Artikel 1. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan:
1° onder "wet" : de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden;
2° onder "Minister" : de Minister die de sociale voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft;
3° onder "burgemeester" : de burgemeester of de door hem gemachtigde ambtenaar van het gemeentebestuur;
4° (...) <KB 1990-02-15/34, art. 1, 006; Inwerkingtreding : 19-03-1990>
((4°)) (onder "Rijksdienst" : (de Rijksdienst voor pensioenen).) <KB 09-01-1976, art. 1> <KB 1990-02-15/34, art. 2, 006; Inwerkingtreding : 19-03-1990> <KB 1991-07-05/31, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-07-1991> (5° onder "hoofdverblijfplaats" : het begrip zoals het voorkomt in artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen.) <KB 1991-07-05/31, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 01-07-1991>
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
29 APRIL 1969. - Koninklijk besluit houdende algemeen reglement betreffende het gewaarborgd inkomen voor bejaarden. - (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 27-01-1983 en tekstbijwerking tot 24-08-2011)
Titre
29 AVRIL 1969. - Arrêté royal portant règlement général en matière de revenu garanti aux personnes âgées. - (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 27-01-1983 et mise à jour au 24-08-2011)
Informations sur le document
Numac: 1969042901
Datum: 1969-04-29
Info du document
Numac: 1969042901
Date: 1969-04-29
Table des matières
HOOFDSTUK I. _ INLEIDENDE BEPALINGEN.
HOOFDSTUK II. _ DE AANVRAGEN.
HOOFDSTUK III. _ HET ONDERZOEK NAAR DE BESTAANS...
HOOFDSTUK IV. _ DE BEREKENING VAN DE BESTAANSMI...
Afdeling I. _ Algemene bepalingen.
Afdeling 2. _ Het beroepsinkomen.
Afdeling 3. _ De roerende kapitalen.
Afdeling 4. _ De onroerende goederen.
Afdeling 5. _ Bijzondere bepalingen.
HOOFDSTUK V. - DE AFTREK VAN DE PENSIOENEN.
HOOFDSTUK VI. - DE ADMINISTRATIEVE BESLISSINGEN.
HOOFDSTUK VII. _ DE BETALINGSMODALITEITEN, DE B...
Afdeling I. _ De betalingsmodaliteiten.
Afdeling 2. _ (Opdrachten van de gemeentebestur...
Afdeling 3. _ De betalingsvoorwaarden.
HOOFDSTUK VIII. _ VASTSTELLING VAN DE RECHTEN V...
HOOFDSTUK IX. _ OVERGANGSBEPALINGEN.
HOOFDSTUK X. _ SLOT- EN OPHEFFINGSBEPALINGEN.
Table des matières
CHAPITRE Ier. _ DISPOSITIONS LIMINAIRES.
CHAPITRE II. _ DES DEMANDES.
CHAPITRE III. _ L'ENQUETE SUR LES RESSOURCES.
CHAPITRE IV. _ LE CALCUL DES RESSOURCES.
Section 1ère. _ Dispositions générales.
Section 2. _ Les revenus professionnels.
Section 3. _ Les capitaux mobiliers.
Section 4. _ Les biens immobiliers.
Section 5. _ Dispositions particulières.
CHAPITRE V. - LA DEDUCTION DES PENSIONS.
CHAPITRE VI. - LES DECISIONS ADMINISTRATIVES.
CHAPITRE VII. _ DES MODALITES DE PAIEMENT, DES ...
Section 1ère. _ Des modalités de paiement.
Section 2. _ (Des missions des administrations ...
Section 3. _ Des conditions de paiement.
CHAPITRE VIII. _ ATTRIBUTION DES DROITS DES CON...
CHAPITRE IX. _ DISPOSITIONS TRANSITOIRES.
CHAPITRE X. _ DISPOSITIONS FINALES ET ABROGATOI...
Tekst (100)
Texte (100)
HOOFDSTUK I. _ INLEIDENDE BEPALINGEN.
CHAPITRE Ier. _ DISPOSITIONS LIMINAIRES.
Article 1. Pour l'application du présent arrêté , il y a lieu d'entendre:
1° par "loi": la loi du 1er avril 1969 instituant un revenu garanti aux personnes âgées;
2° (par "Ministre": le Ministre qui a les pensions dans ses attributions;) <AR 1991-07-05/31, art. 1, 008; En vigueur : 01-07-1991>
3° par "bourgmestre": le bourgmestre ou le fonctionnaire de l'administration communale délégué par lui;
4° (...) <AR 1990-02-15/34, art. 1, 006; En vigueur : 19-03-1990>
((4°)) (par "l' Office": l'Office national des pensions). <AR 9-1-1976, art. 1er> <AR 1990-02-15/34, art. 2, 006; En vigueur : 19-03-1990> <AR 1991-07-05/31, art. 1, 008; En vigueur : 01-07-1991>
(5° par "résidence principale" : la notion telle qu'elle figure à l'article 3, alinéa 1er, 5°, de la loi du 8 août 1983 organisant un registre national des personnes physique.) <AR 1991-07-05/31, art. 1, 008; En vigueur : 01-07-1991>
1° par "loi": la loi du 1er avril 1969 instituant un revenu garanti aux personnes âgées;
2° (par "Ministre": le Ministre qui a les pensions dans ses attributions;) <AR 1991-07-05/31, art. 1, 008; En vigueur : 01-07-1991>
3° par "bourgmestre": le bourgmestre ou le fonctionnaire de l'administration communale délégué par lui;
4° (...) <AR 1990-02-15/34, art. 1, 006; En vigueur : 19-03-1990>
((4°)) (par "l' Office": l'Office national des pensions). <AR 9-1-1976, art. 1er> <AR 1990-02-15/34, art. 2, 006; En vigueur : 19-03-1990> <AR 1991-07-05/31, art. 1, 008; En vigueur : 01-07-1991>
(5° par "résidence principale" : la notion telle qu'elle figure à l'article 3, alinéa 1er, 5°, de la loi du 8 août 1983 organisant un registre national des personnes physique.) <AR 1991-07-05/31, art. 1, 008; En vigueur : 01-07-1991>
HOOFDSTUK II. _ DE AANVRAGEN.
CHAPITRE II. _ DES DEMANDES.
Art.2. De bij artikel 11 van de wet bedoelde aanvraag wordt bij de burgemeester van de gemeente waar de aanvrager zijn (hoofdverblijfplaats) heeft ingediend. <KB 1991-07-05/31, art. 2, 008; Inwerkingtreding : 01-07-1991>
(Tweede lid opgeheven) <KB 1991-10-08/32, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-07-1991>
(Tweede lid opgeheven) <KB 1991-10-08/32, art. 1, 010; Inwerkingtreding : 01-07-1991>
Art.2. La demande visée à l'article 11 de la loi est introduite auprès du bourgmestre de la commune dans laquelle le demandeur a sa (résidence principale). <AR 1991-07-05/31, art. 2, 008; En vigueur : 01-07-1991>
(Alinéa 2 abrogé) <AR 1991-10-08/32, art. 1, 010; En vigueur : 01-07-1991>
(Alinéa 2 abrogé) <AR 1991-10-08/32, art. 1, 010; En vigueur : 01-07-1991>
Art.3. <KB 1991-07-05/31, art. 3, 008; Inwerkingtreding : 01-07-1991> Wanneer de overleden echtgenoot op het ogenblik van zijn overlijden niet gerechtigd was op het gewaarborgd inkomen voor bejaarden en een aanvraag daartoe had ingediend waarover nog geen administratieve beslissing was genomen of een beslissing was genomen die slechts uitwerking had na zijn overlijden, wordt de aanvraag geacht te zijn ingediend op de dag van het overlijden door de langstlevende, niet van tafel en bed gescheiden noch in de zin van artikel 67 feitelijk gescheiden echtgenoot, voor zover deze op de dag van het overlijden van zijn echtgenoot de leeftijd van 65 of 60 jaar, naargelang het een man of een vrouw betreft, heeft bereikt of voor zover hij deze leeftijd bereikt binnen het jaar volgend op het overlijden van de echtgenoot ".
Art.3. <AR 1991-07-05/31, art. 3, 008; En vigueur : 01-07-1991> Lorsque le conjoint décédé n'était pas bénéficiaire du revenu garanti aux personnes âgées au moment de son décès et qu'il avait introduit une demande à cet effet pour laquelle aucune décision administrative n'a encore été prise ou, si elle a été prise, pour laquelle la décision ne sort ses effets qu'après son décès, la demande est censée introduite le jour du décès par le conjoint survivant non séparé de corps ou séparé de fait au sens de l'article 67, pour autant qu'au jour du décès de son conjoint, il ait atteint l'âge de 65 ans ou 60 ans, selon qu'il s'agit d'un homme ou d'une femme, ou qu'il atteigne cet âge dans l'année suivant le décès du conjoint."
Art.4. <KB 09-01-1976, art. 2> De bepalingen van de artikel 10 tot 19 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers zijn van toepassing op de aanvragen om gewaarborgd inkomen voor bejaarden.
Art.4. <AR 09-01-1976, art. 2> Les dispositions des articles 10 à 19 de l'arrêté royal du 21 décembre 1967 portant règlement général du régime de pension de retraite et de survie des travailleurs salariés sont d'application pour les demandes de revenu garanti aux personnes âgées.
Art.5. (opgeheven) <KB 09-01-1976, art. 17>
Art.5. (abrogé) <AR 09-01-1976, art. 17>
Art.6. (opgeheven) <KB 09-01-1976, art. 17>
Art.6. (abrogé) <AR 09-01-1976, art. 17>
Art.7. (opgeheven) <KB 09-01-1976, art. 17>
Art.7. (abrogé) <AR 09-01-1976, art. 17>
Art.8. (opgeheven) <KB 09-01-1976, art. 17>
Art.8. (abrogé) <AR 09-01-1976, art. 17>
Art.9. (opgeheven) <KB 09-01-1976, art. 17>
Art.9. (abrogé) <AR 09-01-1976, art. 17>
Art.10. (opgeheven) <KB 09-01-1976, art. 17>
Art.10. (abrogé) <AR 09-01-1976, art. 17>
Art.11. (opgeheven) <KB 09-01-1976, art. 17>
Art.11. (abrogé) <AR 09-01-1976, art. 17>
Art.12. (opgeheven) <KB 09-01-1976, art. 17>
Art.12. (abrogé) <AR 09-01-1976, art. 17>
Art.13. (opgeheven) <KB 09-01-1976, art. 17>
Art.13. (abrogé) <AR 09-01-1976, art. 17>
Art.14. Er wordt ambtshalve rekening gehouden met de feiten die zich hebben voorgedaan en met de elementen die werden aangevoerd tussen de ingangsdatum van de administratieve beslissing betreffende het gewaarborgd inkomen en de datum waarop deze beslissing wordt genomen.
Art.14. Il est tenu compte d'office des faits qui sont intervenus et des éléments qui ont été produits entre la date de prise de cours de la décision administrative sur le revenu garanti et la date à laquelle cette décision est prise.
HOOFDSTUK III. _ HET ONDERZOEK NAAR DE BESTAANSMIDDELEN.
CHAPITRE III. _ L'ENQUETE SUR LES RESSOURCES.
Art.15. (De Rijksdienst doet, bij voorkomend geval, overgaan tot een onderzoek naar de bestaansmiddelen; te dien einde zendt hij aan de aanvrager een formulier van aangifte van bestaansmiddelen.) <KB 09-01-1976, art. 3>
De aanvrager moet nauwkeurig antwoorden op de verschillende gestelde vragen, bevestigen dat de inlichtingen die hij verstrekt heeft oprecht en volledig zijn en de verificatie ervan toelaten. De aanvrager ondertekent het formulier; zo hij niet kan ondertekenen, brengt hij een kruis aan.
De aanvrager is ertoe gehouden dat formulier in te vullen en terug te zenden binnen dertig dagen na de ontvangst ervan.
Indien de aanvrager niet voldoet aan de bij het vorige lid bedoelde verplichting, wordt hem een ter post aangetekend rappel gezonden; indien hij aan dit rapport geen gevolg geeft binnen een termijn van vijftien dagen, kan het gewaarborgd inkomen geweigerd worden.
De aanvrager moet nauwkeurig antwoorden op de verschillende gestelde vragen, bevestigen dat de inlichtingen die hij verstrekt heeft oprecht en volledig zijn en de verificatie ervan toelaten. De aanvrager ondertekent het formulier; zo hij niet kan ondertekenen, brengt hij een kruis aan.
De aanvrager is ertoe gehouden dat formulier in te vullen en terug te zenden binnen dertig dagen na de ontvangst ervan.
Indien de aanvrager niet voldoet aan de bij het vorige lid bedoelde verplichting, wordt hem een ter post aangetekend rappel gezonden; indien hij aan dit rapport geen gevolg geeft binnen een termijn van vijftien dagen, kan het gewaarborgd inkomen geweigerd worden.
Art.15. (L'Office fait, le cas échéant, procéder à une enquête sur les ressources; à cet effet, il fait parvenir au demandeur, un formulaire de déclaration de ressources.) <AR 09-01-1976, art. 3>
Le demandeur doit répondre de façon précise aux diverses informations requises, certifier sincères et complets les renseignement qu'il a fournis et en autoriser la vérification. Le demandeur signe le formulaire; s'il ne sait pas signer, il appose une croix.
Le demandeur est tenu de remplir et de renvoyer ce formulaire dans les trente jours de sa réception.
Si le demandeur ne satisfait pas à l'obligation visée à l'alinéa précédent, il lui est adressé, par lettre recommandée à la poste, un rappel; s'il ne donne pas suite à ce rappel dans un délai de quinze jours, le revenu garanti peut être refusé.
Le demandeur doit répondre de façon précise aux diverses informations requises, certifier sincères et complets les renseignement qu'il a fournis et en autoriser la vérification. Le demandeur signe le formulaire; s'il ne sait pas signer, il appose une croix.
Le demandeur est tenu de remplir et de renvoyer ce formulaire dans les trente jours de sa réception.
Si le demandeur ne satisfait pas à l'obligation visée à l'alinéa précédent, il lui est adressé, par lettre recommandée à la poste, un rappel; s'il ne donne pas suite à ce rappel dans un délai de quinze jours, le revenu garanti peut être refusé.
Art.16. Bij voorkomend geval zendt (de Rijksdienst) de bij artikel 15 beoogde aangifte voor verificatie naar de controleur der belastingen. <KB 09-01-1976, art. 4>
Art.16. Le cas échéant, (l'Office) fait parvenir au contrôleur des contributions, aux fins de vérification, la déclaration visée à l'article 15. <AR 09-01-1976, art. 4>
Art.17. Door middel van een formulier, waarvan het model door de Minister wordt vastgesteld, is de controleur der belastingen ertoe gehouden aan de bevoegde ontvanger der registratie en domeinen alle inlichtingen te vragen betreffende de roerende en onroerende goederen waarvan de aanvrager en zijn echtgenoot eigenaar of vruchtgebruiker zijn of geweest zijn.
De ontvanger der registratie en domeinen moet, binnen acht dagen, aan de controleur der belastingen alle gegevens in zijn bezit mededelen, inzonderheid die betreffende de hypothecaire leningen en renten, alsmede de roerende waarden waarvan het in het bezit zijn van de aanvrager of de echtgenoot werd bekendgemaakt door een aangifte van nalatenschap, een akte van verdeling of van vereffening, een akte bekendgemaakt in de Verzameling der akten van vennootschappen of door gelijk welke andere akte.
De ontvanger der registratie en domeinen is ertoe gehouden op het formulier de kantoren te vermelden in wier ambtsgebied de aanvrager of zijn echtgenoot bekend zijn, de controleur zendt aan de titularis van elk deze kantoren een aanvraag om inlichtingen.
Iedere ontvanger maakt de gegevens in zijn bezit bekend na zich, bij voorkomend geval, in betrekking te hebben gesteld met het Bestuur van het kadaster.
In de lokaliteiten waar de bevoegdheden verdeeld zijn onder verscheidene kantoren, is de bevoegde ontvanger die van de successierechten.
De ontvanger der registratie vermeldt op de steekkaart van de belanghebbende dat deze het gewaarborgd inkomen heeft aangevraagd.
Hij is ertoe gehouden (de Rijksdienst) kennis te geven van elke wijziging die zich in de vermogenstoestand van de belanghebbende en van zijn echtgenoot zou voordoen. <KB 09-01-1976, art. 5>
De ontvanger der registratie en domeinen moet, binnen acht dagen, aan de controleur der belastingen alle gegevens in zijn bezit mededelen, inzonderheid die betreffende de hypothecaire leningen en renten, alsmede de roerende waarden waarvan het in het bezit zijn van de aanvrager of de echtgenoot werd bekendgemaakt door een aangifte van nalatenschap, een akte van verdeling of van vereffening, een akte bekendgemaakt in de Verzameling der akten van vennootschappen of door gelijk welke andere akte.
De ontvanger der registratie en domeinen is ertoe gehouden op het formulier de kantoren te vermelden in wier ambtsgebied de aanvrager of zijn echtgenoot bekend zijn, de controleur zendt aan de titularis van elk deze kantoren een aanvraag om inlichtingen.
Iedere ontvanger maakt de gegevens in zijn bezit bekend na zich, bij voorkomend geval, in betrekking te hebben gesteld met het Bestuur van het kadaster.
In de lokaliteiten waar de bevoegdheden verdeeld zijn onder verscheidene kantoren, is de bevoegde ontvanger die van de successierechten.
De ontvanger der registratie vermeldt op de steekkaart van de belanghebbende dat deze het gewaarborgd inkomen heeft aangevraagd.
Hij is ertoe gehouden (de Rijksdienst) kennis te geven van elke wijziging die zich in de vermogenstoestand van de belanghebbende en van zijn echtgenoot zou voordoen. <KB 09-01-1976, art. 5>
Art.17. Au moyen d'un formulaire, dont le modèle est arrêté par le Ministre, le controleur des contributions est tenu de réclamer au receveur de l'enregistrement et des domaines compétent tous renseignements relatifs aux biens meubles et immeubles dont le demandeur et son conjoint sont ou ont été propriétaires ou usufruitiers.
Le receveur de l'enregistrement et des domaines doit communiquer, dans les huit jours, au contrôleur des contributions tous éléments en sa possession, et notamment ceux relatifs aux prêts et rentes hypothécaires ainsi qu'aux valeurs immobilières, dont la possession, dans le chef du demandeur ou du conjoint, a été révélé par une déclaration de succession, un acte de partage ou de liquidation, un acte publié au Recueil des actes de sociétés ou par tout autre acte généralement quelconque.
Le receveur de l'enregistrement et des domaines est tenu de signaler sur le formulaire les bureaux dans le ressort desquels le demandeur ou son conjoint sont connus; le contrôleur adresse au titulaire de chacun de ces bureaux, une demande de renseignements.
Chaque receveur fournit les éléments en sa possession après avoir pris, le cas échéant, contact avec l'Administration du cadastre.
Dans les localités où les attributions sont réparties entre plusieurs bureaux, le receveur compétent est celui des successions.
Le receveur de l'enregistrement porte à la fiche de l'intéressé une mention indiquant que celui-ci a demandé le revenu garanti.
Il est tenu d'aviser (l'Office) de toute modification qui surviendrait dans la situation de fortune de l'intéressé et de son conjoint. <AR 09-01-1976, art. 5>
Le receveur de l'enregistrement et des domaines doit communiquer, dans les huit jours, au contrôleur des contributions tous éléments en sa possession, et notamment ceux relatifs aux prêts et rentes hypothécaires ainsi qu'aux valeurs immobilières, dont la possession, dans le chef du demandeur ou du conjoint, a été révélé par une déclaration de succession, un acte de partage ou de liquidation, un acte publié au Recueil des actes de sociétés ou par tout autre acte généralement quelconque.
Le receveur de l'enregistrement et des domaines est tenu de signaler sur le formulaire les bureaux dans le ressort desquels le demandeur ou son conjoint sont connus; le contrôleur adresse au titulaire de chacun de ces bureaux, une demande de renseignements.
Chaque receveur fournit les éléments en sa possession après avoir pris, le cas échéant, contact avec l'Administration du cadastre.
Dans les localités où les attributions sont réparties entre plusieurs bureaux, le receveur compétent est celui des successions.
Le receveur de l'enregistrement porte à la fiche de l'intéressé une mention indiquant que celui-ci a demandé le revenu garanti.
Il est tenu d'aviser (l'Office) de toute modification qui surviendrait dans la situation de fortune de l'intéressé et de son conjoint. <AR 09-01-1976, art. 5>
Art.18. De controleur der belastingen treft iedere onderzoeksmaatregel die hij nuttig acht.
De controleur of zijn afgevaardigde kan de aanvrager oproepen; de bepalingen van artikel 15, tweede lid, zijn in dat geval toepasselijk.
Indien de aanvrager zich niet bij de controleur der belastingen aanmeld binnen vijftien dagen na de oproeping zendt deze laatste hem een ter post aangetekend rappel. Indien dat rappel zonder gevolg blijft binnen acht dagen, zendt de controleur het formulier van aangifte binnen vijf dagen terug naar (de Rijksdienst) met vermelding, in de hem voorbehouden kolom, van de verklaringen van de aanvrager die het voorwerp uitmaakten van de oproeping. Het gewaarborgd inkomen kan alsdan geweigerd worden. <KB 09-01-1976, art. 6>
De controleur of zijn afgevaardigde kan de aanvrager oproepen; de bepalingen van artikel 15, tweede lid, zijn in dat geval toepasselijk.
Indien de aanvrager zich niet bij de controleur der belastingen aanmeld binnen vijftien dagen na de oproeping zendt deze laatste hem een ter post aangetekend rappel. Indien dat rappel zonder gevolg blijft binnen acht dagen, zendt de controleur het formulier van aangifte binnen vijf dagen terug naar (de Rijksdienst) met vermelding, in de hem voorbehouden kolom, van de verklaringen van de aanvrager die het voorwerp uitmaakten van de oproeping. Het gewaarborgd inkomen kan alsdan geweigerd worden. <KB 09-01-1976, art. 6>
Art.18. Le contrôleur des contributions procède à toute mesure d'instruction qu'il juge utile.
Le contrôleur ou son délégué peut convoquer le demandeur; les dispositions de l'article 15, alinéa 2, sont applicables en l'occurrence.
Si le demandeur ne se présente pas de devant le contrôleur des contributions dans les quinze jours de la convocation, ce dernier lui envoie un rappel par pli recommandé à la poste. Si ce rappel reste sans suite dans les huit jours, le contrôleur renvoie, dans les cinq jours le formulaire de déclaration à (l'Office) en mentionnant, dans la colonne qui lui est réservée, les déclarations du demandeur qui faisaient l'objet de la convocation. Le revenu garanti peut alors être refusé. <AR 09-01-1976, art. 6 et 7>
Le contrôleur ou son délégué peut convoquer le demandeur; les dispositions de l'article 15, alinéa 2, sont applicables en l'occurrence.
Si le demandeur ne se présente pas de devant le contrôleur des contributions dans les quinze jours de la convocation, ce dernier lui envoie un rappel par pli recommandé à la poste. Si ce rappel reste sans suite dans les huit jours, le contrôleur renvoie, dans les cinq jours le formulaire de déclaration à (l'Office) en mentionnant, dans la colonne qui lui est réservée, les déclarations du demandeur qui faisaient l'objet de la convocation. Le revenu garanti peut alors être refusé. <AR 09-01-1976, art. 6 et 7>
Art.19. De controleur der belastingen verifieert het formulier van aangifte van de inkomsten. Zijn bevindingen en bemerkingen worden in de daartoe voorbehouden kolom vermeld.
Art.19. Le contrôleur des contributions vérifie le formulaire de déclaration de ressources. Ses constatations et observations sont mentionnées dans la colonne qui lui est réservée.
Art.20. De controleur der belastingen vermeldt in het fiscaal dossier van de belanghebbende dat een onderzoek naar de bestaansmiddelen werd ingesteld met het oog op de toekenning van het gewaarborgd inkomen.
Hij is ertoe gehouden (de Rijksdienst) kennis te geven van elke wijziging die zich in de vermogenstoestand van de belanghebbende en van zijn echtgenoot zou voordoen. <KB 09-01-1976, art. 7>
De controleur der belastingen zendt het bij artikel 17 beoogde formulier naar (de Rijksdienst) en stuurt hem de bij artikel 16 beoogde aangifte terug. <KB 09-01-1976, art. 7>
Hij is ertoe gehouden (de Rijksdienst) kennis te geven van elke wijziging die zich in de vermogenstoestand van de belanghebbende en van zijn echtgenoot zou voordoen. <KB 09-01-1976, art. 7>
De controleur der belastingen zendt het bij artikel 17 beoogde formulier naar (de Rijksdienst) en stuurt hem de bij artikel 16 beoogde aangifte terug. <KB 09-01-1976, art. 7>
Art.20. Le contrôleur des contributions porte au dossier fiscal de l'intéressé la mention qu'une enquête sur les ressources a été effectuée en vue de l'octroi du revenu garanti.
Il est tenu de communiquer (à l'Office) toute modification qui surviendrait dans la situation de fortune de l'intéressé et de son conjoint. <AR 09-01-1976, art. 6 et 7>
Le contrôleur des contributions transmet (à l'Office) le formulaire visé à l'article 17 et lui renvoie la déclaration visée à l'article 16. <AR 09-01-1976, art. 6 et 7>
Il est tenu de communiquer (à l'Office) toute modification qui surviendrait dans la situation de fortune de l'intéressé et de son conjoint. <AR 09-01-1976, art. 6 et 7>
Le contrôleur des contributions transmet (à l'Office) le formulaire visé à l'article 17 et lui renvoie la déclaration visée à l'article 16. <AR 09-01-1976, art. 6 et 7>
HOOFDSTUK IV. _ DE BEREKENING VAN DE BESTAANSMIDDELEN.
CHAPITRE IV. _ LE CALCUL DES RESSOURCES.
Afdeling I. _ Algemene bepalingen.
Section 1ère. _ Dispositions générales.
Art.21. § 1. Het bedrag van het gewaarborgd inkomen, beoogd bij artikel 8 van de wet, wordt verminderd met het gedeelte van de bestaansmiddelen dat (10.000) F per jaar overschrijdt. <KB 27-12-1973, art. 2>
Dat bedrag is evenwel (12.500) F wanneer de aanvrager gezinshoofd is. <KB 27-12-1973, art. 2>
(§ 2. Onder gezinshoofd in de zin van § 1 wordt verstaan :
1° de aanvrager die met zijn echtgenoot eenzelfde hoofdverblijfplaats heeft;
2° de aanvrager die feitelijk gescheiden is en wiens echtgenoot een deel van het gewaarborgd inkomen bekomt;
3° de aanvrager die ten minste één kind ten laste heeft, op voorwaarde dat dit kind geen aanspraak kan maken op het gewaarborgd inkomen.
Wordt geacht ten laste te zijn van de aanvrager voor de toepassing van het vorig lid, het kind dat deel uitmaakt van zijn gezin en dat persoonlijk niet geniet van bestaansmiddelen waarvan het jaarlijks bedrag ((90 000)) frank te boven gaat.) <KB 1991-07-05/31, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 01-07-1991> <KB 1991-10-08/32, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-01-1992>
Dat bedrag is evenwel (12.500) F wanneer de aanvrager gezinshoofd is. <KB 27-12-1973, art. 2>
(§ 2. Onder gezinshoofd in de zin van § 1 wordt verstaan :
1° de aanvrager die met zijn echtgenoot eenzelfde hoofdverblijfplaats heeft;
2° de aanvrager die feitelijk gescheiden is en wiens echtgenoot een deel van het gewaarborgd inkomen bekomt;
3° de aanvrager die ten minste één kind ten laste heeft, op voorwaarde dat dit kind geen aanspraak kan maken op het gewaarborgd inkomen.
Wordt geacht ten laste te zijn van de aanvrager voor de toepassing van het vorig lid, het kind dat deel uitmaakt van zijn gezin en dat persoonlijk niet geniet van bestaansmiddelen waarvan het jaarlijks bedrag ((90 000)) frank te boven gaat.) <KB 1991-07-05/31, art. 4, 008; Inwerkingtreding : 01-07-1991> <KB 1991-10-08/32, art. 2, 010; Inwerkingtreding : 01-01-1992>
Art.21. § 1er. Le montant du revenu garanti visé à l'article 8 de la loi est diminué de la partie des ressources qui excède (10.000 F). <AR 27-12-1973, art. 2>
Toutefois, ce montant est de (12.500 F) lorsque le demandeur est chef de ménage. <AR 27-12-1973, art. 2 >
(§ 2. Par chef de ménage au sens du § 1er, il faut entendre :
1° le demandeur qui a la même résidence principale que son conjoint;
2° le demandeur séparé de fait dont le conjoint obtient une partie du revenu garanti;
3° le demandeur qui a au moins un enfant à charge, à condition que cet enfant ne puisse prétendre au revenu garanti.
Est considéré comme à charge du demandeur pour l'application de l'alinéa précédent, l'enfant qui fait partie de son ménage et qui ne bénéficie pas personnellement de ressources d'un montant annuel supérieur à ((90 000 F.))) <AR 1991-07-05/31, art. 4, 008; En vigueur : 01-07-1991> <AR 1991-10-08/32, art. 2, 010; En vigueur : 01-01-1992>
Toutefois, ce montant est de (12.500 F) lorsque le demandeur est chef de ménage. <AR 27-12-1973, art. 2 >
(§ 2. Par chef de ménage au sens du § 1er, il faut entendre :
1° le demandeur qui a la même résidence principale que son conjoint;
2° le demandeur séparé de fait dont le conjoint obtient une partie du revenu garanti;
3° le demandeur qui a au moins un enfant à charge, à condition que cet enfant ne puisse prétendre au revenu garanti.
Est considéré comme à charge du demandeur pour l'application de l'alinéa précédent, l'enfant qui fait partie de son ménage et qui ne bénéficie pas personnellement de ressources d'un montant annuel supérieur à ((90 000 F.))) <AR 1991-07-05/31, art. 4, 008; En vigueur : 01-07-1991> <AR 1991-10-08/32, art. 2, 010; En vigueur : 01-01-1992>
Art.22. <KB 1991-10-08/32, art. 3, 010; Inwerkingtreding : 01-07-1991>De renten beoogd bij artikel 4, § 2, 4° van de wet, worden vrijgesteld ten belope van 1 300 F of van 300 F, naargelang het gaat om een rente uitbetaald aan de verzekerde of aan een ander persoon in geval van overlijden van de verzekerde.
De toepassing van het vorig lid gebeurt voor elke rentegerechtigde op het totale bedrag van zijn renten.
De toepassing van het vorig lid gebeurt voor elke rentegerechtigde op het totale bedrag van zijn renten.
Art.22. <AR 1991-10-08/32, art. 3, 010; En vigueur : 01-07-1991> Les rentes visées à l'article 4, § 2, 4°, de la loi sont immunisées à concurrence de 1 300 F ou de 300 F, selon qu'il s'agit d'une rente payée à l'assuré ou à une autre personne en cas de décès de l'assuré.
L'application de l'alinéa précédent s'effectue pour chaque bénéficiaire de rente sur le montant total de ses rentes.
L'application de l'alinéa précédent s'effectue pour chaque bénéficiaire de rente sur le montant total de ses rentes.
Art.23. De voordelen in natura die geen beroepsinkomen of een deel ervan uitmaken worden berekend op grond van de forfaitaire ramingen in aanmerking genomen voor de berekening van de bijdragen inzake sociale zekerheid voor werknemers.
De dagelijkse forfaitaire bedragen worden vermenigvuldigd met 365.
Zij worden bij de berekening van de bestaansmiddelen in aanmerking genomen ten belope van (een derde). <KB 14-03-1977, art. 1>
Wanneer de forfaitaire raming van de huisvesting niet van toepassing is luidens (artikel 20, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders), wordt het voordeel in natura vastgesteld op de huurwaarde van de betrokken vertrekken. <KB 16-03-1973, art. 3>
De dagelijkse forfaitaire bedragen worden vermenigvuldigd met 365.
Zij worden bij de berekening van de bestaansmiddelen in aanmerking genomen ten belope van (een derde). <KB 14-03-1977, art. 1>
Wanneer de forfaitaire raming van de huisvesting niet van toepassing is luidens (artikel 20, tweede lid, van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders), wordt het voordeel in natura vastgesteld op de huurwaarde van de betrokken vertrekken. <KB 16-03-1973, art. 3>
Art.23. Les avantages en nature qui ne constituent pas des revenus professionnels ou en partie de ceux-ci sont calculés sur la base des évaluations forfaitaires retenues pour le calcul des cotisation en matière de sécurité sociale des travailleurs.
Les montants forfaitaires journaliers sont multipliés par 365.
Ils sont pris en considération dans le calcul des ressources à raison (d'un tiers). <AR 14-03-1977, art. 1>
Lorsque l'évaluation forfaitaire du logement n'est pas applicable aux termes de (l'article 20, alinéa 2, de l'arrêté royal du 28 novembre 1969 pris en exécution de la loi du 27 juin 1969 revisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs), l'avantage en nature est fixé à la valeur locative des locaux occupés. <AR 16-03-1973, art. 3>
Les montants forfaitaires journaliers sont multipliés par 365.
Ils sont pris en considération dans le calcul des ressources à raison (d'un tiers). <AR 14-03-1977, art. 1>
Lorsque l'évaluation forfaitaire du logement n'est pas applicable aux termes de (l'article 20, alinéa 2, de l'arrêté royal du 28 novembre 1969 pris en exécution de la loi du 27 juin 1969 revisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs), l'avantage en nature est fixé à la valeur locative des locaux occupés. <AR 16-03-1973, art. 3>
Art.24. <KB 17-06-1971, art. 5> De kinderbijslag, ontvangen voor een gerechtigde, wordt van het bedrag van het hem toegekend gewaarborgd inkomen afgetrokken.
Art.24. <AR 17-06-1971, art. 5> Les allocations familiales, perçues pour un bénéficiaire, sont déduites du montant du revenu garanti qui lui est attribué.
Art.26. De gerechtigde op het gewaarborgd inkomen dient de bij artikel 11, §1, derdelid, van de wet beoogde aangifte bij ter post aangetekend schrijven in bij (de Rijksdienst). <KB 1991-10-08/32, art. 5, 010; Inwerkingtreding : 01-07-1991>
De bij het eerste lid beoogde aangifte moet de datum, de aard en het bedrag vermelden van de wijziging die zich in de in aanmerking te nemen bestaansmiddelen heeft voorgedaan.
De bij het eerste lid beoogde aangifte moet de datum, de aard en het bedrag vermelden van de wijziging die zich in de in aanmerking te nemen bestaansmiddelen heeft voorgedaan.
Art.26. Le bénéficiaire du revenu garanti introduit la déclaration visée à l'article 11, § 1er, alinéa 3, de la loi, par lettre recommandée à la poste, auprès (de l'Office) <AR 1991-10-08/32, art. 5, 010; En vigueur : 01-07-1991>
La déclaration visée à l'alinéa 1er doit renseigner la date, la nature et le montant de la modification survenue dans les ressources à prendre en considération.
La déclaration visée à l'alinéa 1er doit renseigner la date, la nature et le montant de la modification survenue dans les ressources à prendre en considération.
Afdeling 2. _ Het beroepsinkomen.
Section 2. _ Les revenus professionnels.
Art.27. Wanneer de aanvrager of, bij voorkomend geval, zijn echtgenoot een andere beroepsarbeid verricht dan een beroepsarbeid als zelfstandige, wordt rekening gehouden met een forfaitair bedrag, gelijk aan drie vierden van het brutoloon. De voordelen in natura worden in aanmerking genomen ten belope van drie vierden, overeenkomstig artikel 23, (eerste lid). <KB 09-01-1976, art. 8>
Art.27. Lorsque le demandeur ou, le cas échéant, son conjoint exerce une activité professionnelle autre qu'une activité professionnelle de travailleur indépendant, il est tenu compte d'un montant forfaitaire égal aux trois-quarts de la rémunération brute. Les avantages en nature sont pris en considération à concurrence des trois-quarts conformément à l'article 23, (alinéa 1er). <AR 09-01-1976, art. 8>
Art.28. Wanneer de aanvrager of, bij voorkomend geval, zijn echtgenoot een beroepsarbeid als zelfstandige verricht, wordt, bij het berekenen van de bestaansmiddelen, het beroepsinkomen in aanmerking genomen dat bepaald is bij artikel 11 van het koninklijk besluit nr. 38 van 27 juli 1967 houdende inrichting van het sociaal statuut der zelfstandigen en betrekking heeft op het kalenderjaar voorafgaand aan dat waarin de administratieve beslissing ingaat.
Wanneer het een helper betreft die geen werkelijk loon heeft, wordt rekening gehouden met een forfaitair bedrag gelijk aan drie vierden van het laatste bij het Bestuur der directe belastingen aangegeven fictief loon, zonder dat het forfaitair bedrag lager mag zijn dan het bedrag beoogd bij het volgend lid.
Wanneer voor een helper geen werkelijk of fictief loon is aangegeven bij het Bestuur der directe belastingen, wordt rekening gehouden met een forfaitair bedrag gelijk aan drie vierden van de voordelen in natura die hij geniet, zoals zij bepaald zijn in artikel 23, (eerste lid). <KB 09-01-1976, art. 9>
Wanneer het een helper betreft die geen werkelijk loon heeft, wordt rekening gehouden met een forfaitair bedrag gelijk aan drie vierden van het laatste bij het Bestuur der directe belastingen aangegeven fictief loon, zonder dat het forfaitair bedrag lager mag zijn dan het bedrag beoogd bij het volgend lid.
Wanneer voor een helper geen werkelijk of fictief loon is aangegeven bij het Bestuur der directe belastingen, wordt rekening gehouden met een forfaitair bedrag gelijk aan drie vierden van de voordelen in natura die hij geniet, zoals zij bepaald zijn in artikel 23, (eerste lid). <KB 09-01-1976, art. 9>
Art.28. Lorsque le demandeur, ou, le cas échéant, son conjoint exerce une activité professionnelle de travailleur indépendant, sont pris en considération dans le calcul des ressources les revenus professionnels définis à l'article 11 de l'arrêté royal n° 38 du 27 juillet 1967 organisant le statut social des travailleurs indépendants, afférents à l'année civile précédant celle au cours de laquelle prend cours la décision administrative.
Lorsqu'il s'agit d'un aidant qui n'a pas de rémunération réelle, il est tenu compte d'un montant forfaitaire égal aux trois-quarts de la dernière rémunération fictive déclarée auprès de l'Administration des contributions directes, sans que le montant forfaitaire puisse être inférieur au montant visé à l'alinéa suivant.
Lorsqu'aucune rémunération réelle ou fictive n'est déclaré pour un aidant auprès de l' Administration des contributions directes, il est tenu compte d'un montant forfaitaire égal aux trois-quarts des avantages en nature dont il bénéficie, tels qu'ils sont définis à l'article 23, (alinéa 1er). <AR 09-01-1976, art. 9>
Lorsqu'il s'agit d'un aidant qui n'a pas de rémunération réelle, il est tenu compte d'un montant forfaitaire égal aux trois-quarts de la dernière rémunération fictive déclarée auprès de l'Administration des contributions directes, sans que le montant forfaitaire puisse être inférieur au montant visé à l'alinéa suivant.
Lorsqu'aucune rémunération réelle ou fictive n'est déclaré pour un aidant auprès de l' Administration des contributions directes, il est tenu compte d'un montant forfaitaire égal aux trois-quarts des avantages en nature dont il bénéficie, tels qu'ils sont définis à l'article 23, (alinéa 1er). <AR 09-01-1976, art. 9>
Art.29. § 1. In geval van begin of hervatting van een beroepsarbeid als zelfstandige wordt, zolang artikel 28, eerste lid, niet kan worden toegepast en in al de gevallen waarin er niet naar een door het Bestuur der directe belastingen vastgesteld beroepsinkomen kan worden verwezen, het beroepsinkomen in rekening gebracht dat door de aanvrager of, bij voorkomend geval, zijn echtgenoot, is aangegeven; dat inkomen kan nagezien en, bij voorkomend geval, verbeterd worden op grond van bij het voormeld Bestuur bekomen gegevens.
§2. Wanneer de aanvrager de beroepsarbeid als zelfstandige van zijn overleden echtgenoot voortzet, wordt het inkomen, dat deze laatste heeft verworven in de loop van het refertejaar dat voor de vaststelling van het inkomen in aanmerking moet worden genomen, geacht door de aanvrager verworven te zijn.
§2. Wanneer de aanvrager de beroepsarbeid als zelfstandige van zijn overleden echtgenoot voortzet, wordt het inkomen, dat deze laatste heeft verworven in de loop van het refertejaar dat voor de vaststelling van het inkomen in aanmerking moet worden genomen, geacht door de aanvrager verworven te zijn.
Art.29. § 1er. En cas de début ou de reprise d'une activité professionnelle de travailleur indépendant, aussi longtemps qu'il ne peut être fait application de l'article 28, alinéa 1er, et dans tous les cas où il ne peut être fait référence à des revenus professionnels déterminés par l'Administration des contributions directes, il est porté en compte les revenus professionnels déclarés par le demandeur ou, le cas échéant, son conjoint; ces revenus peuvent être vérifiés et, le cas échéant, rectifiés sur la base d'éléments recueillis auprès de l'Administration précitée.
§ 2. Lorsque le demandeur continue l'activité professionnelle de travailleurs indépendant de son conjoint décédé, les revenus acquis par ce dernier au cours de l'année de référence qui doit être retenue pour l'établissement des revenus, sont censés acquis par ledit demandeur.
§ 2. Lorsque le demandeur continue l'activité professionnelle de travailleurs indépendant de son conjoint décédé, les revenus acquis par ce dernier au cours de l'année de référence qui doit être retenue pour l'établissement des revenus, sont censés acquis par ledit demandeur.
Art.30. § 1. Het beroepsinkomen wordt niet meer in rekening gebracht vanaf de eerste dag van de maand die volgt op deze in de loop waarvan alle beroepsarbeid wordt stopgezet.
§2. Indien de aanvrager of zijn echtgenoot onderscheidene beroepsbezigheden uitoefenden en zij aan één deze een einde stellen, wordt vanaf de eerste dag van de maand, die volgt op deze van de stopzetting, nog slechts rekening gehouden met het inkomen, voortgebracht door de arbeid die wordt voortgezet.
§3. Indien de aanvrager of zijn echtgenoot nog een land- of tuinbouwactiviteit uitoefenen, worden ze niettemin geacht alle beroepsarbeid te hebben stopgezet, indien de oppervlakte van de bewerkte gronden et groter is dan:
1. (1 hectare) voor de exploitatie van een landbouwgrond of van een afgemaaide of afgegraasde weide; <KB 17-06-1971, art. 6, 1°>
2. 15 aren voor een groententeelt;
3. 10 aren voor een witloofteelt (wortelteelt en beddingen voor snelteelt);
4. 15 aren voor een tabaksteelt;
5. 15 aren voor een hopteelt;
6. 15 aren voor een teelt van geneeskundige planten;
7. 3 aren voor een teelt van bloemen of sierplanten;
8. 35 aren voor een exploitatie van een gewone boomgaard, dat wil zeggen een al dan niet met gras bezaaide grond waarop een normaal aantal fruitbomen staan, rekening gehouden met de soort waartoe zij behoren;
9. 15 aren voor een exploitatie van een intensieve boomgaard, dat wil zeggen een boomgaard die geëxploiteerd wordt samen met de teelt van vruchten, bloemen, groenten, vroege aardappelen;
10. 125 aren voor een exploitatie van een boomkwekerij of een rijsbos;
11. 200 m2 voor een exploitatie van één of meer serres;
12. (opgeheven) <KB 17-06-1971, art. 6, 2°>
(Indien de exploitatie verscheidene van de hierboven beschouwde teelten omvat en de oppervlakte aangewend voor elk dezer het in het vorig lid bepaalde maximum niet overschrijdt, worden de aanvrager of zijn echtgenoot eveneens geacht iedere bezigheid te hebben stopgezet;
a) indien de exploitatie verscheidene van de in 2 tot 11 hierboven bedoelde teelten omvat, op voorwaarde dat de globale oppervlakte 17,5 aren niet overschrijdt;
b) indien de exploitatie enerzijds een in 1 bedoelde exploitatie, en anderzijds één of meer in 2 tot 11 bedoelde teelten omvat, onder de dubbele voorwaarde dat, in voorkomend geval, voldaan is aan de bepaling van a) van dit lid en dat de globale oppervlakte 1 hectare niet overschrijdt.
Voor de toepassing van a) van vorig lid komt de oppervlakte aangewend voor de exploitatie van een gewone boomgaard slechts ten belope van 50 pct. in aanmerking.) <KB 17-6-1971, art. 6, 3°, art. 19 en art. 20.>
§2. Indien de aanvrager of zijn echtgenoot onderscheidene beroepsbezigheden uitoefenden en zij aan één deze een einde stellen, wordt vanaf de eerste dag van de maand, die volgt op deze van de stopzetting, nog slechts rekening gehouden met het inkomen, voortgebracht door de arbeid die wordt voortgezet.
§3. Indien de aanvrager of zijn echtgenoot nog een land- of tuinbouwactiviteit uitoefenen, worden ze niettemin geacht alle beroepsarbeid te hebben stopgezet, indien de oppervlakte van de bewerkte gronden et groter is dan:
1. (1 hectare) voor de exploitatie van een landbouwgrond of van een afgemaaide of afgegraasde weide; <KB 17-06-1971, art. 6, 1°>
2. 15 aren voor een groententeelt;
3. 10 aren voor een witloofteelt (wortelteelt en beddingen voor snelteelt);
4. 15 aren voor een tabaksteelt;
5. 15 aren voor een hopteelt;
6. 15 aren voor een teelt van geneeskundige planten;
7. 3 aren voor een teelt van bloemen of sierplanten;
8. 35 aren voor een exploitatie van een gewone boomgaard, dat wil zeggen een al dan niet met gras bezaaide grond waarop een normaal aantal fruitbomen staan, rekening gehouden met de soort waartoe zij behoren;
9. 15 aren voor een exploitatie van een intensieve boomgaard, dat wil zeggen een boomgaard die geëxploiteerd wordt samen met de teelt van vruchten, bloemen, groenten, vroege aardappelen;
10. 125 aren voor een exploitatie van een boomkwekerij of een rijsbos;
11. 200 m2 voor een exploitatie van één of meer serres;
12. (opgeheven) <KB 17-06-1971, art. 6, 2°>
(Indien de exploitatie verscheidene van de hierboven beschouwde teelten omvat en de oppervlakte aangewend voor elk dezer het in het vorig lid bepaalde maximum niet overschrijdt, worden de aanvrager of zijn echtgenoot eveneens geacht iedere bezigheid te hebben stopgezet;
a) indien de exploitatie verscheidene van de in 2 tot 11 hierboven bedoelde teelten omvat, op voorwaarde dat de globale oppervlakte 17,5 aren niet overschrijdt;
b) indien de exploitatie enerzijds een in 1 bedoelde exploitatie, en anderzijds één of meer in 2 tot 11 bedoelde teelten omvat, onder de dubbele voorwaarde dat, in voorkomend geval, voldaan is aan de bepaling van a) van dit lid en dat de globale oppervlakte 1 hectare niet overschrijdt.
Voor de toepassing van a) van vorig lid komt de oppervlakte aangewend voor de exploitatie van een gewone boomgaard slechts ten belope van 50 pct. in aanmerking.) <KB 17-6-1971, art. 6, 3°, art. 19 en art. 20.>
Art.30. § 1er. Les revenus professionnels ne sont plus portés en compte à partir du premier jour du mois qui suit celui au cours duquel survient la cessation de toute activité professionnelle.
§ 2. Si le demandeur ou son conjoint exerçaient des activités professionnelles distinctes et qu'ils mettent fin à l'une d'elles, il n'est plus tenu compte à partir du premier jour du mois qui suit celui de la cessation que des revenus produits par l'activité continuée.
§ 3. Si le demandeur ou son conjoint exercent une activité agricole ou horticole, ils sont néanmoins censés avoir cessé toute activité professionnelle si la superficie des terres exploités ne dépasse pas:
1 (1 hectare) pour l'exploitation d'une terre labourée ou d'une prairie fauchée ou pâturée; <AR 17-06-1971, art. 6, 1°>
2. 15 ares pour une culture maraîchère;
3. 10 ares pour une culture de chicons (culture des racines et couches de forçage);
4. 15 ares pour une culture de tabac;
5. 15 ares pour une culture de houblon;
6. 15 ares pour une culture de plantes médicinales;
7. 3 ares pour une culture de fleurs ou de plantes ornementales;
8. 35 ares pour une exploitation d'un verger ordinaire , c'est-à-dire un terrain enherbé ou non, qui comprend un nombre normal d'arbres fruitiers, eu égard à l'espèce à laquelle ils appartiennent;
9. 15 ares pour une exploitation d'un verger intensif, c'est-à-dire un verger exploité avec entre-culture de fruits, de fleurs, de légumes, de pommes de terre hâtives;
10. 125 ares pour une exploitation d'une pépinière ou d'une oseraie;
11. 200 m2 pour une exploitation d'une ou plusieurs serres;
12. (abrogé) <AR 17-06-1971, art. 6, 2°>
(Si l'exploitation comporte plusieurs des cultures visées ci-dessus et que la superficie affectée à chacune d'elles ne dépasse pas le maximum fixé par l'alinéa précédent, le demandeur et son conjoint sont de même censés avoir cessé toute activité:
a) si l'exploitation comprend plusieurs des cultures visées aux 2 à 11 ci-dessus, à condition que la superficie globale ne dépasse pas 17,5 ares.
b) si l'exploitation comprend d'une part une exploitation visée au 1 et d'autre part une ou plusieurs des cultures visées aux 2 à 11, à la double condition qu'il soit, le cas échéant , satisfait à la disposition du a) du présent alinéa et que la superficie globale ne dépasse pas 1 hectare.
Pour l'application du a) de l'alinéa précédent, la superficie affectée à l'exploitation d'un verger ordinaire n'intervient qu'à concurrence de 50 p.c.) <AR 17-06-1971, art. 6, 3°>
§ 2. Si le demandeur ou son conjoint exerçaient des activités professionnelles distinctes et qu'ils mettent fin à l'une d'elles, il n'est plus tenu compte à partir du premier jour du mois qui suit celui de la cessation que des revenus produits par l'activité continuée.
§ 3. Si le demandeur ou son conjoint exercent une activité agricole ou horticole, ils sont néanmoins censés avoir cessé toute activité professionnelle si la superficie des terres exploités ne dépasse pas:
1 (1 hectare) pour l'exploitation d'une terre labourée ou d'une prairie fauchée ou pâturée; <AR 17-06-1971, art. 6, 1°>
2. 15 ares pour une culture maraîchère;
3. 10 ares pour une culture de chicons (culture des racines et couches de forçage);
4. 15 ares pour une culture de tabac;
5. 15 ares pour une culture de houblon;
6. 15 ares pour une culture de plantes médicinales;
7. 3 ares pour une culture de fleurs ou de plantes ornementales;
8. 35 ares pour une exploitation d'un verger ordinaire , c'est-à-dire un terrain enherbé ou non, qui comprend un nombre normal d'arbres fruitiers, eu égard à l'espèce à laquelle ils appartiennent;
9. 15 ares pour une exploitation d'un verger intensif, c'est-à-dire un verger exploité avec entre-culture de fruits, de fleurs, de légumes, de pommes de terre hâtives;
10. 125 ares pour une exploitation d'une pépinière ou d'une oseraie;
11. 200 m2 pour une exploitation d'une ou plusieurs serres;
12. (abrogé) <AR 17-06-1971, art. 6, 2°>
(Si l'exploitation comporte plusieurs des cultures visées ci-dessus et que la superficie affectée à chacune d'elles ne dépasse pas le maximum fixé par l'alinéa précédent, le demandeur et son conjoint sont de même censés avoir cessé toute activité:
a) si l'exploitation comprend plusieurs des cultures visées aux 2 à 11 ci-dessus, à condition que la superficie globale ne dépasse pas 17,5 ares.
b) si l'exploitation comprend d'une part une exploitation visée au 1 et d'autre part une ou plusieurs des cultures visées aux 2 à 11, à la double condition qu'il soit, le cas échéant , satisfait à la disposition du a) du présent alinéa et que la superficie globale ne dépasse pas 1 hectare.
Pour l'application du a) de l'alinéa précédent, la superficie affectée à l'exploitation d'un verger ordinaire n'intervient qu'à concurrence de 50 p.c.) <AR 17-06-1971, art. 6, 3°>
Art.31. Voor de toepassing van artikel 7 van de wet, wordt het inkomen dat voortkomt van een bedrijfsafstand niet beschouwd als beroepsinkomen, zelfs indien het als dusdanig door de fiscale wetgeving wordt belast.
Art.31. Pour l'application de l'article 7 de la loi, les revenus provenant d'une cession d'entreprise ne sont pas considérés comme des revenus professionnels, même s'ils sont imposés comme tel en vertu de la législation fiscale.
Afdeling 3. _ De roerende kapitalen.
Section 3. _ Les capitaux mobiliers.
Art.32. Voor de al dan niet belegde roerende kapitalen wordt rekening gehouden met een som gelijk aan 4 pct. van de eerste schijf van 200.000 F, aan 6 pct. van de schijf van 200.001 F tot 500.000 F en aan 10 pct. van de schijf die 500.000 F te boven gaat.
(De roerende kapitalen worden evenwel vrijgesteld indien hun globaal bedrag niet meer bedraagt dan 100 000 F.)
(De roerende kapitalen worden evenwel vrijgesteld indien hun globaal bedrag niet meer bedraagt dan 100 000 F.)
Art.32. Pour les capitaux mobiliers, placés ou non, il est porté en compte une somme égale à 4 p.c. de la première tranche de 200.000 F, à 6 p.c. de la tranche de 200.001 F à 500.000 F et à 10 p.c. de la tranche supérieure à 500.000 F.
(Les capitaux mobiliers sont toutefois immunisés si leur montant global ne dépasse pas 100 000 F.)
(Les capitaux mobiliers sont toutefois immunisés si leur montant global ne dépasse pas 100 000 F.)
Afdeling 4. _ De onroerende goederen.
Section 4. _ Les biens immobiliers.
Art.33. <KB 24-09-1980, art. 1> Voor de toepassing van artikel 5, §1, van de wet, wordt van het globaal kadastraal inkomen van de bebouwde onroerende goederen, die de aanvrager of, in voorkomend geval, zijn echtgenoot in volle eigendom of in vruchtgebruik bezitten, een bedrag van 30 000 F afgetrokken.
Dit bedrag wordt met 5 000 F verhoogd voor de niet van tafel en bed noch sedert meer dan tien jaar feitelijk gescheiden echtgenoot en voor elk kind waarvoor de aanvrager of zijn echtgenoot kinderbijslag geniet of dat overeenkomstig de pensioenregeling voor werknemers als zijnde ten laste mag worden beschouwd. <KB 24-09-1980, art. 2>
Dit bedrag wordt met 5 000 F verhoogd voor de niet van tafel en bed noch sedert meer dan tien jaar feitelijk gescheiden echtgenoot en voor elk kind waarvoor de aanvrager of zijn echtgenoot kinderbijslag geniet of dat overeenkomstig de pensioenregeling voor werknemers als zijnde ten laste mag worden beschouwd. <KB 24-09-1980, art. 2>
Art.33. <AR 24-09-1980, art. 1> Pour l'application de l'article 5, § 1er, de la loi, un montant s'élevant à 30.000 F est déduit du revenu cadastral global des biens immeubles bâtis, dont le demandeur ou, le cas échéant, son conjoint ont la pleine propriété ou l'usufruit.
Ce montant est majoré de 5.000 F pour le conjoint non séparé de corps ni de fait depuis plus de dix années et pour chaque enfant pour lequel le demandeur ou son conjoint perçoit des allocations familiales ou qui, conformément au régime de pension des travailleurs salariés, peut être considéré comme étant à charge.
Ce montant est majoré de 5.000 F pour le conjoint non séparé de corps ni de fait depuis plus de dix années et pour chaque enfant pour lequel le demandeur ou son conjoint perçoit des allocations familiales ou qui, conformément au régime de pension des travailleurs salariés, peut être considéré comme étant à charge.
Art.34. (opgeheven) <KB 09-01-1976, art. 17>
Art.34. (abrogé) <AR 09-01-1976, art. 17>
Art.35. <KB 09-01-1976, art. 11> Indien de aanvrager of zijn echtgenoot of de echtgenoten samen slechts de volle eigendom of het vruchtgebruik hebben van onbebouwde onroerende goederen, wordt voor de toepassing van artikel 5, §1, van de wet bij de berekening van de bestaansmiddelen rekening gehouden met de som van de kadastrale inkomens van die goederen, verminderd met 1.200 frank.
Art.35. <AR 09-01-1976, art. 11> Lorsque le demandeur ou son conjoint ou les conjoints ensemble n'ont la pleine propriété ou l'usufruit que de biens immeubles non bâtis, pour l'application de l'article 5, § 1er, de la loi, il est porté en compte pour le calcul des ressources le total des revenus cadastraux de ces biens diminué de 1.200 francs.
Art.36. <KB 09-01-1976, art. 12> Bij de berekening van de bestaansmiddelen wordt in rekening gebracht :
a) wat betreft de bebouwde onroerende goederen: het bedrag van het niet vrijgesteld kadastraal inkomen, vermenigvuldigd met 3;
b) wat betreft de onbebouwde onroerende goederen: het bedrag van het niet vrijgesteld kadastraal inkomen, vermenigvuldigd met 9.
a) wat betreft de bebouwde onroerende goederen: het bedrag van het niet vrijgesteld kadastraal inkomen, vermenigvuldigd met 3;
b) wat betreft de onbebouwde onroerende goederen: het bedrag van het niet vrijgesteld kadastraal inkomen, vermenigvuldigd met 9.
Art.36. <AR 09-01-1976, art. 12> Il est porté en compte pour le calcul des ressources:
a) en ce qui concerne les immeubles bâtis : le montant du revenu cadastral non immunisé multiplié par 3;
b) en ce qui concerne les immeubles non bâtis : le montant du revenu cadastral non immunisé multiplié par 9.
a) en ce qui concerne les immeubles bâtis : le montant du revenu cadastral non immunisé multiplié par 3;
b) en ce qui concerne les immeubles non bâtis : le montant du revenu cadastral non immunisé multiplié par 9.
Art.37. (opgeheven) <KB 09-01-1976, art. 17>
Art.37. (abrogé) <AR 09-01-1976, art. 17>
Art.38. De in het buitenland gelegen onroerende goederen worden in aanmerking genomen overeenkomstig de bepalingen die toepasselijk zijn op de in België gelegen onroerende goederen.
Voor de toepassing van het eerste lid moet onder kadastraal inkomen verstaan worden, elke gelijkaardige grondslag van belasting waarin bij de fiscale wetgeving van de plaats waar de goederen gelegen zijn is voorzien.
Voor de toepassing van het eerste lid moet onder kadastraal inkomen verstaan worden, elke gelijkaardige grondslag van belasting waarin bij de fiscale wetgeving van de plaats waar de goederen gelegen zijn is voorzien.
Art.38. Les biens immobiliers situés à l'étranger sont pris en considération conformément aux dispositions applicables aux biens immobiliers situés en Belgique.
Pour l'application de l'alinéa 1er, il faut entendre par revenu cadastral toute base d'imposition analogue prévue par la législation fiscale du lieu de situation de ce bien.
Pour l'application de l'alinéa 1er, il faut entendre par revenu cadastral toute base d'imposition analogue prévue par la législation fiscale du lieu de situation de ce bien.
Art.39. Het kadastraal inkomen van een gedeelte van een onroerend goed is gelijk aan het kadastraal inkomen van het onroerend goed vermenigvuldigd met de breuk die het gedeelte van dat onroerend goed vertegenwoordigt.
Art.39. Le revenu cadastral d'une partie d'immeuble est égal au revenu cadastral de l'immeuble multiplié par la fraction représentant la partie de cet immeuble.
Art.40. <KB 27-12-1973, art. 4> Wanneer de aanvrager of zijn echtgenoot de hoedanigheid van eigenaar of van vruchtgebruiker in onverdeeldheid hebben wordt het kadastraal inkomen vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid van de rechten, in volle eigendom of in vruchtgebruik van de aanvrager of zijn echtgenoot uitdrukt vooraleer de artikelen 33 tot 39 worden toegepast.
Art.40. <AR 27-12-1973, art. 4> Lorsque le demandeur ou son conjoint ont la qualité de propriétaire ou d'usufruitier, le revenu cadastral est multiplié, avant application des articles 33 à 39, par la fraction qui exprime l'importance des droits, en pleine propriété, du demandeur ou de son conjoint.
Afdeling 5. _ Bijzondere bepalingen.
Section 5. _ Dispositions particulières.
Art.41. Wanneer het onroerend goed met hypotheek bezwaard is, mag het bedrag, in aanmerking genomen voor de vaststelling van de bestaansmiddelen, verminderd worden met het jaarlijks bedrag der hypothecaire intresten, op voorwaarde:
1° dat de schuld door de aanvrager of zijn echtgenoot werd aangedaan voor eigen behoeften en de aanvrager de aan het ontleend kapitaal gegeven stemming bewijst;
2° dat de aanvrager bewijst dat de hypothecaire interesten eisbaar waren en werkelijk werden betaald voor het jaar dat datgene van de ingangsdatum van de beslissing voorafgaat.
Het bedrag van de vermindering mag evenwel niet hoger zijn dan de helft van het in aanmerking te nemen bedrag.
(Wanneer het onroerend goed werd verworven mits betaling van een lijfrente, wordt het bedrag, in aanmerking genomen voor de vaststelling van de bestaansmiddelen, verminderd met het bedrag van de lijfrente die door de aanvrager werkelijk wordt betaald. Het tweede lid van dit artikel is van toepassing op deze vermindering.) <KB 17-06-1971, art. 9>
1° dat de schuld door de aanvrager of zijn echtgenoot werd aangedaan voor eigen behoeften en de aanvrager de aan het ontleend kapitaal gegeven stemming bewijst;
2° dat de aanvrager bewijst dat de hypothecaire interesten eisbaar waren en werkelijk werden betaald voor het jaar dat datgene van de ingangsdatum van de beslissing voorafgaat.
Het bedrag van de vermindering mag evenwel niet hoger zijn dan de helft van het in aanmerking te nemen bedrag.
(Wanneer het onroerend goed werd verworven mits betaling van een lijfrente, wordt het bedrag, in aanmerking genomen voor de vaststelling van de bestaansmiddelen, verminderd met het bedrag van de lijfrente die door de aanvrager werkelijk wordt betaald. Het tweede lid van dit artikel is van toepassing op deze vermindering.) <KB 17-06-1971, art. 9>
Art.41. Lorsque l'immeuble est grevé d'hypothèque, le montant pris en considération pour l'établissement des ressources peut être diminué du montant annuel des intérêts hypothécaires pour autant:
1° que la dette ait été contractée par le demandeur ou son conjoint pour des besoins propres et que le demandeur prouve la destination donnée au capital emprunté;
2° que le demandeur prouve que les intérêts hypothécaires étaient exigibles et ont été réellement acquittés pour l'année précédant celle de la prise de cours de la décision.
Toutefois, le montant de la réduction ne peut être supérieur à la moitié du montant à prendre en considération.
(Lorsque l'immeuble a été acquis moyennant le paiement d'une rente viagère, le montant pris en considération pour l'établissement des ressources est diminué du montant de la rente viagère payée effectivement par le demandeur. L'alinéa 2 du présent article est applicable à cette réduction.) <AR 17-06-1971, art. 9>
1° que la dette ait été contractée par le demandeur ou son conjoint pour des besoins propres et que le demandeur prouve la destination donnée au capital emprunté;
2° que le demandeur prouve que les intérêts hypothécaires étaient exigibles et ont été réellement acquittés pour l'année précédant celle de la prise de cours de la décision.
Toutefois, le montant de la réduction ne peut être supérieur à la moitié du montant à prendre en considération.
(Lorsque l'immeuble a été acquis moyennant le paiement d'une rente viagère, le montant pris en considération pour l'établissement des ressources est diminué du montant de la rente viagère payée effectivement par le demandeur. L'alinéa 2 du présent article est applicable à cette réduction.) <AR 17-06-1971, art. 9>
Art.42. Het forfaitair inkomen, beoogd bij artikel 7, §1, eerste lid, van de wet wordt vastgesteld door op de verkoopwaarde van de goederen en op het tijdstip van de afstand de bij artikel 32 beoogde berekeningsmodaliteiten toe te passen.
Art.42. Le revenu forfaitaire visé à l'article 7, § 1er, alinéa 1er, de la loi est établi en appliquant à la valeur vénale des biens au moment de la cession les modalités de calcul visées à l'article 32.
Art.43. Voor de toepassing van artikel 7 van de wet wordt de verkoopwaarde van de afgestane (roerende of onroerende goederen), waarvan de aanvrager of zijn echtgenoot eigenaar of vruchtgebruiker in onverdeeldheid waren, vermenigvuldigd met de breuk die de belangrijkheid van de renten van de aanvrager of van zijn echtgenoot uitdrukt. <KB 17-06-1971, art. 10>
Voor de toepassing van deze bepalingen zal de respectievelijke waarde van het vruchtgebruik en van de naakte eigendom geraamd worden zoals successierechten.
Voor de toepassing van deze bepalingen zal de respectievelijke waarde van het vruchtgebruik en van de naakte eigendom geraamd worden zoals successierechten.
Art.43. Pour l'application de l'article 7 de la loi, la valeur vénale des (biens immeubles ou meubles) cédés, dont le demandeur ou son conjoint étaient propriétaires ou usufruitiers en indivis, est multipliée par la fraction qui exprime l'importance des droits du demandeur ou de son conjoint. <AR 17-06-1971, art. 10>
Pour l'application de cette disposition la valeur respective de l'usufruit et de la nue-propriété sera évaluée comme en matière de droits de succession.
Pour l'application de cette disposition la valeur respective de l'usufruit et de la nue-propriété sera évaluée comme en matière de droits de succession.
Art.44. In geval van afstand onder bezwarende titel van roerende of onroerende goederen, met uitzondering van de bedrijfskleding van een landbouwonderneming, waarvan de persoonlijke schulden van de aanvrager of van zijn echtgenoot, die dateren van vóór de afstand en die werden afgelost met de opbrengst van de afstand, afgetrokken van de verkoopwaarde van de afgestane goederen op het ogenblik van de afstand.
Art.44. En cas de cession à titre onéreux de biens meubles ou immeubles, à l'exception de l'équipement d'une entreprise agricole, les dettes personnelles au demandeur ou à son conjoint, antérieures à la cession et éteintes à l'aide du produit de la cession, sont déduites de la valeur vénale de biens cédés au moment de la cession.
Art.45. <KB 1991-10-08/32, art. 7, 010; Inwerkingtreding : 01-01-1992> (In geval van afstand onder bezwarende titel van een onroerend goed en onverminderd de bepalingen van artikel 44, wordt, voor zover het hetzij het woonhuis van de aanvrager of zijn echtgenoot betreft en de aanvrager noch zijn echtgenoot een ander bebouwd onroerend goed bezit, hetzij het enige ongebouwd onroerend goed van de aanvrager of van zijn echtgenoot betreft en de aanvrager noch zijn echtgenoot een ander gebouwd of ongebouw onroerend goed bezit, met het oog op de toepassing van artikel 42, jaarlijks F 80 000 of F 64 000 afgetrokken van de verkoopwaarde van het goed naar gelang de aanvrager al dan niet gezinshoofd is zoals bepaald bij artikel 21, § 2.) <KB 1993-12-20/34, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-01-1992>
(Voor de toepassing van het vorige lid, wordt eveneens als woonhuis van de aanvrager of van zijn echtgenoot beschouwd, het enige hun toebehorende binnenschip als bedoelde in artikel 271, eerste lid, van Boek II van het Wetboek van Koophandel, dat op duurzame wijze tot woning dient.) <KB 1993-12-20/34, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-01-1992>
Het aftrekbaar abattement wordt berekend in verhouding tot het aantal maanden begrepen tussen de eerste van de maand die volgt op de datum van de afstand en de ingangsdatum van het gewaarborgd inkomen.
Indien de aanvrager ophoudt gezinshoofd te zijn, of indien hij gezinshoofd wordt, zoals bepaald bij artikel 21, § 2, wordt voor de toepassing van het eerse lid een abattement afgetrokken dat gelijk is aan:
- een twaalfde van 80 000 F voor iedere maand waarin de aanvrager de hoedanigheid van gezinshoofd bezat, zoals bepaald bij artikel 21, § 2;
- een twaalfde van 64 000 F voor alle andere maanden.
(Voor de toepassing van het vorige lid, wordt eveneens als woonhuis van de aanvrager of van zijn echtgenoot beschouwd, het enige hun toebehorende binnenschip als bedoelde in artikel 271, eerste lid, van Boek II van het Wetboek van Koophandel, dat op duurzame wijze tot woning dient.) <KB 1993-12-20/34, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-01-1992>
Het aftrekbaar abattement wordt berekend in verhouding tot het aantal maanden begrepen tussen de eerste van de maand die volgt op de datum van de afstand en de ingangsdatum van het gewaarborgd inkomen.
Indien de aanvrager ophoudt gezinshoofd te zijn, of indien hij gezinshoofd wordt, zoals bepaald bij artikel 21, § 2, wordt voor de toepassing van het eerse lid een abattement afgetrokken dat gelijk is aan:
- een twaalfde van 80 000 F voor iedere maand waarin de aanvrager de hoedanigheid van gezinshoofd bezat, zoals bepaald bij artikel 21, § 2;
- een twaalfde van 64 000 F voor alle andere maanden.
Art.45. <AR 1991-10-08/32, art. 7, 010; En vigueur : 01-01-1992> (En cas de cession à titre onéreux d'un bien immeuble et sans préjudice des dispositions de l'article 44, il est déduit de la valeur vénale du bien, pour autant, soit qu'il s'agisse de la maison d'habitation du demandeur ou de son conjoint et que ni le demandeur, ni son conjoint ne possède d'autre bien immeuble bâti, soit qu'il s'agisse du seul bien immeuble non bâti du demandeur ou de son conjoint et que ni le demandeur, ni son conjoint ne possède d'autre bien immeuble bâti ou non bâti, en vue de l'application de l'article 42, un abattement annuel de F 80 000 ou de F 64 000 selon que le demandeur est ou non chef de ménage au sens de l'article 21, § 2.) <AR 1993-12-20/34, art. 2, 013; En vigueur : 01-01-1992>
(Pour l'application de l'alinéa précédent, est considéré également comme maison d'habitation du demandeur ou de son conjoint, le seul bateau de navigation intérieure visé à l'article 271, premier alinéa, du Livre II du Code de Commerce, qui leur appartient et leur sert d'habitation d'une manière durable.) <AR 1993-12-20/34, art. 2, 013; En vigueur : 01-01-1992>
L'abattement déductible est calculé proportionnellement au nombre de mois compris entre le premier du mois qui suit la date de la cession et la date de prise de cours du revenu garanti.
Si le demandeur perd la qualité de chef de ménage, au sens de l'article 21, § 2, ou s'il l'acquiert, l'abattement à déduire, pour l'application de l'alinéa 1, est égal à:
- un douzième de 80 000 F pour chaque mois au cours duquel le demandeur a la qualité de chef de ménage, au sens de l'article 21, § 2;
- un douzième de 64 000 F pour tous les autres mois.
(Pour l'application de l'alinéa précédent, est considéré également comme maison d'habitation du demandeur ou de son conjoint, le seul bateau de navigation intérieure visé à l'article 271, premier alinéa, du Livre II du Code de Commerce, qui leur appartient et leur sert d'habitation d'une manière durable.) <AR 1993-12-20/34, art. 2, 013; En vigueur : 01-01-1992>
L'abattement déductible est calculé proportionnellement au nombre de mois compris entre le premier du mois qui suit la date de la cession et la date de prise de cours du revenu garanti.
Si le demandeur perd la qualité de chef de ménage, au sens de l'article 21, § 2, ou s'il l'acquiert, l'abattement à déduire, pour l'application de l'alinéa 1, est égal à:
- un douzième de 80 000 F pour chaque mois au cours duquel le demandeur a la qualité de chef de ménage, au sens de l'article 21, § 2;
- un douzième de 64 000 F pour tous les autres mois.
Art.46. § 1. De waarde van de goederen die de bedrijfsbekleding van een landbouwonderneming uitmaken wordt, voor de toepassing van artikel 7, §1, vierde lid, van de wet, forfaitair vastgesteld op de volgende bedragen per hectare:
1. Polderstreek : 20.250 F;
2. Zandstreek en Kempen : 18.000 F;
3. Zand leemstreek : 18.000 F;
4. Leemstreek : 18.000 F;
5. Condroz : 16.500 F;
6. Mergelstreek, Ardennen en Famenne : 13.500 F;
7. Grasstreek :
Luik, Luxemburg, Herve :
a) 20.250F;
b) 18.000F;
c) 12.375F;
Henegouwen, Namen (Venen) :
a) 18.000F;
b) 13.500F;
§2. De grenzen van de in voorgaande paragraaf bedoelde streken stemmen overeen met de grenzen vastgesteld bij het koninklijk besluit van 24 februari 1951, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 juli 1953.
De onderverdelingen a, b en c van de grasstreken stemmen overeen met de fiscale onderverdeling van de streken vastgesteld voor de toepassing van de forfaitaire barema's inzake inkomstenbelastingen.
1. Polderstreek : 20.250 F;
2. Zandstreek en Kempen : 18.000 F;
3. Zand leemstreek : 18.000 F;
4. Leemstreek : 18.000 F;
5. Condroz : 16.500 F;
6. Mergelstreek, Ardennen en Famenne : 13.500 F;
7. Grasstreek :
Luik, Luxemburg, Herve :
a) 20.250F;
b) 18.000F;
c) 12.375F;
Henegouwen, Namen (Venen) :
a) 18.000F;
b) 13.500F;
§2. De grenzen van de in voorgaande paragraaf bedoelde streken stemmen overeen met de grenzen vastgesteld bij het koninklijk besluit van 24 februari 1951, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 15 juli 1953.
De onderverdelingen a, b en c van de grasstreken stemmen overeen met de fiscale onderverdeling van de streken vastgesteld voor de toepassing van de forfaitaire barema's inzake inkomstenbelastingen.
Art.46. § 1er. La valeur des biens qui constituent l'équipement d'une entreprise agricole est, pour l'application de l'article 7, § 1er, alinéa 4, de la loi, fixée forfaitairement aux montants suivants à l'hectare:
1. Région des Polders: 20.250 F;
2. Région sablonneuse et Campine: 18.000 F;
3. Région sablo-limoneuse: 18.000 F;
4. Région limoneuse: 18.000 F;
5. Région condruzienne: 16.500 F;
6. Région jurassique, Ardennes et Famenne: 13.500 F;
7. Région herbagère :
Liège, Luxembourg, Herve:
a)20.250 F;
b)18.000 F;
c)12.375 F;
Hainaut, Namur (Fagnes):
a)18.000 F;
b)13.500 F;
§ 2. Les limites des régions visées au paragraphe précédent correspondent aux limites fixées par l'arrêté royal du 24 février 1951, modifié par l'arrêté royal du 15 juillet 1953.
Les subdivisions a, b, et c, des régions herbagères correspondent aux sous-régions fiscales établies pour l'application des barèmes forfaitaires en matière d'impôts sur les revenus.
1. Région des Polders: 20.250 F;
2. Région sablonneuse et Campine: 18.000 F;
3. Région sablo-limoneuse: 18.000 F;
4. Région limoneuse: 18.000 F;
5. Région condruzienne: 16.500 F;
6. Région jurassique, Ardennes et Famenne: 13.500 F;
7. Région herbagère :
Liège, Luxembourg, Herve:
a)20.250 F;
b)18.000 F;
c)12.375 F;
Hainaut, Namur (Fagnes):
a)18.000 F;
b)13.500 F;
§ 2. Les limites des régions visées au paragraphe précédent correspondent aux limites fixées par l'arrêté royal du 24 février 1951, modifié par l'arrêté royal du 15 juillet 1953.
Les subdivisions a, b, et c, des régions herbagères correspondent aux sous-régions fiscales établies pour l'application des barèmes forfaitaires en matière d'impôts sur les revenus.
Art.47. <KB 17-06-1971, art. 12> Voor de toepassing van artikel 7, §3, van de wet worden gelijkgesteld met onteigeningen te algemenen nutte;
1° de afstanden in der minne van onroerende goederen te algemenen nutte, wanneer deze afstanden kosteloos worden geregistreerd krachtens artikel 161 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten;
2° de verkopen van onroerende goederen verricht aan de maatschappijen bedoeld in artikel 51, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek met het oog op de verwezenlijking van hun maatschappelijk doel.
1° de afstanden in der minne van onroerende goederen te algemenen nutte, wanneer deze afstanden kosteloos worden geregistreerd krachtens artikel 161 van het Wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten;
2° de verkopen van onroerende goederen verricht aan de maatschappijen bedoeld in artikel 51, eerste lid, 1°, van hetzelfde Wetboek met het oog op de verwezenlijking van hun maatschappelijk doel.
Art.47. <AR 17-06-1971, art. 12> Pour l'application de l'article 7, § 3, de la loi sont assimilées à des expropriations pour cause d'utilité publique:
1° les cessions amiables d'immeubles pour cause d'utilité publique, lorsque ces cessions sont enregistrées gratuitement en vertu de l'article 161 du Code des droits d'enregistrement, d'hypothèque et de greffes;
2° les ventes d'immeubles faites aux sociétés visées à l'article 51, alinéa 1er, 1°, de ce même Code en vue de la réalisation de leur objet social.
1° les cessions amiables d'immeubles pour cause d'utilité publique, lorsque ces cessions sont enregistrées gratuitement en vertu de l'article 161 du Code des droits d'enregistrement, d'hypothèque et de greffes;
2° les ventes d'immeubles faites aux sociétés visées à l'article 51, alinéa 1er, 1°, de ce même Code en vue de la réalisation de leur objet social.
HOOFDSTUK V. - DE AFTREK VAN DE PENSIOENEN.
CHAPITRE V. - LA DEDUCTION DES PENSIONS.
Art.48. <KB 1997-10-13/30, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-07-1997> Onverminderd de toepassing van artikel 49 wordt het bedrag van het gewaarborgd inkomen voor bejaarden verminderd met 90 pct. van de in artikel 10, eerste lid, van de wet bedoelde voordelen, nadat deze, in voorkomend geval, werden verminderd met de in het tweede lid van artikel 10 van de wet bedoelde onderhoudsgelden.
(Lid 2 opgeheven) <KB 2000-08-12/63, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2000>
Het vakantiegeld en de aanvullende toeslag bij het vakantiegeld die betaald worden ten laste van de pensioenregeling voor de werknemers, evenals de bijzondere bijslag die betaald wordt ten laste van de pensioenregeling der zelfstandigen, worden niet in mindering gebracht van het gewaarborgd inkomen.
Voor de van tafel en bed gescheiden of de sedert meer dan tien jaar feitelijk gescheiden echtgenoten wordt enkel rekening gehouden met de persoonlijke pensioenen die de betrokkene uit eigen hoofde en/of (als gescheiden echtgenoot) bekomen heeft. <KB 2000-08-12/63, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2000>
(Lid 2 opgeheven) <KB 2000-08-12/63, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2000>
Het vakantiegeld en de aanvullende toeslag bij het vakantiegeld die betaald worden ten laste van de pensioenregeling voor de werknemers, evenals de bijzondere bijslag die betaald wordt ten laste van de pensioenregeling der zelfstandigen, worden niet in mindering gebracht van het gewaarborgd inkomen.
Voor de van tafel en bed gescheiden of de sedert meer dan tien jaar feitelijk gescheiden echtgenoten wordt enkel rekening gehouden met de persoonlijke pensioenen die de betrokkene uit eigen hoofde en/of (als gescheiden echtgenoot) bekomen heeft. <KB 2000-08-12/63, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2000>
Art.48. <AR 1997-10-13/30, art. 1, 014; En vigueur : 01-07-1997> Sans préjudice de l'application de l'article 49, le montant du revenu garanti aux personnes âgées est diminué de 90 p.c. des prestations visées à l'article 10, alinéa 1er, de la loi, diminuées le cas échéant du montant de la pension alimentaire visé à l'alinéa 2 de l'article 10 de la loi.
(Alinéa 2 abrogé) <AR 2000-08-12/63, art. 1, 016; En vigueur : 01-09-2000>
Le pécule de vacances et le pécule complémentaire payés à charge du régime de pension des travailleurs salariés ainsi que l'allocation spéciale payée à charge du régime de pension des travailleurs indépendants, ne sont pas portés en diminution du revenu garanti.
Pour les époux séparés de corps ou de fait depuis plus de dix années, il n'est tenu compte que des pensions personnelles que l'intéressé a obtenues de son propre chef et/ou (comme époux séparé). <AR 2000-08-12/63, art. 1, 016; En vigueur : 01-09-2000>
(Alinéa 2 abrogé) <AR 2000-08-12/63, art. 1, 016; En vigueur : 01-09-2000>
Le pécule de vacances et le pécule complémentaire payés à charge du régime de pension des travailleurs salariés ainsi que l'allocation spéciale payée à charge du régime de pension des travailleurs indépendants, ne sont pas portés en diminution du revenu garanti.
Pour les époux séparés de corps ou de fait depuis plus de dix années, il n'est tenu compte que des pensions personnelles que l'intéressé a obtenues de son propre chef et/ou (comme époux séparé). <AR 2000-08-12/63, art. 1, 016; En vigueur : 01-09-2000>
Art.49. <KB 1997-10-13/30, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-07-1997> Voor de toepassing van artikel 10 van de wet wordt het bedrag in aanmerking genomen dat zou uitbetaald geweest zijn vóór de vermindering of de schorsing van de uitkering bedoeld bij het eerste lid van het voornoemd artikel 10 :
1° (Opgeheven) <KB 2000-08-12/63, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2000>
2° die het voorwerp uitmaakt van een vermindering om reden van de terugvordering van een onverschuldigd uitbetaald bedrag;
3° waarvan de uitbetaling geschorst is ten titel van sanctie;
4° die verminderd werd met de rente gevestigd in het kader van de wetgeving betreffende het pensioen der zelfstandigen.
(Lid 2 opgeheven) <KB 2000-08-12/63, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2000>
(Lid 3 opgeheven) <KB 2000-08-12/63, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2000>
1° (Opgeheven) <KB 2000-08-12/63, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2000>
2° die het voorwerp uitmaakt van een vermindering om reden van de terugvordering van een onverschuldigd uitbetaald bedrag;
3° waarvan de uitbetaling geschorst is ten titel van sanctie;
4° die verminderd werd met de rente gevestigd in het kader van de wetgeving betreffende het pensioen der zelfstandigen.
(Lid 2 opgeheven) <KB 2000-08-12/63, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2000>
(Lid 3 opgeheven) <KB 2000-08-12/63, art. 2, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2000>
Art.49. <AR 1997-10-13/30, art. 2, 014; En vigueur : 01-07-1997> Pour l'application de l'article 10 de la loi, est pris en considération le montant qui aurait été payé avant réduction ou suspension de la prestation visée à l'alinéa 1er de cet article 10 :
1° (Abrogé) <AR 2000-08-12/63, art. 2, 016; En vigueur : 01-09-2000>
2° qui fait l'objet d'une réduction en raison de la récupération d'un indu;
3° dont le paiement est suspendu à titre de sanction;
4° qui a été réduite de la rente constituée dans le cadre de la législation relative à la pension des travailleurs indépendants.
(Alinéa 2 abrogé) <AR 2000-08-12/63, art. 2, 016; En vigueur : 01-09-2000>
(Alinéa 3 abrogé) <AR 2000-08-12/63, art. 2, 016; En vigueur : 01-09-2000>
1° (Abrogé) <AR 2000-08-12/63, art. 2, 016; En vigueur : 01-09-2000>
2° qui fait l'objet d'une réduction en raison de la récupération d'un indu;
3° dont le paiement est suspendu à titre de sanction;
4° qui a été réduite de la rente constituée dans le cadre de la législation relative à la pension des travailleurs indépendants.
(Alinéa 2 abrogé) <AR 2000-08-12/63, art. 2, 016; En vigueur : 01-09-2000>
(Alinéa 3 abrogé) <AR 2000-08-12/63, art. 2, 016; En vigueur : 01-09-2000>
Art. 49bis. Ingevoegd bij KB 1988-03-21/30, art. 1, 005; Inwerkingtreding : 01-01-1988; houdt op van kracht te zijn op 01-01-1989 (zie KB 29-12-1988, art. 1)> Voor de gerechtigde op een rustpensioen als zelfstandige, dat met ten minste 10 % werd verminderd wegens vervroeging en aangepast werd in toepassing van de artikelen 131 en 132 van de wet van 15 mei 1984 houdende maatregelen tot harmonisering in de pensioenregelingen, wordt afgeweken van artikel 48, 1e lid, door het bedrag van dit pensioen, dat in mindering moet worden gebracht van het vóór 1 januari 1988 ingegaan gewaarborgd inkomen, te vervangen door een bedrag bekomen door de samenstelling van :
1° 90 % van het bedrag, per 31 december 1987, van het bij artikel 49 beoogd pensioen als zelfstandige, vóór toepassing van de artikelen 131 en 132 van voornoemde wet van 15 mei 1984;
2° het bedrag van de verhoging van dit pensioen die op 1 januari 1988 effectief werd bekomen in toepassing van voornoemde artikelen 131 en 132.
De in 1° en 2° van het eerste lid beoogde bedragen blijven onderworpen aan de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
1° 90 % van het bedrag, per 31 december 1987, van het bij artikel 49 beoogd pensioen als zelfstandige, vóór toepassing van de artikelen 131 en 132 van voornoemde wet van 15 mei 1984;
2° het bedrag van de verhoging van dit pensioen die op 1 januari 1988 effectief werd bekomen in toepassing van voornoemde artikelen 131 en 132.
De in 1° en 2° van het eerste lid beoogde bedragen blijven onderworpen aan de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Art. 49bis. Introduit par AR 1988-03-21/30, art. 1, 005; En vigueur : 01-01-1988; cesse d'être en vigueur le 01-01-1989 (voir AR 29-12-1988, art. 1)> Pour le bénéficiaire d'une pension de retraite de travailleur indépendant, réduite de plus de 10 % pour anticipation et adaptée en application des articles 131 et 132 de la loi du 15 mai 1984 portant mesures d'harmonisation dans les régimes de pension, il est dérogé à l'article 48, alinéa 1er, en remplacant le montant de cette pension à soustraire du revenu garanti, ayant pris cours avant le 1er janvier 1988, par le montant obtenu en additionnant :
1° 90 % du montant, au 31 décembre 1987, de la pension de travailleur indépendant visée à l'article 49, avant application des articles 131 et 132 de la loi précitée du 15 mai 1984;
2° le montant de l'augmentation de cette pension effectivement percue au 1er janvier 1988 en application des articles 131 et 132 précités.
Les montants visés aux 1° et 2° du 1er alinéa restent soumis aux dispositions de la loi du 2 août 1971 organisant un régime de liaison à l'indice des prix à la consommation des traitements, salaires, pensions, allocations et subventions à charge du Trésor public, de certaines prestations sociales, des limites de rémunération à prendre en considération pour le calcul de certaines cotisations de sécurité sociale des travailleurs, ainsi que des obligations imposées en matière sociale aux travailleurs indépendants.
1° 90 % du montant, au 31 décembre 1987, de la pension de travailleur indépendant visée à l'article 49, avant application des articles 131 et 132 de la loi précitée du 15 mai 1984;
2° le montant de l'augmentation de cette pension effectivement percue au 1er janvier 1988 en application des articles 131 et 132 précités.
Les montants visés aux 1° et 2° du 1er alinéa restent soumis aux dispositions de la loi du 2 août 1971 organisant un régime de liaison à l'indice des prix à la consommation des traitements, salaires, pensions, allocations et subventions à charge du Trésor public, de certaines prestations sociales, des limites de rémunération à prendre en considération pour le calcul de certaines cotisations de sécurité sociale des travailleurs, ainsi que des obligations imposées en matière sociale aux travailleurs indépendants.
Art. 49ter. <INGEVOEGD door KB 1990-09-12/30, art. 1, 007; Inwerkingtreding : 01-10-1990> Voor de gerechtigde op een rustpensioen als werknemer dat wegens vervroeging met meer dan 10 % werd verminderd en dat op 1 oktober 1990 wordt verhoogd in toepassing van artikel 7 van de wet van 20 juli 1990 tot instelling van een flexibele pensioenleeftijd voor werknemers en tot aanpassing van de werknemerspensioenen aan de evolutie van het algemeen welzijn, wordt (voor de periode 1 oktober 1990 tot 31 december 1990) het bedrag van het pensioen dat in mindering moet worden gebracht van een vóór 1 oktober 1990 ingegaan gewaarborgd inkomen, vastgesteld op het bedrag dat wordt bekomen door samentelling van : <KB 1991-04-10/47, art. 2, 009; Inwerkingtreding : 01-10-1990>
1° 90 % van het bedrag, per 30 september 1990, van het bij artikel 49, 1°, bedoeld rustpensioen als werknemer vóór de toepassing van artikel 7 van voormelde wet van 20 juli 1990;
2° het bedrag waarmede dat rustpensioen op 1 oktober 1990 in toepassing van voormeld artikel 7 van de wet van 20 juli 1990 effectief wordt verhoogd.
De in 1° en 2° van het eerste lid beoogde bedragen blijven onderworpen aan de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
1° 90 % van het bedrag, per 30 september 1990, van het bij artikel 49, 1°, bedoeld rustpensioen als werknemer vóór de toepassing van artikel 7 van voormelde wet van 20 juli 1990;
2° het bedrag waarmede dat rustpensioen op 1 oktober 1990 in toepassing van voormeld artikel 7 van de wet van 20 juli 1990 effectief wordt verhoogd.
De in 1° en 2° van het eerste lid beoogde bedragen blijven onderworpen aan de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Art. 49ter. Pour le bénéficiaire d'une pension de retraite de travailleur salarié, réduite de plus de 10 % pour anticipation, qui est augmentée en application des dispositions de l'article 7 de la loi du 20 juillet 1990, instaurant un âge flexible de la retraite pour les travailleurs salariés et adaptant les pensions des travailleurs salariés à l'évolution du bien-être général, le montant de la pension à soustraire d'un revenu garanti qui prend cours avant le 1er octobre 1990, est fixé (pour la période du 1er octobre 1990 jusqu'au 31 décembre 1990), au montant obtenu en additionnant : <AR 1991-04-10/47, art. 2, 009; En vigueur : 01-10-1990>
1° 90 % du montant, au 30 septembre 1990, de la pension de retraite de travailleur salarié visée à l'article 49, 1°, avant application de l'article 7 de la loi précitée du 20 juillet 1990;
2° le montant dont cette pension de retraite est effectivement augmentée au 1er octobre 1990 en application de l'article 7 précité de la loi du 20 juillet 1990.
Les montants visés aux 1° et 2° de l'alinéa 1er restent soumis aux dispositions de la loi du 2 août 1971 organisant un régime de liaison à l'indice des prix à la consommation des traitements, salaires, pensions, allocations et subventions à charge du trésor public, de certaines prestations sociales, des limites de rémunération à prendre en considération pour le calcul de certaines cotisations de sécurité sociale des travailleurs, ainsi que des obligations imposées en matière sociale aux travailleurs indépendants.
1° 90 % du montant, au 30 septembre 1990, de la pension de retraite de travailleur salarié visée à l'article 49, 1°, avant application de l'article 7 de la loi précitée du 20 juillet 1990;
2° le montant dont cette pension de retraite est effectivement augmentée au 1er octobre 1990 en application de l'article 7 précité de la loi du 20 juillet 1990.
Les montants visés aux 1° et 2° de l'alinéa 1er restent soumis aux dispositions de la loi du 2 août 1971 organisant un régime de liaison à l'indice des prix à la consommation des traitements, salaires, pensions, allocations et subventions à charge du trésor public, de certaines prestations sociales, des limites de rémunération à prendre en considération pour le calcul de certaines cotisations de sécurité sociale des travailleurs, ainsi que des obligations imposées en matière sociale aux travailleurs indépendants.
Art. 49quater. (Opgeheven) <KB 2000-08-12/63, art. 3, 016; Inwerkingtreding : 01-09-2000>vanaf de maand volgend op de ingangsdatum een bedrag in aanmerking genomen gelijk aan de som van : <KB 1997-10-13/30, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
1° het bedrag bedoeld in (artikel 10, lid 3 van de wet) <KB 1991-10-08/32, art. 9, 010; Inwerkingtreding : 01-07-1991>
en 2° onverminderd de toepassing van § 4, de waarde op de oorspronkelijke ingangsdatum van het gewaarborgd inkomen, van het verschil tussen het bedrag bedoeld in (artikel 49, lid 1, 1°), en het in (artikel 10, lid 3 van de wet) bedoeld bedrag. <KB 1991-10-08/32, art. 9, 010; Inwerkingtreding : 01-07-1991> <KB 1997-10-13/30, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
§ 3. Wanneer het recht op gewaarborgd inkomen van de gerechtigden beoogd in de §§ 1 en 2, ten vroegste vanaf 1 juli 1991 wordt herzien, wordt, in afwijking van (artikel 49, lid 1, 1°), voor de berekening van het gewaarborgd inkomen vanaf de maand volgend op de datum waarop de nieuwe beslissing ingaat, een bedrag in aanmerking genomen gelijk aan de som van : <KB 1997-10-13/30, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
1° het bedrag bedoeld in (artikel 10, lid 3 van de wet) <KB 1991-10-08/32, art. 9, 010; Inwerkingtreding : 01-07-1991>
en 2° onverminderd de toepassing van § 4, de waarde op de datum vanaf dewelke het gewaarborgd inkomen werd herzien, van het verschil tussen het bedrag bedoeld in (artikel 49, lid 1, 1°), en het in (artikel 10, lid 3, van de wet) bedoeld bedrag. <KB 1991-10-08/32, art. 9, 010; Inwerkingtreding : 01-07-1991> <KB 1997-10-13/30, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
§ 4. De in de vorige paragrafen vermelde bedragen blijven onderworpen aan de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
1° het bedrag bedoeld in (artikel 10, lid 3 van de wet) <KB 1991-10-08/32, art. 9, 010; Inwerkingtreding : 01-07-1991>
en 2° onverminderd de toepassing van § 4, de waarde op de oorspronkelijke ingangsdatum van het gewaarborgd inkomen, van het verschil tussen het bedrag bedoeld in (artikel 49, lid 1, 1°), en het in (artikel 10, lid 3 van de wet) bedoeld bedrag. <KB 1991-10-08/32, art. 9, 010; Inwerkingtreding : 01-07-1991> <KB 1997-10-13/30, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
§ 3. Wanneer het recht op gewaarborgd inkomen van de gerechtigden beoogd in de §§ 1 en 2, ten vroegste vanaf 1 juli 1991 wordt herzien, wordt, in afwijking van (artikel 49, lid 1, 1°), voor de berekening van het gewaarborgd inkomen vanaf de maand volgend op de datum waarop de nieuwe beslissing ingaat, een bedrag in aanmerking genomen gelijk aan de som van : <KB 1997-10-13/30, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
1° het bedrag bedoeld in (artikel 10, lid 3 van de wet) <KB 1991-10-08/32, art. 9, 010; Inwerkingtreding : 01-07-1991>
en 2° onverminderd de toepassing van § 4, de waarde op de datum vanaf dewelke het gewaarborgd inkomen werd herzien, van het verschil tussen het bedrag bedoeld in (artikel 49, lid 1, 1°), en het in (artikel 10, lid 3, van de wet) bedoeld bedrag. <KB 1991-10-08/32, art. 9, 010; Inwerkingtreding : 01-07-1991> <KB 1997-10-13/30, art. 3, 014; Inwerkingtreding : 01-07-1997>
§ 4. De in de vorige paragrafen vermelde bedragen blijven onderworpen aan de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de Openbare Schatkist, sommige uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Art. 49quater. (Abrogé) <AR 2000-08-12/63, art. 3, 016; En vigueur : 01-09-2000>
HOOFDSTUK VI. - DE ADMINISTRATIEVE BESLISSINGEN.
CHAPITRE VI. - LES DECISIONS ADMINISTRATIVES.
Art.50. [1 Elke beslissing wordt gemotiveerd. Ze wordt aan de aanvrager met een gewone brief ter kennis gebracht. De beslissing tot terugvordering van de schuld en de beslissing waarvan zij de uitvoering verzekert worden echter samen bij een ter post aangetekend schrijven ter kennis gebracht.]1
Modifications
Art.50. [1 Chaque décision est motivée. Elle est notifiée au demandeur par lettre ordinaire. Toutefois, la décision de répétition d'indu et la décision dont elle assure l'exécution sont notifiées ensemble par lettre recommandée à la poste.]1
Modifications
Art.51. Wanneer artikel 12, derde lid, van de wet werd toegepast, beslist de bij artikel 14 van de wet beoogde overheid opnieuw over de aanvraag, rekening gehouden met al de gestelde voorwaarden en zich houdend aan de in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing die de door haar bij de toepassing van voormelde bepaling ingeroepen reden heeft verworpen.
Art.51. Lorsqu'il a été fait application de l'article 12, alinéa 3, de la loi, l'autorisé visée à l'article 14 de la loi statue à nouveau sur la demande compte tenu de toutes les conditions requises et en se conformant à la décision juridictionnelle coulée en force de chose jugée qui a rejeté le motif invoqué par elle lors de l'application de la disposition susvisée.
Art.52. De beslissing omtrent de nieuwe aanvraag die mag ingediend worden krachtens artikel 11, §1, tweede lid, van de wet, heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan de aanvraag werd ingediend.
In geval van toepassing van (artikel 14, § 2), van de wet, heeft de beslissing omtrent de bij het vorige lid beoogde nieuwe aanvraag, ingediend door de overlevende echtgenoot, evenwel uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die van het overlijden van de andere echtgenoot. <KB 1991-10-08/32, art. 10, 010; Inwerkingtreding : 01-07-1991>
In geval van toepassing van (artikel 14, § 2), van de wet, heeft de beslissing omtrent de bij het vorige lid beoogde nieuwe aanvraag, ingediend door de overlevende echtgenoot, evenwel uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die van het overlijden van de andere echtgenoot. <KB 1991-10-08/32, art. 10, 010; Inwerkingtreding : 01-07-1991>
Art.52. La décision afférente à la nouvelle demande qui peut être introduite en vertu de l'article 11, § 1er, alinéa 2, de la loi, produit ses effets le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel cette demande a été introduite.
Toutefois, en cas d'application de (l'article 14, § 2), de la loi, la décision afférente à la nouvelle demande visée à l'alinéa précédent, introduite par le conjoint survivant, produit ses effets le premier jour du mois qui suit celui du décès de l'autre conjoint. <AR 1991-10-08/32, art. 10, 010; En vigueur : 01-07-1991>
Toutefois, en cas d'application de (l'article 14, § 2), de la loi, la décision afférente à la nouvelle demande visée à l'alinéa précédent, introduite par le conjoint survivant, produit ses effets le premier jour du mois qui suit celui du décès de l'autre conjoint. <AR 1991-10-08/32, art. 10, 010; En vigueur : 01-07-1991>
Art.53. De beslissing ingevolge de aangifte , die in uitvoering van artikel 11, §1, derde lid, van de wet moet ingediend worden, heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan het feit, dat deze aangifte rechtvaardigt zich voordoet.
Art.53. La décision consécutive à la déclaration, qui doit être introduite en exécution de l'article 11, § 1er, alinéa 3, de la loi, produit ses effets le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel survient le fait justifiant cette déclaration.
Art.54. <KB 1991-10-08/32, art. 11, 010; Inwerkingtreding : 01-07-1991> § 1. De Rijksdienst neemt ambtshalve een nieuwe beslissing.
1° wanneer hij kennis krijgt van een nieuw feit dat of een wijziging in de bestaansmiddelen die aanleiding geeft tot een vermindering van het toegekende gewaarborgd inkomen.
De nieuwe beslissing gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop dat feit of die wijziging en weerslag op de toegekende rechten heeft.
2° (Wanneer vastgesteld wordt dat aan de administratieve beslissing een juridische of materiële vergissing kleeft, treft de Rijksdienst een nieuwe beslissing ter verbetering van deze juridische of materiële vergissing.
De nieuwe beslissing heeft uitwerking op de datum waarop de verbeterde beslissing had moeten ingaan.
Onverminderd de toepassing van § 2 van dit artikel of van artikel 21 van de wet van 13 juni 1966 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor arbeiders, bedienden, zeevarenden onder Belgische vlag, mijnwerkers en vrijwillig verzekerden, zal, als de vergissing aan de administratie te wijten is, de nieuwe beslissing evenwel uitwerking hebben op de eerste dag van de maand na de kennisgeving, als het recht op de uitkering kleiner is dan het recht dat eerst werd toegekend.
Wanneer de Rijksdienst vaststelt dat de juridische of de materiële vergissing een hogere uitbetaling dan het recht op de uitkering heeft veroorzaakt, kan hij de uitbetaling bij bewarende maatregel beperken tot het bedrag dat hij als wettelijk verschuldigd beschouwt. In dit geval heeft, ondanks de bepalingen van het vorig lid, de verbeterende beslissing die het bedrag van de uitkering beperkt, uitwerking de eerste dag van de maand waarin de bewarende maatregel werd genomen.) <KB 2003-07-11/80, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 01-10-2003>
3° (...) <KB 2003-07-11/80, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 01-10-2003>
4° wanneer de uitbetaling van het gewaarborgd inkomen moet geschorst worden, omdat aan de echtgenoot het in artikel 2, § 1, tweede lid van de wet bedoelde bedrag toegekend wordt.
De beslissing tot schorsing heeft uitwerking op dezelfde datum als de beslissing houdende toekenning van het gewaarborgd inkomen aan de echtgenoot.
§ 2. De Rijksdienst kan de administratieve beslissing intrekken en een nieuwe beslissing nemen binnen de termijn van indiening van een verzoekschrift bij de arbeidsrechtbank of als een verzoekschrift werd ingediend, tot op de sluiting van de debatten, wanneer:
a) op de ingangsdatum van het gewaarborgd inkomen, het recht door een wettelijke of reglementaire bepaling is gewijzigd;
b) een nieuw feit of nieuwe bewijselementen die een weerslag hebben op het recht van de aanvrager tijdens het geding worden ingeroepen;
c) vastgesteld wordt dat aan de administratieve beslissing een onregelmatigheid of een materiële vergissing kleeft.
1° wanneer hij kennis krijgt van een nieuw feit dat of een wijziging in de bestaansmiddelen die aanleiding geeft tot een vermindering van het toegekende gewaarborgd inkomen.
De nieuwe beslissing gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de datum waarop dat feit of die wijziging en weerslag op de toegekende rechten heeft.
2° (Wanneer vastgesteld wordt dat aan de administratieve beslissing een juridische of materiële vergissing kleeft, treft de Rijksdienst een nieuwe beslissing ter verbetering van deze juridische of materiële vergissing.
De nieuwe beslissing heeft uitwerking op de datum waarop de verbeterde beslissing had moeten ingaan.
Onverminderd de toepassing van § 2 van dit artikel of van artikel 21 van de wet van 13 juni 1966 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor arbeiders, bedienden, zeevarenden onder Belgische vlag, mijnwerkers en vrijwillig verzekerden, zal, als de vergissing aan de administratie te wijten is, de nieuwe beslissing evenwel uitwerking hebben op de eerste dag van de maand na de kennisgeving, als het recht op de uitkering kleiner is dan het recht dat eerst werd toegekend.
Wanneer de Rijksdienst vaststelt dat de juridische of de materiële vergissing een hogere uitbetaling dan het recht op de uitkering heeft veroorzaakt, kan hij de uitbetaling bij bewarende maatregel beperken tot het bedrag dat hij als wettelijk verschuldigd beschouwt. In dit geval heeft, ondanks de bepalingen van het vorig lid, de verbeterende beslissing die het bedrag van de uitkering beperkt, uitwerking de eerste dag van de maand waarin de bewarende maatregel werd genomen.) <KB 2003-07-11/80, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 01-10-2003>
3° (...) <KB 2003-07-11/80, art. 3, 019; Inwerkingtreding : 01-10-2003>
4° wanneer de uitbetaling van het gewaarborgd inkomen moet geschorst worden, omdat aan de echtgenoot het in artikel 2, § 1, tweede lid van de wet bedoelde bedrag toegekend wordt.
De beslissing tot schorsing heeft uitwerking op dezelfde datum als de beslissing houdende toekenning van het gewaarborgd inkomen aan de echtgenoot.
§ 2. De Rijksdienst kan de administratieve beslissing intrekken en een nieuwe beslissing nemen binnen de termijn van indiening van een verzoekschrift bij de arbeidsrechtbank of als een verzoekschrift werd ingediend, tot op de sluiting van de debatten, wanneer:
a) op de ingangsdatum van het gewaarborgd inkomen, het recht door een wettelijke of reglementaire bepaling is gewijzigd;
b) een nieuw feit of nieuwe bewijselementen die een weerslag hebben op het recht van de aanvrager tijdens het geding worden ingeroepen;
c) vastgesteld wordt dat aan de administratieve beslissing een onregelmatigheid of een materiële vergissing kleeft.
Art.54. <AR 1991-10-08/32, art. 11, 010; En vigueur : 01-07-1991> § 1er. L'Office prend d'office une nouvelle décision:
1° lorsqu'il a connaissance d'un fait nouveau ou d'une modification dans les ressources entraînant une diminution du revenu garanti octroyé.
La nouvelle décision produit ses effets le premier jour du mois qui suit la date à laquelle ce fait ou cette modification a une incidence sur les droits accordés.
2° (Lorsqu'il est constaté que la décision administrative est entachée d'une erreur de droit ou d'une erreur matérielle, l'Office prend une nouvelle décision corrigeant cette erreur de droit ou matérielle.
La nouvelle décision produit ses effets à la date à laquelle la décision rectifiée aurait dû prendre effet.
Sans préjudice de l'application du § 2 du présent article ou de l'article 21 de la loi du 13 juin 1966 relative à la pension de retraite et de survie des ouvriers, des employés, des marins naviguant sous pavillon belge, des ouvriers mineurs et des assurés libres, la nouvelle décision produira toutefois ses effets, en cas d'erreur due à l'administration, le premier jour du mois qui suit la notification si le droit à la prestation est inférieur à celui accordé initialement.
Lorsque l'Office constate que l'erreur de droit ou l'erreur matérielle a provoqué un paiement supérieur au droit à la prestation, il peut, par mesure conservatoire, limiter le paiement au montant qu'il estime légalement dû. Dans ce cas, nonobstant les dispositions de l'alinéa précédent, la décision rectificative réduisant le montant de la prestation rétroagit au premier jour du mois au cours duquel la mesure conservatoire a été appliquée.) <AR 2003-07-11/80, art. 3, 019; En vigueur : 01-10-2003>
3° (...) <AR 2003-07-11/80, art. 3, 019; En vigueur : 01-10-2003>
4° lorsque le paiement du revenu garanti doit être suspendu parce que le montant visé à l'article 2, § 1er, alinéa 2 de la loi est accordé au conjoint.
La décision de suspension produit ses effets à la même date que celle à laquelle est accordé le revenu garanti au conjoint.
§ 2. L'Office peut rapporter la décision administrative et prendre une nouvelle décision dans le délai d'introduction d'une requête devant le tribunal du travail ou si une requête a été introduite, jusqu'à la clôture des débats, lorsque:
a) à la date de prise de cours du revenu garanti, le droit est modifié par une disposition légale ou réglementaire;
b) un fait nouveau ou des éléments de preuve nouveaux ayant une incidence sur le droit du demandeur sont invoqués en cours d'instance;
c) la décision administrative est entachée d'irrégularité ou d'erreur matérielle.
1° lorsqu'il a connaissance d'un fait nouveau ou d'une modification dans les ressources entraînant une diminution du revenu garanti octroyé.
La nouvelle décision produit ses effets le premier jour du mois qui suit la date à laquelle ce fait ou cette modification a une incidence sur les droits accordés.
2° (Lorsqu'il est constaté que la décision administrative est entachée d'une erreur de droit ou d'une erreur matérielle, l'Office prend une nouvelle décision corrigeant cette erreur de droit ou matérielle.
La nouvelle décision produit ses effets à la date à laquelle la décision rectifiée aurait dû prendre effet.
Sans préjudice de l'application du § 2 du présent article ou de l'article 21 de la loi du 13 juin 1966 relative à la pension de retraite et de survie des ouvriers, des employés, des marins naviguant sous pavillon belge, des ouvriers mineurs et des assurés libres, la nouvelle décision produira toutefois ses effets, en cas d'erreur due à l'administration, le premier jour du mois qui suit la notification si le droit à la prestation est inférieur à celui accordé initialement.
Lorsque l'Office constate que l'erreur de droit ou l'erreur matérielle a provoqué un paiement supérieur au droit à la prestation, il peut, par mesure conservatoire, limiter le paiement au montant qu'il estime légalement dû. Dans ce cas, nonobstant les dispositions de l'alinéa précédent, la décision rectificative réduisant le montant de la prestation rétroagit au premier jour du mois au cours duquel la mesure conservatoire a été appliquée.) <AR 2003-07-11/80, art. 3, 019; En vigueur : 01-10-2003>
3° (...) <AR 2003-07-11/80, art. 3, 019; En vigueur : 01-10-2003>
4° lorsque le paiement du revenu garanti doit être suspendu parce que le montant visé à l'article 2, § 1er, alinéa 2 de la loi est accordé au conjoint.
La décision de suspension produit ses effets à la même date que celle à laquelle est accordé le revenu garanti au conjoint.
§ 2. L'Office peut rapporter la décision administrative et prendre une nouvelle décision dans le délai d'introduction d'une requête devant le tribunal du travail ou si une requête a été introduite, jusqu'à la clôture des débats, lorsque:
a) à la date de prise de cours du revenu garanti, le droit est modifié par une disposition légale ou réglementaire;
b) un fait nouveau ou des éléments de preuve nouveaux ayant une incidence sur le droit du demandeur sont invoqués en cours d'instance;
c) la décision administrative est entachée d'irrégularité ou d'erreur matérielle.
HOOFDSTUK VII. _ DE BETALINGSMODALITEITEN, DE BREVETTEN VAN GEWAARBORGD INKOMEN EN DE BETALINGSVOORWAARDEN.
CHAPITRE VII. _ DES MODALITES DE PAIEMENT, DES TITRES DE REVENU GARANTI ET DES CONDITIONS DE PAIEMENT.
Afdeling I. _ De betalingsmodaliteiten.
Section 1ère. _ Des modalités de paiement.
Art.57. <KB 2000-09-17/38, art. 1, 017; En vigueur : 01-03-2000> Het gewaarborgd inkomen is verworven per twaalfden en betaalbaar per maand.
[1 Het gewaarborgd inkomen wordt door de Rijksdienst betaald door middel van overschrijvingen op een persoonlijke zichtrekening overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 13 augustus 2011 betreffende de betaling van de door de Rijksdienst betaalde uitkeringen.]1
[In afwijking van het eerste lid, en op aanvraag door de gerechtigde ingediend met een gewone brief, kan de betaling ook gebeuren door postassignaties waarvan het bedrag ten huize betaalbaar is in handen van de gerechtigde.] <KB 2004-03-09/30, art. 5, 020 ; En vigueur : 17-03-2004 voor de betalingen die plaatsvinden vanaf 17-03-2004>
[1 In afwijking van het tweede en van het derde lid, gebeurt, bij gebreke aan een correct uniek zichtrekeningsidentificatienummer, de betaling door postassignatie waarvan het bedrag ten huize betaalbaar is in handen van de gerechtigde.]1
Het toezenden van stukken aan de betrokkene en het uitvoeren van betalingen aan de gerechtigde op een gewaarborgd inkomen gebeuren op hun hoofdverblijfplaats.
Van deze verplichting kan evenwel afgeweken worden op schriftelijk verzoek van de betrokkene, gericht aan de Rijksdienst voor Pensioenen.
[1 Het gewaarborgd inkomen wordt door de Rijksdienst betaald door middel van overschrijvingen op een persoonlijke zichtrekening overeenkomstig de bepalingen van het koninklijk besluit van 13 augustus 2011 betreffende de betaling van de door de Rijksdienst betaalde uitkeringen.]1
[In afwijking van het eerste lid, en op aanvraag door de gerechtigde ingediend met een gewone brief, kan de betaling ook gebeuren door postassignaties waarvan het bedrag ten huize betaalbaar is in handen van de gerechtigde.] <KB 2004-03-09/30, art. 5, 020 ; En vigueur : 17-03-2004 voor de betalingen die plaatsvinden vanaf 17-03-2004>
[1 In afwijking van het tweede en van het derde lid, gebeurt, bij gebreke aan een correct uniek zichtrekeningsidentificatienummer, de betaling door postassignatie waarvan het bedrag ten huize betaalbaar is in handen van de gerechtigde.]1
Het toezenden van stukken aan de betrokkene en het uitvoeren van betalingen aan de gerechtigde op een gewaarborgd inkomen gebeuren op hun hoofdverblijfplaats.
Van deze verplichting kan evenwel afgeweken worden op schriftelijk verzoek van de betrokkene, gericht aan de Rijksdienst voor Pensioenen.
Modifications
Art.57. <AR 2000-09-17/38, art. 1, 017; En vigueur : 01-03-2000> Le revenu garanti est acquis par douzièmes et payable par mois.
[1 Le revenu garanti est payé par l'Office par virement sur un compte à vue personnel conformément aux dispositions de l'arrêté royal du 13 août 2011 relatif au paiement des prestations liquidées par l'Office.]1
[Par dérogation à l'alinéa 1er, et sur demande du bénéficiaire introduite par simple courrier, le paiement peut aussi s'effectuer au moyen d'assignations postales dont le montant est payable à domicile, en mains propres du bénéficiaire.] <AR 2004-03-09/30, art. 5, 020 ; En vigueur : 17-03-2004 pour les payements effectués à partir du 17-03-2004>
[1 Par dérogation aux alinéas 2 et 3 et à défaut d'un numéro d'identifiant unique correct de compte à vue, le paiement s'effectue au moyen d'assignations postales dont le montant est payable à domicile, en mains propres du bénéficiaire.]1
L'envoi de pièces a l'intéressé et l'exécution de paiements au bénéficiaire d'un revenu garanti se font à la résidence principale de ceux-ci.
Il peut toutefois être dérogé à cette obligation sur demande écrite de l'intéressé, adressée à l'Office national des Pensions.
[1 Le revenu garanti est payé par l'Office par virement sur un compte à vue personnel conformément aux dispositions de l'arrêté royal du 13 août 2011 relatif au paiement des prestations liquidées par l'Office.]1
[Par dérogation à l'alinéa 1er, et sur demande du bénéficiaire introduite par simple courrier, le paiement peut aussi s'effectuer au moyen d'assignations postales dont le montant est payable à domicile, en mains propres du bénéficiaire.] <AR 2004-03-09/30, art. 5, 020 ; En vigueur : 17-03-2004 pour les payements effectués à partir du 17-03-2004>
[1 Par dérogation aux alinéas 2 et 3 et à défaut d'un numéro d'identifiant unique correct de compte à vue, le paiement s'effectue au moyen d'assignations postales dont le montant est payable à domicile, en mains propres du bénéficiaire.]1
L'envoi de pièces a l'intéressé et l'exécution de paiements au bénéficiaire d'un revenu garanti se font à la résidence principale de ceux-ci.
Il peut toutefois être dérogé à cette obligation sur demande écrite de l'intéressé, adressée à l'Office national des Pensions.
Modifications
Art.58. <KB 1992-12-31/35, art. 11, 012; Inwerkingtreding : 01-07-1993> Wanneer de betaling de termijnen omvat van een gewaarborgd inkomen ten voordele van een gerechtigde die dezelfde hoofdverblijfplaats heeft als zijn echtgenoot en ermee samenwoont, wordt de postassignatie opgesteld op naam van beide echtgenoten.
Art.58. <AR 1992-12-31/35, art. 11, 012; En vigueur : 01-07-1993> Lorsque le paiement comporte les arrérages d'un revenu garanti au profit d'un bénéficiaire qui a la même résidence principale que son conjoint et habite avec celui-ci, l'assignation postale est établie au nom des deux conjoints.
Art.59. <KB 2000-09-17/38, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-03-2000> In geval van overlijden van de gerechtigde op het gewaarborgd inkomen, worden de vervallen en niet uitbetaalde termijnen van ambtswege uitbetaald aan de echtgenoot met wie de gerechtigde samenleefde op het ogenblik van zijn overlijden.
Bij ontstentenis van de in het eerste lid bedoelde echtgenoot worden de niet uitbetaalde termijnen, met inbegrip van de uitkering voor de maand van overlijden voor zover de gerechtigde nog niet overleden was op de uitgiftedatum van de postassignatie of bij betaling op een (persoonlijke zichrekening) op de in het nationaal compensatiesysteem geldende uitvoeringsdatum, uitbetaald in volgende orde : <KB 2004-03-09/30, art. 6, 020 ; Inwerkingtreding : 17-03-2004>
1° aan de kinderen met wie de gerechtigde samenleefde op het ogenblik van zijn overlijden;
2° aan ieder persoon met wie de gerechtigde samenleefde op het ogenblik van zijn overlijden;
3° aan de persoon die in de verpleegkosten is tussengekomen;
4° aan de persoon die de begrafeniskosten heeft betaald.
De in het tweede lid bedoelde termijnen worden van ambtswege aan de in dat lid, 1°, beoogde rechthebbenden uitbetaald. De andere rechthebbenden die de vereffening van de vervallen en aan een overleden gerechtigde niet uitbetaalde termijnen ten hunnen voordele wensen te bekomen, moeten een aanvraag rechtstreeks tot de Rijksdienst voor Pensioenen richten. De aanvraag, gedateerd en ondertekend, moet opgemaakt worden op een formulier conform het door de Minister goedgekeurd model. De Burgemeester van de gemeente waar de overledene zijn hoofdverblijfplaats had of de Burgemeester van de gemeente waar de overledene samenleefde met een der in het tweede lid, 2°, bedoelde personen, bevestigt de juistheid van de op dit formulier vermelde gegevens en ondertekent dit mede. De personen bedoeld in het tweede lid; 3° en 4°, kunnen de aanvraag laten ondertekenen door de Burgemeester van hun hoofdverblijfplaats.
Op straffe van verval moeten de aanvragen tot uitbetaling van de termijnen ingediend worden binnen een termijn van zes maanden. Die termijn gaat in op de dag van het overlijden van de gerechtigde of op de dag van de verzending van de kennisgeving van de beslissing indien deze na het overlijden werd verzonden. De in het vorig lid bedoelde aanvraag geldt als aanvraag om toepassing van het artikel 58 van het koninklijk besluit van 17 november 1969 houdende algemeen reglement betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen, wanneer door deze laatste bepaling tegemoetkomingen worden beoogd.
Wanneer de kennisgeving aan de afzender teruggezonden wordt wegens het overlijden van de gerechtigde, wordt bij ontstentenis van de in het eerste lid bedoelde echtgenoot, een nieuwe kennisgeving gezonden aan de Burgemeester van de gemeente waar de overledene zijn hoofdverblijfplaats had. De Burgemeester bezorgt die kennisgeving aan de persoon, die krachtens het tweede lid, voor de uitbetaling van de termijnen in aanmerking komt.
Bij ontstentenis van de in het eerste lid bedoelde echtgenoot worden de niet uitbetaalde termijnen, met inbegrip van de uitkering voor de maand van overlijden voor zover de gerechtigde nog niet overleden was op de uitgiftedatum van de postassignatie of bij betaling op een (persoonlijke zichrekening) op de in het nationaal compensatiesysteem geldende uitvoeringsdatum, uitbetaald in volgende orde : <KB 2004-03-09/30, art. 6, 020 ; Inwerkingtreding : 17-03-2004>
1° aan de kinderen met wie de gerechtigde samenleefde op het ogenblik van zijn overlijden;
2° aan ieder persoon met wie de gerechtigde samenleefde op het ogenblik van zijn overlijden;
3° aan de persoon die in de verpleegkosten is tussengekomen;
4° aan de persoon die de begrafeniskosten heeft betaald.
De in het tweede lid bedoelde termijnen worden van ambtswege aan de in dat lid, 1°, beoogde rechthebbenden uitbetaald. De andere rechthebbenden die de vereffening van de vervallen en aan een overleden gerechtigde niet uitbetaalde termijnen ten hunnen voordele wensen te bekomen, moeten een aanvraag rechtstreeks tot de Rijksdienst voor Pensioenen richten. De aanvraag, gedateerd en ondertekend, moet opgemaakt worden op een formulier conform het door de Minister goedgekeurd model. De Burgemeester van de gemeente waar de overledene zijn hoofdverblijfplaats had of de Burgemeester van de gemeente waar de overledene samenleefde met een der in het tweede lid, 2°, bedoelde personen, bevestigt de juistheid van de op dit formulier vermelde gegevens en ondertekent dit mede. De personen bedoeld in het tweede lid; 3° en 4°, kunnen de aanvraag laten ondertekenen door de Burgemeester van hun hoofdverblijfplaats.
Op straffe van verval moeten de aanvragen tot uitbetaling van de termijnen ingediend worden binnen een termijn van zes maanden. Die termijn gaat in op de dag van het overlijden van de gerechtigde of op de dag van de verzending van de kennisgeving van de beslissing indien deze na het overlijden werd verzonden. De in het vorig lid bedoelde aanvraag geldt als aanvraag om toepassing van het artikel 58 van het koninklijk besluit van 17 november 1969 houdende algemeen reglement betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen, wanneer door deze laatste bepaling tegemoetkomingen worden beoogd.
Wanneer de kennisgeving aan de afzender teruggezonden wordt wegens het overlijden van de gerechtigde, wordt bij ontstentenis van de in het eerste lid bedoelde echtgenoot, een nieuwe kennisgeving gezonden aan de Burgemeester van de gemeente waar de overledene zijn hoofdverblijfplaats had. De Burgemeester bezorgt die kennisgeving aan de persoon, die krachtens het tweede lid, voor de uitbetaling van de termijnen in aanmerking komt.
Art.59. <AR 2000-09-17/38, art. 2, 017; En vigueur : 01-03-2000> En cas de décès du bénéficiaire du revenu garanti, les arrérages échus et non payes sont versés d'office au conjoint avec lequel le bénéficiaire vivait au moment de son décès.
A défaut du conjoint visé à l'alinéa 1er, les arrérages échus et non payés, y compris la prestation du mois de décès pour autant que le bénéficiaire n'était pas décédé à la date d'émission de l'assignation postale ou, en cas de paiement sur un (compte à vue personnel), à la date de l'exécution du paiement auprès du système national de compensation, sont versés dans l'ordre ci-après : <AR 2004-03-09/30, art. 6, 020 ; En vigueur : 17-03-2004>
1° aux enfants avec lesquels le bénéficiaire vivait au moment de son décès;
2° à toute personne avec qui le bénéficiaire vivait au moment de son décès;
3° à la personne qui est intervenue dans les frais d'hospitalisation;
4° à la personne qui a acquitté les frais de funérailles.
Les arrérages, visés à l'alinéa 2, sont versés d'office aux ayants-droit visés à cet alinéa, 1°. Les autres ayants-droit qui désirent obtenir la liquidation, à leur profit, des arrérages échus et non payés à un bénéficiaire décédé, doivent adresser une demande directement à l'Office national des Pensions. La demande, datée et signée, doit être établie sur un formulaire conforme au modèle approuvé par le Ministre. Le Bourgmestre de la commune où le défunt avait sa résidence principale ou le Bourgmestre de la commune où le défunt vivait avec une des personnes visées à l'alinéa 2, 2° certifie l'exactitude des renseignements qui sont mentionnés sur ce formulaire et le contresigne. Les personnes, visées à l'alinéa 2, 3° et 4°, peuvent faire signer la demande par le Bourgmestre de leur résidence principale.
Sous peine de forclusion, les demandes de paiement d'arrérages doivent être introduites dans un délai de six mois. Ce délai prend cours le jour du décès du benéficiaire ou le jour de l'envoi de la notification de la décision, si celle-ci a été envoyée après le décès. La demande, visée à l'alinéa précédent, vaut demande d'application de l'article 58 de l'arrêté royal du 17 novembre 1969 portant règlement général relatif à l'octroi d'allocations aux handicapés, lorsque des allocations sont concernées par cette dernière disposition.
Lorsque la notification est renvoyée à l'expéditeur en raison du décès du bénéficiaire et en l'absence du conjoint visé à l'alinéa 1er, une nouvelle notification est envoyée au Bourgmestre de la commune où le défunt avait sa résidence principale. Le Bourgmestre fait parvenir cette notification à la personne qui, en vertu de l'alinéa 2, entre en ligne de compte pour le paiement des arrérages.
A défaut du conjoint visé à l'alinéa 1er, les arrérages échus et non payés, y compris la prestation du mois de décès pour autant que le bénéficiaire n'était pas décédé à la date d'émission de l'assignation postale ou, en cas de paiement sur un (compte à vue personnel), à la date de l'exécution du paiement auprès du système national de compensation, sont versés dans l'ordre ci-après : <AR 2004-03-09/30, art. 6, 020 ; En vigueur : 17-03-2004>
1° aux enfants avec lesquels le bénéficiaire vivait au moment de son décès;
2° à toute personne avec qui le bénéficiaire vivait au moment de son décès;
3° à la personne qui est intervenue dans les frais d'hospitalisation;
4° à la personne qui a acquitté les frais de funérailles.
Les arrérages, visés à l'alinéa 2, sont versés d'office aux ayants-droit visés à cet alinéa, 1°. Les autres ayants-droit qui désirent obtenir la liquidation, à leur profit, des arrérages échus et non payés à un bénéficiaire décédé, doivent adresser une demande directement à l'Office national des Pensions. La demande, datée et signée, doit être établie sur un formulaire conforme au modèle approuvé par le Ministre. Le Bourgmestre de la commune où le défunt avait sa résidence principale ou le Bourgmestre de la commune où le défunt vivait avec une des personnes visées à l'alinéa 2, 2° certifie l'exactitude des renseignements qui sont mentionnés sur ce formulaire et le contresigne. Les personnes, visées à l'alinéa 2, 3° et 4°, peuvent faire signer la demande par le Bourgmestre de leur résidence principale.
Sous peine de forclusion, les demandes de paiement d'arrérages doivent être introduites dans un délai de six mois. Ce délai prend cours le jour du décès du benéficiaire ou le jour de l'envoi de la notification de la décision, si celle-ci a été envoyée après le décès. La demande, visée à l'alinéa précédent, vaut demande d'application de l'article 58 de l'arrêté royal du 17 novembre 1969 portant règlement général relatif à l'octroi d'allocations aux handicapés, lorsque des allocations sont concernées par cette dernière disposition.
Lorsque la notification est renvoyée à l'expéditeur en raison du décès du bénéficiaire et en l'absence du conjoint visé à l'alinéa 1er, une nouvelle notification est envoyée au Bourgmestre de la commune où le défunt avait sa résidence principale. Le Bourgmestre fait parvenir cette notification à la personne qui, en vertu de l'alinéa 2, entre en ligne de compte pour le paiement des arrérages.
Afdeling 2. _ (Opdrachten van de gemeentebesturen.) (opgeheven)
Section 2. _ (Des missions des administrations communales.) (abrogée)
Art.60. (opgeheven) <KB 1992-12-31/35, art. 13, 012; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
Art.60. (abrogé) <AR 1992-12-31/35, art. 13, 012; En vigueur : 01-07-1993>
Art.61. (opgeheven) <KB 1992-12-31/35, art. 13, 012; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
Art.61. (abrogé) <AR 1992-12-31/35, art. 13, 012; En vigueur : 01-07-1993>
Art.62. (opgeheven) <KB 1992-12-31/35, art. 13, 012; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
Art.62. (abrogé) <AR 1992-12-31/35, art. 13, 012; En vigueur : 01-07-1993>
Afdeling 3. _ De betalingsvoorwaarden.
Section 3. _ Des conditions de paiement.
Art.63. <KB 2002-01-22/41, art. 1, 018; Inwerkingtreding : 01-06-2001> Wordt geacht zijn werkelijke verblijfplaats, bedoeld in artikel 1, § 2, van de wet van 1 april 1969 tot instelling van een gewaarborgd inkomen voor bejaarden, in België te hebben, de gerechtigde die er zijn hoofdverblijfplaats heeft en er bestendig en daadwerkelijk verblijft.
Met het oog op de betaling van het gewaarborgd inkomen wordt met bestendig en daadwerkelijk verblijf in België gelijkgesteld :
1° het verblijf in het buitenland gedurende minder dan dertig al dan niet opeenvolgende dagen per kalenderjaar;
2° het verblijf in het buitenland gedurende dertig al dan niet opeenvolgende dagen per kalenderjaar of langer, ten gevolge van een toevallige en tijdelijke opname in een ziekenhuis of een andere instelling voor zorgenverstrekking;
3° het verblijf in het buitenland gedurende dertig al dan niet opeenvolgende dagen per kalenderjaar of langer, voor zover uitzonderlijke omstandigheden dit verblijf wettigen en op voorwaarde dat het beheerscomité van de Rijksdienst voor pensioenen hiertoe de toelating heeft verleend.
Wanneer de in het tweede lid, 1°, bedoelde periode wordt overschreden en onverminderd de bepalingen van hetzelfde tweede lid, 2°, wordt de uitbetaling van het gewaarborgd inkomen geschorst voor elke kalendermaand tijdens welke de gerechtigde niet ononderbroken in België verblijft.
De gerechtigde op het gewaarborgd inkomen die het Koninkrijk verlaat is verplicht de Rijksdienst voor pensioenen voorafgaandelijk daarvan in te lichten met vermelding van de duur van zijn verblijf in het buitenland.
De controle op de bepalingen van de vorige leden gebeurt door elke maand steekproefsgewijze verblijfsbewijzen op te vragen voor vijf percent van de gerechtigden voor wie het gewaarborgd inkomen wordt betaald op een persoonlijke rekening, geopend bij een financiële instelling, met uitsluiting evenwel van de gerechtigden die opgenomen zijn in een rusthuis, in een rust- en verzorgingstehuis of in een psychiatrische verzorgingsinstelling.
Met het oog op de betaling van het gewaarborgd inkomen wordt met bestendig en daadwerkelijk verblijf in België gelijkgesteld :
1° het verblijf in het buitenland gedurende minder dan dertig al dan niet opeenvolgende dagen per kalenderjaar;
2° het verblijf in het buitenland gedurende dertig al dan niet opeenvolgende dagen per kalenderjaar of langer, ten gevolge van een toevallige en tijdelijke opname in een ziekenhuis of een andere instelling voor zorgenverstrekking;
3° het verblijf in het buitenland gedurende dertig al dan niet opeenvolgende dagen per kalenderjaar of langer, voor zover uitzonderlijke omstandigheden dit verblijf wettigen en op voorwaarde dat het beheerscomité van de Rijksdienst voor pensioenen hiertoe de toelating heeft verleend.
Wanneer de in het tweede lid, 1°, bedoelde periode wordt overschreden en onverminderd de bepalingen van hetzelfde tweede lid, 2°, wordt de uitbetaling van het gewaarborgd inkomen geschorst voor elke kalendermaand tijdens welke de gerechtigde niet ononderbroken in België verblijft.
De gerechtigde op het gewaarborgd inkomen die het Koninkrijk verlaat is verplicht de Rijksdienst voor pensioenen voorafgaandelijk daarvan in te lichten met vermelding van de duur van zijn verblijf in het buitenland.
De controle op de bepalingen van de vorige leden gebeurt door elke maand steekproefsgewijze verblijfsbewijzen op te vragen voor vijf percent van de gerechtigden voor wie het gewaarborgd inkomen wordt betaald op een persoonlijke rekening, geopend bij een financiële instelling, met uitsluiting evenwel van de gerechtigden die opgenomen zijn in een rusthuis, in een rust- en verzorgingstehuis of in een psychiatrische verzorgingsinstelling.
Art.63. <AR 2002-01-22/41, art. 1, 018; En vigueur : 01-06-2001> Est considéré comme ayant en Belgique sa résidence réelle visée à l'article 1er, § 2, de la loi du 1er avril 1969 instituant un revenu garanti aux personnes âgées, le bénéficiaire qui y a sa résidence principale et qui y séjourne en permanence et effectivement.
En vue du paiement du revenu garanti est assimilé à un séjour permanent et effectif en Belgique :
1° le séjour à l'étranger pendant moins de trente jours, consécutifs ou non, par année civile;
2° le séjour à l'étranger pendant trente jours ou davantage, consécutifs ou non par année civile, suite à l'admission occasionnelle et temporaire dans un hôpital ou dans un autre établissement de soins;
3° le séjour à l'étranger pendant trente jours ou davantage, consécutifs ou non par année civile, pour autant que des circonstances exceptionnelles justifient ce séjour et à condition que le Comité de gestion de l'Office national des pensions ait donné l'autorisation pour celui-ci.
Lorsque la période visée à l'alinéa 2, 1°, est dépassée et sans préjudice des dispositions du même alinéa 2, 2°, le paiement du revenu garanti est suspendu pour chaque mois calendrier au cours duquel le bénéficiaire ne séjourne pas de façon ininterrompue en Belgique.
Le bénéficiaire du revenu garanti qui quitte le Royaume est obligé d'en aviser au préalable l'Office national des pensions en indiquant la durée de son séjour à l'étranger.
Le contrôle des dispositions prévues aux alinéas précédents est effectué par la demande de renvoi de certificats de résidence adresses tous les mois de façon aléatoire à cinq pour cent des bénéficiaires pour lesquels le revenu garanti est payé sur un compte personnel ouvert auprès d'un organisme financier, à l'exclusion toutefois des ayants droit qui sont accueillis dans une maison de repos, une maison de repos et de soin ou une institution de soins psychiatriques.
En vue du paiement du revenu garanti est assimilé à un séjour permanent et effectif en Belgique :
1° le séjour à l'étranger pendant moins de trente jours, consécutifs ou non, par année civile;
2° le séjour à l'étranger pendant trente jours ou davantage, consécutifs ou non par année civile, suite à l'admission occasionnelle et temporaire dans un hôpital ou dans un autre établissement de soins;
3° le séjour à l'étranger pendant trente jours ou davantage, consécutifs ou non par année civile, pour autant que des circonstances exceptionnelles justifient ce séjour et à condition que le Comité de gestion de l'Office national des pensions ait donné l'autorisation pour celui-ci.
Lorsque la période visée à l'alinéa 2, 1°, est dépassée et sans préjudice des dispositions du même alinéa 2, 2°, le paiement du revenu garanti est suspendu pour chaque mois calendrier au cours duquel le bénéficiaire ne séjourne pas de façon ininterrompue en Belgique.
Le bénéficiaire du revenu garanti qui quitte le Royaume est obligé d'en aviser au préalable l'Office national des pensions en indiquant la durée de son séjour à l'étranger.
Le contrôle des dispositions prévues aux alinéas précédents est effectué par la demande de renvoi de certificats de résidence adresses tous les mois de façon aléatoire à cinq pour cent des bénéficiaires pour lesquels le revenu garanti est payé sur un compte personnel ouvert auprès d'un organisme financier, à l'exclusion toutefois des ayants droit qui sont accueillis dans une maison de repos, une maison de repos et de soin ou une institution de soins psychiatriques.
Art.64. Het gewaarborgd inkomen wordt niet uitbetaald voor de duur van hun gevangenschap of van hun opsluiting aan de gerechtigden die in gevangenissen zijn opgesloten of die in een gesticht tot bescherming van de maatschappij of in een bedelaarskolonie zijn opgenomen.
De gerechtigden mogen evenwel aanspraak maken op het gewaarborgd inkomen dat betrekking heeft op de periode van hun voorlopige hechtenis, op voorwaarde dat zij van het misdrijf dat tot die hechtenis aanleiding heeft gegeven, bij een in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing werden vrijgesproken. Hetzelfde geldt voor de gevallen van buitenvervolgingstelling of van buitenzaakstelling.
De gerechtigden mogen evenwel aanspraak maken op het gewaarborgd inkomen dat betrekking heeft op de periode van hun voorlopige hechtenis, op voorwaarde dat zij van het misdrijf dat tot die hechtenis aanleiding heeft gegeven, bij een in kracht van gewijsde getreden gerechtelijke beslissing werden vrijgesproken. Hetzelfde geldt voor de gevallen van buitenvervolgingstelling of van buitenzaakstelling.
Art.64. Le revenu garanti n'est pas payé pendant la durée de leur détention ou de leur internement à l'égard des bénéficiaires détenus dans les prisons ou internés dans un établissement de défense sociale ou un dépôt de mendicité.
Toutefois, les bénéficiaires peuvent prétendre le revenu garanti afférent à la période de leur détention préventive à condition pour eux d'établir qu'ils ont été acquittés par une décision de justice coulée en force de chose jugée du chef de l'infraction qui a donné lieu à cette détention. Il en est de même dans les cas de non-lieu ou de mise hors cause.
Toutefois, les bénéficiaires peuvent prétendre le revenu garanti afférent à la période de leur détention préventive à condition pour eux d'établir qu'ils ont été acquittés par une décision de justice coulée en force de chose jugée du chef de l'infraction qui a donné lieu à cette détention. Il en est de même dans les cas de non-lieu ou de mise hors cause.
Art.65. Het gewaarborgd inkomen wordt niet uitbetaald, voor de duur van hun opneming, aan de gerechtigden die, uitsluiten ten laste van de openbare besturen, geplaatst zijn in de afdeling voor krankzinnigen van een openbare of particuliere instelling die bestemd is om krankzinnigen of geestesziekten te ontvangen.
Art.65. Le revenu garanti n'est pas payé, pendant la durée de leur placement, aux bénéficiaires placés aux frais exclusifs des pouvoirs publics en section d'asile d'un établissement public destiné à recevoir des aliénés ou des malades mentaux.
Art.66. Het bedrag, dat een commissie van openbare onderstand of het speciaal Onderstandfonds als aandeel in de verplegingskosten kan opeisen, mag niet hoger zijn dan de drie vierden van het gewaarborgd inkomen.
Art.66. La somme qu'une commission d'assistance publique ou le Fonds spécial d'assistance peut exiger comme part d'intervention dans les frais d'hospitalisation ne peut dépasser les trois quarts du revenu garanti.
HOOFDSTUK VIII. _ VASTSTELLING VAN DE RECHTEN VAN DE FEITELIJK GESCHEIDEN ECHTGENOTEN.
CHAPITRE VIII. _ ATTRIBUTION DES DROITS DES CONJOINTS SEPARES DE FAIT.
Artikel 67. <KB 1991-07-05/31, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-07-1991> Voor de toepassing van (de artikelen 2, § 1, 4, § 1, derde lid en 18 van de wet) wordt verstaan onder " feitelijke scheiding " de toestand die ontstaat : <KB 1991-10-08/32, art. 14, 010; Inwerkingtreding : 01-07-1991>
a) (wanneer de echtgenoten onderscheiden hoofdverblijfplaatsen hebben, deze worden vastgesteld aan de hand van de inschrijvingen in de bevolkingsregisters of van de identificatiefiche bedoeld in artikel 18ter van het koninklijk besluit van 21 december 1967;) <KB 1992-12-31/35, art. 14, 012; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
b) bij ontstentenis van een afzonderlijke inschrijving in het bevolkingsregister, wanneer een van de echtgenoten in de gevangenis is opgesloten, in een gesticht ter bescherming van de maatschappij of een bedelaarskolonie is opgenomen of het voorwerp heeft uitgemaakt van een beschermingsmaatregel, bedoeld in artikel 2 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke.
a) (wanneer de echtgenoten onderscheiden hoofdverblijfplaatsen hebben, deze worden vastgesteld aan de hand van de inschrijvingen in de bevolkingsregisters of van de identificatiefiche bedoeld in artikel 18ter van het koninklijk besluit van 21 december 1967;) <KB 1992-12-31/35, art. 14, 012; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
b) bij ontstentenis van een afzonderlijke inschrijving in het bevolkingsregister, wanneer een van de echtgenoten in de gevangenis is opgesloten, in een gesticht ter bescherming van de maatschappij of een bedelaarskolonie is opgenomen of het voorwerp heeft uitgemaakt van een beschermingsmaatregel, bedoeld in artikel 2 van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke.
Article 67. <AR 1991-07-05/31, art. 6, 008; En vigueur : 01-07-1991> Pour l'application (des articles 2, § 1er, 4, § 1er, alinéa 3 et 18 de la loi), il y a lieu d'entendre par " séparation de fait ", la situation qui naît : <AR 1991-10-08/32, art. 14, 010; En vigueur : 01-07-1991>
a) (lorsque les conjoints ont des résidences principales distinctes; celles-ci sont constatées par les inscriptions aux registres de la population ou au moyen de la fiche d'identification visée à l'article 18ter de l'arrêté royal du 21 décembre 1967;) <AR 1992-12-31/35, art. 14, 012; En vigueur : 01-07-1993>
b) en cas d'absence d'inscription distincte au registre de la population, lorsqu'un des conjoints est détenu en prison, interné dans un établissement de défense sociale ou un dépôt de mendicité ou fait l'objet d'une mesure de protection prévue à l'article 2 de la loi du 26 juin 1990 relative à la protection de la personne des malades mentaux.
a) (lorsque les conjoints ont des résidences principales distinctes; celles-ci sont constatées par les inscriptions aux registres de la population ou au moyen de la fiche d'identification visée à l'article 18ter de l'arrêté royal du 21 décembre 1967;) <AR 1992-12-31/35, art. 14, 012; En vigueur : 01-07-1993>
b) en cas d'absence d'inscription distincte au registre de la population, lorsqu'un des conjoints est détenu en prison, interné dans un établissement de défense sociale ou un dépôt de mendicité ou fait l'objet d'une mesure de protection prévue à l'article 2 de la loi du 26 juin 1990 relative à la protection de la personne des malades mentaux.
Artikel 68. <KB 1991-07-05/31, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-07-1991> De feitelijk gescheiden echtgenoot kan aanspraak maken op een deel van het aan zijn echtgenoot toegekende gewaarborgd inkomen voor zover hij voldoet aan de voorwaarde van verblijf bedoeld in artikel 63.
Article 68. <AR 1991-07-05/31, art. 6, 008; En vigueur : 01-07-1991> Le conjoint séparé de fait peut prétendre à une part du revenu garanti accordé à son conjoint pour autant qu'il remplisse la condition de résidence prévue à l'article 63.
Artikel 69. <KB 1991-07-05/31, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-07-1991> De feitelijk gescheiden echtgenoot bekomt de uitbetaling van de helft van het gewaarborgd inkomen.
Article 69. <AR 1991-07-05/31, art. 6, 008; En vigueur : 01-07-1991> Le conjoint séparé de fait obtient le paiement de la moitié du revenu garanti. (NOTE : Les dispositions de l'article 69, alinéa 2 et 3, telles qu'elles étaient libellées avant leur modification par le présent arrêté, restent d'application si le conjoint separé de fait a obtenu l'application de l'article 2 §3, alinéa 1er, de la loi, tel qu'il était libellé avant son abrogation par la loi du 5 janvier 1976.)
Artikel 70. Wanneer een van de echtgenoten nalaat zijn rechten op het gewaarborgd inkomen te laten gelden mag de andere echtgenoot in zijn plaats een aanvraag om gewaarborgd inkomen indienen om te zijnen gunste de uitbetaling te bekomen van het deel van het gewaarborgd inkomen, dat hem krachtens dit hoofdstuk toekomt. (NOTE : De bepalingen van het artikel 69, tweede lid, zoals ze luidden vòòr hun wijziging door dit besluit, blijven van toepassing indien de feitelijk gescheiden echtgenote de toepassing van het artikel 2, §3, eerste lid van de wet, zoals het luidde vòòr zijn opheffing door de wet van 5 januari 1976, heeft bekomen.)
Article 70. <AR 1991-07-05/31, art. 6, 008; En vigueur : 01-07-1991> Lorsqu'un des conjoints néglige de faire valoir ses droits au revenu garanti, l'autre conjoint, peut en ses lieu et place introduire une demande de revenu garanti afin d'obtenir le paiement à son profit de la part de revenu garanti qui lui revient en vertu du présent chapitre.
Artikel 71. <KB 1991-07-05/31, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-07-1991> Wanneer het gewaarborgd inkomen aan één van de echtgenoten niet meer uitgekeerd wordt bij toepassing van de artikelen 64 of 65 of omdat hij niet meer voldoet aan de voorwaarde van verblijf bedoeld in artikel 63, wordt het krachtens dit hoofdstuk aan de andere gescheiden echtgenoot toekomende deel hem uitgekeerd.
Article 71. <AR 1991-07-05/31, art. 6, 008; En vigueur : 01-07-1991> Lorsque le revenu garanti cesse d'être payé à l'un des conjoints par application des articles 64 ou 65 ou parce que la condition de résidence prévue à l'article 63 n'est plus remplie, la part qui revient a l'autre conjoint en vertu du présent chapitre lui est payée.
Artikel 72. <KB 1991-07-05/31, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-07-1991> De toepassing van de artikelen 67 tot 69 geschiedt van ambtswege :
a) wanneer één van de echtgenoten op het ogenblik van de scheiding het gewaarborgd inkomen geniet;
b) wanneer de scheiding zich voordoet tussen de datum van de kennisgeving van de administratieve of gerechtelijke beslissing en de ingangsdatum van het gewaarborgd inkomen van één van de echtgenoten;
c) wanneer de scheiding zich voordoet op het ogenblik dat de aanvraag om gewaarborgd inkomen van één van de echtgenoten voor een administratieve of gerechtelijke instantie aanhangig is;
d) wanneer, op het ogenblik dat een van de echtgenoten zijn aanvraag om gewaarborgd inkomen indient, de andere echtgenoot reeds een rustpensioen als werknemer of als zelfstandige of het gewaarborgd inkomen geniet, of wanneer een daartoe ingediende aanvraag voor een administratieve of gerechtelijke instantie aanhangig is;
e) wanneer een van de echtgenoten zich in een van de bij artikel 67, b), beoogde toestanden bevindt, zelfs wanneer deze zich situeert vóór de indiening van de aanvraag.
In de bij het vorige lid beoogde gevallen wordt het deel van de gescheiden echtgenoot toegekend vanaf de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan de feitelijke scheiding zich voordoet en, ten vroegste, vanaf de ingangsdatum van het gewaarborgd inkomen van de echtgenoot.
a) wanneer één van de echtgenoten op het ogenblik van de scheiding het gewaarborgd inkomen geniet;
b) wanneer de scheiding zich voordoet tussen de datum van de kennisgeving van de administratieve of gerechtelijke beslissing en de ingangsdatum van het gewaarborgd inkomen van één van de echtgenoten;
c) wanneer de scheiding zich voordoet op het ogenblik dat de aanvraag om gewaarborgd inkomen van één van de echtgenoten voor een administratieve of gerechtelijke instantie aanhangig is;
d) wanneer, op het ogenblik dat een van de echtgenoten zijn aanvraag om gewaarborgd inkomen indient, de andere echtgenoot reeds een rustpensioen als werknemer of als zelfstandige of het gewaarborgd inkomen geniet, of wanneer een daartoe ingediende aanvraag voor een administratieve of gerechtelijke instantie aanhangig is;
e) wanneer een van de echtgenoten zich in een van de bij artikel 67, b), beoogde toestanden bevindt, zelfs wanneer deze zich situeert vóór de indiening van de aanvraag.
In de bij het vorige lid beoogde gevallen wordt het deel van de gescheiden echtgenoot toegekend vanaf de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan de feitelijke scheiding zich voordoet en, ten vroegste, vanaf de ingangsdatum van het gewaarborgd inkomen van de echtgenoot.
Article 72. <AR 1991-07-05/31, art. 6, 008; En vigueur : 01-07-1991> L'application des articles 67 à 69 se fait d'office :
a) lorsque l'un des conjoints bénéficie du revenu garanti au moment de la séparation;
b) lorsque la séparation intervient entre la date de la notification de la décision administrative ou juridictionnelle et la date de prise de cours du revenu garanti de l'un des conjoints;
c) lorsque la séparation intervient au moment où la demande de revenu garanti de l'un des conjoints est pendante devant une instance administrative ou juridictionnelle;
d) lorsque au moment où l'un des conjoints introduit sa demande de revenu garanti, l'autre conjoint bénéficie déjà d'une pension de retraite de travailleur salarié ou de travailleur indépendant ou du revenu garanti, ou qu'une demande introduite à cette fin est pendante devant une instance administrative ou juridictionnelle;
e) lorsqu'un des conjoints se trouve dans une des situations visées à l'article 67, b), même si celle-ci remonte avant l'introduction de la demande.
Dans les cas visés à l'alinéa précédent, la part de conjoint séparé est octroyée à partir du premier jour du mois qui suit celui au cours duquel survient la séparation de fait et, au plus tôt, à la date à laquelle le revenu garanti du conjoint prend cours.
a) lorsque l'un des conjoints bénéficie du revenu garanti au moment de la séparation;
b) lorsque la séparation intervient entre la date de la notification de la décision administrative ou juridictionnelle et la date de prise de cours du revenu garanti de l'un des conjoints;
c) lorsque la séparation intervient au moment où la demande de revenu garanti de l'un des conjoints est pendante devant une instance administrative ou juridictionnelle;
d) lorsque au moment où l'un des conjoints introduit sa demande de revenu garanti, l'autre conjoint bénéficie déjà d'une pension de retraite de travailleur salarié ou de travailleur indépendant ou du revenu garanti, ou qu'une demande introduite à cette fin est pendante devant une instance administrative ou juridictionnelle;
e) lorsqu'un des conjoints se trouve dans une des situations visées à l'article 67, b), même si celle-ci remonte avant l'introduction de la demande.
Dans les cas visés à l'alinéa précédent, la part de conjoint séparé est octroyée à partir du premier jour du mois qui suit celui au cours duquel survient la séparation de fait et, au plus tôt, à la date à laquelle le revenu garanti du conjoint prend cours.
Artikel 73. <KB 1991-07-05/31, art. 6, 008; Inwerkingtreding : 01-07-1991> De toepassing van artikel 70, alsook van de artikelen 67 tot 69, wanneer het geen van de bij artikel 72, beoogde gevallen betreft, is afhankelijk gesteld van het indienen, door de feitelijk gescheiden echtgenoot, van een aanvraag in de vormen waarin bij hoofdstuk II is voorzien.
De aanvraag van de feitelijk gescheiden echtgenoot heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan zij is ingediend.
De geldig ingediende aanvraag door de feitelijk gescheiden echtgenoot in de pensioenregeling voor werknemers of in de pensioenregeling der zelfstandigen of het ambtshalve onderzoek van de rechten van de feitelijk gescheiden echtgenoot in deze regelingen geldt als aanvraag in de zin van het eerste lid, tenzij blijkt dat de voordelen bedoeld in artikel 10 van de wet, de toekenning van het gewaarborgd inkomen verhinderen."
De aanvraag van de feitelijk gescheiden echtgenoot heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan zij is ingediend.
De geldig ingediende aanvraag door de feitelijk gescheiden echtgenoot in de pensioenregeling voor werknemers of in de pensioenregeling der zelfstandigen of het ambtshalve onderzoek van de rechten van de feitelijk gescheiden echtgenoot in deze regelingen geldt als aanvraag in de zin van het eerste lid, tenzij blijkt dat de voordelen bedoeld in artikel 10 van de wet, de toekenning van het gewaarborgd inkomen verhinderen."
Article 73. <AR 1991-07-05/31, art. 6, 008; En vigueur : 01-07-1991> L'application de l'article 70, ainsi que celle des articles 67 à 69, dans les cas qui ne sont pas visés à l'article 72, est subordonnée à l'introduction d'une demande par le conjoint séparé, dans les formes prévues au chapitre II.
La demande du conjoint séparé produit ses effets le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel elle est introduite.
La demande introduite valablement par le conjoint séparé de fait, dans le régime de pension des travailleurs salariés ou dans le régime de pension des travailleurs indépendants ou l'examen d'office des droits du conjoint séparé de fait dans ces régimes vaut demande au sens de l'alinéa 1er, sauf s'il apparaît que les avantages visés à l'article 10 de la loi empêchent l'octroi du revenu garanti.
La demande du conjoint séparé produit ses effets le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel elle est introduite.
La demande introduite valablement par le conjoint séparé de fait, dans le régime de pension des travailleurs salariés ou dans le régime de pension des travailleurs indépendants ou l'examen d'office des droits du conjoint séparé de fait dans ces régimes vaut demande au sens de l'alinéa 1er, sauf s'il apparaît que les avantages visés à l'article 10 de la loi empêchent l'octroi du revenu garanti.
HOOFDSTUK IX. _ OVERGANGSBEPALINGEN.
CHAPITRE IX. _ DISPOSITIONS TRANSITOIRES.
Art.74. De berekening van de bestaansmiddelen van de personen bedoeld bij artikel 21, §1, van de wet gebeurt op grond van de elementen bijeen gebracht bij gelegenheid van het onderzoek naar de bestaansmiddelen, dat werd uitgevoerd met tussenkomst van de controleur van de belastingen, ingevolge een aanvraag van rentetoeslag of rentebijslag ingediend bij de ontvanger van belastingen of de burgemeester.
In de andere gevallen zal een onderzoek naar de bestaansmiddelen gedaan worden volgens de procedure voorgeschreven in hoofdstuk III.
In de andere gevallen zal een onderzoek naar de bestaansmiddelen gedaan worden volgens de procedure voorgeschreven in hoofdstuk III.
Art.74. Le calcul des ressources des personnes visées à l'article 21, §1er, de la loi se fait sur la base des éléments recueillis lors de l'enquête sur les ressources effectuée à l'intervention du contrôleur des contributions suite à une demande de majoration de rente introduite auprès du receveur des contributions ou du bourgmestre.
Dans les autres cas, une enquête sur les ressources sera effectuée selon la procédure prescrite au chapitre III.
Dans les autres cas, une enquête sur les ressources sera effectuée selon la procédure prescrite au chapitre III.
Art.75. Wordt in aanmerking genomen voor de toepassing van artikel 21, §2, van de wet, het bedrag dat zou betaald geweest zij vóór de vermindering of de schorsing van de rentebijslag;
1° die het voorwerp heeft uitgemaakt van een vermindering wegens vervroeging wanneer de aanvraag na 31 oktober 1968 werd ingediend of wanneer de rechten op die uitkering ambtshalve werden onderzocht op grond van een gebeurtenis die zich na 31 oktober 1968 heeft voorgedaan;
2° die het voorwerp uitmaakt van een vermindering om reden van de terugvordering van een onverschuldigd uitbetaald bedrag;
3° waarvan de uitbetaling geschorst is ten titel van sanctie.
1° die het voorwerp heeft uitgemaakt van een vermindering wegens vervroeging wanneer de aanvraag na 31 oktober 1968 werd ingediend of wanneer de rechten op die uitkering ambtshalve werden onderzocht op grond van een gebeurtenis die zich na 31 oktober 1968 heeft voorgedaan;
2° die het voorwerp uitmaakt van een vermindering om reden van de terugvordering van een onverschuldigd uitbetaald bedrag;
3° waarvan de uitbetaling geschorst is ten titel van sanctie.
Art.75. Est pris en considération pour l'application de l'article 21, §2, de la loi, le montant qui aurait été payé avant reduction ou suspension de la majoration de rente:
1° qui a fait l'objet d'une réduction pour anticipation lorsque la demande a été introduite après le 31 octobre 1968 ou lorsque les droits à cette prestation ont été examinés d'office en raison d'un événement survenu après le 31 octobre 1968;
2° qui fait l'objet d'une réduction en raison de la récupération d'un indu ;
3° dont le paiement est suspendu à titre de sanction.
1° qui a fait l'objet d'une réduction pour anticipation lorsque la demande a été introduite après le 31 octobre 1968 ou lorsque les droits à cette prestation ont été examinés d'office en raison d'un événement survenu après le 31 octobre 1968;
2° qui fait l'objet d'une réduction en raison de la récupération d'un indu ;
3° dont le paiement est suspendu à titre de sanction.
HOOFDSTUK X. _ SLOT- EN OPHEFFINGSBEPALINGEN.
CHAPITRE X. _ DISPOSITIONS FINALES ET ABROGATOIRES.
Art.76. De reglementaire bepalingen tot toekenning van toelagen aan de controleurs der belastingen, die in de ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden de bestaansmiddelen vaststellen en deze tot toekenning van toelagen aan de ontvangers der registratie en domeinen wegens de inlichtingen die zij in de ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden aan de controleurs der belastingen moeten verstrekken, zijn toepasselijk op de prestaties die zij verrichten in het kader van de wet.
Art.76. Les dispositions réglementaires attribuant des allocations aux contrôleurs des contributions qui, dans le régime de pension de retraite et de survie au profit des assurés libres, établissent les ressources et celles attribuant des allocations aux receveurs de l'enregistrement et des domaines du chef des renseignements qu'ils doivent fournir aux contrôleurs des contributions dans le régime de pension de retraite et de survie au profit des assurés libres sont applicables aux prestations qu'ils fournissent dans le cadre de la loi.
Art.77. § 1.
§2. Worden opgeheven doch blijven verder de rentebijslagen beheersen, toegekend aan de personen bedoeld bij artikel 21, §§1 en 2. van de wet:
1. onverminderd het bepaalde in §1, 2°, het koninklijk besluit van 10 mei 1963 betreffende de ouderdoms- en weduwenrentebijslagen, bepaald bij de wet van 12 februari 1963 betreffende de inrichting van een ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 januari, 29 mei, 15 juni en 10 augustus 1967 en 18 maart 1968;
2. het koninklijk besluit van 15 februari 1965 tot verhoging van de ouderdoms- en weduwenrentebijslagen, waarin voorzien bij de wet van 12 februari 1963 betreffende de inrichting van een ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden;
3. het koninklijk besluit van 28 februari 1966 tot vaststelling van de modaliteiten inzake de verhoging van het bedrag der bestaansmiddelen dat geen invloed heeft op de toekenning van de ouderdomsrentebijslagen;
4. het koninklijk besluit van 23 juni 1966 tot verhoging van de ouderdoms- en weduwenrentebijslagen, waarin voorzien bij de wet van 12 februari 1963 betreffende de inrichting van een ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden;
5. het koninklijk besluit van 15 juni 1967 tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 mei 1963 betreffende de ouderdoms- en weduwenrentebijslagen, bepaald bij de wet van 12 februari 1963 betreffende de inrichting van een ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden;
6. het koninklijk besluit van 20 oktober 1967 tot vaststelling van de toepassingsmodaliteiten van maatregelen tot vermindering van de weerslag van het onderzoek naar de bestaansmiddelen voor de toekenning van de ouderdomsrentebijslag.
§2. Worden opgeheven doch blijven verder de rentebijslagen beheersen, toegekend aan de personen bedoeld bij artikel 21, §§1 en 2. van de wet:
1. onverminderd het bepaalde in §1, 2°, het koninklijk besluit van 10 mei 1963 betreffende de ouderdoms- en weduwenrentebijslagen, bepaald bij de wet van 12 februari 1963 betreffende de inrichting van een ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 18 januari, 29 mei, 15 juni en 10 augustus 1967 en 18 maart 1968;
2. het koninklijk besluit van 15 februari 1965 tot verhoging van de ouderdoms- en weduwenrentebijslagen, waarin voorzien bij de wet van 12 februari 1963 betreffende de inrichting van een ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden;
3. het koninklijk besluit van 28 februari 1966 tot vaststelling van de modaliteiten inzake de verhoging van het bedrag der bestaansmiddelen dat geen invloed heeft op de toekenning van de ouderdomsrentebijslagen;
4. het koninklijk besluit van 23 juni 1966 tot verhoging van de ouderdoms- en weduwenrentebijslagen, waarin voorzien bij de wet van 12 februari 1963 betreffende de inrichting van een ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden;
5. het koninklijk besluit van 15 juni 1967 tot wijziging van het koninklijk besluit van 10 mei 1963 betreffende de ouderdoms- en weduwenrentebijslagen, bepaald bij de wet van 12 februari 1963 betreffende de inrichting van een ouderdoms- en overlevingspensioenregeling ten behoeve van de vrijwillig verzekerden;
6. het koninklijk besluit van 20 oktober 1967 tot vaststelling van de toepassingsmodaliteiten van maatregelen tot vermindering van de weerslag van het onderzoek naar de bestaansmiddelen voor de toekenning van de ouderdomsrentebijslag.
Art.77. § 1er.
§ 2. Sont abrogés mais continuent de regir les majorations de rente accordées aux personnes visées à l'article 21, §§ 1 et 2, de la loi:
1. sans préjudice des dispositions du § 1er, 2°, l'arrêté royal du 10 mai 1963 relatif aux majorations de rente de vieillesse et de veuve, prévues par la loi du 12 février 1963 relative à l'organisation d'un régime de pension de retraite et de survie au profit des assurés libres, modifié par les arrêtés royaux des 18 janvier , 29 mai, 15 juin et 10 août 1967 et 18 mars 1968;
2. l'arrêté royal du 15 février 1965 portant augmentation des majorations de rente de vieillesse et de veuve prévues par la loi du 12 février 1963 relative à l'organisation d'un régime de pension de retraite et de survie au profit des assurés libres;
3. l'arrêté royal du 28 février 1966 fixant les modalités du relèvement du montant des ressources n'ayant pas d'incidence sur l'octroi des majorations de rente de vieillesse;
4. l'arrêté royal du 23 juin 1966 portant augmentation des majorations de rente de vieillesse et de veuve prévues par la loi du 12 février 1963 relative à l'organisation d'un régime de pension de retraite et de survie au profit des assurés libres;
5. l'arrêté royal du 15 juin 1967 modifiant l'arrêté royal du 10 mai 1963 relatif aux majorations de rente de vieillesse et de veuve, prévues par la loi du 12 fevrier 1963 relative à l'organisation d'un régime de pension de retraite et de survie au profit des assurés libres;
6. l'arrêté royal du 20 octobre 1967 fixant les modalités d'application de mesures en vue d'atténuer l'incidence de l'enquête sur les ressources pour l'attribution de la majoration de rente de vieillesse.
§ 2. Sont abrogés mais continuent de regir les majorations de rente accordées aux personnes visées à l'article 21, §§ 1 et 2, de la loi:
1. sans préjudice des dispositions du § 1er, 2°, l'arrêté royal du 10 mai 1963 relatif aux majorations de rente de vieillesse et de veuve, prévues par la loi du 12 février 1963 relative à l'organisation d'un régime de pension de retraite et de survie au profit des assurés libres, modifié par les arrêtés royaux des 18 janvier , 29 mai, 15 juin et 10 août 1967 et 18 mars 1968;
2. l'arrêté royal du 15 février 1965 portant augmentation des majorations de rente de vieillesse et de veuve prévues par la loi du 12 février 1963 relative à l'organisation d'un régime de pension de retraite et de survie au profit des assurés libres;
3. l'arrêté royal du 28 février 1966 fixant les modalités du relèvement du montant des ressources n'ayant pas d'incidence sur l'octroi des majorations de rente de vieillesse;
4. l'arrêté royal du 23 juin 1966 portant augmentation des majorations de rente de vieillesse et de veuve prévues par la loi du 12 février 1963 relative à l'organisation d'un régime de pension de retraite et de survie au profit des assurés libres;
5. l'arrêté royal du 15 juin 1967 modifiant l'arrêté royal du 10 mai 1963 relatif aux majorations de rente de vieillesse et de veuve, prévues par la loi du 12 fevrier 1963 relative à l'organisation d'un régime de pension de retraite et de survie au profit des assurés libres;
6. l'arrêté royal du 20 octobre 1967 fixant les modalités d'application de mesures en vue d'atténuer l'incidence de l'enquête sur les ressources pour l'attribution de la majoration de rente de vieillesse.
Art.78. Dit besluit treedt in werking op 1 mei 1969.
Art.78. Le présent arrêté entre en vigueur le 1er mai 1969.
Art. 79. Onze Minister van Sociale Voorzorg, Onze Minister van Financiën en Onze Minister van Binnenlandse Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 79. Notre Ministre de la Prévoyance sociale, Notre Ministre des Finances et Notre Ministre de l'Intérieur sont chargés, chacun en ce qui le concerne, de l'exécution du présent arrêté.