Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
2 APRIL 1965. - [Wet betreffende het ten laste nemen van de steun verleend door de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.] <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 25-01-1984 en tekstbijwerking tot 09-09-2024)
Titre
2 AVRIL 1965. - [Loi relative à la prise en charge des secours accordés par les [centres publics d'aide sociale].] <L 9-7-1971, art. 1> <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 25-01-1984 et mise à jour au 09-09-2024)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (38)
Texte (38)
EERSTE HOOFDSTUK. _ Algemene bepalingen.
CHAPITRE PREMIER. _ Dispositions générales.
Artikel 1. <W 9-7-1971, art. 2> Voor de toepassing van deze wet wordt verstaan onder:
  1° "(steunverlenend openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn)": (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van de gemeente op wier grondgebied zich een persoon bevindt die bijstand behoeft, wiens staat van behoeftigheid door (dit openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) erkend werd en aan wie (hetcentrum) steun verleent waarvan de aard en, zo nodig, het bedrag door (het centrum) beoordeeld en bepaald worden; <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  2° "(openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van het onderstandsdomicilie": (openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van de gemeente waar de betrokkene voor zijn hoofdverblijf ingeschreven is in het bevolkingsregister op het ogenblik waarop hij, al dan niet als behoeftige, behandeld wordt, met of zonder hospitalisatie, in een verplegingsinstelling. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  (Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van het onderstandsdomicilie van een wettig, gewettigd of erkend natuurlijk kind is die van zijn moeder, zelfs na haar overlijden, tot wanneer het een ander onderstandsdomicilie verworven heeft; <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  3° "verplegingsinstelling": elke instelling of afdeling van een instelling waarin, met of zonder hospitalisatie, een diagnose wordt gesteld of een pathologische toestand wordt behandeld.
  Voor de toepassing van deze wet worden niet als verplegingsinstellingen beschouwd ((...) de initiatieven van beschut wonen ten behoeve van psychiatrische patiënten), de medisch-pedagogische instellingen, de instellingen voor doofstommen, blinden of gebrekkigen die lijden aan een zware ongeneeslijke aandoening, de kinderverblijven en de rustoorden voor bejaarden (evenals de serviceflatgebouwen en de woningcomplexen met dienstverlening, voor zover deze voorzieningen als dusdanig door de bevoegde overheid erkend zijn). <W 1997-05-20/45, art. 2, 011; Inwerkingtreding : 01-01-1997> <W 2006-06-02/45, art. 2, 024; Inwerkingtreding : 01-07-2006>
Article 1. <L 9-7-1971, art. 2> Pour l'application de la présente loi, il faut entendre par:
  1° "(centre public d'aide sociale secourant)": (le centre public d'aide sociale) de la commune sur le territoire de laquelle se trouve une personne qui a besoin d'assistance, dont (ce centre public d'aide sociale) a reconnu l'état d'indigence et à qui (il) fournit des secours dont (il) apprécie la nature et, s'il y a lieu, le montant;
  2° "(centre public d'aide sociale) du domicile de secours": (le centre public d'aide sociale) de la commune dans le registre de population de laquelle l'intéressé est inscrit, à titre de résidence principale, au moment ou, en qualité d'indigent ou non, il est traité, avec ou sans hospitalisation, dans un établissement de soins; <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
  (Le centre public d'aide sociale) du domicile de secours d'un enfant légitime, légitimé ou naturel reconnu est celle de sa mère, même après le décès de celle-ci, jusqu'à ce qu'il ait acquis un autre domicile de secours; <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
  3° "établissement de soins": tout établissement ou section d'établissement dans lequel se font, avec ou sans hospitalisation, le diagnostic ou le traitement d'un état pathologique.
  Ne sont pas considérés comme des établissements de soins pour l'application de la présente loi, ((...) les initiatives d'habitation protégée pour patients psychiatriques), les établissements médico-pédagogiques, les établissements pour sourds-muets, aveugles ou estropiés atteints d'une infirmité grave ou incurable, les homes pour enfants et les maisons de repos pour personnes âgées, (tout comme les résidences-services et les complexes résidentiels proposant des services, pour autant que ces établissements aient été agréés en tant que tels par l'autorité compétente). <L 1997-05-20/45, art. 2, 011; En vigueur : 01-01-1997> <L 2006-06-02/45, art. 2, 024; En vigueur : 01-07-2006>
Art.2. <W 9-7-1971, art. 3> § 1. In afwijking van artikel 1, 1°, is (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van de gemeente waar de betrokkene op het ogenblik van zijn opneming in een nagenoemde instelling of bij een nagenoemd privaat persoon voor zijn hoofdverblijf in het bevolkings- of het vreemdelingenregister (of in het wachtregister) was ingeschreven, bevoegd om de noodzakelijke steun te verlenen, indien de bijstand vereist is: <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993> <W 1994-05-24/39, art. 12, 1°, 010; Inwerkingtreding : 01-02-1995>
  1° bij de opneming of gedurende het verblijf van een persoon:
  hetzij in een (psychiatrisch ziekenhuis); <W 1997-05-20/45, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  hetzij in een erkende instelling voor gehandicapten;
  hetzij, zo het gaat om een minderjarige, in een instelling voor kinderen of bij een privaat persoon die hem onder bezwarende titel huisvest;
  hetzij in een erkend rustoord voor bejaarden (hetzij in een serviceflatgebouw of woningcomplex met dienstverlening, voor zover deze voorzieningen als dusdanig door de bevoegde overheid erkend zijn); <W 1997-05-20/45, art. 3, 011; Inwerkingtreding : 01-01-1997>
  hetzij in een instelling van gelijk welke aard, waar die persoon verplicht verblijft in uitvoering van een rechterlijke of administratieve beslissing;
  (hetzij in andere instellingen die de Koning bepaalt;)
  (hetzij in een instelling of een inrichting die door de bevoegde overheid erkend is om personen in noodsituaties op te vangen en hen tijdelijk te huisvesten en te begeleiden;
  hetzij in een erkend rust- en verzorgingstehuis.) <KB 1984-08-10/30, art. 1, 003>
  (hetzij in een verplegingsinstelling ingevolge een ongeval of een ziekte, die onmiddellijk geneeskundige verzorging heeft gevergd, tenzij het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente op wier grondgebied zich de betrokkene bevond buiten de openbare weg of een openbare plaats op het ogenblik van zijn vervoer naar deze instelling, een overeenkomst voor hospitalisatie met de betrokken instelling heeft gesloten). <KB 1985-06-20, art. 1, 004> (NOTA : Het KB 1985-06-20 wordt vernietigd door het arrest van de Raad van State van 27 mei 1987)
  2° met het oog op de overbrenging van een persoon van een verplegingsinstelling naar een andere instelling of persoon als bedoeld onder 1° hierboven.
  § 2. In afwijking van hetzelfde artikel 1, 1°, is (het steunverlenend openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van het pasgeboren kind (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van de gemeente waar de moeder, als hoofdverblijfplaats, haar inschrijving heeft in het bevolkings- of vreemdelingenregister (of in het wachtregister) op het ogenblik van de geboorte. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993> <W 1994-05-24/39, art. 12, 1°, 010; Inwerkingtreding : 01-02-1995>
  Bij ontstentenis van zodanige inschrijving wordt de steun verleend door (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van de plaats van geboorte. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  De bij deze paragraaf bedoelde steun is die welke noodzakelijk is tijdens de zich zonder onderbreking opvolgende verblijven van het kind in de kraaminrichting, in de verplegingsinstellingen en in de instellingen of bij de personen als bedoeld in § 1.
  § 3. (Eén zelfde openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) blijft bevoegd om steun te verlenen, wanneer een persoon achtereenvolgens en zonder onderbreking wordt opgenomen door verscheidene instellingen of personen als bedoeld in § 1 van dit artikel, of wanneer hij, tijdens zijn verblijf in die instellingen of bij die personen, een behandeling in een verplegingsinstelling moet ondergaan. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  (§ 4. Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar de betrokkene voor zijn hoofdverblijf in het bevolkings- of vreemdelingenregister (of in het wachtregister) was ingeschreven op het ogenblik van zijn opname in een instelling, van welke aard ook, waar deze persoon verplicht verblijf in uitvoering van een gerechtelijke of administratieve beslissing en, bij gebrek aan een inschrijving als hoofdverblijfplaats, het centrum van de gemeente waar betrokkene zich bevindt, is bevoegd om de noodzakelijke hulp te verlenen, indien maatschappelijke dienstverlening vereist is bij het verlaten van deze instelling.) <W 1993-01-12/34, art. 16, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993> <W 1994-05-24/39, art. 12, 1°, 010; Inwerkingtreding : 01-02-1995>
  (§ 5. [In afwijking van artikel 1, 1°, is bevoegd om maatschappelijke dienstverlening aan een kandidaat-vluchteling of aan een persoon die van de tijdelijke bescherming geniet in het kader van de massale toestroom van ontheemden toe te kennen, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn :
  a) van de gemeente waar hij in het wachtregister is ingeschreven, [1 voor zover deze inschrijving niet het adres van de Dienst Vreemdelingenzaken of het Commissariaat-generaal voor de Vluchtelingen en de Staatlozen betreft]1
  of
  b) van de gemeente waar hij in de bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister is ingeschreven.
  Wanneer verschillende gemeenten vermeld zijn in de inschrijving van een kandidaat-vluchteling of van een persoon die van de tijdelijke bescherming geniet in het kader van de massale toestroom van ontheemden is het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente aangeduid als verplichte plaats van inschrijving, bevoegd om hem maatschappelijke dienstverlening toe te kennen.]) <W 1994-05-24/39, art. 12, 2°, 010; Inwerkingtreding : 01-02-1995> <W 1999-05-07/39, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999> <W 2004-07-09/30, art. 103, Inwerkingtreding : 25-07-2004>
  [Niettegenstaande het behoud van de aanduiding van een verplichte plaats van inschrijving houdt deze territoriale bevoegdheid op wanneer :
  - ofwel de asielprocedure beëindigd is door het verstrijken van de beroepstermijn tegen een beslissing van het Commissariaat-generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen of van de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen of ingevolge het arrest tot verwerping van het beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State tegen een beslissing van het Commissariaat-generaal voor Vluchtelingen en Staatlozen of van de Vaste Beroepscommissie voor Vluchtelingen;
  - ofwel de tijdelijke bescherming van de ontheemden is beëindigd.] <W 2004-07-09/30, art. 103, Inwerkingtreding : 25-07-2004>
  (Indien een medische hulpverlening om dringende redenen nodig is ten aanzien van de in de overige leden bedoelde vreemdeling, kan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente op het grondgebied waarvan de betrokkene zich bevindt, optreden in de plaats en op kosten van het bevoegd centrum. Het moet daarvan binnen de vijf dagen kennis geven aan het centrum in de plaats waarvan het is opgetreden.) <L 2002-08-02/45, art. 188, 020; Inwerkingtreding : 29-08-2002>
  (§ 6. In afwijking van artikel 1, 1°, is het steunverlenend openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de persoon die een studie volgt in de zin van artikel 11, § 2, a, van de wet van 26 mei 2002 tot instelling van het recht op maatschappelijke integratie, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar de student, op het ogenblik van de aanvraag, zijn inschrijving als hoofdverblijfplaats heeft in het bevolkings- of vreemdelingenregister.
  Dit openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn blijft bevoegd voor de hele ononderbroken duur van de studie.) <W 2002-05-26/47, art. 52, 019; Inwerkingtreding : 01-10-2002>
  (§ 7. In afwijking van artikel 1, 1°, is bevoegd om maatschappelijke dienstverlening aan een dakloze persoon die niet verblijft in een instelling als bedoeld in § 1 toe te kennen, het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar de betrokkene zijn feitelijke verblijfplaats heeft.
  Het O.C.M.W. dient iedere toekenning van maatschappelijke dienstverlening aan een dakloze persoon onmiddellijk aan de Bestuursdirectie van het Maatschappelijk Welzijn te melden.) <W 2002-12-24/31, art. 379, 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
  (§ 8. In afwijking van artikel 1, 1°, is het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van de gemeente waar de woonst zich bevindt waarvoor de betrokkene de huurwaarborg vraagt, bevoegd om deze hulp te verlenen bij het verlaten van een opvangstructuur in de zin van artikel 2, 10°, van de wet van 12 januari 2007 betreffende de opvang van asielzoekers en van bepaalde andere categorieën van vreemdelingen.) <W 2008-12-22/33, art. 6, 026; Inwerkingtreding : 08-01-2009>
  [2 § 9. Wanneer een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een beslissing betreffende medische en farmaceutische hulp neemt overeenkomstig artikel 9ter, is het bevoegd om de nodige steun te verlenen tijdens de geldigheidsperiode van deze beslissing.
   Wanneer de hospitalisatie van de betrokkene de geldigheidsperiode van deze beslissing overschrijdt, blijft dit openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn bevoegd voor de gehele ononderbroken duur van zijn hospitalisatie.]2

  
Art.2. <L 9-7-1971, art. 3> § 1er. Par dérogation à l'article 1er, 1°, (le centre public d'aide sociale) de la commune dans le registre de population ou des étrangers (ou le registre d'attente) de laquelle l'intéressé était inscrit à titre de résidence principale au moment de son admission dans un établissement ou chez une personne privée mentionnés ci-après, est compétente pour accorder les secours nécessaires, si l'assistance est requise: <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993> <L 1994-05-24/39, art. 12, 1°, 010; En vigueur : 01-02-1995>
  1° lors de l'admission ou pendant le séjour d'une personne:
  soit dans un (hôpital psychiatrique); <L 1997-05-20/45, art. 3, 011; En vigueur : 01-01-1997>
  soit dans un établissement agréé pour handicapés;
  soit, s'il s'agit d'un mineur d'âge, dans un établissement pour enfants ou chez une personne privée qui l'héberge à titre onéreux;
  soit dans une maison de repos agréée pour personnes âgées (soit dans une résidence-service ou un complexe résidentiel proposant des services, pour autant que ces établissements aient été agréés en tant que tels par l'autorité compétente); <L 1997-05-20/45, art. 3, 011; En vigueur : 01-01-1997>
  soit dans un établissement, de quelque nature que ce soit, ou cette personne réside obligatoirement en exécution d'une décision judiciaire ou administrative;
  (soit dans d'autres établissements déterminés par le Roi;)
  (soit dans un établissement ou une institution agréé par l'autorité compétente, pour accueillir des personnes en détresse et leur assurer temporairement le logement et la guidance;
  soit dans une maison de repos et de soins agréée.) <AR 1984-08-10/30, art. 1er, 003>
  (soit dans un établissement de soins, par suite d'accident ou de maladie ayant nécessité des soins de santé immédiats, à moins que le centre public d'aide sociale de la commune sur le territoire de laquelle se trouvait l'intéressé en dehors de la voie publique ou d'un lieu public au moment de son transport vers cet établissement, ait conclu une convention d'hospitalisation avec lui). <AR 1985-06-20, art. 1, 004> (NOTE : L'AR 1985-06-20 a été annulé par un arrêt du Conseil d'Etat du 27 mai 1987)
  2° en vue du transfert d'une personne d'un établissement de soins vers un autre établissement ou personne visés au 1° ci-dessus.
  § 2. Par dérogation au même article 1er, 1°, (le centre public d'aide sociale secourant) de l'enfant nouveau-né est (le centre public d'aide sociale) de la commune dans le registre de population ou des étrangers (ou le registre d'attente) de laquelle sa mère est inscrite à titre de résidence principale au moment de la naissance. <L 1994-05-24/39, art. 12, 1°, 010; En vigueur : 01-02-1995>
  En l'absence d'une telle inscription, les secours sont accordés par (le centre public d'aide sociale) du lieu de naissance. <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
  Les secours visés par le présent paragraphe sont ceux nécessités pendant les séjours successifs et non interrompus de l'enfant à la maternité, dans des établissements de soins et dans des établissements ou chez des personnes visés au § 1er.
  § 3. (Le même centre public d'aide sociale demeure compétent) pour accorder les secours lorsqu'une personne est admise successivement et sans interruption par plusieurs établissements ou personnes visés au § 1er du présent article, ou lorsque, pendant son séjour dans un de ces établissements ou chez une de ces personnes, elle doit subir un traitement dans un établissement de soins. <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
  (§ 4. Le centre public d'aide sociale de la commune où l'intéressé était inscrit à titre de résidence principale dans le registre de population ou des étrangers (ou le registre d'attente) au moment de son admission dans un établissement de quelque nature que ce soit, où cette personne réside obligatoirement en exécution d'une décision judiciaire ou administrative, et, à défaut d'inscription à titre de résidence principale, le centre de la commune ou se trouve l'intéressé est compétent pour accorder les secours nécessaires si l'aide sociale est requise au moment de la sortie de cet établissement.) <L 1993-01-12/34, art. 16, 009; En vigueur : 01-03-1993> <L 1994-05-24/39, art. 12, 1°, 010; En vigueur : 01-02-1995>
  (§ 5. [Par dérogation à l'article 1er, 1°, est compétent pour accorder l'aide sociale à un candidat réfugié ou à une personne bénéficiant de la protection temporaire dans le cadre d'afflux massif de personnes déplacées, le centre public d'action sociale :
  a) de la commune où il est inscrit au registre d'attente, [1 pour autant que cette inscription ne soit pas celle de l'adresse de l'Office des Etrangers ou du Commissariat général aux Réfugiés et aux Apatrides,]1
  ou
  b) de la commune ou il est inscrit au registre de la population ou au registre des étrangers.
  Lorsque plusieurs communes sont mentionnées dans l'inscription d'un candidat réfugie ou d'une personne bénéficiant de la protection temporaire dans le cadre d'afflux massif de personnes déplacées, le centre public d'action sociale de la commune désignée en lieu obligatoire d'inscription est compétent pour lui accorder l'aide sociale.] <L 1994-05-24/39, art. 12, 2°, 010; En vigueur : 01-02-1995> <L 1999-05-07/39, art. 4, 015; En vigueur : 18-04-1999> <L 2004-07-09/30, art. 103, En vigueur : 25-07-2004>
  [Nonobstant le maintien de la désignation d'un lieu obligatoire d'inscription, cette compétence territoriale prend fin lorsque :
  - soit la procédure d'asile se termine par l'expiration du délai de recours contre une décision du Commissariat général aux réfugiés et aux apatrides ou de la Commission permanente de recours des réfugiés ou par l'arrêt de rejet du recours en annulation porté devant le Conseil d'Etat contre une décision du Commissariat général aux réfugiés et aux apatrides ou de la Commission permanente de recours des réfugiés;
  - soit lorsqu'il est mis fin à la protection temporaire des personnes déplacées.] <L 2004-07-09/30, art. 103, En vigueur : 25-07-2004>
  (Lorsqu'un aide médicale est nécessaire pour des raisons urgentes pour les étrangers visés aux alinéas précédents, le centre public d'aide social de la commune où l'intéressé se trouve peut se substituer au centre compétent et aux frais de celui-ci. Il est tenu d'en donner avis dans les cinq jours au centre auquel il s'est substitue.) <L 2002-08-02/45, art. 188, 020; En vigueur : 29-08-2002>
  (§ 6. Par dérogation à l'article 1, 1°, le centre public d'aide sociale secourant de la personne qui poursuit des études au sens de l'article 11, § 2, a, de la loi du 26 mai 2002 instituant le droit à l'intégration sociale est le centre public d'aide sociale de la commune où l'étudiant est, au moment de la demande, inscrit à titre de résidence principale dans le registre de population ou des étrangers.
  Ce centre public d'aide sociale demeure compétent pour toute la durée ininterrompue des études.) <L 2002-05-26/47, art. 52, 019; En vigueur : 01-10-2002>
  (§ 7. Par dérogation à l'article 1er, 1°, est compétent pour attribuer une aide sociale à un sans-abri qui ne réside pas dans un établissement visé au § 1er, le centre public d'aide sociale de la commune où l'intéressé a sa résidence de fait.
  Le C.P.A.S. doit signaler immédiatement à la direction d'administration de l'aide sociale toute attribution d'aide sociale à un sans-abri.) <L 2002-12-24/31, art. 379, 021; En vigueur : 10-01-2003>
  (§ 8. Par dérogation à l'article 1er, 1°, le centre public d'action sociale de la commune où se trouve le logement pour lequel l'intéressé sollicite la garantie locative est compétent pour lui accorder cette aide lors de sa sortie d'une structure d'accueil au sens de l'article 2, 10°, de la loi du 12 janvier 2007 sur l'accueil des demandeurs d'asile et de certaines autres catégories d'étrangers.) <L 2008-12-22/33, art. 6, 026; En vigueur : 08-01-2009>
  [2 § 9. Lorsqu'un centre public d'action sociale prend une décision concernant l'aide médicale et pharmaceutique conformément à l'article 9ter, il est compétent pour accorder les secours nécessaires durant la période de validité de cette décision.
   Lorsque l'hospitalisation de l'intéressé dépasse la période de validité de cette décision, ce centre public d'action sociale demeure compétent pour toute la durée ininterrompue de son hospitalisation.]2

  
Art.3. <W 9-7-1971, art. 4> Wanneer steun wordt gevraagd in de gevallen bedoeld bij artikel 2, §§ 1 en 2, stuurt (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van de gemeente waar de betrokkene zich bevindt, hiervan binnen vijf dagen bericht aan (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) die overeenkomstig voornoemd artikel tot steunverlening bevoegd is. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  (Het) mag in de plaats en op kosten van (het bevoegd (openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) optreden, hetzij wanneer (het) vanwege (dit openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) geen gemotiveerde beslissing heeft ontvangen binnen tien dagen te rekenen van de verzending van de kennisgeving, hetzij wanneer steunverlening dringend noodzakelijk is. Zij moet daarvan binnen de vijf dagen kennis geven aan het (openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) in wier plaats (het) opgetreden is. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
Art.3. <L 9-7-1971, art. 4> Lorsque des secours sont sollicités dans les cas prévus à l'article 2, §§ 1er et 2, (le centre public d'aide sociale) de la commune ou l'intéressé se trouve, en avise dans les cinq jours (le centre public d'aide sociale qui est compétent) conformément audit article pour accorder les secours. <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
  (Il) peut se substituer au (centre public d'aide sociale compétent) et aux frais de (celui-ci), soit lorsqu'aucune décision motivée de ce (centre public d'aide sociale) ne lui est parvenue dans le délai de dix jours à compter de l'envoi de l'avis, soit lorsque des secours s'imposent d'urgence. Elle est tenue d'en donner avis dans les cinq jours au (centre public d'aide sociale auquel il s'est substitué.) <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
Art.4. <W 9-7-1971, art. 5> Onverminderd de bepalingen betreffende het Speciaal Onderstandsfonds en het Fonds voor medische, sociale en pedagogische zorg voor gehandicapten, komen de kosten voor de behandeling, met of zonder hospitalisatie, van een behoeftige in een verplegingsinstelling ten laste van:
  1° (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van het onderstandsdomicilie; <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  2° de Staat, wanneer het een behoeftige betreft die geen onderstandsdomicilie heeft verworven.
Art.4. <L 9-7-1971, art. 5> Sans préjudice des dispositions relatives au Fonds spécial d'assistance et au Fonds de soins médico-socio-pédagogiques pour handicapés, les frais résultant du traitement d'un indigent, avec ou sans hospitalisation, dans un établissement de soins sont à la charge:
  1° (du centre public d'aide sociale) du domicile de secours; <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
  2° de l'Etat, lorsqu'il s'agit d'un indigent n'ayant pas acquis de domicile de secours.
Art.5. <W 9-7-1971, art. 6> (§ 1.) Onverminderd de bepalingen van artikel 4 zijn ten laste van de Staat de kosten van de bijstand verleend: <W 1994-05-24/39, art. 13, 1°, 010; Inwerkingtreding : 01-02-1995>
  1° aan een Belgische behoeftige, gerepatrieerd door toedoen van de Regering, door de commissie van openbare onderstand van de plaats van overgave;
  2° aan een behoeftige, die de Belgische nationaliteit niet bezit, en dit tot de dag van zijn inschrijving in het bevolkingsregister;
  3° aan een kind van minder dan achttien jaar dat, naargelang van het geval: geboren is uit onbekende vader en moeder; een natuurlijk kind is dat door geen van zijn beide ouders is erkend; een kind van Belgische nationaliteit is dat bij de geboorte werd verlaten en waarvan de moeder niet ingeschreven was in het bevolkingsregister.
  (§ 2. In afwijking van § 1, 2°, neemt de Staat 50 % vn de maatschappelijke dienstverlening ten laste binnen de beperkingen bepaald krachtens artikel 11, § 2 toegekend in geld of in natura aan de vreemdeling [1 een asielaanvraag heeft ingediend overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen]1 , wanneer deze persoon niet verblijft :
  a) op het grondgebied van de gemeente [1 die voor hem werd aangewezen als verplichte plaats van inschrijving]1
  noch
  b) op het grondgebied van de gemeente in wiens vreemdelingenregister hij ingeschreven is.
  Het vorige lid is niet van toepassing indien het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of de gemeente kan bewijzen dat het of dat zij op zijn of haar grondgebied een behoorlijk en aan het inkomen van de kandidaat-vluchteling (of de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde persoon) aangepast openbaar of privé-logies heeft aangeboden. <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  (Het bewijs van de aanbieding van een huisvesting wordt geleverd op basis van een kopie van het sociaal verslag aangevuld met tastbare bewijzen van de aanbieding door het O.C.M.W. van een degelijke en aangepaste huisvesting, evenals van de afwijzing van de aanbieding door de betrokkene.) <W 2002-12-24/31, art. , 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
  Indien meerdere aangrenzende of nabij gelegen gemeenten, die samen een maximum van vijfentwintigduizend inwoners tellen, of de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van deze gemeenten, bij overeenkomst samenwerken om ten behoeve van kandiaat-vluchtelingen (of de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde personen)het aanbieden van logies te organiseren, wordt het logies aangeboden aan één dezer kandidaten (of personen) geacht aangeboden te zijn op het grondgebied van de samenwerkende gemeente of van de gemeente waarvan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn samenwerkt, zoals dit is bepaald in het eerste lid, a, of bedoeld in het eerste lid, b, in zoverre : <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  1° elke betrokken gemeente en elk betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn slechts partij is in een van deze samenwerkingsovereenkomsten en,
  2° indien een gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van die gemeente beide deelnemen aan een dergelijke samenwerking, zij partij zijn in één en dezelfde overeenkomst.
  (De bepaling van het eerste lid is van toepassing totdat de kandidaat als vluchteling wordt erkend of totdat de kandidaat of de persoon een maatschappelijke dienstverlening geniet krachtens artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.) <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  (§ 2bis. In afwijking van § 1, 2°, neemt de Staat 0 % van de maatschappelijke dienstverlening ten laste binnen de beperkingen bepaald krachtens artikel 11, § 2, toegekend in geld of in natura aan de vreemdelingen die zich vluchteling verklaard hebben of die aangevraagd hebben om als vluchteling te worden erkend, wanneer het ontbreken van voldoende maatregelen door het O.C.M.W. om de opvang van deze vreemdelingen op het grondgebied van zijn gemeente te bevorderen tot gevolg heeft dat zij ertoe aangezet worden zich in een andere gemeente te vestigen.
  De modaliteiten die het mogelijk maken te evalueren wanneer er gebrek aan voldoende maatregelen voor de opvang van deze vreemdelingen bestaat evenals de aanvaardbare bewijzen om dit ontbreken van voldoende maatregelen te weerleggen, worden door de Koning bepaald, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad.) <W 2002-12-24/31, art. 381, 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
  [2 2ter. [3 Tussen 4 maart 2022 en [4 30 september 2023]4 is een bijkomende toelage op het bedrag van de financiële maatschappelijke dienstverlening ten laste genomen door de Staat overeenkomstig artikel 11, § 2, verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor elke persoon die de eerste keer financiële maatschappelijke dienstverlening ontvangt in de hoedanigheid van begunstigde van de tijdelijke bescherming in de zin van titel II, hoofdstuk IIbis (artikelen 57/29 tot en met 57/36) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Deze bijkomende toelage bedraagt 35 % van het toelagebedrag van de financiële maatschappelijke dienstverlening voor de eerste vier maanden van de toekenning van financiële maatschappelijke dienstverlening. Vanaf de vijfde maand van de toekenning van financiële maatschappelijke dienstverlening bedraagt de bijkomende toelage 25 % van het toelagebedrag van de financiële maatschappelijke dienstverlening.]3]2
  [4 Vanaf 1 oktober 2023 is een bijkomende toelage van 10 % op het bedrag van de financiële maatschappelijke dienstverlening ten laste genomen door de Staat overeenkomstig artikel 11, § 2, verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor elke persoon die financiële maatschappelijke dienstverlening ontvangt in de hoedanigheid van begunstigde van de tijdelijke bescherming in de zin van titel II, hoofdstuk IIbis (artikelen 57/29 tot en met 57/36) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wanneer er een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie bestaat in de zin van artikel 2 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.]4
  § 3. (Wanneer § 2, eerste lid, of § bis van dit artikel worden toegepast, verdeelt de Staat een bedrag gelijk aan het verschil tussen de terugbetalingen die zijn gebeurd op basis van deze bepalingen en de terugbetalingen die zouden moeten zijn gebeurd indien, per hypothese, §1,2°, van toepassing zou zijn geweest tussen de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de gemeente onder wiens naam de bevoegde minister (of zijn afgevaardigde) geen bijkomende kandidaten in het wachtregister mag inschrijven, krachtens de criteria voor een harmonieuze spreiding bedoeld in artikel 54, § 1, derde lid, 2°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
  De Koning bepaalt de nadere regels van deze verdeling.) <W 1999-12-24/36, art. 123, 016; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
  § 4. (Een toelage is verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer dat centrum met toepassing van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn tussenkomt in de kosten die verbonden zijn aan de inschakeling in het beroepsleven van een persoon van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van zijn nationaliteit geen aanspraak kan maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd is op een financiële maatschappelijke hulp. De toelage is gelijk aan het bedrag van de financiële tussenkomst.) <W 2003-12-22/42, art. 485, 022; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
  § 4bis. Een toelage is verschuldigd aan het centrum en is gelijk aan het bedrag van het leefloon bedoeld in artikel 14, § 1, 4°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, wanneer dit centrum als werkgever optreedt met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor een in § 4 bedoelde persoon.
  De toelage blijft verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst, ook indien de familiale of inkomenstoestand van de betrokken werknemer in de loop van de arbeidsovereenkomst verandert of indien hij zich in een andere gemeente vestigt.
  De koning bepaalt de hoogte van de toelage bij een deeltijdse tewerkstelling, alsmede de toekenningsvoorwaarden voor deze toelage.
  Hij kan eveneens het bedrag van de toelage verhogen en de voorwaarden ervan bepalen voor specifieke initiatieven gericht opsociale inschakeling.
  § 4ter. Een toelage is verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer het voor een persoon bedoeld in § 4 een overeenkomst inzake tewerkstelling sluit met een privé-onderneming met toepassing van artikel 61 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
  Deze toelage moet volledig besteed worden aan de omkadering of opleiding in de onderneming of in het centrum van de persoon bedoeld in § 4.
  De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de hoogte van de in het eerste lid bedoelde toelage, evenals de voorwaarden, de duur en de modaliteiten waaronder deze toelage wordt toegekend.
  § 4quater. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalde categorieën van personen van vreemde nationaliteit vaststellen, waarvoor de toelage, bedoeld in de §§ 4 tot 4ter , verschuldigd is aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer de betrokkenen onder dezelfde voorwaarden tewerkgesteld worden als deze vastgesteld in de vermelde §§ 4 tot 4ter.
  
Art.5. <L 9-7-1971, art. 6> (§ 1.) Sans préjudice des dispositions de l'article 4, sont à la charge de l'Etat les frais de l'assistance accordée:
  1° à un indigent belge, rapatrié à l'intervention du Gouvernement, par la commission d'assistance publique du lieu de remise; <L 1994-05-24/39, art. 13, 1°, 010; En vigueur : 01-02-1995>
  2° à un indigent, qui ne possède pas la nationalité belge, et ce jusqu'au jour de son inscription au registre de population;
  3° à un enfant âgé de moins de dix-huit ans qui, selon le cas: est né de père et mère inconnus; enfant naturel non reconnu par l'un ni l'autre de ses parents; de nationalité belge, abandonné au moment de sa naissance et dont la mère n'était pas inscrite au registre de population.
  (§ 2. Par dérogation au § 1er, 2°, l'Etat prend en charge 50 % de l'aide sociale accordée dans les limites fixées en vertu de l'article 11, § 2, en espèces ou en nature, à l'étranger qui [1 a introduit une demande d'asile conformément à la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers]1 , lorsque cette personne ne réside pas : <L 1999-05-07/39, art. 5, 015; En vigueur : 18-04-1999>
  a) sur le territoire de la commune [1 qui lui a été désignée comme lieu obligatoire d'inscription]1
  ni
  b) sur le territoire de la commune au registre des étrangers de laquelle cette personne est inscrite.
  L'alinéa précédent n'est pas applicable si le centre public d'aide sociale ou la commune fait la preuve qu'il ou elle a proposé sur son territoire, un logement public ou privé décent et adapté aux moyens du candidat-réfugié (ou la personne visée à l'article 54, § 1er, alinéa 1er, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers). <L 1999-05-07/39, art. 5, 015; En vigueur : 18-04-1999>
  (La preuve de l'offre d'un logement est établie sur base de la copie du rapport social accompagné des preuves tangibles de l'offre, par le C.P.A.S., d'un logement décent et adapté, et du refus de celle-ci par l'intéressé.) <L 2002-12-24/31, art. 380, 021; En vigueur : 10-01-2003>
  Si plusieurs communes, voisines ou très proches, comprenant ensemble un maximum de vingt cinq mille habitants, ou les centres publics d'aide sociale de ces communes, collaborent par convention pour organiser l'offre de logement aux candidats-réfugiés (ou les personnes visées à l'article 54, § 1, alinéa 1er, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers), le logement offert à un de ces candidats (ou personnes) sur le territoire d'une de ces communes est censé être offert sur le territoire de la commune collaborante ou de la commune dont le centre public d'aide sociale collabore, déterminé comme indiqué à l'alinéa 1er, a, ou visées à l'alinéa 1er, b, pour autant que : <L 1999-05-07/39, art. 5, 015; En vigueur : 18-04-1999>
  1° chacune des communes et chacun des centres publics d'aide sociales concernés ne soient parties qu'à une seule de ces conventions de collaboration, et que
  2° si une commune et le centre public d'aide sociale de cette commune participent à une telle collaboration, ils soient parties à une seule et même convention.
  (La disposition de l'alinéa 1er reste applicable jusqu'à ce que le candidat est reconnu réfugié ou jusqu'à ce que le candidat ou la personne bénéficie de l'aide sociale en application de l'article 57, § 2, de la loi organique du 8 juillet 1976 des centres publics d'aide sociale.) <L 1999-05-07/39, art. 5, 015; En vigueur : 18-04-1999>
  (§ 2bis. Par dérogation au § 1er, 2°, l'Etat prend en charge 0 % de l'aide sociale accordée dans les limites fixées en vertu de l'article 11, § 2, octroyée en espèces ou en nature aux étrangers qui se sont déclarés réfugiés ou qui ont demandé à être reconnus en tant que tels, lorsque l'absence de mesures suffisantes prises par le C.P.A.S. en vue de favoriser l'accueil de ces étrangers sur le territoire de sa commune, a pour conséquence d'inciter ceux-ci à s'installer sur le territoire d'une autre commune.
  Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, les modalités permettant d'évaluer quand il y a absence de mesures suffisantes d'accueil de ces étrangers et les preuves admissibles pour réfuter l'absence de mesures suffisantes.) <L 2002-12-24/31, art. 381, 021; En vigueur : 10-01-2003>
  [2 § 2ter. [3 Entre le 4 mars 2022 et le [4 30 septembre 2023]4, une subvention complémentaire du montant des frais de l'aide sociale financière pris en charge par l'Etat conformément à l'article 11, § 2, est due au centre public d'action sociale pour chaque personne qui perçoit pour la première fois, l'aide sociale financière en qualité de bénéficiaire de la protection temporaire au sens du titre II, chapitre IIbis (articles 57/29 à 57/36) de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers. Cette subvention complémentaire s'élève à 35 % du montant de l'aide sociale financière subventionné pour les quatre premiers mois de l'octroi de l'aide sociale financière. A partir du cinquième mois de l'octroi de l'aide sociale financière, la subvention complémentaire s'élève à 25 % du montant de l'aide sociale financière subventionné.]3
  [4 à partir du 1er octobre 2023, une subvention complémentaire de 10 % du montant des frais de l'aide sociale financière pris en charge par l'Etat conformément à l'article 11, § 2, est due au centre public d'action sociale pour chaque personne qui perçoit l'aide sociale financière en qualité de bénéficiaire de la protection temporaire au sens du titre II, chapitre IIbis (articles 57/29 à 57/36) de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers lorsqu'il existe un projet individualisé d'intégration sociale au sens de l'article 2 de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale.]4
  § 3. (Lorsqu'il est fait application du § 2, alinéa 1er, ou § 2 bis du présent article, l'Etat répartit un montant équivalent à la différence entre les remboursements effectués en vertu de ces dispositions et les remboursements qui auraient dû être effectués si, par hypothèse, le § 1er, 2°, avait été applicable, entre les centres publics d'aide sociale des communes sous le nom desquelles le ministre compétent ou son représentant ne peut pas inscrire de candidats supplémentaires dans le registre d'attente, en vertu des critères de répartition harmonieuse visés à l'article 54, § 1er, alinéa 3,2°, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers.
  Le Roi fixe les modalités de cette répartition.) <L 1999-12-24/36, art. 123, 016; En vigueur : 10-01-2000>
  § 4 (Une subvention est due au centre public d'aide sociale lorsque celui-ci intervient financièrement, en application de l'article 57quater de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'aide sociale, dans les frais liés à l'insertion professionnelle d'une personne de nationalité étrangère, inscrite au registre des étrangers, qui en raison de sa nationalité, n'a pas droit à l'intégration sociale et qui a droit à une aide sociale financière, en application de l'article 57quater de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'aide sociale. La subvention est égale au montant de l'intervention financière.) <L 2003-12-22/42, art. 485, 022; En vigueur : 10-01-2004>
  § 4bis. Une subvention est due au centre et est égale au montant du revenu d'intégration visé à l'article 14, § 1er, 4°, de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale, lorsque ce dernier agit en qualité d'employeur en application de l'article 60, § 7, de la loi organique du 8 juillet 1976 des centres publics d'aide sociale pour une personne visée au § 4.
  La subvention reste due au centre public d'aide sociale jusqu'au terme du contrat de travail, même si la situation familiale ou financière du travailleur concerne se modifie pendant la durée du contrat de travail ou s'il s'établit dans un autre commune.
  Le Roi fixe le montant de la subvention en cas d'occupation à temps partiel, ainsi que les conditions d'octroi de cette subvention.
  Il peut également porter le montant de la subvention à un montant supérieur et en fixer les conditions pour des initiatives spécifiques d'insertion sociale.
  § 4ter. Une subvention est due au centre public d'aide sociale lorsque celui-ci conclut pour une personne visée au § 4, une convention en matière d'emploi avec une entreprise privée en application de l'article 61 de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'aide sociale.
  Cette subvention doit entièrement être consacrée a l'encadrement ou à la formation dans l'entreprise ou au sein du centre de la personne visée au § 4.
  Le Roi fixe, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, le montant de la subvention visée à l'alinéa 1er, de même que les conditions, la durée et les modalités selon lesquelles cette subvention est accordée.
  § 4quater. Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, déterminer certaines catégories de personnes de nationalité étrangère, pour lesquelles la subvention, visée aux §§ 4 à 4ter , est due au centre public d'aide sociale lorsqu'une mise au travail des intéressés s'effectue dans les mêmes conditions que celles fixées aux dites §§ 4 à 4ter.) <L 2002-08-02/45, art. 189, 020; En vigueur : 01-10-2002>
  
Art.5_WAALS_GEWEST.    <W 9-7-1971, art. 6> (§ 1.) Onverminderd de bepalingen van artikel 4 zijn ten laste van de Staat de kosten van de bijstand verleend: <W 1994-05-24/39, art. 13, 1°, 010; Inwerkingtreding : 01-02-1995>
  1° aan een Belgische behoeftige, gerepatrieerd door toedoen van de Regering, door de commissie van openbare onderstand van de plaats van overgave;
  2° aan een behoeftige, die de Belgische nationaliteit niet bezit, en dit tot de dag van zijn inschrijving in het bevolkingsregister;
  3° aan een kind van minder dan achttien jaar dat, naargelang van het geval: geboren is uit onbekende vader en moeder; een natuurlijk kind is dat door geen van zijn beide ouders is erkend; een kind van Belgische nationaliteit is dat bij de geboorte werd verlaten en waarvan de moeder niet ingeschreven was in het bevolkingsregister.
  (§ 2. In afwijking van § 1, 2°, neemt de Staat 50 % vn de maatschappelijke dienstverlening ten laste binnen de beperkingen bepaald krachtens artikel 11, § 2 toegekend in geld of in natura aan de vreemdeling [1 een asielaanvraag heeft ingediend overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen]1 , wanneer deze persoon niet verblijft :
  a) op het grondgebied van de gemeente [1 die voor hem werd aangewezen als verplichte plaats van inschrijving]1
  noch
  b) op het grondgebied van de gemeente in wiens vreemdelingenregister hij ingeschreven is.
  Het vorige lid is niet van toepassing indien het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of de gemeente kan bewijzen dat het of dat zij op zijn of haar grondgebied een behoorlijk en aan het inkomen van de kandidaat-vluchteling (of de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde persoon) aangepast openbaar of privé-logies heeft aangeboden. <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  (Het bewijs van de aanbieding van een huisvesting wordt geleverd op basis van een kopie van het sociaal verslag aangevuld met tastbare bewijzen van de aanbieding door het O.C.M.W. van een degelijke en aangepaste huisvesting, evenals van de afwijzing van de aanbieding door de betrokkene.) <W 2002-12-24/31, art. , 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
  Indien meerdere aangrenzende of nabij gelegen gemeenten, die samen een maximum van vijfentwintigduizend inwoners tellen, of de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van deze gemeenten, bij overeenkomst samenwerken om ten behoeve van kandiaat-vluchtelingen (of de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde personen)het aanbieden van logies te organiseren, wordt het logies aangeboden aan één dezer kandidaten (of personen) geacht aangeboden te zijn op het grondgebied van de samenwerkende gemeente of van de gemeente waarvan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn samenwerkt, zoals dit is bepaald in het eerste lid, a, of bedoeld in het eerste lid, b, in zoverre : <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  1° elke betrokken gemeente en elk betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn slechts partij is in een van deze samenwerkingsovereenkomsten en,
  2° indien een gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van die gemeente beide deelnemen aan een dergelijke samenwerking, zij partij zijn in één en dezelfde overeenkomst.
  (De bepaling van het eerste lid is van toepassing totdat de kandidaat als vluchteling wordt erkend of totdat de kandidaat of de persoon een maatschappelijke dienstverlening geniet krachtens artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.) <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  (§ 2bis. In afwijking van § 1, 2°, neemt de Staat 0 % van de maatschappelijke dienstverlening ten laste binnen de beperkingen bepaald krachtens artikel 11, § 2, toegekend in geld of in natura aan de vreemdelingen die zich vluchteling verklaard hebben of die aangevraagd hebben om als vluchteling te worden erkend, wanneer het ontbreken van voldoende maatregelen door het O.C.M.W. om de opvang van deze vreemdelingen op het grondgebied van zijn gemeente te bevorderen tot gevolg heeft dat zij ertoe aangezet worden zich in een andere gemeente te vestigen.
  De modaliteiten die het mogelijk maken te evalueren wanneer er gebrek aan voldoende maatregelen voor de opvang van deze vreemdelingen bestaat evenals de aanvaardbare bewijzen om dit ontbreken van voldoende maatregelen te weerleggen, worden door de Koning bepaald, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad.) <W 2002-12-24/31, art. 381, 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
  [2 2ter. [3 Tussen 4 maart 2022 en [4 30 september 2023]4 is een bijkomende toelage op het bedrag van de financiële maatschappelijke dienstverlening ten laste genomen door de Staat overeenkomstig artikel 11, § 2, verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor elke persoon die de eerste keer financiële maatschappelijke dienstverlening ontvangt in de hoedanigheid van begunstigde van de tijdelijke bescherming in de zin van titel II, hoofdstuk IIbis (artikelen 57/29 tot en met 57/36) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Deze bijkomende toelage bedraagt 35 % van het toelagebedrag van de financiële maatschappelijke dienstverlening voor de eerste vier maanden van de toekenning van financiële maatschappelijke dienstverlening. Vanaf de vijfde maand van de toekenning van financiële maatschappelijke dienstverlening bedraagt de bijkomende toelage 25 % van het toelagebedrag van de financiële maatschappelijke dienstverlening.]3]2
  [4 Vanaf 1 oktober 2023 is een bijkomende toelage van 10 % op het bedrag van de financiële maatschappelijke dienstverlening ten laste genomen door de Staat overeenkomstig artikel 11, § 2, verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor elke persoon die financiële maatschappelijke dienstverlening ontvangt in de hoedanigheid van begunstigde van de tijdelijke bescherming in de zin van titel II, hoofdstuk IIbis (artikelen 57/29 tot en met 57/36) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wanneer er een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie bestaat in de zin van artikel 2 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.]4
  § 3. (Wanneer § 2, eerste lid, of § bis van dit artikel worden toegepast, verdeelt de Staat een bedrag gelijk aan het verschil tussen de terugbetalingen die zijn gebeurd op basis van deze bepalingen en de terugbetalingen die zouden moeten zijn gebeurd indien, per hypothese, §1,2°, van toepassing zou zijn geweest tussen de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de gemeente onder wiens naam de bevoegde minister (of zijn afgevaardigde) geen bijkomende kandidaten in het wachtregister mag inschrijven, krachtens de criteria voor een harmonieuze spreiding bedoeld in artikel 54, § 1, derde lid, 2°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
  De Koning bepaalt de nadere regels van deze verdeling.) <W 1999-12-24/36, art. 123, 016; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
  § 4. (Een toelage is verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer dat centrum met toepassing van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn tussenkomt in de kosten die verbonden zijn aan de inschakeling in het beroepsleven van een persoon van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van zijn nationaliteit geen aanspraak kan maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd is op een financiële maatschappelijke hulp. De toelage is gelijk aan het bedrag van de financiële tussenkomst.) <W 2003-12-22/42, art. 485, 022; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
  § 4bis. [5 Een forfaitaire toelage van 2.433 euro per maand voor een voltijdse bezetting is verschuldigd aan het centrum wanneer het optreedt als werkgever in de zin van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor een persoon bedoeld in paragraaf 4.
   In afwijking van paragraaf 1 wordt, binnen de grenzen van de begrotingskredieten en volgens de modaliteiten en voorwaarden bepaald door de Regering, een verhoogde forfaitaire toelage van 2.935 euro per maand voor een voltijdse betrekking toegekend voor de terbeschikkingstelling van de werknemer aan initiatieven van de sociale economie. De gebruiker vult de toelage niet aan door een financiële bijdrage aan het centrum te betalen.
   De in lid 2 bedoelde terbeschikkingstelling vindt plaats binnen de activiteiten waarvoor het initiatief op het gebied van de sociale economie is erkend.
   Het centrum wentelt de in de leden 1 en 2 bedoelde toelage niet geheel of gedeeltelijk af op de gebruiker.
   De in de leden 1 en 2 bedoelde toelage is forfaitair, wat betekent dat zij bedoeld is voor de betaling van :
   1° de kosten om de werknemer aan te werven;
   2° de kosten voor de begeleiding door het centrum;
   3° de begeleidings- en opleidingskosten als de werknemer in dienst is van het centrum.
   In het geval van terbeschikkingstelling, worden de kosten voor begeleiding en opleiding gedragen door de gebruiker.
   Bij de toepassing van lid 5 bepaalt de Regering welke uitgaven in aanmerking komen voor de toelage.
   In geval van verstrekking vult de gebruiker de in lid 1 bedoelde toelage aan met een financiële bijdrage aan het centrum ten bedrage van :
   1° tien tot twintig procent van het bedrag van de toelage bedoeld in het eerste lid wanneer de terbeschikkingstelling wordt verstrekt aan een gebruiker uit de non-profitsector;
   2° dertig tot veertig procent van het bedrag van de toelage bedoeld in lid 1 wanneer de terbeschikkingstelling wordt toegekend aan een gebruiker uit de commerciële sector.
   De Regering kan de marges bedoeld in het zevende lid, 1° en 2°, wijzigen.
   Het bedrag van de financiële bijdrage wordt bepaald in de overeenkomst bedoeld in artikel 60, § 7, vijfde lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
   De duur van de toelage als bedoeld in lid 1 en 2 bedraagt ten hoogste :
   1° de tijd die nodig is om volledige socialezekerheidsuitkeringen te verkrijgen;
   2° zes maanden als het gaat om een arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid die geen volledig recht geeft op de uitkeringen bedoeld in lid 10, 1°.
   De toelage is verschuldigd aan het centrum tot het einde van de periodes bedoeld in paragraaf 10, 1° en 2°, zelfs als de familiale of financiële toestand van de tewerkstellingsgerechtigde wijzigt tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst of als hij verhuist naar een andere gemeente. De arbeidsregeling is niet minder dan halftijds.
   In afwijking van lid 13 kan de arbeidsregeling minder dan halftijds zijn als de arbeidsovereenkomst een aanvulling vormt op een andere deeltijdse arbeidsovereenkomst en de werknemer recht geeft op volledige socialezekerheidsuitkeringen.
   De Regering bepaalt de modaliteiten voor de toekenning van de in het eerste en tweede lid bedoelde toelage.
   De Regering bepaalt de modaliteiten voor de toekenning van de in het eerste lid bedoelde toelage]5
.
  § 4ter. [5 Een forfaitaire subsidie van 2.433 euro per maand voor voltijdse bezetting is verschuldigd aan het centrum wanneer het een arbeidsovereenkomst sluit met een begunstigde bedoeld in paragraaf 4 in toepassing van artikel 61 van de organieke wet van 8 juli betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
   In afwijking van paragraaf 1 wordt, binnen de grenzen van de begrotingskredieten en volgens de modaliteiten en voorwaarden bepaald door de Regering, een verhoogde forfaitaire toelage van 2.935 euro per maand voor een voltijdse betrekking toegekend voor de tewerkstelling van de werknemer bij initiatieven van de sociale economie.
   De in lid 2 bedoelde tewerkstelling vindt plaats binnen de activiteiten waarvoor het initiatief van de sociale economie is erkend.
   De in lid 1 bedoelde forfaitaire toelage is bestemd voor de betaling van :
   1° de kosten om de werknemer aan te werven;
   2° de kosten voor de begeleiding door het centrum;
   3° begeleidingskosten; 4° opleidingskosten.
   Het centrum betaalt de werkgever artikel 61 een bedrag dat niet hoger mag zijn dan de kosten van de bezoldiging van de werknemer en dat overeenkomt met:
   1° het bedrag van de toelage waarop een bedrag gelijk aan tien tot twintig procent van het bedrag van de subsidie bedoeld in het eerste lid in mindering wordt gebracht wanneer de tewerkstelling gebeurt in de non-profitsector;
   2° het bedrag van de subsidie waarop een bedrag gelijk aan dertig tot veertig procent van het bedrag van de subsidie bedoeld in lid 1 in mindering wordt gebracht wanneer de tewerkstelling gebeurt in de commerciële sector;
   3° het bedrag van de toelage bedoeld in lid 2 wanneer de tewerkstelling gebeurt binnen een initiatief van de sociale economie.
   De Regering kan de in het vijfde lid, 1° en 2° bedoelde bedragen wijzigen.
   Het bedrag van de teruggave is vastgelegd in de overeenkomst bedoeld in artikel 61 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
   Bij de toepassing van het eerste lid bepaalt de Regering welke uitgaven kunnen worden aangewend om de toelage te rechtvaardigen en op welke wijze de toelage aan de werkgever artikel 61 wordt terugbetaald.
   De toekenningsduur van de in lid 1 bedoelde toelage bedraagt ten hoogste:
   1° de tijd die nodig is om volledige socialezekerheidsuitkeringen te verkrijgen;
   2° zes maanden als het gaat om een arbeidsovereenkomst voor deeltijdse arbeid die geen volledig recht geeft op de uitkeringen bedoeld in lid 9, 1°.
   De toelage is verschuldigd aan het centrum tot het einde van de periodes bedoeld in lid 9, 1° en 2°, zelfs als de familiale of financiële toestand van de werknemer wijzigt tijdens de duur van de arbeidsovereenkomst of als hij verhuist naar een andere gemeente.
   De aanwerving heeft de vorm van een arbeidsovereenkomst zoals bedoeld in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten. De arbeidsregeling is niet minder dan halftijds.
   In afwijking van lid 12 kan de arbeidsregeling minder dan halftijds zijn als de arbeidsovereenkomst een aanvulling vormt op een andere deeltijdse arbeidsovereenkomst en de werknemer recht geeft op volledige socialezekerheidsuitkeringen.
   De Regering bepaalt de modaliteiten voor de toekenning van de in het eerste lid bedoelde toelage]5
.
  § 4quater. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalde categorieën van personen van vreemde nationaliteit vaststellen, waarvoor de toelage, bedoeld in de §§ 4 tot 4ter , verschuldigd is aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer de betrokkenen onder dezelfde voorwaarden tewerkgesteld worden als deze vastgesteld in de vermelde §§ 4 tot 4ter.
  [5 § 4 quinquies. Het toezicht en de controle van artikel 5, § § 4bis en 4ter worden uitgeoefend overeenkomstig de bepalingen vastgesteld bij of krachtens artikel 14 van het decreet van 29 april 2024 betreffende de toekenning van subsidies aan openbare centra voor maatschappelijk welzijn in het kader van de tewerkstelling van begunstigden van het recht op maatschappelijke integratie of van daarmee gelijkgestelde maatschappelijke hulp.]5
Art. 5 _REGION_WALLONNE.
   <L 9-7-1971, art. 6> (§ 1.) Sans préjudice des dispositions de l'article 4, sont à la charge de l'Etat les frais de l'assistance accordée:
  1° à un indigent belge, rapatrié à l'intervention du Gouvernement, par la commission d'assistance publique du lieu de remise; <L 1994-05-24/39, art. 13, 1°, 010; En vigueur : 01-02-1995>
  2° à un indigent, qui ne possède pas la nationalité belge, et ce jusqu'au jour de son inscription au registre de population;
  3° à un enfant âgé de moins de dix-huit ans qui, selon le cas: est né de père et mère inconnus; enfant naturel non reconnu par l'un ni l'autre de ses parents; de nationalité belge, abandonné au moment de sa naissance et dont la mère n'était pas inscrite au registre de population.
  (§ 2. Par dérogation au § 1er, 2°, l'Etat prend en charge 50 % de l'aide sociale accordée dans les limites fixées en vertu de l'article 11, § 2, en espèces ou en nature, à l'étranger qui [1 a introduit une demande d'asile conformément à la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers]1 , lorsque cette personne ne réside pas : <L 1999-05-07/39, art. 5, 015; En vigueur : 18-04-1999>
  a) sur le territoire de la commune [1 qui lui a été désignée comme lieu obligatoire d'inscription]1
  ni
  b) sur le territoire de la commune au registre des étrangers de laquelle cette personne est inscrite.
  L'alinéa précédent n'est pas applicable si le centre public d'aide sociale ou la commune fait la preuve qu'il ou elle a proposé sur son territoire, un logement public ou privé décent et adapté aux moyens du candidat-réfugié (ou la personne visée à l'article 54, § 1er, alinéa 1er, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers). <L 1999-05-07/39, art. 5, 015; En vigueur : 18-04-1999>
  (La preuve de l'offre d'un logement est établie sur base de la copie du rapport social accompagné des preuves tangibles de l'offre, par le C.P.A.S., d'un logement décent et adapté, et du refus de celle-ci par l'intéressé.) <L 2002-12-24/31, art. 380, 021; En vigueur : 10-01-2003>
  Si plusieurs communes, voisines ou très proches, comprenant ensemble un maximum de vingt cinq mille habitants, ou les centres publics d'aide sociale de ces communes, collaborent par convention pour organiser l'offre de logement aux candidats-réfugiés (ou les personnes visées à l'article 54, § 1, alinéa 1er, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers), le logement offert à un de ces candidats (ou personnes) sur le territoire d'une de ces communes est censé être offert sur le territoire de la commune collaborante ou de la commune dont le centre public d'aide sociale collabore, déterminé comme indiqué à l'alinéa 1er, a, ou visées à l'alinéa 1er, b, pour autant que : <L 1999-05-07/39, art. 5, 015; En vigueur : 18-04-1999>
  1° chacune des communes et chacun des centres publics d'aide sociales concernés ne soient parties qu'à une seule de ces conventions de collaboration, et que
  2° si une commune et le centre public d'aide sociale de cette commune participent à une telle collaboration, ils soient parties à une seule et même convention.
  (La disposition de l'alinéa 1er reste applicable jusqu'à ce que le candidat est reconnu réfugié ou jusqu'à ce que le candidat ou la personne bénéficie de l'aide sociale en application de l'article 57, § 2, de la loi organique du 8 juillet 1976 des centres publics d'aide sociale.) <L 1999-05-07/39, art. 5, 015; En vigueur : 18-04-1999>
  (§ 2bis. Par dérogation au § 1er, 2°, l'Etat prend en charge 0 % de l'aide sociale accordée dans les limites fixées en vertu de l'article 11, § 2, octroyée en espèces ou en nature aux étrangers qui se sont déclarés réfugiés ou qui ont demandé à être reconnus en tant que tels, lorsque l'absence de mesures suffisantes prises par le C.P.A.S. en vue de favoriser l'accueil de ces étrangers sur le territoire de sa commune, a pour conséquence d'inciter ceux-ci à s'installer sur le territoire d'une autre commune.
  Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, les modalités permettant d'évaluer quand il y a absence de mesures suffisantes d'accueil de ces étrangers et les preuves admissibles pour réfuter l'absence de mesures suffisantes.) <L 2002-12-24/31, art. 381, 021; En vigueur : 10-01-2003>
  [2 § 2ter. [3 Entre le 4 mars 2022 et le [4 30 septembre 2023]4, une subvention complémentaire du montant des frais de l'aide sociale financière pris en charge par l'Etat conformément à l'article 11, § 2, est due au centre public d'action sociale pour chaque personne qui perçoit pour la première fois, l'aide sociale financière en qualité de bénéficiaire de la protection temporaire au sens du titre II, chapitre IIbis (articles 57/29 à 57/36) de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers. Cette subvention complémentaire s'élève à 35 % du montant de l'aide sociale financière subventionné pour les quatre premiers mois de l'octroi de l'aide sociale financière. A partir du cinquième mois de l'octroi de l'aide sociale financière, la subvention complémentaire s'élève à 25 % du montant de l'aide sociale financière subventionné.]3
  [4 à partir du 1er octobre 2023, une subvention complémentaire de 10 % du montant des frais de l'aide sociale financière pris en charge par l'Etat conformément à l'article 11, § 2, est due au centre public d'action sociale pour chaque personne qui perçoit l'aide sociale financière en qualité de bénéficiaire de la protection temporaire au sens du titre II, chapitre IIbis (articles 57/29 à 57/36) de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers lorsqu'il existe un projet individualisé d'intégration sociale au sens de l'article 2 de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale.]4
  § 3. (Lorsqu'il est fait application du § 2, alinéa 1er, ou § 2 bis du présent article, l'Etat répartit un montant équivalent à la différence entre les remboursements effectués en vertu de ces dispositions et les remboursements qui auraient dû être effectués si, par hypothèse, le § 1er, 2°, avait été applicable, entre les centres publics d'aide sociale des communes sous le nom desquelles le ministre compétent ou son représentant ne peut pas inscrire de candidats supplémentaires dans le registre d'attente, en vertu des critères de répartition harmonieuse visés à l'article 54, § 1er, alinéa 3,2°, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers.
  Le Roi fixe les modalités de cette répartition.) <L 1999-12-24/36, art. 123, 016; En vigueur : 10-01-2000>
  § 4 (Une subvention est due au centre public d'aide sociale lorsque celui-ci intervient financièrement, en application de l'article 57quater de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'aide sociale, dans les frais liés à l'insertion professionnelle d'une personne de nationalité étrangère, inscrite au registre des étrangers, qui en raison de sa nationalité, n'a pas droit à l'intégration sociale et qui a droit à une aide sociale financière, en application de l'article 57quater de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'aide sociale. La subvention est égale au montant de l'intervention financière.) <L 2003-12-22/42, art. 485, 022; En vigueur : 10-01-2004>
  § 4bis. [5 Une subvention forfaitaire de 2 433 euros par mois pour une occupation à temps plein est due au centre lorsqu'il agit en qualité d'employeur en application de l'article 60, § 7, de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'action sociale pour une personne visée au paragraphe 4.
   Par dérogation à l'alinéa 1er, dans les limites des crédits budgétaires et selon les modalités que le Gouvernement détermine, une subvention forfaitaire majorée de 2 935 euros par mois pour une occupation à temps plein est octroyée pour la mise à disposition du travailleur auprès d'initiatives d'économie sociale. L'utilisateur ne complète pas la subvention en versant une contrepartie financière au centre.
   La mise à disposition visée à l'alinéa 2 se fait au sein des activités pour lesquelles l'initiative d'économie sociale est agréée.
   Le centre ne rétrocède pas la subvention visée aux alinéas 1er et 2 tout ou en partie à l'utilisateur.
   La subvention visée aux alinéas 1er et 2 est forfaitaire, ce qui signifie qu'elle est destinée au payement :
   1° du coût relatif à l'engagement du travailleur;
   2° des frais d'accompagnement par le centre;
   3° des frais d'encadrement et de formation si le travailleur est occupé par le centre.
   En cas de mise à disposition, les frais d'encadrement et de formation sont à charge de l'utilisateur.
   En application de l'alinéa 5, le Gouvernement définit les dépenses admises en justification de la subvention.
   En cas de mise à disposition, l'utilisateur complète la subvention visée à l'alinéa 1er par une contrepartie financière qu'il verse au centre et dont le montant est de :
   1° dix à vingt pour cent du montant de la subvention visée à l'alinéa 1er lorsque la mise à disposition se fait chez un utilisateur du secteur non marchand;
   2° trente à quarante pour cent du montant de la subvention visée à l'alinéa 1er lorsque la mise à disposition se fait chez un utilisateur du secteur marchand.
   Le Gouvernement peut modifier les fourchettes visées à l'alinéa 7, 1° et 2°.
   Le montant de la contrepartie financière est précisé dans la convention visée à l'article 60, § 7, alinéa 5, de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'action sociale.
   La durée d'octroi de la subvention visée à l'alinéa 1er et 2 ne dépasse pas :
   1° la durée nécessaire pour l'obtention du bénéfice complet d'allocations sociales;
   2° six mois lorsque le contrat de travail porte sur un régime de travail à temps partiel qui ne permet pas l'obtention du bénéficie complet des allocations visées à l'alinéa 10, 1°.
   La subvention est due au centre jusqu'au terme des périodes visées à l'alinéa 10, 1° et 2°, même si la situation familiale ou financière de l'ayant droit mis au travail est modifiée pendant la durée du contrat de travail ou s'il s'établit dans une autre commune. Le régime de travail n'est pas inférieur à un mi-temps.
   Par dérogation à l'alinéa 13, le régime de travail peut être inférieur à un mi-temps si le contrat de travail complète un autre contrat de travail à temps partiel et permet au travailleur l'obtention du bénéfice complet d'allocations sociales.
   Le Gouvernement définit les conditions d'octroi des subventions visées aux alinéas 1er et 2.
   Le Gouvernement précise les limites d'octroi des subventions visées à l'alinéa 2]5
.
  § 4ter. [5 Une subvention forfaitaire de 2 433 euros par mois pour une occupation à temps plein est due au centre lorsqu'il conclut pour un bénéficiaire visé au paragraphe 4 une convention en matière d'emploi en application de l'article 61 de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'action sociale.
   Par dérogation à l'alinéa 1er, dans les limites des crédits budgétaires et selon les modalités que le Gouvernement détermine, une subvention forfaitaire majorée de 2 935 euros par mois pour une occupation à temps plein est octroyée pour la mise à l'emploi du travailleur auprès d'initiatives d'économie sociale.
   La mise à l'emploi visée à l'alinéa 2 se fait au sein des activités pour lesquelles l'initiative d'économie sociale est agréée.
   La subvention forfaitaire visée à l'alinéa 1er est destinée au payement :
   1° du coût relatif à l'engagement du travailleur;
   2° des frais d'accompagnement par le centre;
   3° des frais d'encadrement; 4° des frais de formation.
   Le centre rétrocède à l'employeur article 61, sans qu'il ne puisse être supérieur au coût de la rémunération du travailleur, un montant correspondant :
   1° au montant de la subvention duquel est déduit un montant égal à dix à vingt pour cent du montant de la subvention visée à l'alinéa 1er, lorsque la mise à l'emploi se fait au sein du secteur non marchand;
   2° au montant de la subvention duquel est déduit un montant égal à trente à quarante pour cent du montant de la subvention visée à l'alinéa 1er lorsque la mise à l'emploi se fait au sein du secteur marchand;
   3° au montant de le subvention visée à l'alinéa 2 lorsque la mise à l'emploi se fait au sein d'une initiative d'économie sociale.
   Le Gouvernement peut modifier les montants visés à l'alinéa 5, 1° et 2°.
   Le montant de la rétrocession est précisé dans la convention visée à l'article 61 de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'action sociale.
   En application de l'alinéa 1er, le Gouvernement définit les dépenses admises en justification de la subvention ainsi que les modalités de rétrocession de la subvention à l'employeur article 61.
   La durée d'octroi de la subvention visée à l'alinéa 1er ne dépasse pas :
   1° la durée nécessaire pour l'obtention du bénéfice complet d'allocations sociales;
   2° six mois lorsque le contrat de travail porte sur un régime de travail à temps partiel qui ne permet pas l'obtention du bénéficie complet des allocations visées à l'alinéa 9, 1°.
   La subvention est due au centre jusqu'au terme des périodes visées à l'alinéa 9, 1° et 2°, même si la situation familiale ou financière du travailleur est modifiée pendant la durée du contrat de travail ou s'il s'établit dans une autre commune.
   L'engagement prend la forme d'un contrat de travail tel que visé par la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail. Le régime de travail n'est pas inférieur à un mi-temps.
   Par dérogation à l'alinéa 12, le régime de travail peut être inférieur à un mi-temps si le contrat de travail complète un autre contrat de travail à temps partiel et permet au travailleur l'obtention du bénéfice complet d'allocations sociales.
   Le Gouvernement définit les conditions d'octroi de la subvention visée à l'alinéa 1er]5
.
  § 4quater. Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, déterminer certaines catégories de personnes de nationalité étrangère, pour lesquelles la subvention, visée aux §§ 4 à 4ter , est due au centre public d'aide sociale lorsqu'une mise au travail des intéressés s'effectue dans les mêmes conditions que celles fixées aux dites §§ 4 à 4ter.) <L 2002-08-02/45, art. 189, 020; En vigueur : 01-10-2002>
  [5 § 4quinquies. La surveillance et le contrôle de l'article 5, § § 4bis et 4ter sont exercés conformément aux dispositions prévues par ou en vertu de l'article 14 du décret du 29 avril 2024relatif à l'octroi de subventions aux centres publics d'action sociale dans le cadre de la mise à l'emploi des bénéficiaires du droit à l'intégration sociale ou de l'aide sociale équivalente.]5
Art. 5_BRUSSELS_HOOFDSTEDELIJK_GEWEST.    <W 9-7-1971, art. 6> (§ 1.) Onverminderd de bepalingen van artikel 4 zijn ten laste van de Staat de kosten van de bijstand verleend: <W 1994-05-24/39, art. 13, 1°, 010; Inwerkingtreding : 01-02-1995>
  1° aan een Belgische behoeftige, gerepatrieerd door toedoen van de Regering, door de commissie van openbare onderstand van de plaats van overgave;
  2° aan een behoeftige, die de Belgische nationaliteit niet bezit, en dit tot de dag van zijn inschrijving in het bevolkingsregister;
  3° aan een kind van minder dan achttien jaar dat, naargelang van het geval: geboren is uit onbekende vader en moeder; een natuurlijk kind is dat door geen van zijn beide ouders is erkend; een kind van Belgische nationaliteit is dat bij de geboorte werd verlaten en waarvan de moeder niet ingeschreven was in het bevolkingsregister.
  (§ 2. In afwijking van § 1, 2°, neemt de Staat 50 % vn de maatschappelijke dienstverlening ten laste binnen de beperkingen bepaald krachtens artikel 11, § 2 toegekend in geld of in natura aan de vreemdeling [1 een asielaanvraag heeft ingediend overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen]1 , wanneer deze persoon niet verblijft :
  a) op het grondgebied van de gemeente [1 die voor hem werd aangewezen als verplichte plaats van inschrijving]1
  noch
  b) op het grondgebied van de gemeente in wiens vreemdelingenregister hij ingeschreven is.
  Het vorige lid is niet van toepassing indien het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of de gemeente kan bewijzen dat het of dat zij op zijn of haar grondgebied een behoorlijk en aan het inkomen van de kandidaat-vluchteling (of de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde persoon) aangepast openbaar of privé-logies heeft aangeboden. <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  (Het bewijs van de aanbieding van een huisvesting wordt geleverd op basis van een kopie van het sociaal verslag aangevuld met tastbare bewijzen van de aanbieding door het O.C.M.W. van een degelijke en aangepaste huisvesting, evenals van de afwijzing van de aanbieding door de betrokkene.) <W 2002-12-24/31, art. , 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
  Indien meerdere aangrenzende of nabij gelegen gemeenten, die samen een maximum van vijfentwintigduizend inwoners tellen, of de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van deze gemeenten, bij overeenkomst samenwerken om ten behoeve van kandiaat-vluchtelingen (of de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde personen)het aanbieden van logies te organiseren, wordt het logies aangeboden aan één dezer kandidaten (of personen) geacht aangeboden te zijn op het grondgebied van de samenwerkende gemeente of van de gemeente waarvan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn samenwerkt, zoals dit is bepaald in het eerste lid, a, of bedoeld in het eerste lid, b, in zoverre : <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  1° elke betrokken gemeente en elk betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn slechts partij is in een van deze samenwerkingsovereenkomsten en,
  2° indien een gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van die gemeente beide deelnemen aan een dergelijke samenwerking, zij partij zijn in één en dezelfde overeenkomst.
  (De bepaling van het eerste lid is van toepassing totdat de kandidaat als vluchteling wordt erkend of totdat de kandidaat of de persoon een maatschappelijke dienstverlening geniet krachtens artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.) <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  (§ 2bis. In afwijking van § 1, 2°, neemt de Staat 0 % van de maatschappelijke dienstverlening ten laste binnen de beperkingen bepaald krachtens artikel 11, § 2, toegekend in geld of in natura aan de vreemdelingen die zich vluchteling verklaard hebben of die aangevraagd hebben om als vluchteling te worden erkend, wanneer het ontbreken van voldoende maatregelen door het O.C.M.W. om de opvang van deze vreemdelingen op het grondgebied van zijn gemeente te bevorderen tot gevolg heeft dat zij ertoe aangezet worden zich in een andere gemeente te vestigen.
  De modaliteiten die het mogelijk maken te evalueren wanneer er gebrek aan voldoende maatregelen voor de opvang van deze vreemdelingen bestaat evenals de aanvaardbare bewijzen om dit ontbreken van voldoende maatregelen te weerleggen, worden door de Koning bepaald, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad.) <W 2002-12-24/31, art. 381, 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
  [2 2ter. [5 Tussen 4 maart 2022 en [6 30 september 2023]6 is een bijkomende toelage op het bedrag van de financiële maatschappelijke dienstverlening ten laste genomen door de Staat overeenkomstig artikel 11, § 2, verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor elke persoon die de eerste keer financiële maatschappelijke dienstverlening ontvangt in de hoedanigheid van begunstigde van de tijdelijke bescherming in de zin van titel II, hoofdstuk IIbis (artikelen 57/29 tot en met 57/36) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Deze bijkomende toelage bedraagt 35 % van het toelagebedrag van de financiële maatschappelijke dienstverlening voor de eerste vier maanden van de toekenning van financiële maatschappelijke dienstverlening. Vanaf de vijfde maand van de toekenning van financiële maatschappelijke dienstverlening bedraagt de bijkomende toelage 25 % van het toelagebedrag van de financiële maatschappelijke dienstverlening.]5]2
  [6 Vanaf 1 oktober 2023 is een bijkomende toelage van 10 % op het bedrag van de financiële maatschappelijke dienstverlening ten laste genomen door de Staat overeenkomstig artikel 11, § 2, verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor elke persoon die financiële maatschappelijke dienstverlening ontvangt in de hoedanigheid van begunstigde van de tijdelijke bescherming in de zin van titel II, hoofdstuk IIbis (artikelen 57/29 tot en met 57/36) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wanneer er een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie bestaat in de zin van artikel 2 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.]6
  § 3. (Wanneer § 2, eerste lid, of § bis van dit artikel worden toegepast, verdeelt de Staat een bedrag gelijk aan het verschil tussen de terugbetalingen die zijn gebeurd op basis van deze bepalingen en de terugbetalingen die zouden moeten zijn gebeurd indien, per hypothese, §1,2°, van toepassing zou zijn geweest tussen de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de gemeente onder wiens naam de bevoegde minister (of zijn afgevaardigde) geen bijkomende kandidaten in het wachtregister mag inschrijven, krachtens de criteria voor een harmonieuze spreiding bedoeld in artikel 54, § 1, derde lid, 2°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
  De Koning bepaalt de nadere regels van deze verdeling.) <W 1999-12-24/36, art. 123, 016; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
  § 4. (Een toelage is verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer dat centrum met toepassing van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn tussenkomt in de kosten die verbonden zijn aan de inschakeling in het beroepsleven van een persoon van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van zijn nationaliteit geen aanspraak kan maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd is op een financiële maatschappelijke hulp. De toelage is gelijk aan het bedrag van de financiële tussenkomst.) <W 2003-12-22/42, art. 485, 022; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
  § 4bis. [4 Een subsidie is verschuldigd aan het centrum en is gelijk aan het bedrag van het leefloon bedoeld in artikel 14, § 1, 3°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, wanneer dit centrum als werkgever optreedt met toepassing van artikel 60, § 7, tweede lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor een in § 4 bedoelde persoon.
   De subsidie blijft verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst, zelfs als de financiële of gezinssituatie van de werknemer in kwestie in de loop van de arbeidsovereenkomst verandert of indien hij zich in een andere gemeente vestigt.
   De Brusselse Hoofdstedelijke Regering bepaalt het bedrag van de subsidie en de toekenningsvoorwaarden ervoor bij deeltijdse tewerkstelling.
   Ze kan de subsidie verhogen voor bepaalde gebruikers, met name voor sociale-inschakelingsondernemingen, alsook voor bepaalde categorieën rechthebbenden bepaald door de Brusselse Hoofdstedelijke Regering.]4

  § 4ter. [4 Een subsidie is verschuldigd aan het centrum wanneer het voorziet in specifieke opleidingskosten in het kader van de betrekking bedoeld in artikel 60, § 7, tweede lid, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
   De Brusselse Hoofdstedelijke Regering bepaalt het bedrag van de subsidie en de toekenningsmodaliteiten ervoor.]4

  § 4quater. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalde categorieën van personen van vreemde nationaliteit vaststellen, waarvoor de toelage, bedoeld in de §§ 4 tot 4ter , verschuldigd is aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer de betrokkenen onder dezelfde voorwaarden tewerkgesteld worden als deze vastgesteld in de vermelde §§ 4 tot 4ter.
Art. 5 _REGION_DE_BRUXELLES-CAPITALE.
   <L 9-7-1971, art. 6> (§ 1.) Sans préjudice des dispositions de l'article 4, sont à la charge de l'Etat les frais de l'assistance accordée:
  1° à un indigent belge, rapatrié à l'intervention du Gouvernement, par la commission d'assistance publique du lieu de remise; <L 1994-05-24/39, art. 13, 1°, 010; En vigueur : 01-02-1995>
  2° à un indigent, qui ne possède pas la nationalité belge, et ce jusqu'au jour de son inscription au registre de population;
  3° à un enfant âgé de moins de dix-huit ans qui, selon le cas: est né de père et mère inconnus; enfant naturel non reconnu par l'un ni l'autre de ses parents; de nationalité belge, abandonné au moment de sa naissance et dont la mère n'était pas inscrite au registre de population.
  (§ 2. Par dérogation au § 1er, 2°, l'Etat prend en charge 50 % de l'aide sociale accordée dans les limites fixées en vertu de l'article 11, § 2, en espèces ou en nature, à l'étranger qui [1 a introduit une demande d'asile conformément à la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers]1 , lorsque cette personne ne réside pas : <L 1999-05-07/39, art. 5, 015; En vigueur : 18-04-1999>
  a) sur le territoire de la commune [1 qui lui a été désignée comme lieu obligatoire d'inscription]1
  ni
  b) sur le territoire de la commune au registre des étrangers de laquelle cette personne est inscrite.
  L'alinéa précédent n'est pas applicable si le centre public d'aide sociale ou la commune fait la preuve qu'il ou elle a proposé sur son territoire, un logement public ou privé décent et adapté aux moyens du candidat-réfugié (ou la personne visée à l'article 54, § 1er, alinéa 1er, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers). <L 1999-05-07/39, art. 5, 015; En vigueur : 18-04-1999>
  (La preuve de l'offre d'un logement est établie sur base de la copie du rapport social accompagné des preuves tangibles de l'offre, par le C.P.A.S., d'un logement décent et adapté, et du refus de celle-ci par l'intéressé.) <L 2002-12-24/31, art. 380, 021; En vigueur : 10-01-2003>
  Si plusieurs communes, voisines ou très proches, comprenant ensemble un maximum de vingt cinq mille habitants, ou les centres publics d'aide sociale de ces communes, collaborent par convention pour organiser l'offre de logement aux candidats-réfugiés (ou les personnes visées à l'article 54, § 1, alinéa 1er, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers), le logement offert à un de ces candidats (ou personnes) sur le territoire d'une de ces communes est censé être offert sur le territoire de la commune collaborante ou de la commune dont le centre public d'aide sociale collabore, déterminé comme indiqué à l'alinéa 1er, a, ou visées à l'alinéa 1er, b, pour autant que : <L 1999-05-07/39, art. 5, 015; En vigueur : 18-04-1999>
  1° chacune des communes et chacun des centres publics d'aide sociales concernés ne soient parties qu'à une seule de ces conventions de collaboration, et que
  2° si une commune et le centre public d'aide sociale de cette commune participent à une telle collaboration, ils soient parties à une seule et même convention.
  (La disposition de l'alinéa 1er reste applicable jusqu'à ce que le candidat est reconnu réfugié ou jusqu'à ce que le candidat ou la personne bénéficie de l'aide sociale en application de l'article 57, § 2, de la loi organique du 8 juillet 1976 des centres publics d'aide sociale.) <L 1999-05-07/39, art. 5, 015; En vigueur : 18-04-1999>
  (§ 2bis. Par dérogation au § 1er, 2°, l'Etat prend en charge 0 % de l'aide sociale accordée dans les limites fixées en vertu de l'article 11, § 2, octroyée en espèces ou en nature aux étrangers qui se sont déclarés réfugiés ou qui ont demandé à être reconnus en tant que tels, lorsque l'absence de mesures suffisantes prises par le C.P.A.S. en vue de favoriser l'accueil de ces étrangers sur le territoire de sa commune, a pour conséquence d'inciter ceux-ci à s'installer sur le territoire d'une autre commune.
  Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, les modalités permettant d'évaluer quand il y a absence de mesures suffisantes d'accueil de ces étrangers et les preuves admissibles pour réfuter l'absence de mesures suffisantes.) <L 2002-12-24/31, art. 381, 021; En vigueur : 10-01-2003>
  [2 § 2ter. [5 Entre le 4 mars 2022 et le [6 30 septembre 2023]6, une subvention complémentaire du montant des frais de l'aide sociale financière pris en charge par l'Etat conformément à l'article 11, § 2, est due au centre public d'action sociale pour chaque personne qui perçoit pour la première fois, l'aide sociale financière en qualité de bénéficiaire de la protection temporaire au sens du titre II, chapitre IIbis (articles 57/29 à 57/36) de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers. Cette subvention complémentaire s'élève à 35 % du montant de l'aide sociale financière subventionné pour les quatre premiers mois de l'octroi de l'aide sociale financière. A partir du cinquième mois de l'octroi de l'aide sociale financière, la subvention complémentaire s'élève à 25 % du montant de l'aide sociale financière subventionné.]5
  [6 à partir du 1er octobre 2023, une subvention complémentaire de 10 % du montant des frais de l'aide sociale financière pris en charge par l'Etat conformément à l'article 11, § 2, est due au centre public d'action sociale pour chaque personne qui perçoit l'aide sociale financière en qualité de bénéficiaire de la protection temporaire au sens du titre II, chapitre IIbis (articles 57/29 à 57/36) de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers lorsqu'il existe un projet individualisé d'intégration sociale au sens de l'article 2 de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale.]6
  § 3. (Lorsqu'il est fait application du § 2, alinéa 1er, ou § 2 bis du présent article, l'Etat répartit un montant équivalent à la différence entre les remboursements effectués en vertu de ces dispositions et les remboursements qui auraient dû être effectués si, par hypothèse, le § 1er, 2°, avait été applicable, entre les centres publics d'aide sociale des communes sous le nom desquelles le ministre compétent ou son représentant ne peut pas inscrire de candidats supplémentaires dans le registre d'attente, en vertu des critères de répartition harmonieuse visés à l'article 54, § 1er, alinéa 3,2°, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers.
  Le Roi fixe les modalités de cette répartition.) <L 1999-12-24/36, art. 123, 016; En vigueur : 10-01-2000>
  § 4 (Une subvention est due au centre public d'aide sociale lorsque celui-ci intervient financièrement, en application de l'article 57quater de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'aide sociale, dans les frais liés à l'insertion professionnelle d'une personne de nationalité étrangère, inscrite au registre des étrangers, qui en raison de sa nationalité, n'a pas droit à l'intégration sociale et qui a droit à une aide sociale financière, en application de l'article 57quater de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'aide sociale. La subvention est égale au montant de l'intervention financière.) <L 2003-12-22/42, art. 485, 022; En vigueur : 10-01-2004>
  § 4bis. [4 Une subvention est due au centre et est égale au montant du revenu d'intégration visé à l'article 14, § er, 3°, de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale, lorsque ce dernier agit en qualité d'employeur en application de l'article 60, § 7, alinéa 2, de la loi organique du 8 juillet 1976 des centres publics d'action sociale pour une personne visée au § 4.
   La subvention reste due au centre public d'action sociale jusqu'au terme du contrat de travail, même si la situation familiale ou financière du travailleur concerné se modifie pendant la durée du contrat de travail ou s'il s'établit dans une autre commune.
   Le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale fixe le montant ainsi que les conditions d'octroi de la subvention en cas d'occupation à temps partiel.
   Il peut majorer la subvention pour certains utilisateurs, notamment pour les entreprises sociales d'insertion ainsi que pour certaines catégories d'ayants droit déterminés par le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale.]4

  § 4ter. [4 Une subvention est due au centre lorsqu'il prévoit des frais spécifiques de formation dans le cadre de l'emploi visé à l'article 60, § 7, alinéa 2, de la loi organique du 8 juillet 1976 des centres publics d'action sociale.
   Le Gouvernement de la Région de Bruxelles-Capitale fixe le montant et les modalités d'octroi de cette subvention.]4

  § 4quater. Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, déterminer certaines catégories de personnes de nationalité étrangère, pour lesquelles la subvention, visée aux §§ 4 à 4ter , est due au centre public d'aide sociale lorsqu'une mise au travail des intéressés s'effectue dans les mêmes conditions que celles fixées aux dites §§ 4 à 4ter.) <L 2002-08-02/45, art. 189, 020; En vigueur : 01-10-2002>
Art. 5_VLAAMS_GEWEST.    <W 9-7-1971, art. 6> (§ 1.) Onverminderd de bepalingen van artikel 4 zijn ten laste van de Staat de kosten van de bijstand verleend: <W 1994-05-24/39, art. 13, 1°, 010; Inwerkingtreding : 01-02-1995>
  1° aan een Belgische behoeftige, gerepatrieerd door toedoen van de Regering, door de commissie van openbare onderstand van de plaats van overgave;
  2° aan een behoeftige, die de Belgische nationaliteit niet bezit, en dit tot de dag van zijn inschrijving in het bevolkingsregister;
  3° aan een kind van minder dan achttien jaar dat, naargelang van het geval: geboren is uit onbekende vader en moeder; een natuurlijk kind is dat door geen van zijn beide ouders is erkend; een kind van Belgische nationaliteit is dat bij de geboorte werd verlaten en waarvan de moeder niet ingeschreven was in het bevolkingsregister.
  (§ 2. In afwijking van § 1, 2°, neemt de Staat 50 % vn de maatschappelijke dienstverlening ten laste binnen de beperkingen bepaald krachtens artikel 11, § 2 toegekend in geld of in natura aan de vreemdeling [1 een asielaanvraag heeft ingediend overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen]1 , wanneer deze persoon niet verblijft :
  a) op het grondgebied van de gemeente [1 die voor hem werd aangewezen als verplichte plaats van inschrijving]1
  noch
  b) op het grondgebied van de gemeente in wiens vreemdelingenregister hij ingeschreven is.
  Het vorige lid is niet van toepassing indien het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of de gemeente kan bewijzen dat het of dat zij op zijn of haar grondgebied een behoorlijk en aan het inkomen van de kandidaat-vluchteling (of de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde persoon) aangepast openbaar of privé-logies heeft aangeboden. <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  (Het bewijs van de aanbieding van een huisvesting wordt geleverd op basis van een kopie van het sociaal verslag aangevuld met tastbare bewijzen van de aanbieding door het O.C.M.W. van een degelijke en aangepaste huisvesting, evenals van de afwijzing van de aanbieding door de betrokkene.) <W 2002-12-24/31, art. , 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
  Indien meerdere aangrenzende of nabij gelegen gemeenten, die samen een maximum van vijfentwintigduizend inwoners tellen, of de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van deze gemeenten, bij overeenkomst samenwerken om ten behoeve van kandiaat-vluchtelingen (of de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde personen)het aanbieden van logies te organiseren, wordt het logies aangeboden aan één dezer kandidaten (of personen) geacht aangeboden te zijn op het grondgebied van de samenwerkende gemeente of van de gemeente waarvan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn samenwerkt, zoals dit is bepaald in het eerste lid, a, of bedoeld in het eerste lid, b, in zoverre : <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  1° elke betrokken gemeente en elk betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn slechts partij is in een van deze samenwerkingsovereenkomsten en,
  2° indien een gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van die gemeente beide deelnemen aan een dergelijke samenwerking, zij partij zijn in één en dezelfde overeenkomst.
  (De bepaling van het eerste lid is van toepassing totdat de kandidaat als vluchteling wordt erkend of totdat de kandidaat of de persoon een maatschappelijke dienstverlening geniet krachtens artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.) <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  (§ 2bis. In afwijking van § 1, 2°, neemt de Staat 0 % van de maatschappelijke dienstverlening ten laste binnen de beperkingen bepaald krachtens artikel 11, § 2, toegekend in geld of in natura aan de vreemdelingen die zich vluchteling verklaard hebben of die aangevraagd hebben om als vluchteling te worden erkend, wanneer het ontbreken van voldoende maatregelen door het O.C.M.W. om de opvang van deze vreemdelingen op het grondgebied van zijn gemeente te bevorderen tot gevolg heeft dat zij ertoe aangezet worden zich in een andere gemeente te vestigen.
  De modaliteiten die het mogelijk maken te evalueren wanneer er gebrek aan voldoende maatregelen voor de opvang van deze vreemdelingen bestaat evenals de aanvaardbare bewijzen om dit ontbreken van voldoende maatregelen te weerleggen, worden door de Koning bepaald, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad.) <W 2002-12-24/31, art. 381, 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
  [2 2ter. [4 Tussen 4 maart 2022 en [5 30 september 2023]5 is een bijkomende toelage op het bedrag van de financiële maatschappelijke dienstverlening ten laste genomen door de Staat overeenkomstig artikel 11, § 2, verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor elke persoon die de eerste keer financiële maatschappelijke dienstverlening ontvangt in de hoedanigheid van begunstigde van de tijdelijke bescherming in de zin van titel II, hoofdstuk IIbis (artikelen 57/29 tot en met 57/36) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Deze bijkomende toelage bedraagt 35 % van het toelagebedrag van de financiële maatschappelijke dienstverlening voor de eerste vier maanden van de toekenning van financiële maatschappelijke dienstverlening. Vanaf de vijfde maand van de toekenning van financiële maatschappelijke dienstverlening bedraagt de bijkomende toelage 25 % van het toelagebedrag van de financiële maatschappelijke dienstverlening.]4]2
  [5 Vanaf 1 oktober 2023 is een bijkomende toelage van 10 % op het bedrag van de financiële maatschappelijke dienstverlening ten laste genomen door de Staat overeenkomstig artikel 11, § 2, verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor elke persoon die financiële maatschappelijke dienstverlening ontvangt in de hoedanigheid van begunstigde van de tijdelijke bescherming in de zin van titel II, hoofdstuk IIbis (artikelen 57/29 tot en met 57/36) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wanneer er een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie bestaat in de zin van artikel 2 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.]5
  § 3. (Wanneer § 2, eerste lid, of § bis van dit artikel worden toegepast, verdeelt de Staat een bedrag gelijk aan het verschil tussen de terugbetalingen die zijn gebeurd op basis van deze bepalingen en de terugbetalingen die zouden moeten zijn gebeurd indien, per hypothese, §1,2°, van toepassing zou zijn geweest tussen de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de gemeente onder wiens naam de bevoegde minister (of zijn afgevaardigde) geen bijkomende kandidaten in het wachtregister mag inschrijven, krachtens de criteria voor een harmonieuze spreiding bedoeld in artikel 54, § 1, derde lid, 2°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
  De Koning bepaalt de nadere regels van deze verdeling.) <W 1999-12-24/36, art. 123, 016; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
  § 4. (Een toelage is verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer dat centrum met toepassing van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn tussenkomt in de kosten die verbonden zijn aan de inschakeling in het beroepsleven van een persoon van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van zijn nationaliteit geen aanspraak kan maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd is op een financiële maatschappelijke hulp. De toelage is gelijk aan het bedrag van de financiële tussenkomst.) <W 2003-12-22/42, art. 485, 022; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
  [3 § 4bis. Aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wordt een toelage verleend die gelijk is aan het bedrag van het leefloon, vermeld in artikel 14, § 1, eerste lid, 3°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, als het voormelde centrum als werkgever optreedt met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor een persoon als vermeld in paragraaf 4, die voltijds wordt tewerkgesteld.
   De toelage bedraagt maximaal het brutoloon van de tewerkgestelde persoon, zonder dat de toelage het gewaarborgde gemiddelde minimummaandinkomen kan overschrijden.
   De toelage blijft verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst, ook als de familiale of inkomenstoestand van de betrokken werknemer in de loop van de arbeidsovereenkomst verandert of als hij zich in een andere gemeente vestigt.
   De Vlaamse Regering kan de hoogte van de toelage bepalen bij een deeltijdse tewerkstelling, alsook de voorwaarden waaronder de toelage wordt toegekend, en kan het bedrag van de toelage verhogen en de voorwaarden ervan bepalen voor specifieke initiatieven die gericht zijn op sociale inschakeling.]3

  § 4ter. Een toelage is verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer het voor een persoon bedoeld in § 4 een overeenkomst inzake tewerkstelling sluit met een privé-onderneming met toepassing van artikel 61 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
  Deze toelage moet volledig besteed worden aan de omkadering of opleiding in de onderneming of in het centrum van de persoon bedoeld in § 4.
  De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de hoogte van de in het eerste lid bedoelde toelage, evenals de voorwaarden, de duur en de modaliteiten waaronder deze toelage wordt toegekend.
  § 4quater. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalde categorieën van personen van vreemde nationaliteit vaststellen, waarvoor de toelage, bedoeld in de §§ 4 tot 4ter , verschuldigd is aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer de betrokkenen onder dezelfde voorwaarden tewerkgesteld worden als deze vastgesteld in de vermelde §§ 4 tot 4ter.
Art. 5 _REGION_FLAMANDE.
   <L 9-7-1971, art. 6> (§ 1.) Sans préjudice des dispositions de l'article 4, sont à la charge de l'Etat les frais de l'assistance accordée:
  1° à un indigent belge, rapatrié à l'intervention du Gouvernement, par la commission d'assistance publique du lieu de remise; <L 1994-05-24/39, art. 13, 1°, 010; En vigueur : 01-02-1995>
  2° à un indigent, qui ne possède pas la nationalité belge, et ce jusqu'au jour de son inscription au registre de population;
  3° à un enfant âgé de moins de dix-huit ans qui, selon le cas: est né de père et mère inconnus; enfant naturel non reconnu par l'un ni l'autre de ses parents; de nationalité belge, abandonné au moment de sa naissance et dont la mère n'était pas inscrite au registre de population.
  (§ 2. Par dérogation au § 1er, 2°, l'Etat prend en charge 50 % de l'aide sociale accordée dans les limites fixées en vertu de l'article 11, § 2, en espèces ou en nature, à l'étranger qui [1 a introduit une demande d'asile conformément à la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers]1 , lorsque cette personne ne réside pas : <L 1999-05-07/39, art. 5, 015; En vigueur : 18-04-1999>
  a) sur le territoire de la commune [1 qui lui a été désignée comme lieu obligatoire d'inscription]1
  ni
  b) sur le territoire de la commune au registre des étrangers de laquelle cette personne est inscrite.
  L'alinéa précédent n'est pas applicable si le centre public d'aide sociale ou la commune fait la preuve qu'il ou elle a proposé sur son territoire, un logement public ou privé décent et adapté aux moyens du candidat-réfugié (ou la personne visée à l'article 54, § 1er, alinéa 1er, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers). <L 1999-05-07/39, art. 5, 015; En vigueur : 18-04-1999>
  (La preuve de l'offre d'un logement est établie sur base de la copie du rapport social accompagné des preuves tangibles de l'offre, par le C.P.A.S., d'un logement décent et adapté, et du refus de celle-ci par l'intéressé.) <L 2002-12-24/31, art. 380, 021; En vigueur : 10-01-2003>
  Si plusieurs communes, voisines ou très proches, comprenant ensemble un maximum de vingt cinq mille habitants, ou les centres publics d'aide sociale de ces communes, collaborent par convention pour organiser l'offre de logement aux candidats-réfugiés (ou les personnes visées à l'article 54, § 1, alinéa 1er, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers), le logement offert à un de ces candidats (ou personnes) sur le territoire d'une de ces communes est censé être offert sur le territoire de la commune collaborante ou de la commune dont le centre public d'aide sociale collabore, déterminé comme indiqué à l'alinéa 1er, a, ou visées à l'alinéa 1er, b, pour autant que : <L 1999-05-07/39, art. 5, 015; En vigueur : 18-04-1999>
  1° chacune des communes et chacun des centres publics d'aide sociales concernés ne soient parties qu'à une seule de ces conventions de collaboration, et que
  2° si une commune et le centre public d'aide sociale de cette commune participent à une telle collaboration, ils soient parties à une seule et même convention.
  (La disposition de l'alinéa 1er reste applicable jusqu'à ce que le candidat est reconnu réfugié ou jusqu'à ce que le candidat ou la personne bénéficie de l'aide sociale en application de l'article 57, § 2, de la loi organique du 8 juillet 1976 des centres publics d'aide sociale.) <L 1999-05-07/39, art. 5, 015; En vigueur : 18-04-1999>
  (§ 2bis. Par dérogation au § 1er, 2°, l'Etat prend en charge 0 % de l'aide sociale accordée dans les limites fixées en vertu de l'article 11, § 2, octroyée en espèces ou en nature aux étrangers qui se sont déclarés réfugiés ou qui ont demandé à être reconnus en tant que tels, lorsque l'absence de mesures suffisantes prises par le C.P.A.S. en vue de favoriser l'accueil de ces étrangers sur le territoire de sa commune, a pour conséquence d'inciter ceux-ci à s'installer sur le territoire d'une autre commune.
  Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, les modalités permettant d'évaluer quand il y a absence de mesures suffisantes d'accueil de ces étrangers et les preuves admissibles pour réfuter l'absence de mesures suffisantes.) <L 2002-12-24/31, art. 381, 021; En vigueur : 10-01-2003>
  [2 § 2ter. [4 Entre le 4 mars 2022 et le [5 30 septembre 2023]5, une subvention complémentaire du montant des frais de l'aide sociale financière pris en charge par l'Etat conformément à l'article 11, § 2, est due au centre public d'action sociale pour chaque personne qui perçoit pour la première fois, l'aide sociale financière en qualité de bénéficiaire de la protection temporaire au sens du titre II, chapitre IIbis (articles 57/29 à 57/36) de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers. Cette subvention complémentaire s'élève à 35 % du montant de l'aide sociale financière subventionné pour les quatre premiers mois de l'octroi de l'aide sociale financière. A partir du cinquième mois de l'octroi de l'aide sociale financière, la subvention complémentaire s'élève à 25 % du montant de l'aide sociale financière subventionné.]4
  [5 à partir du 1er octobre 2023, une subvention complémentaire de 10 % du montant des frais de l'aide sociale financière pris en charge par l'Etat conformément à l'article 11, § 2, est due au centre public d'action sociale pour chaque personne qui perçoit l'aide sociale financière en qualité de bénéficiaire de la protection temporaire au sens du titre II, chapitre IIbis (articles 57/29 à 57/36) de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers lorsqu'il existe un projet individualisé d'intégration sociale au sens de l'article 2 de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale.]5
  § 3. (Lorsqu'il est fait application du § 2, alinéa 1er, ou § 2 bis du présent article, l'Etat répartit un montant équivalent à la différence entre les remboursements effectués en vertu de ces dispositions et les remboursements qui auraient dû être effectués si, par hypothèse, le § 1er, 2°, avait été applicable, entre les centres publics d'aide sociale des communes sous le nom desquelles le ministre compétent ou son représentant ne peut pas inscrire de candidats supplémentaires dans le registre d'attente, en vertu des critères de répartition harmonieuse visés à l'article 54, § 1er, alinéa 3,2°, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers.
  Le Roi fixe les modalités de cette répartition.) <L 1999-12-24/36, art. 123, 016; En vigueur : 10-01-2000>
  § 4 (Une subvention est due au centre public d'aide sociale lorsque celui-ci intervient financièrement, en application de l'article 57quater de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'aide sociale, dans les frais liés à l'insertion professionnelle d'une personne de nationalité étrangère, inscrite au registre des étrangers, qui en raison de sa nationalité, n'a pas droit à l'intégration sociale et qui a droit à une aide sociale financière, en application de l'article 57quater de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'aide sociale. La subvention est égale au montant de l'intervention financière.) <L 2003-12-22/42, art. 485, 022; En vigueur : 10-01-2004>
  [3 § 4bis. Le centre public d'action sociale reçoit une subvention égale au montant du revenu d'intégration sociale, visé à l'article 14, § 1er, alinéa 1er, 3°, de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale, si le centre précité agit en qualité d'employeur par application de l'article 60, § 7, de la loi organique du 8 juillet 1976 des centres publics d'action sociale, au profit d'une personne telle que visée au paragraphe 4 qui est employée à temps plein.
   La subvention n'excède pas le salaire brut de la personne employée, sans que la subvention puisse dépasser le revenu mensuel moyen minimum garanti.
   La subvention reste due au centre public d'action sociale jusqu'au terme du contrat de travail, même si la situation familiale ou financière du travailleur concerné se modifie pendant la durée du contrat de travail ou s'il s'établit dans une autre commune.
   Le Gouvernement flamand peut fixer le montant de la subvention en cas d'un emploi à temps partiel, les conditions d'octroi de cette subvention, et également augmenter le montant de la subvention et en fixer les conditions pour des initiatives spécifiques d'insertion sociale. ]3

  § 4ter. Une subvention est due au centre public d'aide sociale lorsque celui-ci conclut pour une personne visée au § 4, une convention en matière d'emploi avec une entreprise privée en application de l'article 61 de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'aide sociale.
  Cette subvention doit entièrement être consacrée a l'encadrement ou à la formation dans l'entreprise ou au sein du centre de la personne visée au § 4.
  Le Roi fixe, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, le montant de la subvention visée à l'alinéa 1er, de même que les conditions, la durée et les modalités selon lesquelles cette subvention est accordée.
  § 4quater. Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, déterminer certaines catégories de personnes de nationalité étrangère, pour lesquelles la subvention, visée aux §§ 4 à 4ter , est due au centre public d'aide sociale lorsqu'une mise au travail des intéressés s'effectue dans les mêmes conditions que celles fixées aux dites §§ 4 à 4ter.) <L 2002-08-02/45, art. 189, 020; En vigueur : 01-10-2002>
Art. 5 _DUITSTALIGE_GEMEENSCHAP.
   <W 9-7-1971, art. 6> (§ 1.) Onverminderd de bepalingen van artikel 4 zijn ten laste van de Staat de kosten van de bijstand verleend: <W 1994-05-24/39, art. 13, 1°, 010; Inwerkingtreding : 01-02-1995>
  1° aan een Belgische behoeftige, gerepatrieerd door toedoen van de Regering, door de commissie van openbare onderstand van de plaats van overgave;
  2° aan een behoeftige, die de Belgische nationaliteit niet bezit, en dit tot de dag van zijn inschrijving in het bevolkingsregister;
  3° aan een kind van minder dan achttien jaar dat, naargelang van het geval: geboren is uit onbekende vader en moeder; een natuurlijk kind is dat door geen van zijn beide ouders is erkend; een kind van Belgische nationaliteit is dat bij de geboorte werd verlaten en waarvan de moeder niet ingeschreven was in het bevolkingsregister.
  (§ 2. In afwijking van § 1, 2°, neemt de Staat 50 % vn de maatschappelijke dienstverlening ten laste binnen de beperkingen bepaald krachtens artikel 11, § 2 toegekend in geld of in natura aan de vreemdeling [1 een asielaanvraag heeft ingediend overeenkomstig de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen]1 , wanneer deze persoon niet verblijft :
  a) op het grondgebied van de gemeente [1 die voor hem werd aangewezen als verplichte plaats van inschrijving]1
  noch
  b) op het grondgebied van de gemeente in wiens vreemdelingenregister hij ingeschreven is.
  Het vorige lid is niet van toepassing indien het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn of de gemeente kan bewijzen dat het of dat zij op zijn of haar grondgebied een behoorlijk en aan het inkomen van de kandidaat-vluchteling (of de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde persoon) aangepast openbaar of privé-logies heeft aangeboden. <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  (Het bewijs van de aanbieding van een huisvesting wordt geleverd op basis van een kopie van het sociaal verslag aangevuld met tastbare bewijzen van de aanbieding door het O.C.M.W. van een degelijke en aangepaste huisvesting, evenals van de afwijzing van de aanbieding door de betrokkene.) <W 2002-12-24/31, art. , 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
  Indien meerdere aangrenzende of nabij gelegen gemeenten, die samen een maximum van vijfentwintigduizend inwoners tellen, of de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van deze gemeenten, bij overeenkomst samenwerken om ten behoeve van kandiaat-vluchtelingen (of de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde personen)het aanbieden van logies te organiseren, wordt het logies aangeboden aan één dezer kandidaten (of personen) geacht aangeboden te zijn op het grondgebied van de samenwerkende gemeente of van de gemeente waarvan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn samenwerkt, zoals dit is bepaald in het eerste lid, a, of bedoeld in het eerste lid, b, in zoverre : <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  1° elke betrokken gemeente en elk betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn slechts partij is in een van deze samenwerkingsovereenkomsten en,
  2° indien een gemeente en het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn van die gemeente beide deelnemen aan een dergelijke samenwerking, zij partij zijn in één en dezelfde overeenkomst.
  (De bepaling van het eerste lid is van toepassing totdat de kandidaat als vluchteling wordt erkend of totdat de kandidaat of de persoon een maatschappelijke dienstverlening geniet krachtens artikel 57, § 2, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.) <W 1999-05-07/39, art. 5, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
  (§ 2bis. In afwijking van § 1, 2°, neemt de Staat 0 % van de maatschappelijke dienstverlening ten laste binnen de beperkingen bepaald krachtens artikel 11, § 2, toegekend in geld of in natura aan de vreemdelingen die zich vluchteling verklaard hebben of die aangevraagd hebben om als vluchteling te worden erkend, wanneer het ontbreken van voldoende maatregelen door het O.C.M.W. om de opvang van deze vreemdelingen op het grondgebied van zijn gemeente te bevorderen tot gevolg heeft dat zij ertoe aangezet worden zich in een andere gemeente te vestigen.
  De modaliteiten die het mogelijk maken te evalueren wanneer er gebrek aan voldoende maatregelen voor de opvang van deze vreemdelingen bestaat evenals de aanvaardbare bewijzen om dit ontbreken van voldoende maatregelen te weerleggen, worden door de Koning bepaald, bij een besluit vastgesteld na overleg in Ministerraad.) <W 2002-12-24/31, art. 381, 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
  [3 § 2ter. [4 Tussen 4 maart 2022 en [5 30 september 2023]5 is een bijkomende toelage op het bedrag van de financiële maatschappelijke dienstverlening ten laste genomen door de Staat overeenkomstig artikel 11, § 2, verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor elke persoon die de eerste keer financiële maatschappelijke dienstverlening ontvangt in de hoedanigheid van begunstigde van de tijdelijke bescherming in de zin van titel II, hoofdstuk IIbis (artikelen 57/29 tot en met 57/36) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen. Deze bijkomende toelage bedraagt 35 % van het toelagebedrag van de financiële maatschappelijke dienstverlening voor de eerste vier maanden van de toekenning van financiële maatschappelijke dienstverlening. Vanaf de vijfde maand van de toekenning van financiële maatschappelijke dienstverlening bedraagt de bijkomende toelage 25 % van het toelagebedrag van de financiële maatschappelijke dienstverlening.]4]3
  [5 Vanaf 1 oktober 2023 is een bijkomende toelage van 10 % op het bedrag van de financiële maatschappelijke dienstverlening ten laste genomen door de Staat overeenkomstig artikel 11, § 2, verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn voor elke persoon die financiële maatschappelijke dienstverlening ontvangt in de hoedanigheid van begunstigde van de tijdelijke bescherming in de zin van titel II, hoofdstuk IIbis (artikelen 57/29 tot en met 57/36) van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen wanneer er een geïndividualiseerd project voor maatschappelijke integratie bestaat in de zin van artikel 2 van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie.]5
  § 3. (Wanneer § 2, eerste lid, of § bis van dit artikel worden toegepast, verdeelt de Staat een bedrag gelijk aan het verschil tussen de terugbetalingen die zijn gebeurd op basis van deze bepalingen en de terugbetalingen die zouden moeten zijn gebeurd indien, per hypothese, §1,2°, van toepassing zou zijn geweest tussen de openbare centra voor maatschappelijk welzijn van de gemeente onder wiens naam de bevoegde minister (of zijn afgevaardigde) geen bijkomende kandidaten in het wachtregister mag inschrijven, krachtens de criteria voor een harmonieuze spreiding bedoeld in artikel 54, § 1, derde lid, 2°, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen.
  De Koning bepaalt de nadere regels van deze verdeling.) <W 1999-12-24/36, art. 123, 016; Inwerkingtreding : 10-01-2000>
  § 4. (Een toelage is verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer dat centrum met toepassing van artikel 57quater van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn tussenkomt in de kosten die verbonden zijn aan de inschakeling in het beroepsleven van een persoon van vreemde nationaliteit, ingeschreven in het vreemdelingenregister, die omwille van zijn nationaliteit geen aanspraak kan maken op het recht op maatschappelijke integratie en gerechtigd is op een financiële maatschappelijke hulp. De toelage is gelijk aan het bedrag van de financiële tussenkomst.) <W 2003-12-22/42, art. 485, 022; Inwerkingtreding : 10-01-2004>
  § 4bis. Een toelage is verschuldigd aan het centrum en is gelijk aan het bedrag van het leefloon bedoeld in artikel 14, § 1, 4°, van de wet van 26 mei 2002 betreffende het recht op maatschappelijke integratie, wanneer dit centrum als werkgever optreedt met toepassing van artikel 60, § 7, van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn voor een in § 4 bedoelde persoon.
  De toelage blijft verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn tot aan het einde van de arbeidsovereenkomst, ook indien de familiale of inkomenstoestand van de betrokken werknemer in de loop van de arbeidsovereenkomst verandert of indien hij zich in een andere gemeente vestigt.
  [2 De Regering]2 bepaalt de hoogte van de toelage bij een deeltijdse tewerkstelling, alsmede de toekenningsvoorwaarden voor deze toelage.
  [2 Zij]2 kan eveneens het bedrag van de toelage verhogen en de voorwaarden ervan bepalen voor specifieke initiatieven gericht opsociale inschakeling.
  § 4ter. Een toelage is verschuldigd aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer het voor een persoon bedoeld in § 4 een overeenkomst inzake tewerkstelling sluit met een privé-onderneming met toepassing van artikel 61 van de organieke wet van 8 juli 1976 betreffende de openbare centra voor maatschappelijk welzijn.
  Deze toelage moet volledig besteed worden aan de omkadering of opleiding in de onderneming of in het centrum van de persoon bedoeld in § 4.
  [2 De Regering bepaalt]2 de hoogte van de in het eerste lid bedoelde toelage, evenals de voorwaarden, de duur en de modaliteiten waaronder deze toelage wordt toegekend.
  § 4quater. De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, bepaalde categorieën van personen van vreemde nationaliteit vaststellen, waarvoor de toelage, bedoeld in de §§ 4 tot 4ter , verschuldigd is aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn wanneer de betrokkenen onder dezelfde voorwaarden tewerkgesteld worden als deze vastgesteld in de vermelde §§ 4 tot 4ter.
Art. 5 _COMMUNAUTE_GERMANOPHONE.
   <L 9-7-1971, art. 6> (§ 1.) Sans préjudice des dispositions de l'article 4, sont à la charge de l'Etat les frais de l'assistance accordée:
  1° à un indigent belge, rapatrié à l'intervention du Gouvernement, par la commission d'assistance publique du lieu de remise; <L 1994-05-24/39, art. 13, 1°, 010; En vigueur : 01-02-1995>
  2° à un indigent, qui ne possède pas la nationalité belge, et ce jusqu'au jour de son inscription au registre de population;
  3° à un enfant âgé de moins de dix-huit ans qui, selon le cas: est né de père et mère inconnus; enfant naturel non reconnu par l'un ni l'autre de ses parents; de nationalité belge, abandonné au moment de sa naissance et dont la mère n'était pas inscrite au registre de population.
  (§ 2. Par dérogation au § 1er, 2°, l'Etat prend en charge 50 % de l'aide sociale accordée dans les limites fixées en vertu de l'article 11, § 2, en espèces ou en nature, à l'étranger qui [1 a introduit une demande d'asile conformément à la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers]1 , lorsque cette personne ne réside pas : <L 1999-05-07/39, art. 5, 015; En vigueur : 18-04-1999>
  a) sur le territoire de la commune [1 qui lui a été désignée comme lieu obligatoire d'inscription]1
  ni
  b) sur le territoire de la commune au registre des étrangers de laquelle cette personne est inscrite.
  L'alinéa précédent n'est pas applicable si le centre public d'aide sociale ou la commune fait la preuve qu'il ou elle a proposé sur son territoire, un logement public ou privé décent et adapté aux moyens du candidat-réfugié (ou la personne visée à l'article 54, § 1er, alinéa 1er, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers). <L 1999-05-07/39, art. 5, 015; En vigueur : 18-04-1999>
  (La preuve de l'offre d'un logement est établie sur base de la copie du rapport social accompagné des preuves tangibles de l'offre, par le C.P.A.S., d'un logement décent et adapté, et du refus de celle-ci par l'intéressé.) <L 2002-12-24/31, art. 380, 021; En vigueur : 10-01-2003>
  Si plusieurs communes, voisines ou très proches, comprenant ensemble un maximum de vingt cinq mille habitants, ou les centres publics d'aide sociale de ces communes, collaborent par convention pour organiser l'offre de logement aux candidats-réfugiés (ou les personnes visées à l'article 54, § 1, alinéa 1er, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers), le logement offert à un de ces candidats (ou personnes) sur le territoire d'une de ces communes est censé être offert sur le territoire de la commune collaborante ou de la commune dont le centre public d'aide sociale collabore, déterminé comme indiqué à l'alinéa 1er, a, ou visées à l'alinéa 1er, b, pour autant que : <L 1999-05-07/39, art. 5, 015; En vigueur : 18-04-1999>
  1° chacune des communes et chacun des centres publics d'aide sociales concernés ne soient parties qu'à une seule de ces conventions de collaboration, et que
  2° si une commune et le centre public d'aide sociale de cette commune participent à une telle collaboration, ils soient parties à une seule et même convention.
  (La disposition de l'alinéa 1er reste applicable jusqu'à ce que le candidat est reconnu réfugié ou jusqu'à ce que le candidat ou la personne bénéficie de l'aide sociale en application de l'article 57, § 2, de la loi organique du 8 juillet 1976 des centres publics d'aide sociale.) <L 1999-05-07/39, art. 5, 015; En vigueur : 18-04-1999>
  (§ 2bis. Par dérogation au § 1er, 2°, l'Etat prend en charge 0 % de l'aide sociale accordée dans les limites fixées en vertu de l'article 11, § 2, octroyée en espèces ou en nature aux étrangers qui se sont déclarés réfugiés ou qui ont demandé à être reconnus en tant que tels, lorsque l'absence de mesures suffisantes prises par le C.P.A.S. en vue de favoriser l'accueil de ces étrangers sur le territoire de sa commune, a pour conséquence d'inciter ceux-ci à s'installer sur le territoire d'une autre commune.
  Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, les modalités permettant d'évaluer quand il y a absence de mesures suffisantes d'accueil de ces étrangers et les preuves admissibles pour réfuter l'absence de mesures suffisantes.) <L 2002-12-24/31, art. 381, 021; En vigueur : 10-01-2003>
  [3 § 2ter. [4 Entre le 4 mars 2022 et le [5 30 septembre 2023]5, une subvention complémentaire du montant des frais de l'aide sociale financière pris en charge par l'Etat conformément à l'article 11, § 2, est due au centre public d'action sociale pour chaque personne qui perçoit pour la première fois, l'aide sociale financière en qualité de bénéficiaire de la protection temporaire au sens du titre II, chapitre IIbis (articles 57/29 à 57/36) de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers. Cette subvention complémentaire s'élève à 35 % du montant de l'aide sociale financière subventionné pour les quatre premiers mois de l'octroi de l'aide sociale financière. A partir du cinquième mois de l'octroi de l'aide sociale financière, la subvention complémentaire s'élève à 25 % du montant de l'aide sociale financière subventionné.]4
  [5 à partir du 1er octobre 2023, une subvention complémentaire de 10 % du montant des frais de l'aide sociale financière pris en charge par l'Etat conformément à l'article 11, § 2, est due au centre public d'action sociale pour chaque personne qui perçoit l'aide sociale financière en qualité de bénéficiaire de la protection temporaire au sens du titre II, chapitre IIbis (articles 57/29 à 57/36) de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers lorsqu'il existe un projet individualisé d'intégration sociale au sens de l'article 2 de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale.]5
  § 3. (Lorsqu'il est fait application du § 2, alinéa 1er, ou § 2 bis du présent article, l'Etat répartit un montant équivalent à la différence entre les remboursements effectués en vertu de ces dispositions et les remboursements qui auraient dû être effectués si, par hypothèse, le § 1er, 2°, avait été applicable, entre les centres publics d'aide sociale des communes sous le nom desquelles le ministre compétent ou son représentant ne peut pas inscrire de candidats supplémentaires dans le registre d'attente, en vertu des critères de répartition harmonieuse visés à l'article 54, § 1er, alinéa 3,2°, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers.
  Le Roi fixe les modalités de cette répartition.) <L 1999-12-24/36, art. 123, 016; En vigueur : 10-01-2000>
  § 4 (Une subvention est due au centre public d'aide sociale lorsque celui-ci intervient financièrement, en application de l'article 57quater de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'aide sociale, dans les frais liés à l'insertion professionnelle d'une personne de nationalité étrangère, inscrite au registre des étrangers, qui en raison de sa nationalité, n'a pas droit à l'intégration sociale et qui a droit à une aide sociale financière, en application de l'article 57quater de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'aide sociale. La subvention est égale au montant de l'intervention financière.) <L 2003-12-22/42, art. 485, 022; En vigueur : 10-01-2004>
  § 4bis. Une subvention est due au centre et est égale au montant du revenu d'intégration visé à l'article 14, § 1er, 4°, de la loi du 26 mai 2002 concernant le droit à l'intégration sociale, lorsque ce dernier agit en qualité d'employeur en application de l'article 60, § 7, de la loi organique du 8 juillet 1976 des centres publics d'aide sociale pour une personne visée au § 4.
  La subvention reste due au centre public d'aide sociale jusqu'au terme du contrat de travail, même si la situation familiale ou financière du travailleur concerne se modifie pendant la durée du contrat de travail ou s'il s'établit dans un autre commune.
  [2 Le Gouvernement]2 fixe le montant de la subvention en cas d'occupation à temps partiel, ainsi que les conditions d'octroi de cette subvention.
  Il peut également porter le montant de la subvention à un montant supérieur et en fixer les conditions pour des initiatives spécifiques d'insertion sociale.
  § 4ter. Une subvention est due au centre public d'aide sociale lorsque celui-ci conclut pour une personne visée au § 4, une convention en matière d'emploi avec une entreprise privée en application de l'article 61 de la loi du 8 juillet 1976 organique des centres publics d'aide sociale.
  Cette subvention doit entièrement être consacrée a l'encadrement ou à la formation dans l'entreprise ou au sein du centre de la personne visée au § 4.
  [2 Le Gouvernement fixe]2 le montant de la subvention visée à l'alinéa 1er, de même que les conditions, la durée et les modalités selon lesquelles cette subvention est accordée.
  § 4quater. Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, déterminer certaines catégories de personnes de nationalité étrangère, pour lesquelles la subvention, visée aux §§ 4 à 4ter , est due au centre public d'aide sociale lorsqu'une mise au travail des intéressés s'effectue dans les mêmes conditions que celles fixées aux dites §§ 4 à 4ter.) <L 2002-08-02/45, art. 189, 020; En vigueur : 01-10-2002>
Art.6. <W 9-7-1971, art. 7> Is zonder uitwerking voor het verwerven van een nieuw onderstandsdomicilie het verblijf, al dan niet als behoeftige hetzij in een verplegingsinstelling, hetzij in een instelling of bij een privaat persoon bedoeld bij artikel 2, § 1, van deze wet.
Art.6. <L 9-7-1971, art. 7> Est inopérant pour l'acquisition d'un nouveau domicile de secours le séjour, en qualité d'indigent ou non, soit dans un établissement de soins, soit dans un établissement ou chez une personne privée visés à l'article 2, § 1er, de la présente loi.
Art.7. Wanneer (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) niet over voldoende inkomsten beschikt voor het volbrengen van haar opdracht, verleent de gemeente haar de nodige toelagen onverminderd de wettelijke bepalingen betreffende het dekken van de tekorten van (de openbare centra voor maatschappelijk welzijn). De gemeente trekt die toelagen ieder jaar uit op haar begroting. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
Art.7. Lorsque (le centre public d'aide sociale) ne dispose pas de revenus suffisants pour couvrir les dépenses résultant de l'accomplissement de sa mission et sans préjudice de l'application des dispositions légales relatives à la couverture des déficits des (centres publics d'aide sociale), la commune lui accorde les subventions nécessaires. La commune inscrit annuellement ces subventions à son budget. <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
Art.8. Onverminderd de toepassing van bijzondere internationale overeenkomsten, kunnen behoeftige vreemdelingen gerepatrieerd worden door toedoen van de Minister tot wiens bevoegdheid de openbare onderstand behoort.
  De kosten van repatriëring komen ten laste van de begroting van het ministerie waarvan de openbare onderstand afhangt.
  Deze begroting kan eveneens de onderstandskosten ten laste nemen van de Belgen die in het buitenland ondersteund worden en waarvan de repatriëring gevraagd wordt door de buitenlandse overheid.
Art.8. Sans préjudice de l'application de conventions internationales particulières, les indigents étrangers peuvent être rapatriés à la diligence du Ministre qui a l'assistance publique dans ses attributions.
  Les frais de rapatriement sont à la charge du budget du ministère dont relève l'assistance publique.
  Ce budget peut également prendre en charge les frais d'assistance des Belges secourus à l'étranger dont le rapatriement est demandé par l'autorité étrangère.
HOOFDSTUK II. _ Terugvordering en terugbetaling van onderstandskosten.
CHAPITRE II. _ Recouvrement et remboursement des frais d'assistance.
Art.9. <W 9-7-1971, art. 8> § 1. (Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) die, overeenkomstig artikel 4 of 5, gerechtigd is kosten van bijstand terug te vorderen, moet van de steunverlening kennis geven binnen vijfenveertig dagen, naargelang van het geval: <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  1° hetzij aan (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van de gemeente waar de ondersteunde zijn onderstandsdomicilie heeft of geacht wordt te hebben; <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  2° hetzij aan de Minister tot wiens bevoegdheid de openbare onderstand behoort.
  (De kennisgeving aan de minister gebeurt via elektronische weg overeenkomstig de door de Koning bepaalde regels.) <W 2006-12-27/32, art. 83, 025; Inwerkingtreding : 01-04-2007, behalve voor de regularisatie van gegevens die werden overgemaakt in het kader van de terugbetaling door de Staat en die betrekking hebben op de periode voorafgaand aan 1 januari 2005>
  [1 De kennisgeving aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn gebeurt per brief of elektronisch via de eBox, zoals bedoeld in de wet van 27 februari 2019 inzake de elektronische uitwisseling van berichten via de eBox.]1
  § 2. De in § 1 bepaalde termijn gaat in de dag waarop (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat) de kennisgeving moet doen, van het onderstandsdomicilie kennis heeft. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  § 3. (Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat) in gebreke gebleven is kennis te geven overeenkomstig de voorschriften van dit artikel, verliest het recht op terugvordering van de uitgaven die betrekking hebben op de periode welke de vijfenveertigste dag vóór het verzenden van de kennisgeving voorafgaat. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  
Art.9. <L 9-7-1971, art. 8> § 1er. (Le centre public d'aide sociale) qui, conformément à l'article 4 ou à l'article 5, est en droit de recouvrir des frais d'assistance, est (tenu) de donner avis de l'octroi des secours dans un délai de quarante-cinq jours, selon le cas: <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
  1° soit (au centre public d'aide sociale) de la commune où la personne secourue a ou est présumée avoir son domicile de secours; <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
  2° soit au Ministre qui a l'assistance publique dans ses attributions.
  (L'avis au ministre est communiqué par voie électronique selon les modalités fixées par le Roi.) <L 2006-12-27/32, art. 83, 025; En vigueur : 01-04-2007, sauf pour la régularisation des données transférées dans le cadre du remboursement par l'Etat et afférentes à la période antérieure au 1er janvier 2005>
  [1 L'avis au centre public d'aide sociale est communiqué par courrier ou par voie électronique via l'eBox tel que prévu par la loi du 27 février 2019 relative à l'échange électronique de messages par le biais de l'eBox.]1
  § 2. Le délai prévu au § 1er prend cours à dater du jour ou (le centre public d'aide sociale) qui doit donner avis, a connaissance du domicile de secours. <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
  § 3. A défaut d'avoir donné l'avis conformément aux dispositions du présent article, (le centre public d'aide sociale) est (déchu) du droit de recouvrer les dépenses afférentes à la période antérieure au quarante-cinquième jour précédant l'envoi de l'avis. <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
  
Art. 9bis. [1 Wanneer de kosten overeenkomstig artikel 4 of 5 ten laste zijn van de Staat, stelt een sociaal onderzoek het bestaan en de omvang van de behoefte aan dienstverlening vast.
   De Koning kan de elementen van het sociaal onderzoek vaststellen die onderworpen zullen worden aan de door de minister georganiseerde controle.]1

  
Art. 9bis. [1 Lorsque les frais sont à charge de l'Etat conformément aux articles 4 ou 5, une enquête sociale constate l'existence et l'étendue du besoin d'aide.
   Le Roi peut déterminer les éléments de l'enquête sociale qui seront soumis au contrôle organisé par le ministre.]1

  
Art. 9ter. [1 § 1. [2 De artikelen 9 en 10]2 zijn niet van toepassing wanneer het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een beslissing neemt betreffende de medische en farmaceutische hulp, met of zonder hospitalisatie, in een verplegingsinstelling, toegekend aan behoeftige personen die niet over een ziektekostenverzekering beschikken die de risico's in België dekt en die niet verzekerd kunnen worden op basis van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, en van het koninklijk besluit van 3 juli 1996 tot uitvoering ervan.
   De Koning kan, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, het toepassingsgebied van dit artikel verruimen tot :
   - behoeftige personen die over een ziektekostenverzekering beschikken die de risico's in België dekt of die verzekerd zijn op basis van de bovenvermelde wet;
   - de medische en farmaceutische hulp verstrekt door zorgverleners buiten een in artikel 2, n), van de bovenvermelde wet bedoelde zorginrichting.
   § 2. De in paragraaf 1 bedoelde beslissing kan geen betrekking hebben op de verleende hulpverlening die een aanvang nam in een periode van meer dan [3 zestig dagen]3 voorafgaand aan die beslissing.
   § 3. Wanneer het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een in paragraaf 1 bedoelde beslissing neemt, brengt het deze beslissing in de daartoe vastgestelde gegevensbank in volgens de door de minister bepaalde nadere regels en dit uiterlijk wanneer de beslissing van het centrum wordt medegedeeld aan de betrokkene.
   § 4. Werd de beslissing niet ingebracht overeenkomstig paragraaf 3, dan neemt het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn deze kosten ten laste, binnen de grenzen van artikel 11, § 1, vanaf de negende dag te rekenen vanaf de datum van de beslissing tot het moment waarop het deze beslissing inbrengt in de gegevensbank.
   § 5. [4 In het in paragraaf 1 bedoelde geval wordt de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering ermee belast om, in naam en voor rekening van de Staat:
   a) informatie over het tarief van de terugbetaling van de verstrekte hulp mee te delen aan de categorieën van zorgverleners voor dewelke de Koning het toepassingsgebied van paragraaf 1 heeft uitgebreid, op voorwaarde dat deze informatie kan worden meegedeeld;
   b) de door de Koning bepaalde controles te verrichten met betrekking tot de in paragraaf 1 bedoelde hulp;
   c) de terugbetaling van de kosten van de in paragraaf 1 bedoelde hulp uit te voeren;
   d) de door de Koning bepaalde maatregelen te nemen in geval van administratieve gebreken in hoofde van de zorgverleners en in geval van onverschuldigde betalingen aan de zorgverleners. Deze maatregelen houden in dat de kosten van de in paragraaf 1 bedoelde hulp niet worden betaald of dat de onverschuldigde betalingen worden teruggevorderd.
   In het kader van deze controles, wordt de functie van controlearts gecreëerd bij de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.
   De Koning bepaalt de regels en nadere regels met betrekking tot voormelde opdrachten van de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering en het administratief, functioneel en geldelijk statuut van de controlearts.]4
]1

  [5 § 6. Een voorschot zal worden betaald aan de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.
   Elke maand betaalt de Staat de Hulpkas voor ziekte-en invaliditeitsverzekering de gestorte bedragen terug op basis van een elektronisch maandoverzicht.
   Op voorstel van het Verzekeringscomité van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering bepaalt de Programmatorische Federale Overheidsdienst Maatschappelijke Integratie, Armoedebestrijding,Sociale Economie en Grootstedenbeleid de instructies betreffende de facturatie op elektronische drager van toepassing op de facturatie van de in paragraaf 1 bedoelde hulp.]5

  [6 § 7. De minister kan aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn een financiële sanctie opleggen:
   - indien de persoon aan wie de in paragraaf 1 bedoelde hulp werd verstrekt, kon aangesloten worden bij een verzekeringsinstelling;
   - indien het sociaal onderzoek niet werd verricht overeenkomstig artikel 9bis.
   De financiële sanctie kan niet hoger zijn dan het bedrag van de kosten die ingevolge de in paragraaf 1 bedoelde beslissing werden terugbetaald door de Hulpkas voor ziekte- en invaliditeitsverzekering in naam en voor rekening van de Staat.
   De beslissing tot het opleggen van de financiële sanctie wordt bij aangetekende zending aan het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn ter kennis gebracht. Daarbij wordt een uitnodiging tot betaling van de financiële sanctie binnen een termijn van zestig dagen gevoegd.]6

  
Art. 9ter. [1 § 1er. [2 Les articles 9 et 10]2 ne sont pas d'application lorsque le centre public d'action sociale prend une décision concernant l'aide médicale et pharmaceutique, avec ou sans hospitalisation, dans un établissement de soins, octroyée aux personnes indigentes, ne bénéficiant pas d'une assurance maladie couvrant les risques en Belgique et ne pouvant pas être assurées sur la base de la loi relative à l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994, et de l'arrêté royal du 3 juillet 1996 portant exécution de celle-ci.
   Le Roi peut, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres étendre le champ d'application du présent article :
   - aux personnes indigentes bénéficiant d'une assurance maladie couvrant les risques en Belgique ou assurées sur la base de la loi précitée, ou pouvant l'être;
   - à l'aide médicale et pharmaceutique octroyée par des dispensateurs de soins hors d'établissement de soins visés à l'article 2, n), de la loi précitée.
   § 2. La décision visée au paragraphe 1er ne peut pas porter sur les aides octroyées au cours d'une période qui a débuté plus de [3 soixante jours]3 avant cette décision.
   § 3. Lorsque le centre public d'action sociale prend une décision visée au paragraphe 1er, il l'introduit dans la base de données déterminée à cet effet selon les modalités fixées par le ministre et au plus tard lors de la communication à l'intéressé de la décision du centre.
   § 4. A défaut d'avoir introduit la décision conformément au paragraphe 3, le centre public d'action sociale prend en charge ces frais dans les limites de l'article 11, § 1er, à partir du neuvième jour à compter de la date de décision jusqu'au moment où il introduit cette décision dans la base de données.
   § 5. [4 Dans le cas visé au paragraphe 1er, la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité est chargée, au nom et pour le compte de l'Etat:
   a) de communiquer des informations au sujet du tarif du remboursement de l'aide octroyée aux catégories de dispensateurs de soins pour lesquels le Roi a élargi le champ d'application du paragraphe 1er, à condition que ces informations puissent être communiquées;
   b) d'effectuer les contrôles déterminés par le Roi concernant l'aide visée au paragraphe 1er;
   c) d'effectuer le remboursement des frais de l'aide visée au paragraphe 1er;
   d) de prendre les mesures déterminées par le Roi en cas de manquements administratifs dans le chef des dispensateurs de soins et en cas de paiements indus aux dispensateurs de soins. Ces mesures impliquent le non-paiement des frais de l'aide visée au paragraphe 1er ou la récupération des paiements indus.
   Dans le cadre de ces contrôles, la fonction de médecin-contrôle est créée au sein de la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité.
   Le Roi détermine les règles et les modalités relatives aux missions précitées de la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité et le statut administratif, fonctionnel et pécuniaire du médecin-contrôle.]4
]1

  [5 § 6. Une avance sera versée à la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité.
   Chaque mois, sur la base d'un état mensuel électronique, l'Etat rembourse à la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité les montants versés.
   Sur proposition du Comité de l'assurance de l'Institut national d'assurance maladie-invalidé, le Service public fédéral de Programmation Intégration sociale, Lutte contre la Pauvreté, Economie sociale et Politique des Grandes Villes fixe les instructions de facturation sur support électronique applicables à la facturation de l'aide visée au paragraphe 1er.]5

  [6 § 7. Le ministre peut infliger une sanction financière au centre public d'action sociale:
   - si la personne à laquelle l'aide visée au paragraphe 1er a été octroyée, pouvait être affiliée à un organisme assureur;
   - si l'enquête sociale n'a pas été effectuée conformément à l'article 9bis.
   La sanction financière ne peut pas être plus élevée que le montant des frais qui ont été remboursés par la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité au nom et pour le compte de l'Etat, à la suite de la décision visée au paragraphe 1er.
   La décision d'infliger la sanction financière est notifiée par envoi recommandé au centre public d'action sociale. Une invitation à acquitter la sanction financière dans un délai de soixante jours est jointe.]6

  
Art.10. <W 9-7-1971, art. 9> [1 § 1.]1 (Het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) of de Minister zijn ertoe gehouden binnen een termijn van veertig dagen te rekenen vanaf de verzending van de kennisgeving, aan (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat) hen verwittigd heeft hun met redenen omklede beslissing kenbaar te maken wat de tenlasteneming van de steun aangaat. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  Bij ontstentenis van een antwoord binnen deze termijn worden zij geacht deze last te aanvaarden.
  [1 § 2. Bij gebrek aan een sociaal onderzoek zoals bepaald in artikel 9bis, vordert de minister, van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn de door de Staat ten laste genomen kosten terug.]1
  
Art.10. <L 9-7-1971, art. 9> [1 § 1er.]1 Dans un délai de quarante jours à partir de l'envoi de l'avis, (le centre public d'aide sociale) ou le Ministre sont tenus de faire connaître à la commission qui les a avisés, leur décision motivée quant à la prise en charge des secours. <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
  A défaut de répondre dans ce délai, ils sont censés accepter cette charge.
  [1 § 2. En cas d'absence d'enquête sociale telle que prévue à l'article 9bis, le ministre récupère, auprès du centre public d'action sociale, les frais pris en charge par l'Etat.]1
  
Art.11. <W 9-7-1971, art. 10> § 1. De bij artikel 4 bedoelde kosten zijn slechts terugbetaalbaar tot het beloop van:
  1° de gemiddelde prijs van de verpleegdag in gemeenschappelijke kamer die bepaald is in funktie van de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen;
  2° (de prijs die wordt terugbetaald door de verzekering tegen ziekte en invaliditeit van de andere gezondheidsprestaties.
  Wanneer het evenwel gaat om behandelingskosten veroorzaakt door een hospitalisatie of wanneer het gaat om behandelingskosten gemaakt voor personen die beschikken over bestaansmiddelen die lager zijn dan het bedrag van het leefloon, zijn deze kosten terugbetaalbaar tot het beloop van de prijs die als basis dient voor de terugbetaling door de verzekering tegen ziekte en invaliditeit;) <W 2005-12-27/30, art. 26, 023; Inwerkingtreding : 09-01-2006>
  3° de prijs die vastgesteld is door de Minister tot wiens bevoegdheid de openbare onderstand behoort, voor het vervoer van de patiënt naar de verplegingsinstelling of zijn overbrenging naar een andere verplegingsinstelling.
  [1 ...]1
  § 2. De kosten die krachtens artikel 5 ten laste vallen van de Staat zijn slechts terugbetaalbaar binnen de grenzen vastgesteld door de Minister tot wiens bevoegdheid de openbare onderstand behoort [2 ...]2.
  (§ 2bis. De kosten die krachtens (artikel 5, § 4) ten laste vallen van de Staat zijn slechts terugbetaalbaar tot bestaansminimum, vastgesteld in artikel 2 van de wet van 7 augustus 1974 tot instelling van het recht op een bestaansminimum.) <W 1991-07-20/31, art. 46, 007; Inwerkingtreding : 01-01-1992> <W 1994-05-24/39, art. 15, 010; Inwerkingtreding : 01-02-1995>
  § 3. De door artikel 3, lid 2, bedoelde kosten worden terugbetaald ten belope van de werkelijke uitgaven gedaan door (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat) in de plaats van (het bevoegd openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) is opgetreden. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  
Art.11. <L 9-7-1971, art. 10> § 1er. Les frais visés à l'article 4 ne sont remboursables qu'à concurrence:
  1° du prix moyen de la journée d'entretien en chambre commune déterminé en fonction de la loi du 23 décembre 1963 sur les hôpitaux;
  2° (du prix qui est remboursé par l'assurance maladie-invalidité des autres prestations de santé.
  Toutefois, lorsqu'il s'agit de frais de traitement occasionnés dans le cadre d'une hospitalisation ou lorsqu'il s'agit de frais de traitement exposés pour des personnes qui disposent de ressources inférieures au montant du revenu d'intégration, ceux-ci sont remboursables à concurrence du prix qui sert de base au remboursement par l'assurance maladie-invalidité;) <L 2005-12-27/30, art. 26, 023; En vigueur : 09-01-2006>
  3° du prix fixé par le Ministre qui a l'assistance publique dans ses attributions, pour le transport du patient à l'établissement de soins ou le transfert vers un autre établissement de soins.
  [1 ...]1
  § 2. Les frais à charge de l'Etat en vertu de l'article 5 ne sont remboursables que dans les limites fixées par le Ministre qui a l'assistance publique dans ses attributions [2 ...]2.
  (§ 2Bis. Les frais à charge de l'Etat en vertu de l'(article 5, § 4) ne sont remboursables qu'à concurrence de la moitié des montants correspondants du minimum de moyens d'existence, fixés à l'article 2 de la loi du 7 août 1974 instituant le droit à un minimum de moyens d'existence.) <L 1991-07-20/31, art. 46, 007; En vigueur : 01-01-1992> <L 1994-05-24/39, art. 15, 010; En vigueur : 01-02-1995>
  § 3. Les frais visés à l'article 3, alinéa 2, sont remboursés à concurrence des dépenses réelles faites par (le centre public d'aide sociale qui s'est substitué au centre public d'aide sociale compétent). <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
  
Art. 11bis. <INGEVOEGD bij W 1994-05-24/39, art. 16; Inwerkingtreding : 01-02-1995> De kosten van maatschappelijke dienstverlening waartoe een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn veroordeeld wordt ten gunste van een kandidaat-vluchteling (of de in artikel 54, § 1, eerste lid, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen bedoelde personen) krachtens een rechterlijke beslissing, voor de periode die de beslissing voorafgaat, worden niet terugbetaald door de Staat behalve in de categorieën van gevallen bepaald door de Minister tot wiens bevoegdheid de maatschappelijke integratie behoort, mits voorafgaand advies van de Hoge Raad voor maatschappelijk welzijn bevoegd op federaal niveau. <W 1999-05-07/39, art. 6, 015; Inwerkingtreding : 18-04-1999>
Art. 11bis. Les frais d'assistance sociale qu'un centre public d'aide sociale est condamné à payer à un candidat réfugié (ou une personne visée à l'article 64, § 1er, alinéa 1er, de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers) en vertu d'une décision de justice, pour la période antérieure à cette décision, ne sont pas remboursés par l'Etat sauf dans les catégories de cas déterminés par le Ministre qui a l'intégration sociale dans ses attributions, moyennant l'avis préalable du Conseil supérieur de l'aide sociale compétent au niveau fédéral. <L 1999-05-07/39,art. 6, 015; En vigueur : 18-04-1999>
Art.12. <W 9-7-1971, art. 11> [1 Met uitzondering van de in artikel 9ter voorziene kosten, zijn de terugvorderbare kosten]1 betaalbaar tegen overlegging van een staat van verschotten die, naargelang van het geval, wordt gestuurd aan de Minister tot wiens bevoegdheid de openbare onderstand behoort, aan (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van het onderstandsdomicilie of aan (het) bij artikel 2 (bedoeld bevoegd openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn). <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  Op straffe van verval moet die staat bij aangetekende zending [2 of elektronisch via de eBox, zoals bedoeld in de wet van 27 februari 2019 inzake de elektronische uitwisseling van berichten via de eBox,]2 of tegen ontvangstbewijs verzonden worden binnen twaalf maanden, te rekenen van het einde van het kwartaal tijdens hetwelk de verschotten werden gedaan.
  (In afwijking van het voorgaande lid gebeurt de verzending van de staat van verschotten aan de minister op elektronische wijze overeenkomstig de door de Koning bepaalde regels.) <W 2006-12-27/32, art. 83, 025; Inwerkingtreding : 01-04-2007, behalve voor de regularisatie van gegevens die werden overgemaakt in het kader van de terugbetaling door de Staat en die betrekking hebben op de periode voorafgaand aan 1 januari 2005>
  (Voorschotten in mindering op de kosten van de geneeskundige hulp en van de materiele hulp die aan vreemdelingen worden verleend en die krachtens artikel 4, 2°, (of van artikel 5, § 1, 2° en § 4, tweede lid), ten laste komen van de Staat, kunnen worden toegestaan binnen de voorwaarden en volgens de modaliteiten door de Koning bepaald.) <W 1986-12-15/31, art. 1, 005> <W 2000-08-12/62, art. 206, 017; Inwerkingtreding : 01-09-2000>
  
Art.12. <L 9-7-1971, art. 11> [1 A l'exclusion des frais prévus à l'article 9ter, les frais recouvrables sont]1 payables sur présentation d'un état de débours envoyé, selon le cas, au Ministre qui a l'assistance publique dans ses attributions, (au centre public d'aide sociale) du domicile de secours ou (au centre public d'aide sociale compétent) visé à l'article 2. <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
  Sous peine de forclusion, cet état doit être envoyé, soit sous pli recommandé, [2 soit par voie électronique via l'eBox tel que prévu par la loi du 27 février 2019 relative à l'échange électronique de messages par le biais de l'eBox,]2 soit contre accusé de réception, dans le délai de douze mois à compter de la fin du trimestre au cours duquel les débours ont été faits.
  (Par dérogation à l'alinéa précédent, l'envoi de l'état des débours au ministre est effectué par voie électronique selon les modalités fixées par le Roi.) <L 2006-12-27/32, art. 84, 025; En vigueur : 01-04-2007, sauf pour la régularisation des données transférées dans le cadre du remboursement par l'Etat et afférentes à la période antérieure au 1er janvier 2005>
  (Des avances à valoir sur les frais de l'aide médicale et de l'aide matérielle qui sont octroyés à des étrangers et dont la charge est supportée par l'Etat en vertu de l'article 4, 2°, (ou de l'article 5, § 1, 2° et § 4, alinéa 2), peuvent être accordées dans les conditions et selon les modalités fixés par le Roi.) <L 1986-12-15/31, art. 1, 005> <W 2000-08-12/62, art. 206, 017; En vigueur : 01-09-2000>
  
Art.13. <W 9-7-1971, art. 12> Bij gebreke van betaling binnen drie maanden na het overleggen van de staat van verschotten, is de wettelijke rente verschuldigd vanaf de datum van overlegging, op de bedragen die terugbetaald moeten worden.
Art.13. <L 9-7-1971, art. 12> A défaut de paiement dans les trois mois de la présentation de l'état de débours, l'intérêt légal est dû sur les sommes à rembourser, à dater de la présentation.
Art. 13bis. <W 1987-03-17/31, enig artikel, 006; Inwerkingtreding : 17-04-1987> In afwijking van de bepalingen van artikel 18 van de wet van 15 mei 1846 op de rijkscomptabiliteit zijn de op grond van deze wet aan de openbare centra voor maatschappelijk welzijn door de Staat verschuldigde sommen ingevolge hulp die werd verleend en waarvoor in de loop van de jaren 1984, 1985 en 1986 kostenstaten werden ingediend betaalbaar ten belope van 80 % op eenvoudige overlegging van de gelijkluidend verklaarde uitgavestaten. Het eventuele saldo zal uitbetaald worden na verificatie door steekproef.
Art. 13bis. <L 1987-03-17/31, art. unique, 006; En vigueur : 17-04-1987> Par dérogation aux dispositions de l'article 18 de la loi du 15 mai 1846 sur la comptabilité de l'Etat, les sommes dues par l'Etat aux centres publics d'aide sociale en vertu de la présente loi en raison des aides accordées et ayant fait l'objet d'états de frais introduits au cours des années 1984, 1985 et 1986 sont payables à concurrence de 80 % sur simple présentation des états de débours certifiés conformes. Le solde éventuel sera liquidé après vérification par sondage.
Art.14. De onderstandskosten welke ten onrechte door de Staat of door een (openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) terugbetaald worden, kunnen van (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn dat) ze verschuldigd was, teruggevorderd worden binnen de termijn van zes maand, te rekenen van de dag waarop vastgesteld werd dat de betaling niet verschuldigd was. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
Art.14. Les frais d'assistance remboursés indûment par l'Etat ou par (un centre public d'aide sociale)peuvent être réclamés (au centre public d'aide sociale) à laquelle ils incombaient, dans le délai de six mois à dater du jour ou il a été constaté que le paiement n'était pas dû. <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
Art.15. De moeilijkheden en geschillen betreffende de vaststelling van de verblijfplaats worden, krachtens het tweede lid van artikel 23 van het koninklijk besluit van 1 april 1960, beslecht door de Minister van Binnenlandse Zaken.
  Andere geschillen tussen (openbare centra voor maatschappelijk welzijn) van een zelfde provincie waartoe de toepassing van de voorgaande artikelen aanleiding geeft, worden beslist door de bestendige deputatie. De (openbare centra voor maatschappelijk welzijn) kunnen binnen dertig dagen na de kennisgeving bij de Raad van State in beroep komen. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  Andere geschillen dan deze bedoeld in het eerste lid van dit artikel, waarin de Staat (...) of de (openbare centra voor maatschappelijk welzijn) van verscheidene provincies partij zijn, worden beslecht door de Raad van State na advies van de bestendige deputatie der provincies waartoe de betrokken (openbare centra voor maatschappelijk welzijn) behoren. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  (Onverminderd de definitieve tenlasteneming van de kosten van de dienstverlening, bepaalt de minister tot wiens bevoegdheid de maatschappelijke integratie behoort, binnen vijf werkdagen, het centrum dat voorlopig moet tussenkomen wanneer twee of meerdere O.C.M.W.'s achten niet territoriaal bevoegd te zijn om een vraag te onderzoeken.
  De Koning stelt de uitvoeringsmodaliteiten van deze bepaling vast.) <W 2002-12-24/31, art. 382, 021; Inwerkingtreding : 10-01-2003>
Art.15. Les difficultés et contestations relatives à la détermination de la résidence sont tranchées par le Ministre de l'Intérieur en vertu des dispositions de l'alinéa 2 de l'article 23 de l'arrêté royal du 1er avril 1960.
  Les autres différends auxquels donne lieu l'application des articles précédents sont tranchés par la députation permanente lorsqu'ils surgissent entre (centres publics d'aide sociale) d'une même province. Un recours auprès du Conseil d'Etat est ouvert aux (centres publics d'aide sociale) dans les trente jours de la notification. <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
  Les différends autres que ceux visés au premier alinéa du présent article, auxquels sont partie l'Etat (...) ou des (centres publics d'aide sociale) de provinces différentes, sont tranchés par le Conseil d'Etat, après avis des députations permanentes des provinces auxquelles appartiennent les (centres publics d'aide sociale intéressés). <L 9-7-1971, art. 13> <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
  (Sans préjudice de la prise en charge définitive des frais de l'aide sociale, lorsque deux ou plusieurs C.P.A.S. estiment ne pas être compétent territorialement pour examiner une demande d'aide, le ministre qui a l'intégration sociale dans ses attributions détermine, dans un délai de cinq jours ouvrables, le centre qui doit intervenir à titre provisoire.
  Le Roi détermine les modalités d'application de cette disposition.) <L 2002-12-24/31, art. 382, 021; En vigueur : 10-01-2003>
Art.16. <W 9-7-1971, art. 14> Wanneer de ondersteunde de beschikking krijgt over inkomsten krachtens rechten die hij bezat tijdens de periode dat hem steun werd verleend, kunnen de onderstandskosten van hem teruggevorderd worden.
  Met afwijking van artikel 1410 van het Gerechtelijk Wetboek, treedt (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn, dat) een voorschot toekent op een pensioen of een andere sociale uitkering, van rechtswege en tot het bedrag van dat voorschot, in de rechten op het achterstallige die de ondersteunde kan doen gelden. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
Art.16. <L 9-7-1971, art. 14> Lorsque la personne secourue vient à disposer de ressources acquises en vertu de droits qu'elle possédait pendant la période ou les secours lui ont été accordés, les frais d'assistance peuvent être récupérés à sa charge.
  Par dérogation à l'article 1410 du Code judiciaire, (le centre public d'aide sociale) qui consent une avance sur une pension ou sur une autre allocation sociale, est (subrogé) de plein droit jusqu'à concurrence du montant de cette avance, dans les droits aux arriérés auxquels la personne secourue peut prétendre. <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
Art.17. Onderstandskosten door een ((openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn)) gemaakt bij de uitvoering van haar wettelijke opdracht ten gunste van al dan niet behoeftige personen worden, krachtens een eigen recht, verhaald hetzij op (de ondersteunde personen) of op hen die aan deze personen onderhoud verschuldigd zijn, hetzij op hen die aansprakelijk zijn voor de verwonding of de ziekte die de onderstand noodzakelijk heeft gemaakt. <W 9-7-1971, art. 15> <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  Wanneer de verwonding of de ziekte het gevolg is van een misdrijf, kan de vordering terzelfder tijd en voor dezelfde rechters als de publieke vordering worden ingesteld.
Art.17. Le remboursement des frais d'assistance exposés par (un centre public d'aide sociale) en exécution de sa mission légale en faveur de personnes indigentes ou non est poursuivi, en vertu d'un droit propre, soit à charge des personnes secourues ou de ceux qui leur doivent des aliments, soit à charge de ceux qui sont responsables de la blessure ou de la maladie qui a rendu l'assistance nécessaire. <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
  Lorsque la blessure ou la maladie sont la suite d'une infraction, l'action peut être exercée en même temps et devant les mêmes juges que l'action publique. <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
Art.18. De eis tot terugvordering van de onderstandskosten ingesteld krachtens deze wet is verjaard na verloop van één jaar te rekenen vanaf de datum van het verzenden van de staat van verschotten. (Deze verjaring kan onderbroken worden door een aanmaning gedaan hetzij bij een ter post aangetekende brief, hetzij tegen ontvangstbewijs.) <W 9-7-1971, art. 16>
  De vordering tot terugbetaling bedoeld in de artikelen 16 en 17 verjaart overeenkomstig artikel 2277 van het Burgerlijk Wetboek.
  De vordering bedoeld in artikel 17, lid 2, verjaart overeenkomstig hoofdstuk IV van de wet van 17 april 1878 houdende voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering.
Art.18. L'action en recouvrement des frais d'assistance introduite en vertu de la présente loi est prescrite un an après la date de l'envoi de l'état de débours. (Cette prescription peut être interrompue par une sommation faite soit par lettre recommandée à la poste, soit contre accusé de réception.) <L 9-7-1971, art. 16>
  L'action en remboursement prévue aux articles 16 et 17 se prescrit conformément à l'article 2277 du Code civil.
  L'action prévue à l'article 17, alinéa 2, se prescrit conformément au chapitre IV de la loi du 17 avril 1878, contenant le titre préliminaire du Code de procédure pénale.
HOOFDSTUK III. _ Straffen.
CHAPITRE III. _ Sanctions.
Art.19. § 1. Wanneer een lid of een (personeelslid) van een ((openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn)) rechtstreeks of onrechtstreeks, hetzij door beloften, bedreigingen, misbruik van gezag of van macht, hetzij door niet op te treden of anderszins, een behoeftige ertoe aangezet of gedwongen heeft het grondgebied van een gemeente te verlaten of aldaar te blijven, of nog zich in een gemeente te vestigen, kan de Minister tot wiens bevoegdheid de openbare onderstand behoort, de door ((het steunverlenend openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn)) gemaakte kosten ten laste leggen van ((het betrokken openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn)), met dien verstande dat niet meer dan de tijdens één jaar verleende steun mag worden ten laste gelegd. <W 9-7-1971, art. 17> <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  § 2. Dezelfde maatregel kan worden genomen tegen (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van een gemeente wanneer de in § 1 omschreven feiten werden gepleegd door de burgemeester, een lid van de gemeenteraad of een (personeelslid) van die gemeente.<W 9-7-1971, art. 17> <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  (§ 3. Indien een openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn zich ten onrechte onbevoegd heeft verklaard om op te treden en krachtens een rechterlijke beslissing die in kracht van gewijsde is gegaan veroordeeld wordt tot steunvernieuwing kan de minister, tot wiens bevoegdheid de Maatschappelijk Integratie behoort, op basis van deze rechterlijke beslissing en het verslag van zijn inspectiedienst waaruit de stelselmatigheid van optreden van het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn in dergelijke bevoegdheidsgeschillen blijkt, bij een met redenen omklede beslissing, na het betrokken OCMW te hebben gehoord, weigeren de kosten terug te betalen of beslissen de terugbetaling te verminderen. Die sanctie kan niet worden opgelegd indien de beslissing van het OCMW in overeenstemming is met de beslissing van een toezichthoudende overheid. Deze sanctie gaat in op datum van de hulpaanvraag en eindigt ten laatste drie jaar na de datum van de rechterlijke beslissing.) <W 1998-03-03/37, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 10-04-1998>
  (§ 4.) Beroep tegen de beslissing van de Minister staat open bij de Raad van State binnen dertig dagen na kennisgeving van de beslissing. <W 1998-03-03/37, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 10-04-1998>
Art.19. § 1er. Lorsqu'un membre ou un agent (d'un centre public d'aide sociale) a, directement ou indirectement, soit par des promesses, menaces, abus d'autorité ou de pouvoir, soit par inertie ou autrement, engagé ou contraint un indigent à quitter le territoire d'une commune, ou à y rester ou encore à s'installer dans une commune, le Ministre qui a l'assistance publique dans ses attributions, peut décider de mettre à charge de (ce centre public d'aide sociale) les frais déboursés par (le centre public d'aide sociale secourant) sans que cette charge puisse excéder le montant des secours accordés pendant un an. <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
  § 2. La même mesure peut être prise contre (le centre public d'aide sociale) d'une commune, lorsque les faits visés au § 1er ont été commis par le bourgmestre, un membre du conseil communal ou un agent de cette commune. <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
  (§ 3. Lorsqu'un centre public d'aide sociale s'est déclaré indûment incompétent à intervenir et est condamné, par décision judiciaire coulée en force de chose jugée, à accorder une aide, le ministre qui a l'Intégration sociale dans ses attributions peut, sur la base de cette décision judiciaire et un rapport de son service d'inspection d'où il appert que le centre public d'aide sociale a agi de façon systématique dans ce type de conflit de compétence, par décision motivée, après avoir entendu le CPAS concerné, refuser de rembourser les frais ou décider de diminuer le remboursement. Cette sanction ne peut être appliquée si la décision du CPAS est conforme à la décision d'une autorité de tutelle. Cette sanction prend cours à la date de la demande d'aide et se termine au plus tard trois ans après la date de la décision judiciaire.) <L 1998-03-03/37, art. 3, 013; En vigueur : 10-04-1998>
  (§ 4.) Un recours contre la décision du Ministre est ouvert auprès du Conseil d'Etat dans les trente jours de la notification de la décision. <L 1998-03-03/37, art. 3, 013; En vigueur : 10-04-1998>
Art.20. § 1. Met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete van zesentwintig frank tot duizend frank of met een van die straffen alleen wordt gestraft hij die met bedrieglijk inzicht of met het oogmerk om te schaden, onnauwkeurige opgaven verstrekt betreffende de bepaling (van ((het bevoegd openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn)) en) van het onderstandsdomicilie of de vaststelling van de terugvorderbare kosten, waarvan sprake in deze wet. <W 9-7-1971, art. 18> <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  § 2. In geval van herhaling worden de in dit artikel bepaalde straffen verdubbeld.
  § 3. Alle bepalingen van boek I van het Strafwetboek, met inbegrip van hoofdstuk VII en artikel 85, zijn op de in deze wet bepaalde misdrijven van toepassing.
Art.20. § 1er. Est puni d'un emprisonnement de huit jours à six mois et d'une amende de vingt-six francs à mille francs ou d'une de ces peines seulement, celui qui, dans une intention frauduleuse ou à dessein de nuire, a donné des indications inexactes relatives à la détermination ( ((du centre public d'aide sociale compétent)) et) du domicile de secours ou à la fixation des débours recouvrables dont il est question dans la présente loi. <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
  § 2. En cas de récidive, les peines prévues au présent article sont portées au double.
  § 3. Les dispositions du livre Ier du Code pénal, sans exception du chapitre VII et de l'article 85 sont applicables aux infractions prévues par la présente loi.
Art. 20bis_VLAAMS_GEWEST. [1 Het toezicht en de controle op de uitvoering van artikel 5, § 4 tot en met § 4ter, van deze wet en de uitvoeringsbesluiten van de voormelde bepalingen, worden uitgevoerd conform het decreet van 30 april 2014 houdende sociaalrechtelijk toezicht.]1
  
Art. 20bis _REGION_FLAMANDE.[1 La surveillance et le contrôle de l'exécution de l'article 5, § 4 à § 4ter, de la présente loi et des arrêtés d'exécution des dispositions précitées sont exécutés conformément au décret du 30 avril 2004 relatif au contrôle des lois sociales.]1
  
Art.21. (opgeheven) <W 9-7-1971, art. 19>
Art.21. (abrogé) <L 9-7-1971, art. 19>
Art.22. De wet van 27 november 1891 op de openbare onderstand, gewijzigd bij de wet van 19 mei 1898, de wet van 29 december 1926, het besluit van de Regent van 23 augustus 1948, de wet van 27 juni 1956 en de wet van 23 juni 1960, wordt opgeheven.
Art.22. La loi du 27 novembre 1891 sur l'assistance publique, modifiée par la loi du 19 mai 1898, par la loi du 29 décembre 1926, par l'arrêté du Régent du 23 août 1948, par la loi du 27 juin 1956 et par la loi du 23 juin 1960, est abrogée.
HOOFDSTUK IV. _ Overgangsbepalingen.
CHAPITRE IV. _ Dispositions transitoires.
Art.23. De kosten voor onderstand aan bepaalde personen die, krachtens artikel 2 van de wet van 27 november 1891, op het ogenblik van de inwerkingtreding van deze wet, gedragen worden door (het openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) van het onderstandsdomicilie of door de Staat, worden verder gedragen door (dit openbaar centrum voor maatschappelijk welzijn) of door de Staat. <W 1993-01-12/34, art. 11, 009; Inwerkingtreding : 01-03-1993>
  De kosten van verpleging en behandeling in de verzorgingsinstellingen worden bepaald overeenkomstig het tarief vastgesteld in artikel 11 van deze wet.
  De kosten van verpleging in de bejaardentehuizen alsmede in de kinderverblijven en andere inrichtingen voor kinderen worden bepaald overeenkomstig het tarief dat periodiek wordt vastgesteld door de Minister die de openbare onderstand in zijn bevoegdheid heeft.
Art.23. Les frais d'assistance à des personnes déterminées qui, au moment de l'entrée en vigueur de la présente loi, sont supportés par (le centre public d'aide sociale) du domicile de secours ou par l'Etat, en application de l'article 2 de la loi du 27 novembre 1891, continueront à être supportés par (ce centre public d'aide sociale) ou par l'Etat. <L 1993-01-12/34, art. 11, 009; En vigueur : 01-03-1993>
  Les frais d'entretien et de traitement dans les établissements de soins sont fixés conformément au tarif prévu à l'article 11 de la présente loi.
  Les frais d'entretien dans les homes pour vieillards ainsi que dans les homes et autres établissements pour enfants sont fixés conformément au tarif arrêté périodiquement par le Ministre qui a l'assistance publique dans ses attributions.
Art. 24. De vorderingen ingesteld vóór de inwerkingtreding van deze wet worden afgehandeld op de wijze en volgens de procedure bepaald bij de wet van 27 november 1891 op de openbare onderstand.
Art. 24. Les actions introduites avant la mise en vigueur de la présente loi sont poursuivies de la manière et suivant la procédure prévues par la loi du 27 novembre 1891 sur l'assistance publique.