Artikel 1. De minderjarigen die overeenkomstig de bepalingen van titel II, hoofdstukken III en IV, van de wet van 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming aan de groep Rijksgestichten voor observatie en opvoeding onder toezicht zijn toevertrouwd, worden onderworpen aan :
de inenting of herinenting tegen poliomyelitis;
de inenting of herinenting tegen tetanus;
de inenting tegen kinkhoest en tegen pokken indien zij nog niet werd verricht en de betrokkenen geen jaar oud zijn;
de inenting of herinenting tegen difterie, indien de betrokkenen geen vijftien jaar oud zijn;
de inenting met B.C.G., in geval van negatieve allergie;
de rappelinentingen die in de door het Ministerie van Volksgezondheid gepubliceerde kalender der inentingen zijn opgesomd.
De minderjarigen die in andere dan de in het eerste lid bedoelde gestichten of bij particulieren zijn geplaatst, kunnen aan de voormelde inentingen worden onderworpen, onverminderd het bepaalde bij het besluit van de Regent van 6 februari 1946, waarbij de koepokinenting verplicht gemaakt wordt en bij het koninklijk besluit van 26 oktober 1966, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 april 1968, waarbij de inenting tegen poliomyelitis verplicht gesteld wordt.
Aan de in de eerste twee leden bedoelde minderjarigen boven één jaar die nog niet tegen pokken zijn ingeënt, wordt met de nodige voorzorg de inenting zo spoedig mogelijk toegediend.
Article 1. Les mineurs confiés au groupe des établissements d'observation et d'éducation surveillée de l'Etat dans le cadre des dispositions du titre II, chapitres III et IV, de la loi du 8 avril 1965 relative à la protection de la jeunesse, sont soumis :
à la vaccination ou à la revaccination anti-poliomyélitique;
à la vaccination ou à la revaccination anti-tétanique;
en-dessous de l'âge d'un an, à la vaccination anti-coquelucheuse et à la vaccination anti-variolique si elle n'a pas encore été faite;
en-dessous de l'âge de quinze ans, à la vaccination ou à la revaccination anti-diphtérique;
à la vaccination par B.C.G. si l'allergie est négative;
aux vaccinations de rappel prévues au calendrier des vaccinations publié par le Ministère de la Santé publique.
Les mineurs placés dans des établissements autres que ceux visés à l'alinéa 1er ou chez des particuliers, peuvent être soumis aux vaccinations précitées, sans préjudice des dispositions de l'arrêté du Régent du 6 février 1946 rendant obligatoire la vaccination anti-variolique et de l'arrêté royal du 26 octobre 1966, modifié par l'arrêté royal du 2 avril 1968, rendant obligatoire la vaccination anti-poliomyélitique.
Les mineurs visés aux alinéas 1er et 2 et ayant dépassé l'âge d'un an sont soumis, le plus tôt possible et avec les précautions indispensables, à la vaccination anti-variolique s'ils n'ont pas encore été vaccinés.