrijgenden ten bedrage van 20 pct. van de hierboven bedoelde vergoeding.
  
Art. 41 _REGION_WALLONNE.
   Les héritiers ou ayants droit du preneur décédé peuvent convenir de continuer en commun l'exploitation ou désigner un ou plusieurs d'entre eux pour la continuer.
  A défaut d'accord entre eux, chacun des héritiers ou ayants droit peut demander au juge de paix de le désigner pour continuer l'exploitation du bien loué, à charge de payer aux autres héritiers ou ayants droit l'indemnité qui sera fixée dans le jugement.
  Lorsque plusieurs intéressés veulent user de ce droit de reprise, la préférence revient par priorité et dans l'ordre :
  a) au conjoint survivant [1 ou au cohabitant légal survivant pour autant qu'il ait un droit au bail]1;
  b) à celui que le défunt a désigné;
  c) à celui qui, au moment du décès, sans pour autant habiter la ferme, collaborait d'une façon régulière à l'exploitation;
  d) à celui qui est désigné par la majorité des intérêts et, à défaut de cette majorité, à celui qui est désigné par le sort.
  Si plusieurs héritiers ou ayants droit revendiquent le bénéfice de l'un des littéras b ou c, ils pourront faire la reprise conjointement.
  Le reprenant ou au moins l'un d'eux en cas de pluralité de reprenants, est tenu, sauf motif grave à apprécier par le juge, d'exploiter personnellement le bien faisant l'objet de la reprise pendant neuf ans au moins à dater du jour où le jugement fixant l'indemnité est devenu définitif, sous peine de devoir verser aux autres héritiers ou ayants droit, une somme égale à 20 p.c. de cette indemnité.
  
Art. 42. De erfgenamen of rechtverkrijgenden moeten aan de verpachter kennis geven van het akkoord dat zij hebben gesloten.
  Degene onder hen die door de rechter definitief is aangewezen om de exploitatie voort te zetten, moet hiervan aan de verpachter kennis geven. Iedere betrokken partij mag deze kennisgeving doen.
Art. 42. Les héritiers ou ayants droit sont tenus de notifier au bailleur l'accord intervenu entre eux.
  Celui qui a été désigné définitivement par le juge pour continuer l'exploitation, est tenu de le notifier au bailleur. Toute partie à la cause peut effectuer ladite notification.
Art. 43. (Indien de persoon of de personen die de exploitatie voortzetten, afstammelingen of aangenomen kinderen van de overleden pachter of van diens echtgenoot zijn of echtgenoten van voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, brengt de kennisgeving, behoudens geldig verklaard verzet van de verpachter, van rechtswege pachtvernieuwing mee. <W 1988-11-07/43, art. 26, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  Die pachtvernieuwing heeft dezelfde uitwerking als in het tweede lid van artikel 35 is bepaald; de verpachter kan hiertegen opkomen onder de voorwaarden gesteld in de artikelen 36 en 37, door de kennisgevers te dagvaarden voor de vrederechter.
Art. 43. (Si celui ou ceux qui continuent l'exploitation sont des descendants ou enfants adoptifs du défunt ou de son conjoint ou des conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs, la notification entraîne, sauf opposition déclarée valable du bailleur, renouvellement de plein droit du bail.) <L 1988-11-07/43, art. 26, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Les effets de ce renouvellement sont ceux prévus au deuxième alinéa de l'article 35; le bailleur peut y faire opposition dans les conditions fixées aux articles 36 et 37, en citant devant le juge de paix les auteurs de la notification.
Art. 43_WAALS_GEWEST.    (Indien de persoon of de personen die de exploitatie voortzetten, afstammelingen of aangenomen kinderen van de overleden pachter of [1 van diens echtgenoot of wettelijk samenwonende zijn, of echtgenoten of wettelijk samenwonenden]1 van voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, brengt de kennisgeving, behoudens geldig verklaard verzet van de verpachter, van rechtswege pachtvernieuwing mee. <W 1988-11-07/43, art. 26, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  Die pachtvernieuwing heeft dezelfde uitwerking als in het tweede lid van artikel 35 is bepaald; de verpachter kan hiertegen opkomen onder de voorwaarden gesteld in de artikelen 36 en 37, door de kennisgevers te dagvaarden voor de vrederechter.
  
Art. 43 _REGION_WALLONNE.
   (Si celui ou ceux qui continuent l'exploitation sont des descendants ou enfants adoptifs du défunt [1 ou de son conjoint ou de son cohabitant légal, ou des conjoints ou des cohabitants légaux]1 desdits descendants ou enfants adoptifs, la notification entraîne, sauf opposition déclarée valable du bailleur, renouvellement de plein droit du bail.) <L 1988-11-07/43, art. 26, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Les effets de ce renouvellement sont ceux prévus au deuxième alinéa de l'article 35; le bailleur peut y faire opposition dans les conditions fixées aux articles 36 et 37, en citant devant le juge de paix les auteurs de la notification.
  
Art. 44. Zolang de kennisgeving niet is geschied, blijven de erfgenamen en rechtverkrijgenden hoofdelijk verbonden jegens de verpachter.
  Te rekenen van de kennisgeving zijn alleen diegenen onder hen die de exploitatie voortzetten, hoofdelijk gehouden jegens de verpachter tot de uit de pachtovereenkomst voortvloeiende verplichtingen die na de kennisgeving zijn ontstaan.
Art. 44. Aussi longtemps qu'aucune notification n'a été donnée, les héritiers et ayants droit sont tenus solidairement vis-à-vis du bailleur.
  La notification faite, seuls celui ou ceux qui continuent l'exploitation sont tenus vis-à-vis du bailleur et solidairement des obligations résultant du bail nées postérieurement à celle-ci.
§ 10. - Vergoedingen toekomende aan de afgaande pachter.
§ 10. - Des indemnités revenant au preneur sortant.
Art. 45. 1. (Afgezien van de vergoedingen die aan de pachter krachtens de voorgaande artikelen kunnen toekomen uit hoofde van gebouwen, aanplantingen en werken, moet de afgaande pachter van de verpachter een vergoeding ontvangen voor het stro, de mest en navette die hij bij zijn vertrek achterlaat voor de bebouwing die hij reeds heeft verricht, alsmede voor de verbeteringen aangebracht aan de gronden, wat hun staat van zuiverheid betreft.) <W 1988-11-07/43, art. 27, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  2. De vergoeding voor het stro, het mest, de navette, de bij voorraad gedane bebouwing en de verbetering en is gelijk aan hun waarde bij het einde van de pacht, gelet op de bestemming van het verpachte goed, zonder dat zij het bedrag van de door de pachter gemaakte kosten mag overschrijden.
  De vergoeding kan op een vast bedrag worden bepaald voor het produktief maken van onbebouwde of braakliggende gronden of van gronden die in slechte staat van bebouwing waren, mits zij als zodanig in de pacht zijn aangegeven.
  Indien de verpachter bewijst dat de pachter bij de ingebruikneming stro, mest, navette of andere verstrekkingen of voordelen kosteloos ontvangen heeft, zal bij het eindigen van de pacht, een rekening worden opgemaakt en de verpachter of de pachter zal de waarde van het verschil tussen de hoeveelheden verschuldigd zijn, berekend op het ogenblik dat de pachter het goed verlaat.
  3. De aan de afgaande pachter toekomende vergoeding zal in voorkomend geval bij vergelijking vereffend worden, ten belope van het bedrag van zijn schuld jegens de verpachter, uit hoofde van elk verlies veroorzaakt door gebrek aan zuiverheid of aan onderhoud van het verpachte goed of door elke andere tekortkoming aan zijn verplichtingen.
  4. Bij de bepaling van de vergoeding waarop de afgaande pachter recht heeft, wordt rekening gehouden met de voordelen die de verpachter hem heeft toegestaan met het oog op de gebouwen die hij heeft opgetrokken en de werken die hij heeft uitgevoerd.
  5. Afstand van de vergoeding bij het verlaten van het gepachte goed kan slechts gebeuren na de opzegging en moet blijken uit een authentieke akte of uit een verklaring voor de vrederechter afgelegd op diens ondervraging.
  6. Gedurende de drie eerste maanden van elke pacht kan de ene partij de andere verplichtingen een omstandige plaatsbeschrijving te laten opmaken. In geval van weigering kan de vrederechter, bij een vonnis dat niet vatbaar is voor hoger beroep, een deskundige aanstellen om die op te maken. Bij gebreke van een plaatsbeschrijving wordt de pachter, behoudens tegenbewijs, geacht het goed te hebben ontvangen in de staat waarin het zich bevindt op het ogenblik dat hij het verlaat.
Art. 45. 1. (Indépendamment des indemnités pouvant lui revenir en vertu des articles précédents du chef des constructions, plantations, travaux et ouvrages, le preneur sortant doit recevoir du bailleur une indemnité du chef des pailles, engrais, arrière-engrais qu'il abandonne à sa sortie, du chef de ses avances aux cultures ainsi que du chef des améliorations apportées aux terres quant à leur état de propreté.) <L 1988-11-07/43, art. 27, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  2. L'indemnite du chef des pailles, engrais, arrière-engrais et avances aux cultures et améliorations est égale à leur valeur à la fin du bail, eu égard à la destination des biens loués, mais elle ne peut depasser le montant des impenses faites par le preneur.
  L'indemnité peut être fixée forfaitairement pour la mise en valeur de terrains incultes, en friche ou en mauvais état de culture, à condition que ces terrains aient été déclarés tels dans le bail.
  Si le bailleur prouve que le preneur a reçu gratuitement à son entrée, des pailles, engrais, arrière-engrais, prestations ou avantages, il sera établi un compte à la fin du bail et le bailleur ou le preneur devra la valeur de la différence des quantités, calculée au moment de la sortie de ferme.
  3. L'indemnité revenant au preneur sortant sera, le cas échéant, compensée jusqu'à concurrence du montant de sa dette envers le bailleur, du chef des pertes causées par le défaut de propreté ou d'entretien du bien loué ou tous autres manquements à ses obligations.
  4. Dans l'appréciation des indemnités revenant au preneur sortant, il est tenu compte des avantages qui lui ont été consentis par le bailleur en considération de l'exécution des travaux, constructions et ouvrages effectués par le preneur.
  5. La renonciation à l'indemnité de sortie ne peut avoir lieu que postérieurement au congé et doit résulter d'un acte authentique ou d'une déclaration faite devant le juge de paix, sur son interpellation.
  6. Pendant les trois premiers mois de tout bail à ferme, l'une des parties peut contraindre l'autre à faire dresser un état des lieux détaillé. En cas de refus, le juge de paix, par jugement non susceptible d'appel, peut désigner un expert pour y procéder. A défaut d'état des lieux, le preneur est présumé, sauf preuve contraire, avoir reçu le bien dans l'état où il se trouve à la fin de l'occupation.
Art. 45_WAALS_GEWEST.    1. (Afgezien van de vergoedingen die aan de pachter krachtens de voorgaande artikelen kunnen toekomen uit hoofde van gebouwen, aanplantingen en werken, moet de afgaande pachter van de verpachter een vergoeding ontvangen voor het stro, de mest en navette die hij bij zijn vertrek achterlaat voor de bebouwing die hij reeds heeft verricht, alsmede voor de verbeteringen aangebracht aan de gronden, wat hun staat van zuiverheid betreft.) <W 1988-11-07/43, art. 27, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  2. De vergoeding voor het stro, het mest, de navette, de bij voorraad gedane bebouwing en de verbetering en is gelijk aan hun waarde bij het einde van de pacht, gelet op de bestemming van het verpachte goed, zonder dat zij het bedrag van de door de pachter gemaakte kosten mag overschrijden.
  De vergoeding kan op een vast bedrag worden bepaald voor het produktief maken van onbebouwde of braakliggende gronden of van gronden die in slechte staat van bebouwing waren, mits zij als zodanig in de pacht zijn aangegeven.
  Indien de verpachter bewijst dat de pachter bij de ingebruikneming stro, mest, navette of andere verstrekkingen of voordelen kosteloos ontvangen heeft, zal bij het eindigen van de pacht, een rekening worden opgemaakt en de verpachter of de pachter zal de waarde van het verschil tussen de hoeveelheden verschuldigd zijn, berekend op het ogenblik dat de pachter het goed verlaat.
  3. De aan de afgaande pachter toekomende vergoeding zal in voorkomend geval bij vergelijking vereffend worden, ten belope van het bedrag van zijn schuld jegens de verpachter, uit hoofde van elk verlies veroorzaakt door gebrek aan zuiverheid of aan onderhoud van het verpachte goed of door elke andere tekortkoming aan zijn verplichtingen.
  4. Bij de bepaling van de vergoeding waarop de afgaande pachter recht heeft, wordt rekening gehouden met de voordelen die de verpachter hem heeft toegestaan met het oog op de gebouwen die hij heeft opgetrokken en de werken die hij heeft uitgevoerd.
  5. Afstand van de vergoeding bij het verlaten van het gepachte goed kan slechts gebeuren na de opzegging en moet blijken uit een authentieke akte of uit een verklaring voor de vrederechter afgelegd op diens ondervraging.
  6. [1 De partijen maken een tegensprekelijke, omstandig plaatsbeschrijving op waarvan ze samen de kosten dragen. Deze plaatsbeschrijving wordt ofwel voor de ingenottreding van de pachter ofwel voor de ingenottreding van een pachtovernemer die een bevoorrechte overdracht genoten heeft ofwel in de loop van de eerste drie maanden van gebruik door de pachter of de overnemer opgemaakt. Deze wordt bij de schriftelijke pachtovereenkomst gevoegd en is eveneens registratieplichtig.
   De Regering stelt de minimuminhoud van deze plaatsbeschrijving vast en voorziet in het type-bodemonderzoek dat daarvoor nodig is.
   Worden partijen het niet onderling eens over het opmaken van een plaatsbeschrijving, binnen de drie maanden volgend op de ingenottreding van de pachter of de overnemer, dan kan de vrederechter, bij een niet voor beroep vatbaar vonnis, een deskundige aanstellen om de plaatsbeschrijving op te maken. Het vonnis is uitvoerbaar niettegenstaande verzet.
   Wanneer er een nieuwe plaatsbeschrijving wordt opgemaakt nadat een bevoorrechte overdracht is tot stand gekomen, wordt er op tegenspraak een uitgaande plaatsbeschrijving opgemaakt tussen overdrager en pachter voordat de plaatsbeschrijving tussen de overnemer en de pachter wordt opgemaakt of minstens voor de ingenottreding van de overnemer. Deze zelfde plaatsbeschrijving kan dienen als uitgaande plaatsbeschrijving voor de overdrager en als inkomende plaatsbeschrijving van de overnemer voor zover zij op tegenspraak is uitgevoerd.
   Bij gebreke van ingaande plaatsbeschrijving wordt de pachter geacht het goed te hebben gekregen in de staat waarin het zich op het einde van het gebruik bevond. Dat vermoeden is onweerlegbaar voor wat betreft de elementen opgenomen in de minimuminhoud vastgesteld door de Regering. Voor het overige wordt het tegenbewijs toegelaten.]1

  
Art. 45 _REGION_WALLONNE.
   1. (Indépendamment des indemnités pouvant lui revenir en vertu des articles précédents du chef des constructions, plantations, travaux et ouvrages, le preneur sortant doit recevoir du bailleur une indemnité du chef des pailles, engrais, arrière-engrais qu'il abandonne à sa sortie, du chef de ses avances aux cultures ainsi que du chef des améliorations apportées aux terres quant à leur état de propreté.) <L 1988-11-07/43, art. 27, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  2. L'indemnite du chef des pailles, engrais, arrière-engrais et avances aux cultures et améliorations est égale à leur valeur à la fin du bail, eu égard à la destination des biens loués, mais elle ne peut depasser le montant des impenses faites par le preneur.
  L'indemnité peut être fixée forfaitairement pour la mise en valeur de terrains incultes, en friche ou en mauvais état de culture, à condition que ces terrains aient été déclarés tels dans le bail.
  Si le bailleur prouve que le preneur a reçu gratuitement à son entrée, des pailles, engrais, arrière-engrais, prestations ou avantages, il sera établi un compte à la fin du bail et le bailleur ou le preneur devra la valeur de la différence des quantités, calculée au moment de la sortie de ferme.
  3. L'indemnité revenant au preneur sortant sera, le cas échéant, compensée jusqu'à concurrence du montant de sa dette envers le bailleur, du chef des pertes causées par le défaut de propreté ou d'entretien du bien loué ou tous autres manquements à ses obligations.
  4. Dans l'appréciation des indemnités revenant au preneur sortant, il est tenu compte des avantages qui lui ont été consentis par le bailleur en considération de l'exécution des travaux, constructions et ouvrages effectués par le preneur.
  5. La renonciation à l'indemnité de sortie ne peut avoir lieu que postérieurement au congé et doit résulter d'un acte authentique ou d'une déclaration faite devant le juge de paix, sur son interpellation.
  6. [1 Les parties dressent un état des lieux d'entrée détaillé contradictoirement et à frais communs. Cet état des lieux est dressé, soit avant l'entrée en jouissance du preneur, soit avant l'entrée en jouissance d'un cessionnaire ayant bénéficié d'une cession privilégiée, soit au cours des trois premiers mois d'occupation du preneur ou du cessionnaire. Il est annexé au contrat de bail écrit et est également soumis à enregistrement.
   Le Gouvernement fixe le contenu minimal de cet état des lieux et prévoit le type d'analyse de sols nécessaires à la réalisation de cet état des lieux.
   A défaut d'accord entre les parties sur l'établissement d'un état des lieux dans les trois mois qui suivent l'entrée en jouissance du preneur ou du cessionnaire, le juge de paix, par jugement non susceptible d'appel, peut désigner un expert pour dresser cet état des lieux. Le jugement est exécutoire malgré opposition.
   Lorsqu'un nouvel état des lieux est dressé suite à la survenance d'une cession privilégiée, un état des lieux de sortie entre le cédant et le bailleur intervient contradictoirement entre ces parties avant l'établissement de l'état des lieux entre le cessionnaire et le bailleur ou à tout le moins avant l'entrée en jouissance du cessionnaire. Le même état des lieux peut servir d'état des lieux de sortie du cédant et d'entrée du cessionnaire pour autant qu'il soit réalisé contradictoirement.
   A défaut d'état des lieux d'entrée, le preneur est présumé avoir reçu le bien dans l'état où il se trouve à la fin de l'occupation. Cette présomption est irréfragable pour ce qui concerne les éléments qui font l'objet du contenu minimal fixé par le Gouvernement. La preuve contraire est admise pour le surplus.]1

  
Art. 46. Naast de in het vorige artikel bepaalde vergoeding bij het verlaten van het gepachte goed is een bijkomende vergoeding tot beloop van de geleden schade verschuldigd aan de pachter van landeigendommen wiens pacht een einde heeft genomen ten gevolge van opzegging met toepassing van het bepaalde in de [artikel 6, § 1, 2°, 3°, 4° en 6°, en § 2, en artikel 7, 9° en 10°] <W 1988-11-07/43, art. 28, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  Die vergoeding wordt berekend met inachtneming onder meer van het bedrijfsverlies aan dieren en materieel, gelet op de oppervlakte van de gronden die aan de landbouw worden onttrokken, van de genotsderving gedurende de jaren vóór het verstrijken van de lopende pachtperiode, met dien verstande dat geen rekening mag worden gehouden met minder dan twee of meer dan vier jaren, en van het verlies wegens waardevermindering van de overblijvende gebouwen en gronden.
  Bij gebreke van overeenstemming over het bedrag van die vergoeding moet de pachter, in afwachting van de gerechtelijke vaststelling ervan, vóór hij het goed verlaat, van de verpachter een provisionele vergoeding ontvangen, gelijk aan het bedrag van het aantal jaren pacht vóór het verstrijken van de pachtovereenkomst met dien verstande evenwel dat niet minder dan vier en niet meer dan acht jaren pacht in aanmerking kunnen komen.
Art. 46. En plus de l'indemnité de sortie fixée à l'article précédent, une indemnité complémentaire à concurrence du dommage subi est due au preneur des biens ruraux dont le bail a pris fin à la suite d'un congé donné en application [de l'article 6, § 1er, 2°, 3°, 4° et 6°, et § 2, et de l'article 7, 9° et 10°]. <L 1988-11-07/43, art. 28, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Cette indemnité est calculée en tenant compte notamment de la perte professionnelle en cheptel et en matériel, eu égard à la superficie des terrains soustraits à leur destination agricole, de la perte de jouissance pendant le nombre d'années restant à courir avant l'expiration de la période de bail en cours, sans qu'il puisse être tenu compte de moins de deux et de plus de quatre annees, et de la perte pour dépréciation des constructions et terrains restants.
  A défaut d'accord sur le montant de cette indemnité et en attendant sa fixation par justice, le preneur doit recevoir du bailleur, avant de sortir de la ferme, une indemnité provisionnelle égale au montant des années de fermage restant à courir avant l'expiration du bail, sans qu'il y ait lieu de tenir compte d'un nombre d'années de fermage inférieur à quatre et supérieur à huit.
Art. 46_VLAAMS_GEWEST. Naast de in het vorige artikel bepaalde vergoeding bij het verlaten van het gepachte goed is een bijkomende vergoeding tot beloop van de geleden schade verschuldigd aan de pachter van landeigendommen wiens pacht een einde heeft genomen ten gevolge van opzegging met toepassing van het bepaalde in de [1 6, § 1, 2°, 3°, 4° en 6°, § 2 en § 3,]1 [en artikel 7, 9° en 10°] <W 1988-11-07/43, art. 28, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  Die vergoeding wordt berekend met inachtneming onder meer van het bedrijfsverlies aan dieren en materieel, gelet op de oppervlakte van de gronden die aan de landbouw worden onttrokken, van de genotsderving gedurende de jaren vóór het verstrijken van de lopende pachtperiode, met dien verstande dat geen rekening mag worden gehouden met minder dan twee of meer dan vier jaren, en van het verlies wegens waardevermindering van de overblijvende gebouwen en gronden.
  Bij gebreke van overeenstemming over het bedrag van die vergoeding moet de pachter, in afwachting van de gerechtelijke vaststelling ervan, vóór hij het goed verlaat, van de verpachter een provisionele vergoeding ontvangen, gelijk aan het bedrag van het aantal jaren pacht vóór het verstrijken van de pachtovereenkomst met dien verstande evenwel dat niet minder dan vier en niet meer dan acht jaren pacht in aanmerking kunnen komen.
  
Art. 46 _REGION_FLAMANDE.
En plus de l'indemnité de sortie fixée à l'article précédent, une indemnité complémentaire à concurrence du dommage subi est due au preneur des biens ruraux dont le bail a pris fin à la suite d'un congé donné en application [1 article 6, § 1, 2°, 3°, 4° et 6°, § 2 et § 3]1 [et de l'article 7, 9° et 10°]. <L 1988-11-07/43, art. 28, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Cette indemnité est calculée en tenant compte notamment de la perte professionnelle en cheptel et en matériel, eu égard à la superficie des terrains soustraits à leur destination agricole, de la perte de jouissance pendant le nombre d'années restant à courir avant l'expiration de la période de bail en cours, sans qu'il puisse être tenu compte de moins de deux et de plus de quatre annees, et de la perte pour dépréciation des constructions et terrains restants.
  A défaut d'accord sur le montant de cette indemnité et en attendant sa fixation par justice, le preneur doit recevoir du bailleur, avant de sortir de la ferme, une indemnité provisionnelle égale au montant des années de fermage restant à courir avant l'expiration du bail, sans qu'il y ait lieu de tenir compte d'un nombre d'années de fermage inférieur à quatre et supérieur à huit.
  
§ 11. - Vervreemding van het gepachte goed en recht van voorkoop van de pachter.
§ 11. - De l'aliénation du bien loué et du droit de préemption du preneur.
Art. 47. <W 1988-11-07/43, art. 29, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16> Bij verkoop van een in pacht gegeven landeigendom geniet de pachter het recht van voorkoop voor zichzelf of voor zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of voor die van zijn echtgenoot, of voor de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, die daadwerkelijk aan de exploitatie van dat goed deelnemen, overeenkomstig de hierna bepaalde regels.
Art. 47. <L 1988-11-07/43, art. 29, 002; En vigueur : 1988-12-16> En cas de vente d'un bien rural loué, le preneur jouit du droit de préemption pour lui-même ou pour ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint, ou pour les conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs, qui participent effectivement a l'exploitation de ce bien, suivant les regles déterminées ci-après.
Art. 47_WAALS_GEWEST.   [1 Bij verkoop van een in pacht gegeven landeigendom geniet de pachter het recht van voorkoop voor zichzelf of voor zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of voor die van zijn echtgenoot, zijn wettelijk samenwonende, of voor de echtgenoten en wettelijk samenwonenden van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, die daadwerkelijk aan de exploitatie van dat goed deelnemen, overeenkomstig de in deze afdeling bepaalde regels.]1
  
Art. 47 _REGION_WALLONNE.
  [1 En cas de vente d'un bien rural loué, le preneur jouit du droit de préemption pour lui-même ou pour ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint, de son cohabitant légal ou pour les conjoints et cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs, qui participent effectivement à l'exploitation de ce bien, suivant les règles déterminées à la présente section.]1
  
Art. 48. 1. (De eigenaar mag het goed slechts aan iemand anders dan de pachter uit de hand verkopen nadat hij aan deze laatste de gelegenheid heeft gegeven om zijn recht van voorkoop uit te oefenen. Te dien einde geeft de notaris de pachter kennis van de inhoud van de akte die is opgesteld onder de opschortende voorwaarde van niet-uitoefening van het recht van voorkoop en waarbij enkel de identiteit van de koper opengelaten wordt. Deze kennisgeving geldt als aanbod van verkoop.) <W 1988-11-07/43, art. 30, 1°, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  Aanvaardt de pachter het aanbod, dan moet hij daarvan aan de (notaris) kennis geven binnen een maand na de kennisgeving bepaald in het eerste lid, in welk geval de verkoop overeenkomstig artikel 1583 tussen partijen voltrokken is, zodra de aanvaarding van de pachter ter kennis is genomen van de eigenaar. <W 1988-11-07/43, art. 30, 2°, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  Is het aanbod binnen die termijn niet aanvaard, dan mag de eigenaar het goed niet uit de hand tegen een lagere prijs of gunstiger voorwaarden aan een derde verkopen zonder instemming van de pachter.
  Na verloop van een termijn van één jaar na het aanbod mag het goed niet uit de hand worden verkocht, zelfs niet onder de voorwaarden bepaald in het vorige lid, zonder dat aan de pachter een nieuw aanbod wordt gedaan.
  De instrumenterende ambtenaar die een akte van verkoop uit de hand aan iemand anders dan aan de pachter heeft verleden moet van de prijs en de voorwaarden daarvan aan de pachter kennis geven binnen één maand na de registratie.
  Niettegenstaande elk strijdig beding, beschikt de pachter over een termijn van een maand na de mededinging van zijn aanvaarding om de prijs te voldoen.
  2. Bij openbare verkoop is de instrumenterende ambtenaar gehouden ten minste vijftien dagen van te voren aan de pachter kennis te geven van plaats, dag en uur van de verkoop.
  (Indien de verkoop wordt gehouden zonder voorbehoud van eventuele uitoefening van het recht van hoger bod, is de instrumenterende ambtenaar ertoe gehouden bij het einde van de opbieding en vóór de toewijzing, in het openbaar de vraag te stellen of de pachter of zijn gevolmachtigde zijn recht van voorkoop wenst uit te oefenen tegen de laatst geboden prijs. Indien de pachter met de vraag van de instrumenterende ambtenaar instemt, is de verkoop definitief. In geval van weigering, afwezigheid of stilzwijgen, wordt de verkoop voortgezet. Indien de pachter zijn antwoord op de vraag van de instrumenterende ambtenaar in beraad houdt, geschiedt de toewijzing onder de opschortende voorwaarde van niet uitoefening van het recht van voorkoop.
  Indien de pachter binnen een termijn van tien dagen zijn instemming niet aan de notaris heeft betekend, overeenkomstig artikel 57 of die instemming niet heeft gegeven in een akte van de instrumenterende ambtenaar, is de toewijzing definitief.
  Indien de verkoop wordt gehouden onder voorbehoud van eventuele uitoefening van het recht van hoger bod, is de instrumenterende ambtenaar er niet toe gehouden aan de pachter de vraag te stellen of hij zijn recht van voorkoop uitoefent :
  a) indien er een hoger bod is, wordt dit aan de pachter en aan de koper ter kennis gebracht;
  b) indien er geen hoger bod wordt gedaan of indien de notaris het hoger bod niet aanneemt, betekent hij het laatste bod aan de pachter en stelt hem de vraag of hij zijn recht van voorkoop wenst uit te oefenen. Indien de pachter binnen een termijn van tien dagen zijn instemming niet aan de notaris heeft betekend overeenkomstig artikel 57 of die instemming niet heeft gegeven in een akte van de instrumenterende ambtenaar, is de toewijzing definitief.) <W 1988-11-07/43, art. 30, 3°, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  In geval van herverkoop ten gevolge van de uitoefening van het recht van hoger bod, moet dezelfde kennisgeving acht dagen te voren aan de pachter worden gedaan en dezelfde vraag in het openbaar aan de pachter worden gesteld bij de zitting van herverkoop.
Art. 48. 1. (Le propriétaire ne peut vendre le bien de gré à gré à une personne autre que le preneur qu'après avoir mis celui-ci en mesure d'exercer son droit de préemption. A cet effet, le notaire notifie au preneur le contenu de l'acte établi sous condition suspensive de non-exercice du droit de preemption, l'identité de l'acheteur exceptée. Cette notification vaut offre de vente.) <L 1988-11-07/43, art. 30, 1°, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Si le preneur accepte l'offre, il doit notifier son acceptation au (notaire) dans le mois de la notification visée au premier alinéa, auquel cas, conformément à l'article 1583, la vente est parfaite entre parties dès que l'acceptation du preneur est arrivée à la connaissance du propriétaire. <L 1988-11-07/43, art. 30, 2°, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Si l'offre n'est pas acceptée dans le susdit délai, aucune vente de gré à gré ne peut être consentie par le propriétaire à un tiers à un prix inférieur ou à des conditions plus favorables, sans l'accord du preneur.
  Après un délai d'un an à dater de l'offre, le bien ne peut être vendu de gré à gré, même dans les conditions prévues à l'alinéa précédent, sans qu'une nouvelle offre soit faite au preneur.
  L'officier instrumentant qui passe un acte de vente de gré à gré à une personne autre que le preneur est tenu de notifier à celui-ci le prix et les conditions de la vente, dans le mois de l'enregistrement.
  Nonobstant toute stipulation contraire, le preneur dispose d'un délai d'un mois à partir de la notification de son acceptation pour régler le prix.
  2. En cas de vente publique, l'officier instrumentant est tenu de notifier au preneur le lieu, la date et l'heure de la vente, au moins quinze jours à l'avance.
  (Si la vente a lieu sans réserve de l'exercice éventuel du droit de surenchère, l'officier instrumentant est tenu de demander publiquement, à la fin des enchères et avant l'adjudication, si le preneur ou son mandataire désire exercer son droit de préemption au prix de la dernière offre. Si le preneur acquiesce à la question de l'officier instrumentant, la vente devient définitive. Si le preneur refuse, se tait ou est absent, la vente se poursuit. Si le preneur tient en suspens sa réponse à la question de l'officier instrumentant, l'adjudication a lieu sous la condition suspensive de non exercice du droit de préemption.
  Si le preneur n'a pas, dans un délai de dix jours, notifié son acquiescement au notaire, selon l'article 57, ou donné son acquiescement par acte de l'officier instrumentant, l'adjudication est définitive.
  Si la vente a lieu sous réserve de l'exercice éventuel du droit de surenchère, l'officier instrumentant n'est pas tenu de demander au preneur s'il exerce son droit de préemption :
  a) s'il y a surenchère, l'exploit en sera dénoncé au preneur comme à l'adjudicataire;
  b) s'il n'y a pas de surenchère ou si la surenchère est refusée par le notaire, celui-ci notifiera le montant de la dernière offre au preneur en lui demandant s'il désire exercer son droit de préemption. Si le preneur n'a pas, dans un délai de dix jours, notifié son acquiescement au notaire selon l'article 57 ou donné cet acquiescement par acte de l'officier instrumentant, l'adjudication est définitive.) <L 1988-11-07/43, art. 30, 3°, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  En cas de revente par suite de surenchère, la même notification doit être faite au preneur huit jours à l'avance et la même question doit être posée publiquement au preneur à la séance de surenchère.
Art. 48_WAALS_GEWEST.   [1 § 1. De eigenaar mag het goed slechts aan iemand anders dan de pachter uit de hand verkopen nadat hij aan deze laatste de gelegenheid heeft gegeven om zijn recht van voorkoop uit te oefenen. Te dien einde geeft de notaris de pachter kennis van de inhoud van de akte die is opgesteld onder de opschortende voorwaarde van niet-uitoefening van het recht van voorkoop en waarbij enkel de identiteit van de koper opengelaten wordt Deze kennisgeving geldt als aanbod van verkoop.
   Aanvaardt de pachter het aanbod, dan moet hij daarvan aan de notaris kennis geven binnen een maand na de kennisgeving bepaald in het eerste lid, in welk geval de verkoop overeenkomstig artikel 1583 van het Burgerlijk Wetboek tussen partijen voltrokken is, zodra de aanvaarding van de pachter ter kennis is genomen van de notaris.
   Is het aanbod binnen de in lid 2 bedoelde termijn niet aanvaard, dan mag de eigenaar het goed niet uit de hand tegen een lagere prijs of gunstiger voorwaarden aan een derde verkopen zonder instemming van de pachter.
   Na verloop van een termijn van één jaar na het aanbod mag het goed niet uit de hand worden verkocht, zelfs niet onder de voorwaarden bepaald in het vorige lid, zonder dat aan de pachter een nieuw aanbod wordt gedaan.
   De instrumenterende ambtenaar die een akte van verkoop uit de hand aan iemand anders dan aan de pachter heeft verleden moet van de prijs en de voorwaarden daarvan aan de pachter kennis geven binnen één maand na de registratie.
   Niettegenstaande elk strijdig beding, beschikt de pachter over een termijn van een maand na de mededinging van zijn aanvaarding om de prijs te voldoen.
   § 2. Bij openbare verkoop is de instrumenterende ambtenaar gehouden ten minste vijftien dagen van te voren aan de pachter kennis te geven van plaats, dag en uur van de fysieke openbare verkoop of, bij een gedematerialiseerde verkoop, van de dag van aanvang en sluiting van de biedingen.
   Wanneer de pachter van bij aanvang beslist heeft, van de uitoefening van zijn recht af te zien, licht hij de instrumenterend ambtenaar, belast met de verkoop, uiterlijk voor aanvang van de veiling daarover in.
   Is er ten gevolge van een hoger bod een wederverkoop, wordt daar als bedoeld in lid 1 acht dagen van tevoren kennis van gegeven aan de pachter voor zover deze niet van het uitoefenen van zijn recht heeft afgezien.
   § 3. Indien de verkoop een fysieke openbare verkoop is die wordt gehouden zonder voorbehoud van eventuele uitoefening van het recht van hoger bod, stelt de instrumenterende ambtenaar bij het einde van de opbieding en vóór de toewijzing, in het openbaar de vraag of de pachter of zijn gevolmachtigde zijn recht van voorkoop wenst uit te oefenen tegen de laatst geboden prijs. Indien de pachter met de vraag van de instrumenterende ambtenaar instemt, is de verkoop definitief. In geval van weigering, afwezigheid of stilzwijgen, wordt de verkoop voortgezet.
   Indien de pachter zijn antwoord op de vraag van de instrumenterende ambtenaar in beraad houdt, geschiedt de toewijzing onder de opschortende voorwaarde van niet uitoefening van het recht van voorkoop.
   Indien de pachter binnen een termijn van tien dagen zijn instemming niet aan de notaris heeft betekend, overeenkomstig artikel 57 of die instemming niet heeft gegeven in een akte van de instrumenterende ambtenaar, is de toewijzing definitief.
   Indien de verkoop wordt gehouden onder voorbehoud van eventuele uitoefening van het recht van hoger bod, is de instrumenterende ambtenaar er niet toe gehouden aan de pachter de vraag te stellen of hij zijn recht van voorkoop uitoefent:
   a) indien er een hoger bod is, wordt dit aan de pachter die niet van de uitoefening van recht heeft afgezien, en aan de koper ter kennis gebracht. In dat geval wordt als in deze paragraaf te werk gegaan;
   b) indien er geen hoger bod wordt gedaan of indien de instrumenterend ambtenaar het hoger bod niet aanneemt, betekent hij het laatste bod aan de pachter en stelt hem de vraag of hij zijn recht van voorkoop wenst uit te oefenen. Indien de pachter binnen een termijn van tien dagen zijn instemming niet aan de instrumenterend ambtenaar heeft betekend, overeenkomstig artikel 57 of die instemming niet heeft gegeven in een akte van de instrumenterende ambtenaar, is de toewijzing definitief.
   § 4. Bij een gedematerialiseerde verkoop, gaat de instrumenterend ambtenaar, voor zover de pachter niet heeft afgezien van zijn recht van voorkoop voor het einde van de biedingen over tot de toewijzing onder opschortende voorwaarde van niet-uitoefening van dat recht.
   In dat geval beschikt de pachter over een termijn van tien dagen, te rekenen van de kennisgeving van een uittreksel uit de akte van toewijzing, opgemaakt door de instrumenterend ambtenaar, om laatstgenoemde in te lichten over zijn beslissing om zich in de plaats te stellen van de laatste bieder volgens artikel 57 of bij akte van de instrumenterend ambtenaar.
   Het uittreksel bevat de dag van de toewijzing, de prijs tegen welke de toewijzing gebeurde en de naam van de instrumenterend ambtenaar die de toewijzing ontving.]1

  
Art. 48 _REGION_WALLONNE.
  [1 § 1er. Le propriétaire vend le bien de gré à gré à une personne autre que le preneur uniquement après avoir mis celui-ci en mesure d'exercer son droit de préemption. A cet effet, le notaire notifie au preneur le contenu de l'acte établi sous condition suspensive de non-exercice du droit de préemption, l'identité de l'acheteur exceptée. Cette notification vaut offre de vente.
   Si le preneur accepte l'offre, il notifie son acceptation au Notaire dans le mois de la notification visée à l'alinéa 1er, auquel cas, conformément à l'article 1583 du Code civil, la vente est parfaite entre parties dès que l'acceptation du preneur est arrivée à la connaissance du Notaire.
   Si l'offre n'est pas acceptée dans le délai prévu à l'alinéa 2, aucune vente de gré à gré ne peut être consentie par le propriétaire à un tiers à un prix inférieur ou à des conditions plus favorables, sans l'accord du preneur.
   Après un délai d'un an à dater de l'offre, le bien ne peut être vendu de gré à gré, même dans les conditions prévues à l'alinéa 3, sans qu'une nouvelle offre soit faite au preneur.
   L'officier instrumentant qui passe un acte de vente de gré à gré à une personne autre que le preneur notifie à celui-ci le prix et les conditions de la vente, dans le mois de l'enregistrement.
   Nonobstant toute stipulation contraire, le preneur dispose d'un délai d'un mois à partir de la notification de son acceptation pour régler le prix.
   § 2. En cas de vente publique, l'officier instrumentant notifie au moins quinze jours à l'avance au preneur le lieu, la date et l'heure de la vente en cas de vente publique physique ou, en cas de vente dématérialisée, le jour de début et de clôture des enchères.
   Lorsqu'il a décidé d'emblée de renoncer à l'exercice de son droit, le preneur en informe l'officier instrumentant chargé de procéder à la vente au plus tard avant le début des enchères.
   En cas de revente par suite de surenchère, la notification visée à l'alinéa 1er est faite huit jours à l'avance au preneur, pour autant que ce dernier n'ait pas renoncé à l'exercice de son droit.
   § 3. En cas de vente publique physique, si la vente a lieu sans réserve de l'exercice éventuel du droit de surenchère, l'officier instrumentant demande publiquement, à la fin des enchères et avant l'adjudication, au preneur ou à son mandataire qui n'a pas renoncé à l'exercice de son droit, s'il désire exercer son droit de préemption au prix de la dernière offre. Si le preneur acquiesce à la question de l'officier instrumentant, la vente devient définitive. Si le preneur refuse, se tait ou est absent, la vente se poursuit.
   Si le preneur tient en suspens sa réponse à la question de l'officier instrumentant, l'adjudication a lieu sous la condition suspensive de non exercice du droit de préemption.
   Dans ce cas, si le preneur n'a pas, dans un délai de dix jours, notifié son acquiescement à l'officier instrumentant, selon l'article 57, ou donné son acquiescement par acte de l'officier instrumentant, l'adjudication est définitive.
   Si la vente a lieu sous réserve de l'exercice éventuel du droit de surenchère, l'officier instrumentant n'est pas tenu de demander au preneur s'il exerce son droit de préemption :
   a) s'il y a surenchère, l'exploit en est dénoncé à l'adjudicataire et au preneur qui n'a pas renoncé à l'exercice de son droit. Dans ce cas, il est procédé comme au présent paragraphe;
   b) s'il n'y a pas de surenchère ou si la surenchère est refusée par l'officier instrumentant, celui-ci notifiera le montant de la dernière offre au preneur qui n'a pas renoncé à l'exercice de son droit en lui demandant s'il désire exercer son droit de préemption. Si le preneur n'a pas, dans un délai de dix jours, notifié son acquiescement à l'officier instrumentant selon l'article 57 ou donné cet acquiescement par acte de l'officier instrumentant, l'adjudication est définitive.
   § 4. En cas de vente dématérialisée, pour autant que le preneur n'ait pas renoncé à son droit de préemption avant la fin des enchères, l'officier instrumentant procède à l'adjudication sous condition suspensive du non exercice de ce droit.
   Dans ce cas, le preneur dispose d'un délai de dix jours à dater de la notification d'un extrait de l'acte d'adjudication faite par l'officier instrumentant pour informer ce dernier de sa décision de se subroger au dernier enchérisseur, selon l'article 57 ou par acte de l'officier instrumentant.
   L'extrait contient le jour de l'adjudication, le prix pour lequel elle a été faite et le nom de l'officier instrumentant qui l'a reçue.]1

  
Art. 48bis. <W 1988-11-07/43, art. 31, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16> De pachter kan zijn recht van voorkoop voor het gehele goed, of voor een deel ervan indien hij het voor het overige deel zelf uitoefent, aan één of meer derden overdragen tegen de volgende voorwaarden.
  Bij verkoop uit de hand geven de pachter en de derden gezamenlijk kennis van de overdracht en van de aanvaarding aan de notaris, overeenkomstig artikel 48, 1, tweede lid.
  Bij openbare verkoping verklaart de pachter het recht van voorkoop over te dragen en de derde verklaart dit recht uit te oefenen tijdens de toewijzingszitting, overeenkomstig artikel 48, 2, tweede lid of naar aanleiding van de kennisgeving van de instemming binnen de termijn van tien dagen. De verkoper kan eisen dat de derde waarborg stelt.
  In geval van toepassing van dit artikel ontstaat er van rechtswege pachtvernieuwing ten voordele van de pachter, ingaande op de verjaardag van de ingenottreding van de pachter die volgt op de datum van aankoop door de derde.
  De pachter die zijn recht van voorkoop heeft overgedragen onder de in dit artikel gestelde voorwaarden, mag gedurende een periode van negen jaar te rekenen vanaf het begin van de nieuwe pachtperiode, bedoeld in het derde lid, de exploitatie van het goed niet overdragen aan andere personen dan zijn echtgenoot, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of die van zijn echtgenoot of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.
  Bij overtreding van deze bepaling is hij aan de verkoper een schadevergoeding, gelijk aan 50 % van de verkoopprijs van de betrokken percelen, verschuldigd, tenzij hij vooraf op grond van ernstige redenen, machtiging van de vrederechter heeft verkregen.
Art. 48bis. <L 1988-11-07/43, art. 31, 002; En vigueur : 1988-12-16> Le preneur peut céder son droit de préemption pour la totalité du bien, ou pour partie s'il l'exerce lui-même pour le surplus, à un ou plusieurs tiers aux conditions suivantes.
  En cas de vente de gré à gré, le preneur et le ou les tiers notifient ensemble la cession et l'acceptation au notaire, selon l'article 48, 1, alinéa 2.
  En cas de vente publique, le preneur déclare céder le droit de préemption et le tiers déclare exercer ce droit, à la séance d'adjudication, selon l'article 48, 2, alinéa 2, ou à l'occasion de la notification de l'acquiescement dans le délai de dix jours. Le vendeur peut exiger que le tiers fournisse caution.
  En cas d'application du présent article, le bail est renouvelé de plein droit au profit du preneur à dater du jour anniversaire de l'entrée en jouissance du preneur suivant la date d'acquisition par le tiers.
  Le preneur qui a cédé son droit de préemption dans les conditions prévues par le présent article ne peut, pendant une période de neuf ans à dater de l'entrée en vigueur du nouveau bail visé au troisième alinéa, céder l'exploitation du bien à des personnes autres que son conjoint, ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs.
  En cas d'inobservation de cette disposition, le preneur est tenu de payer au vendeur une indemnité correspondant à 50 % du prix de vente des parcelles en question, sauf s'il a obtenu, au préalable et pour des motifs sérieux, l'autorisation du juge de paix.
Art. 48bis_WAALS_GEWEST.    <W 1988-11-07/43, art. 31, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16> De pachter kan zijn recht van voorkoop voor het gehele goed, of voor een deel ervan indien hij het voor het overige deel zelf uitoefent, aan één of meer derden overdragen tegen de volgende voorwaarden.
  Bij verkoop uit de hand geven de pachter en de derden gezamenlijk kennis van de overdracht en van de aanvaarding aan de notaris, overeenkomstig artikel 48, 1, tweede lid.
  Bij [1 fysieke openbare verkoping]1 verklaart de pachter het recht van voorkoop over te dragen en de derde verklaart dit recht uit te oefenen tijdens de toewijzingszitting, [1 overeenkomstig artikel 48, § 3, eerste en tweede lid]1of naar aanleiding van de kennisgeving van de instemming binnen de termijn van tien dagen. De verkoper kan eisen dat de derde waarborg stelt.
  [1 Bij een gedematerialiseerde verkoop verklaart de pachter zijn recht van voorkoop over te dragen en de derde verklaart dat recht uit te oefenen bij de kennisgeving bedoeld in artikel 48, 4, lid 2.
   In beide gevallen kan de verkoper eisen dat de derde een waarborg stelt.]1

  In geval van toepassing van dit artikel ontstaat er van rechtswege pachtvernieuwing ten voordele van de pachter, ingaande op de verjaardag van de ingenottreding van de pachter die volgt op de datum van aankoop door de derde.
  [1 De pachter die zijn recht van voorkoop heeft overgedragen onder de in dit artikel gestelde voorwaarden, mag gedurende een periode van negen jaar te rekenen van het begin van de nieuwe pachtperiode, bedoeld in het zesde lid, de exploitatie van het goed niet overdragen aan andere personen dan zijn echtgenoot, zijn wettelijk samenwonende, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of die van zijn echtgenoot, zijn wettelijk samenwonende of aan de echtgenoten of wettelijk samenwonenden van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.]1
  Bij overtreding van deze bepaling is hij aan de verkoper een schadevergoeding, gelijk aan 50 % van de verkoopprijs van de betrokken percelen, verschuldigd, tenzij hij vooraf op grond van ernstige redenen, machtiging van de vrederechter heeft verkregen.
  
Art. 48bis _REGION_WALLONNE.
   <L 1988-11-07/43, art. 31, 002; En vigueur : 1988-12-16> Le preneur peut céder son droit de préemption pour la totalité du bien, ou pour partie s'il l'exerce lui-même pour le surplus, à un ou plusieurs tiers aux conditions suivantes.
  En cas de vente de gré à gré, le preneur et le ou les tiers notifient ensemble la cession et l'acceptation au notaire, selon l'article 48, 1, alinéa 2.
  En cas de vente publique [1 physique]1, le preneur déclare céder le droit de préemption et le tiers déclare exercer ce droit, à la séance d'adjudication, [1 selon l'article 48, § 3, alinéas 1er et 2]1 ou à l'occasion de la notification de l'acquiescement dans le délai de dix jours. Le vendeur peut exiger que le tiers fournisse caution.
  [1 En cas de vente dématérialisée, le preneur déclare céder son droit de préemption et le tiers déclare exercer ce droit, à l'occasion de la notification visée à l'article 48, 4, alinéa 2.
   Dans les deux cas, le vendeur peut exiger que le tiers fournisse caution.]1

  En cas d'application du présent article, le bail est renouvelé de plein droit au profit du preneur à dater du jour anniversaire de l'entrée en jouissance du preneur suivant la date d'acquisition par le tiers.
  [1 Le preneur qui a cédé son droit de préemption aux conditions prévues par le présent article ne peut pas, pendant une période de neuf ans à dater de l'entrée en vigueur du nouveau bail visé à l'alinéa 6, céder l'exploitation du bien à des personnes autres que son conjoint, son cohabitant légal, ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint, de son cohabitant légal ou aux conjoints et aux cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs. ]1
  En cas d'inobservation de cette disposition, le preneur est tenu de payer au vendeur une indemnité correspondant à 50 % du prix de vente des parcelles en question, sauf s'il a obtenu, au préalable et pour des motifs sérieux, l'autorisation du juge de paix.
  
Art. 49. 1. Indien het goed door verscheidene pachters gemeenschappelijk gepacht wordt, moet de in artikel 48, 1 en 2, bedoelde kennisgeving aan alle exploitanten van het goed gedaan worden. Het recht van voorkoop kan met schriftelijke instemming van alle medepachters-exploitanten worden uitgeoefend door één of meer van hen; hun onenigheid, afwezigheid of stilzwijgen geldt als weigering van het aanbod.
  Indien de verpachter bij het overlijden van de pachter niet weet welke erfgenaam of erfgenamen de exploitatie van het verpachte goed voortzetten, mag hij als zodanig beschouwen degene of degenen van de erfgenamen of rechtverkrijgenden die de laatste pacht hebben betaald of, bij gebreke van betaling, de erfgenamen of rechtverkrijgenden die hun woonplaats hebben in de zetel van het bedrijf van de overleden pachter.
  2. Indien het gepachte goed aan verscheidene personen in medeëigendom toebehoort, is de in artikel 48, 1, bedoelde kennisgeving alleen geldig indien alle medeëigenaars daartoe hun medewerking hebben verleend.
Art. 49. 1. Si le bien est loué en commun par plusieurs preneurs, la notification visée aux 1 et 2 de l'article 48 doit être adressée à tous ceux qui exploitent le bien. Le droit de préemption peut, de l'accord écrit de tous les copreneurs-exploitants, être exercé par un ou plusieurs d'entre eux; leur désaccord, absence ou silence vaut refus de l'offre.
  Si au décès du preneur, le bailleur ignore l'identité de celui ou ceux des héritiers qui continuent l'exploitation du bien loué, il pourra considérer comme tels celui ou ceux des héritiers ou ayants droit qui ont payé le dernier fermage ou, à défaut de pareil paiement, les héritiers ou ayants droit domiciliés au siège de l'exploitation du preneur défunt.
  2. Si le bien loué appartient en copropriété à plusieurs personnes, la notification prévue au 1 de l'article 48 n'est valablement faite que moyennant le concours de tous les copropriétaires.
Art. 49_WAALS_GEWEST.    1. [1 Indien het goed door verscheidene pachters gemeenschappelijk gepacht wordt, moeten de in artikel 48 bedoelde kennisgevingen aan alle exploitanten van het goed gedaan worden.]1. Het recht van voorkoop kan met schriftelijke instemming van alle medepachters-exploitanten worden uitgeoefend door één of meer van hen; hun onenigheid, afwezigheid of stilzwijgen geldt als weigering van het aanbod.
  Indien de verpachter bij het overlijden van de pachter niet weet welke erfgenaam of erfgenamen de exploitatie van het verpachte goed voortzetten, mag hij als zodanig beschouwen degene of degenen van de erfgenamen of rechtverkrijgenden die de laatste pacht hebben betaald of, bij gebreke van betaling, de erfgenamen of rechtverkrijgenden die hun woonplaats hebben in de zetel van het bedrijf van de overleden pachter.
  2. Indien het gepachte goed aan verscheidene personen in medeëigendom toebehoort, is de in artikel 48, 1, bedoelde kennisgeving alleen geldig indien alle medeëigenaars daartoe hun medewerking hebben verleend.
  
Art. 49 _REGION_WALLONNE.
   1. [1 Si le bien est loué en commun par plusieurs preneurs, les notifications visées à l'article 48 sont adressées à tous ceux qui exploitent le bien.]1. Le droit de préemption peut, de l'accord écrit de tous les copreneurs-exploitants, être exercé par un ou plusieurs d'entre eux; leur désaccord, absence ou silence vaut refus de l'offre.
  Si au décès du preneur, le bailleur ignore l'identité de celui ou ceux des héritiers qui continuent l'exploitation du bien loué, il pourra considérer comme tels celui ou ceux des héritiers ou ayants droit qui ont payé le dernier fermage ou, à défaut de pareil paiement, les héritiers ou ayants droit domiciliés au siège de l'exploitation du preneur défunt.
  2. Si le bien loué appartient en copropriété à plusieurs personnes, la notification prévue au 1 de l'article 48 n'est valablement faite que moyennant le concours de tous les copropriétaires.
  
Art. 50. Wanneer het te koop gestelde eigendom slechts een deel is van het gepachte goed, is het recht van voorkoop van toepassing op dit deel.
  (Wanneer een verpacht goed of een geheel van goederen die het voorwerp uitmaken van een zelfde pachtcontract aangeboden worden in openbare verkoping per lot, kan de gehele of gedeeltelijke massa alleen dan te koop worden aangeboden wanneer de samenstelling goedgekeurd werd door de pachter, afwezigheid of stilzwijgen van de pachter wordt beschouwd als goedkeuring.) <W 1988-11-07/43, art. 32, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  Wanneer het gepachte goed slechts een deel is van het te koop gestelde eigendom, is het recht van voorkoop van toepassing op het gepachte goed en is de eigenaar gehouden voor dit goed een afzonderlijk aanbod te doen.
  Bij openbare verkoop moet dit deel van het eigendom afzonderlijk geveild en eventueel afzonderlijk toegewezen worden.
  Deze bepalingen doen geen afbreuk aan het bij artikel 52, 8°, ten gunste van de eigenaar ingestelde recht.
Art. 50. Lorsque la propriéte mise en vente ne constitue qu'une partie du bien loué, le droit de préemption s'applique a cette partie.
  (Si un bien loué ou un ensemble de biens objet d'un même bail est offert en vente publique par lots, toute masse totale ou partielle ne peut être présentée aux enchères que si sa composition a reçu l'agrément du preneur; l'absence ou le silence de celui-ci vaut agrément.) <L 1988-11-07/43, art. 32, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Lorsque le bien loué ne constitue qu'une partie de la propriété mise en vente, le droit de préemption s'applique au bien loué, et le propriétaire est tenu de faire une offre distincte pour ce bien.
  En cas de vente publique, cette partie de la propriété devra être mise aux enchères séparément et éventuellement adjugée de même.
  Ces dispositions ne portent pas préjudice à la faculté prévue en faveur du propriétaire par l'article 52, 8°.
Art. 51. In geval van verkoop met miskenning van de rechten van voorkoop van de pachter heeft deze het recht, ofwel in de plaats gesteld te worden van de koper, ofwel van de verkoper een schadevergoeding te eisen ten bedrage van 20 pct. van de verkoopprijs.
  In het eerste geval moet de vordering gelijktijdig tegen de verkoper en de eerste koper worden ingesteld en is de eis eerst ontvankelijk na inschrijving op de kant van de overschrijving van de betwiste akte en in voorkomend geval op de kant van de overschrijving van de laatst overgeschreven titel.
  De indeplaatsgestelde betaalt aan de koper de prijs terug die deze heeft betaald, alsmede de kosten van de akte. Hij is slechts gehouden tot de verplichtingen die voor de koper voortvloeien uit de authentieke akte van verkoop en tot de lasten waarin de koper heeft toegestemd, voor zover die lasten zijn ingeschreven of overgeschreven voor de inschrijving van zijn eis.
  De vordering tot naasting en indeplaatsstelling en de vordering tot schadeloosstelling verjaren, bij openbare verkoop, door verloop van drie maanden te rekenen van de datum van de toewijzing, en, bij verkoop uit de hand, door verloop van drie maanden te rekenen van de kennisgeving van deze verkoop aan de pachter, indien een dergelijke kennisgeving heeft plaatsgehad, en anders door verloop van twee jaren na de overschrijving van de akte van verkoop.
  Ingeval hij de vordering tot indeplaatsstelling inwilligt, verwijst de rechter de partijen voor het verlijden van de akte naar de door hen gekozen notaris of naar een ambtshalve aangewezen notaris, indien partijen het niet eens zijn over de keuze. De kosten van de akte komen ten laste van de indeplaatsgestelde.
  Iedere uitspraak op een eis tot indeplaatsstelling wordt ingeschreven achter de inschrijving bedoeld in het tweede lid.
Art. 51. En cas de vente faite en méconnaissance des droits de préemption du preneur, celui-ci peut exiger soit d'être subrogé à l'acquéreur, soit de recevoir du vendeur versement d'une indemnité correspondant à 20 p.c. du prix de vente.
  Dans le premier cas, l'action doit être intentée à la fois au vendeur et au premier acquéreur, et la demande n'est reçue qu'après avoir été inscrite en marge de la transcription de l'acte incriminé et, le cas échéant, en marge de la transcription du dernier titre transcrit.
  Le subrogé rembourse à l'acquéreur le prix payé par lui ainsi que les frais de l'acte. Il n'est tenu que des obligations résultant pour l'acquéreur de l'acte authentique de vente et des charges consenties par l'acquéreur que pour autant que ces dernières aient fait l'objet d'inscription ou de transcription avant l'inscription de sa demande.
  L'action en retrait et subrogation et l'action en indemnisation se prescrivent, en cas de vente publique, par trois mois à dater de l'adjudication et, en cas de vente de gré à gré, par trois mois à dater de la notification de cette vente au preneur, si une telle notification a eu lieu, et sans cela par deux ans à dater de la transcription de l'acte de vente.
  En accueillant la demande de subrogation, le juge renvoie les parties pour la passation de l'acte devant le notaire choisi par elles ou devant un notaire nommé d'office, si les parties ne s'accordent pas sur le choix. Les frais de l'acte sont à charge du subrogé.
  Toute décision rendue sur une action en subrogation sera inscrite à la suite de l'inscription prévue au deuxième alinéa.
Art. 52. De pachter heeft geen recht van voorkoop :
  1° (indien het goed niet geëxploiteerd wordt door hem persoonlijk of door zijn echtgenoot, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen, of die van zijn echtgenoot of door de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.) <W 1988-11-07/43, art. 33, B, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  Ruil met het oog op het betelen van pachtgoederen heeft evenwel geen invloed op het recht van voorkoop van de pachter;
  2° (in geval van verkoop van het goed aan de echtgenoot, de afstammelingen of aangenomen kinderen of die van de echtgenoot van de eigenaar of van één der medeëigenaars of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen, die voor eigen rekening kopen en voor zover het goed niet opnieuw verkocht wordt binnen een termijn van twee jaar.
  Deze uitzondering is niet van toepassing wanneer de pachter zelf de echtgenoot, een afstammeling of een aangenomen kind van de eigenaar of één der medeëigenaars of van de echtgenoot van de eigenaar of één der medeëigenaars, of de echtgenoot van een van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen is;) <W 1988-11-07/43, art. 33, B, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  3° in geval van verkoop van het goed aan een openbaar bestuur of een publiekrechtelijke persoon wanneer het goed wordt gekocht om voor doeleinden van algemeen belang te worden aangewend;
  4° in geval van verkoop aan een medeëigenaar van een aandeel in de eigendom van het gepachte goed;
  (Deze uitzondering kan alleen worden ingeroepen door degenen die bij erfenis of testament medeëigenaar zijn geworden of die reeds medeëigenaar waren op het ogenblik dat de pachtovereenkomst tot stand kwam of die het goed in onverdeeldheid aangekocht hebben tijdens de pachtovereenkomst, zonder dat de pachter die daartoe gerechtigd was van zijn voorkooprecht gebruik heeft gemaakt.) <W 23-11-1978, art. 2>
  5° wanneer het gepachte goed het voorwerp uitmaakt van een verkoopbelofte die een vaste dagtekening had gekregen voor het sluiten van de pacht, voor zover die belofte is aanvaard door degene aan wie zij gedaan is;
  6° indien hij opzegging heeft gedaan;
  7° (in de gevallen bedoeld in artikels 6, § 1, 1° tot en met 5°, en 14, tweede lid;) <W 1988-11-07/43, art. 33, C, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  8° wanneer de eigenaar van de vrederechter machtiging verkrijgt het goed te verkopen, zonder dat het recht van voorkoop kan worden uitgeoefend. De rechter verleent deze machtiging slechts indien de eigenaar ernstige redenen heeft om de pachter te weren. Hij doet uitspraak na de partijen gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben. Om de ernst van de aangevoerde redenen te beoordelen, laat de rechter zich onder meer leiden door de bepalingen van artikel 7 betreffende de redenen van opzegging.
Art. 52. Le preneur ne jouit pas du droit de préemption :
  1° (si le bien n'est pas exploité par lui personnellement ou par son conjoint, ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint ou par les conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs.) <L 1988-11-07/43, art. 33, A, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Toutefois, les échanges portant sur la culture du bien loué n'affectent pas le droit de preemption du preneur;
  2° (en cas de vente du bien au conjoint, aux descendants ou enfants adoptifs, ou à ceux du conjoint du propriétaire ou d'un des copropriétaires ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs, achetant pour leur propre compte et pour autant qu'il n'y ait pas revente avant deux ans.
  Cette exception n'est pas applicable lorsque le preneur est lui-même le conjoint, un descendant ou enfant adoptif du propriétaire ou d'un des copropriétaires ou du conjoint du propriétaire ou d'un des copropriétaires, ou le conjoint d'un desdits descendants ou enfants adoptifs;) <L 1988-11-07/43, art. 33, B, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  3° en cas de vente du bien à une administration publique ou à une personne juridique de droit public, lorsque le bien est acquis en vue d'être utilisé à des fins d'intérêt général;
  4° en cas de vente à un copropriétaire d'une quote-part dans la propriété du bien loué;
  (Cette exception ne peut être invoquée que par les personnes devenues copropriétaires par héritage ou par testament ou qui étaient déjà copropriétaires au moment de la conclusion du bail à ferme ou qui ont acheté le bien en indivision pendant la durée du bail à ferme sans que le preneur ait use de son droit de préemption.) <L 23-11-1978, art. 2>
  5° lorsque le bien loué fait l'objet d'une promesse de vente ayant date certaine antérieure à la conclusion du bail, pour autant que cette promesse soit acceptée par son bénéficiaire;
  6° s'il a donné congé;
  7° (dans les cas prévus aux articles 6, § 1, 1°, 2° à 5° inclus, et 14 , deuxième alinéa;) <L 1988-11-07/43, art. 33, C, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  8° lorsque le propriétaire obtient du juge de paix l'autorisation de vendre le bien sans que le droit de préemption puisse être exercé. Le juge n'accorde cette autorisation que si le propriétaire a des motifs sérieux pour écarter le preneur. Il statue, les parties entendues ou dûment appelées. Pour apprécier le caractère sérieux des motifs invoqués, le juge s'inspire notamment des dispositions de l'article 7 relatives aux motifs des congés.
Art. 52_WAALS_GEWEST.    De pachter heeft geen recht van voorkoop :
  1° (indien het goed niet geëxploiteerd wordt door hem persoonlijk of door zijn echtgenoot [1 of door zijn wettelijk samenwonende]1, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen, of die van zijn echtgenoot [1 of van zijn wettelijk samenwonende]1 of door de echtgenoten [1 of de wettelijk samenwonenden]1 van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.) <W 1988-11-07/43, art. 33, B, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  Ruil met het oog op het betelen van pachtgoederen heeft evenwel geen invloed op het recht van voorkoop van de pachter;
  [1 1° /1 als de pachter de wettelijke pensioenleeftijd heeft bereikt, een rust- of overlevingspensioen krijgt en geen enkele van de personen, vermeld in artikel 34, kan aanduiden als degene die zijn exploitatie kan voortzetten, wordt de bewijslast uitgevoerd overeenkomstig artikel 57bis.]1
  2° [1 in geval van verkoop van het goed aan zijn echtgenoot, zijn wettelijk samenwonende, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of die van de zijn echtgenoot of zijn wettelijk samenwonende of aan de echtgenoten of wettelijk samenwonenden van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen van de eigenaar of van één van de medeëigenaren of aan de echtegnoten of aan de wettelijk samenwonenden van voorvermelde afstammelingen of aangenomen kinderen, die voor eigen rekening kopen en voor zover het goed niet opnieuw verkocht wordt binnen een termijn van twee jaar.]1
  [1 De uitzondering bedoeld in lid 1, 2°, is niet van toepassing wanneer de pachter zelf de echtgenoot, de wettelijk samenwonende, een afstammeling of een aangenomen kind van de eigenaar of één der medeëigenaars of van de echtgenoot of van de wettelijk samenwonende van de eigenaar of één der medeëigenaars, of de echtgenoot of de wettelijk samenwonende van een van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen is.]1
  3° in geval van verkoop van het goed aan een openbaar bestuur of een publiekrechtelijke persoon wanneer het goed wordt gekocht om voor doeleinden van algemeen belang te worden aangewend;
  4° in geval van verkoop aan een medeëigenaar van een aandeel in de eigendom van het gepachte goed;
  (Deze uitzondering kan alleen worden ingeroepen door degenen die bij erfenis of testament medeëigenaar zijn geworden of die reeds medeëigenaar waren op het ogenblik dat de pachtovereenkomst tot stand kwam of die het goed in onverdeeldheid aangekocht hebben tijdens de pachtovereenkomst, zonder dat de pachter die daartoe gerechtigd was van zijn voorkooprecht gebruik heeft gemaakt.) <W 23-11-1978, art. 2>
  5° wanneer het gepachte goed het voorwerp uitmaakt van een verkoopbelofte die een vaste dagtekening had gekregen voor het sluiten van de pacht, voor zover die belofte is aanvaard door degene aan wie zij gedaan is;
  6° indien hij opzegging heeft gedaan;
  7° (in de gevallen bedoeld in artikels 6, § 1, 1° tot en met 5°, en 14, tweede lid;) <W 1988-11-07/43, art. 33, C, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  8° wanneer de eigenaar van de vrederechter machtiging verkrijgt het goed te verkopen, zonder dat het recht van voorkoop kan worden uitgeoefend. De rechter verleent deze machtiging slechts indien de eigenaar ernstige redenen heeft om de pachter te weren. Hij doet uitspraak na de partijen gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben. Om de ernst van de aangevoerde redenen te beoordelen, laat de rechter zich onder meer leiden door de bepalingen van artikel 7 betreffende de redenen van opzegging.
  
Art. 52 _REGION_WALLONNE.
   Le preneur ne jouit pas du droit de préemption :
  1° (si le bien n'est pas exploité par lui personnellement ou par son conjoint [1 ou par son cohabitant légal]1, ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint [1 ou de son cohabitant légal]1 ou par les conjoints [1 ou les cohabitants légaux]1 desdits descendants ou enfants adoptifs.) <L 1988-11-07/43, art. 33, A, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  Toutefois, les échanges portant sur la culture du bien loué n'affectent pas le droit de préemption du preneur;
  [1 1° /1 si le preneur a atteint l'âge légal de la pension, bénéficie d'une pension de retraite ou de survie et ne peut indiquer aucune des personnes mentionnées à l'article 34 comme pouvant poursuivre son exploitation, la charge de la preuve est réalisée conformément à l'article 57bis;]1
  2° [1 en cas de vente du bien à son conjoint, à son cohabitant légal, à ses descendants ou enfants adoptifs ou à ceux de son conjoint ou de son cohabitant légal ou aux conjoints ou aux cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs du propriétaire ou d'un des copropriétaires ou aux conjoints et aux cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs, achetant pour leur propre compte et pour autant qu'il n'y ait pas revente avant deux ans.]1
  [1 L'exception visée à l'alinéa 1er, 2°, n'est pas applicable lorsque le preneur est lui-même le conjoint, le cohabitant légal, un descendant ou enfant adoptif du propriétaire ou d'un des copropriétaires ou du conjoint ou du cohabitant légal du propriétaire ou d'un des copropriétaires, ou le conjoint ou le cohabitant légal d'un desdits descendants ou enfants adoptifs.]1
  3° en cas de vente du bien à une administration publique ou à une personne juridique de droit public, lorsque le bien est acquis en vue d'être utilisé à des fins d'intérêt général;
  4° en cas de vente à un copropriétaire d'une quote-part dans la propriété du bien loué;
  (Cette exception ne peut être invoquée que par les personnes devenues copropriétaires par héritage ou par testament ou qui étaient déjà copropriétaires au moment de la conclusion du bail à ferme ou qui ont acheté le bien en indivision pendant la durée du bail à ferme sans que le preneur ait use de son droit de préemption.) <L 23-11-1978, art. 2>
  5° lorsque le bien loué fait l'objet d'une promesse de vente ayant date certaine antérieure à la conclusion du bail, pour autant que cette promesse soit acceptée par son bénéficiaire;
  6° s'il a donné congé;
  7° (dans les cas prévus aux articles 6, § 1, 1°, 2° à 5° inclus, et 14 , deuxième alinéa;) <L 1988-11-07/43, art. 33, C, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  8° lorsque le propriétaire obtient du juge de paix l'autorisation de vendre le bien sans que le droit de préemption puisse être exercé. Le juge n'accorde cette autorisation que si le propriétaire a des motifs sérieux pour écarter le preneur. Il statue, les parties entendues ou dûment appelées. Pour apprécier le caractère sérieux des motifs invoqués, le juge s'inspire notamment des dispositions de l'article 7 relatives aux motifs des congés.
  
Art. 53. Als niet bestaande, wordt beschouwd elke overeenkomst waarbij de pachter vooraf, geheel of ten dele afstand doet van het recht van voorkoop. Gedurende de pacht kan de pachter evenwel van dit recht afstand doen op de wijze bepaald in artikel 14, tweede lid.
Art. 53. Est réputée inexistante, toute convention par laquelle le preneur renonce d'avance, en tout ou en partie, au droit de préemption. Toutefois, lorsque le bail est en cours, le preneur peut renoncer à ce droit de la manière prévue à l'article 14, 2e alinéa.
Art. 54. (De pachter die gebruik heeft gemaakt van het recht van voorkoop, mag, gedurende een periode van vijf jaar te rekenen van de aankoop, het goed of de exploitatie ervan niet overdragen aan andere personen dan zijn echtgenoot, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of die van zijn echtgenoot of aan de echtgenoten van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.) <W 1988-11-07/43, art. 34, A, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  (De beperking inzake de overdracht zoals bepaald in het eerste lid, geldt niet wanneer de pachter die gebruik heeft gemaakt van het recht van voorkoop, het goed opnieuw kan verkopen aan een koper die hem in de verkoopakte een effectieve pachttijd van negen jaar waarborgt.) <W 1988-11-07/43, art. 34, B, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  Bij overtreding van deze bepaling zal hij aan de verkoper een schadevergoeding gelijk aan 20 pct. van de verkoopprijs van de betrokken percelen verschuldigd zijn, tenzij hij vooraf, op grond van ernstige redenen, machtiging van de vrederechter heeft verkregen.
Art. 54. (Le preneur qui a fait usage de son droit de préemption ne peut, pendant une periode de cinq ans à dater de l'acquisition, céder le bien ni son exploitation à des personnes autres que son conjoint, ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint ou aux conjoints desdits descendants ou enfants adoptifs.) <L 1988-11-07/43, art. 34, A, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  (La limite au droit de cession prévue à l'alinéa premier, ne vaut pas dans le cas où le preneur, qui a fait usage de son droit de préemption, peut revendre le bien à un acheteur qui lui garantit dans l'acte de vente une durée de bail effective de neuf années.) <L 1988-11-07/43, art. 34, B, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  En cas d'inobservation de cette disposition, le preneur est tenu de payer au vendeur une indemnité correspondant à 20 p.c. du prix de vente des parcelles en question, sauf s'il a obtenu, au prealable et pour des motifs sérieux, l'autorisation du juge de paix.
Art. 54_WAALS_GEWEST.    [1 De pachter die gebruik heeft gemaakt van het recht van voorkoop, mag, gedurende een periode van vijf jaar te rekenen van de aankoop, het goed of de exploitatie ervan niet overdragen aan andere personen dan zijn echtgenoot, zijn wettelijk samenwonende, zijn afstammelingen of aangenomen kinderen of die van zijn echtgenoot of van zijn wettelijk samenwonende of aan de echtgenoten of aan de wettelijk samenwonenden van de voormelde afstammelingen of aangenomen kinderen.]1
  (De beperking inzake de overdracht zoals bepaald in het eerste lid, geldt niet wanneer de pachter die gebruik heeft gemaakt van het recht van voorkoop, het goed opnieuw kan verkopen aan een koper die hem in de verkoopakte een effectieve pachttijd van negen jaar waarborgt.) <W 1988-11-07/43, art. 34, B, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16>
  Bij overtreding van deze bepaling zal hij aan de verkoper een schadevergoeding gelijk aan 20 pct. van de verkoopprijs van de betrokken percelen verschuldigd zijn, tenzij hij vooraf, op grond van ernstige redenen, machtiging van de vrederechter heeft verkregen.
  
Art. 54 _REGION_WALLONNE.
   [1 Le preneur qui a fait usage de son droit de préemption ne peut pas, pendant une période de cinq ans à dater de l'acquisition, céder le bien ni son exploitation à des personnes autres que son conjoint, son cohabitant légal, ses descendants ou enfants adoptifs ou ceux de son conjoint ou de son cohabitant légal ou aux conjoints ou aux cohabitants légaux desdits descendants ou enfants adoptifs.]1
  (La limite au droit de cession prévue à l'alinéa premier, ne vaut pas dans le cas où le preneur, qui a fait usage de son droit de préemption, peut revendre le bien à un acheteur qui lui garantit dans l'acte de vente une durée de bail effective de neuf années.) <L 1988-11-07/43, art. 34, B, 002; En vigueur : 1988-12-16>
  En cas d'inobservation de cette disposition, le preneur est tenu de payer au vendeur une indemnité correspondant à 20 p.c. du prix de vente des parcelles en question, sauf s'il a obtenu, au prealable et pour des motifs sérieux, l'autorisation du juge de paix.
  
Art. 55. In geval van vervreemding van het pachtgoed treedt de verkrijger volledig in de rechten en verplichtingen van de verpachter.
Art. 55. En cas d'aliénation du bien loué, l'acquéreur est subrogé aux droits et obligations du bailleur.
Art. 55_WAALS_GEWEST.   [1 Als de pachtovereenkomst een vroegere vaste datum heeft dan die van vervreemding van het verpachte goed, treedt de verkrijger onder bezwarende titel of om niet in de rechten en de verplichtingen van de verpachter op de datum van verlijden van de authentieke akte, zelfs als de pachtovereenkomst in de mogelijkheid tot uitdrijving bij vervreemding voorziet.
   Hetzelfde geldt wanneer de pachtovereenkomst geen vroegere vaste datum dan die van de vervreemding heeft, als de pachter het pachtgoed sinds minstens één jaar in gebruik heeft. In dat geval kan de verkrijger de pachtovereenkomst te allen tijde beëindigen om de redenen en onder de voorwaarden bedoeld in artikel 7, mits een opzegging van zes maanden betekend aan de pachter, op straffe van nietigheid, binnen de drie maanden volgend op de datum van verlijden van de authentieke akte tot vaststelling van de eigendomsovergang. Die termijn wordt verlengd om de pachter de tijd te geven de wassende vruchten te oogsten.]1

  
Art. 55 _REGION_WALLONNE.
  [1 Si le bail a une date certaine antérieure à l'aliénation du bien loué, l'acquéreur à titre gratuit ou à titre onéreux est subrogé dans les droits et obligations du bailleur à la date de la passation de l'acte authentique, même si le bail prévoit la faculté d'expulsion en cas d'aliénation.
   Il en va de même lorsque le bail n'a pas date certaine antérieure à l'aliénation, si le preneur occupe le bien loué depuis un an au moins. Dans ce cas, l'acquéreur peut mettre fin au bail, à tout moment, pour les motifs et dans les conditions visées à l'article 7, moyennant un congé de six mois notifié au preneur, à peine de déchéance, dans les trois mois qui suivent la date de la passation de l'acte authentique constatant la mutation de la propriété. Ce délai est prolongé pour permettre au preneur d'enlever la récolte croissante.]1

  
§ 12. - Algemene bepalingen.
§ 12. - Dispositions générales.
Art. 56. Voor niet bestaande worden gehouden alle overeenkomsten waarbij de pachter uitdrukkelijk of stilzwijgend geheel of gedeeltelijk afstand doet van de rechten die de artikelen 1720, lid 2, 1721, 1722 en 1755 hem verlenen, en alle gebruiken in strijd met die bepalingen.
  Dit is ook het geval wat betreft de rechten die de artikelen 3 tot 15, 17, 19 tot 28, 31, 32, 34, 35, 37, 38, 40, 41, 43, 45 tot 51, 55 hem verlenen.
  Wat betreft artikel 1722 en artikel 21 van deze afdeling, worden slechts geacht niet te bestaan de overeenkomsten, bepalingen en bedingen voor zover het gaat om een buitengewoon toeval in de zin van artikel 22 van deze afdeling.
Art. 56. Sont réputées inexistantes toutes conventions par lesquelles le preneur, d'une manière expresse ou tacite, renonce, en tout ou en partie, aux droits que lui confèrent les articles 1720, alinéa 2, 1721, 1722 et 1755, ainsi que tous usages contraires à ces dispositions.
  C'est aussi le cas pour les droits à lui conférés par les articles 3 à 15, 17 , 19 à 28, 31, 32, 34, 35, 38, 40, 41, 43, 45 à 51, 55.
  En ce qui concerne l'article 1722 et l'article 21 de cette section, ne sont réputées inexistantes que les conventions, dispositions et clauses, pour autant qu'il s'agisse de cas fortuits extraordinaires au sens de l'article 22 de cette section.
Art. 57. <W 1988-11-07/43, art. 35, 002; Inwerkingtreding : 1988-12-16> Opzegging, verzet of kennisgeving bepaald in de artikelen 6, § 1, 3° en 4°, 11, 12, 14, eerste lid, 33, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 42, 43, 44, 48 en 49 moet, op straffe van niet bestaan betekend worden bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij ter post aangetekende brief.
Art. 57. <L 1988-11-07/43, art. 35, 002; En vigueur : 1988-12-16> Les congés, oppositions ou notifications prévus aux articles 6, § 1er, 3° et 4°, 11, 12, 14, premier alinéa, 33, 35, 36, 37, 38, 39, 40, 42, 44, 48 et 49 doivent, à peine d'inexistence, être signifiés par exploit d'huissier de justice ou par lettre recommandée à la poste.
Art. 57_WAALS_GEWEST.   [1 Opzegging, verzet of kennisgeving bepaald in de artikelen 6, 8, § 4, 11, 12, 14, lid 1, 24, 30, 33, 34bis, 35, 36, 36bis, 37, 38, 39, 40, 42, 44, 48, 49 en 55 moet, op straffe van niet bestaan betekend worden bij gerechtsdeurwaardersexploot of bij een zending.]1
  
Art. 57 _REGION_WALLONNE.
  [1 Les congés, oppositions ou notifications prévus aux articles 6, 8, § 4, 11, 12, 14, alinéa 1er, 24, 30, 33, 34bis, 35, 36, 36bis, 37, 38, 39, 40, 42, 44, 48, 49 et 55 sont, à peine d'inexistence, signifiés par exploit d'huissier de justice ou par un envoi.]1
  
Art. 57bis_WAALS_GEWEST. [1 Vanaf het ogenblik waarop de pachter de wettelijke pensioenleeftijd heeft bereikt, kan de verpachter of de instrumenterend ambtenaar hem vragen of hij een rust- of overlevingspensioen geniet, met inachtneming van de vorm bepaald in artikel 57. Als de pachter niet binnen de twee maanden na deze vraag bewijst dat hij steeds bedrijvig is en geen rust- of overlevingspensioen geniet of als hij niet, in voorkomend geval, een persoon bedoeld in artikel 34 aanduidt als de persoon die zijn exploitatie voort kan zetten, wordt hij geacht een rust- of overlevingspensioen te genieten.]1
  
Art. 57bis _REGION_WALLONNE.
  [1 A partir du moment où le preneur a atteint l'âge légal de la pension, le bailleur ou l'officier instrumentant peut interroger celui-ci afin de déterminer s'il bénéficie d'une pension de retraite ou de survie, dans les formes prévues à l'article 57. Si le preneur n'apporte pas, dans les deux mois de la demande, la preuve qu'il est toujours en activité et qu'il ne perçoit pas une pension de retraite ou de survie ou s'il ne précise pas, le cas échéant, une personne mentionnée à l'article 34 comme pouvant poursuivre son exploitation, celui-ci est alors réputé bénéficier d'une pension de retraite ou de survie.]1
  
Art. 58. De datum waartegen opzegging is gedaan met toepassing van de artikelen 11, 2 en 3, 14, eerste lid, 38, 39 of 40, wordt in voorkomend geval derwijze verschoven dat het gebruik eindigt op de datums voor het vertrek bepaald door de pacht of, bij gebreke daarvan, door het plaatselijk gebruik.
Art. 58. La date pour laquelle congé a été donné par application des articles 11, 2 et 3, 14 alinéa 1er, 38, 39 ou 40 est, le cas échéant, retardée de manière que l'occupation prenne fin aux dates fixées pour la sortie par le bail ou, à défaut par l'usage des lieux.