[1 Zodra de bepalingen van de wet van 14 augustus 2021 betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie in werking zijn getreden, zijn de bepalingen van deze wet betreffende de bestuurlijke politie niet van toepassing op epidemische noodsituaties.]1
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
31 DECEMBER 1963. - Wet betreffende de civiele bescherming. (NOTa : wet opgeheven met uitwerking op een onbepaalde datum <W2007-05-15/61, art. 201, 006; Inwerkingtreding : onbepaald >) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 16-04-2003 en tekstbijwerking tot 20-08-2021)
Titre
31 DECEMBRE 1963. - Loi sur la protection civile. (NOTE : loi abrogée avec effet à une date indéterminée <L2007-05-15/61, art. 201, 006; En vigueur : indéterminée >) (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 16-04-2003 et mise à jour au 20-08-2021)
Informations sur le document
Numac: 1963123106
Datum: 1963-12-31
Info du document
Numac: 1963123106
Date: 1963-12-31
Table des matières
Tekst (32)
Texte (32)
Hoofdstuk I. Civiele bescherming.
Chapitre Ier. De la protection civile.
Artikel 1. De civiele bescherming omvat alle civiele maatregelen en middelen die moeten dienen om de bescherming en het voortbestaan van de bevolking te verzekeren, en om 's lands patrimonium te vrijwaren in geval van gewapend conflict. Zij heeft ook tot doel bij rampspoedige gebeurtenissen, catastrofen en schadegevallen, te allen tijde personen bij te staan en goederen te beschermen.
[1 Zodra de bepalingen van de wet van 14 augustus 2021 betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie in werking zijn getreden, zijn de bepalingen van deze wet betreffende de bestuurlijke politie niet van toepassing op epidemische noodsituaties.]1
[1 Zodra de bepalingen van de wet van 14 augustus 2021 betreffende de maatregelen van bestuurlijke politie tijdens een epidemische noodsituatie in werking zijn getreden, zijn de bepalingen van deze wet betreffende de bestuurlijke politie niet van toepassing op epidemische noodsituaties.]1
Article 1. La protection civile comprend l'ensemble des mesures et des moyens destinés à assurer la protection et la survie de la population, ainsi que la sauvegarde du patrimoine national en cas de conflit armé. Elle a également pour objet de secourir les personnes et de protéger les biens en tout temps lors d'événements calamiteux, de catastrophes et de sinistres.
[1 Dès l'entrée en vigueur des dispositions de la loi du 14 août 2021 relative aux mesures de police administrative lors d'une situation d'urgence épidémique, les dispositions de la présente loi relatives à la police administrative ne s'appliquent pas aux situations d'urgence épidémiques.]1
[1 Dès l'entrée en vigueur des dispositions de la loi du 14 août 2021 relative aux mesures de police administrative lors d'une situation d'urgence épidémique, les dispositions de la présente loi relatives à la police administrative ne s'appliquent pas aux situations d'urgence épidémiques.]1
Modifications
Art.2. De Koning stelt de inzake civiele bescherming te nemen maatregelen vast.
Hij kan namelijk een programma van maatregelen tot civiele bescherming opmaken dat moet worden toegepast door iedere inwoner, door de Hem aangewezen openbare diensten en door ieder privaat of openbaar lichaam of instelling van openbaar nut.
De Koning kan insgelijks, met het oog op bescherming tegen oorlogshandelingen, voorschrijven dat in onroerende goederen speciale plaatsen worden ingericht; bouwvergunningen worden slechts afgegeven als de plannen met de ter uitvoering van deze maatregel vastgestelde regelen stroken.
Hij kan namelijk een programma van maatregelen tot civiele bescherming opmaken dat moet worden toegepast door iedere inwoner, door de Hem aangewezen openbare diensten en door ieder privaat of openbaar lichaam of instelling van openbaar nut.
De Koning kan insgelijks, met het oog op bescherming tegen oorlogshandelingen, voorschrijven dat in onroerende goederen speciale plaatsen worden ingericht; bouwvergunningen worden slechts afgegeven als de plannen met de ter uitvoering van deze maatregel vastgestelde regelen stroken.
Art.2. Le Roi arrête les mesures à prendre en matière de protection civile.
Il peut notamment établir un programme de mesures de protection civile à appliquer par chaque habitant, par les services publics qu'il désigne et par tout organisme privé, public ou d'utilité publique.
Le Roi peut également, en vue de la protection contre les faits de guerre, prescrire l'aménagement d'emplacements spéciaux dans les immeubles; les permis de bâtir ne seront délivrés que si les plans sont conformes aux règles établies pour l'exécution de cette mesure.
Il peut notamment établir un programme de mesures de protection civile à appliquer par chaque habitant, par les services publics qu'il désigne et par tout organisme privé, public ou d'utilité publique.
Le Roi peut également, en vue de la protection contre les faits de guerre, prescrire l'aménagement d'emplacements spéciaux dans les immeubles; les permis de bâtir ne seront délivrés que si les plans sont conformes aux règles établies pour l'exécution de cette mesure.
Art. 2bis. <INGEVOEGD bij W 2003-03-28/38, art. 2; Inwerkingtreding : 26-04-2003> § 1. De opdrachten inzake civiele bescherming zijn de volgende :
1° de interventies betreffende de strijd tegen brand en ontploffing;
2° de brandpreventie;
3° de dringende medische hulpverlening;
4° de technische hulpverleningswerkzaamheden;
5° (onverminderd artikel 6, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, de bestrijding van vervuiling en van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen;) <W 2007-04-25/38, art. 220, 005; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
6° de strijd tegen de rampspoedige gebeurtenissen, de catastrofen en de schadegevallen;
7° de coördinatie van de hulpverleningsoperaties, met name de installatie van de coördinatiemiddelen;
8° de internationale opdrachten van civiele bescherming;
9° de preventieve opdrachten tijdens grote bijeenkomsten van personen;
10° de waterbevoorrading;
11° de waarschuwing van de bevolking;
12° de logistieke ondersteuning.
§ 2. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, welke van de in § 1 bedoelde opdrachten respectievelijk uitgevoerd worden door de krachtens artikel 10 territoriaal bevoegde brandweerdiensten, de brandweerdiensten die ter versterking opgeroepen worden en de diensten van de civiele bescherming.
1° de interventies betreffende de strijd tegen brand en ontploffing;
2° de brandpreventie;
3° de dringende medische hulpverlening;
4° de technische hulpverleningswerkzaamheden;
5° (onverminderd artikel 6, § 1, II, van de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, de bestrijding van vervuiling en van het vrijkomen van gevaarlijke stoffen;) <W 2007-04-25/38, art. 220, 005; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
6° de strijd tegen de rampspoedige gebeurtenissen, de catastrofen en de schadegevallen;
7° de coördinatie van de hulpverleningsoperaties, met name de installatie van de coördinatiemiddelen;
8° de internationale opdrachten van civiele bescherming;
9° de preventieve opdrachten tijdens grote bijeenkomsten van personen;
10° de waterbevoorrading;
11° de waarschuwing van de bevolking;
12° de logistieke ondersteuning.
§ 2. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, welke van de in § 1 bedoelde opdrachten respectievelijk uitgevoerd worden door de krachtens artikel 10 territoriaal bevoegde brandweerdiensten, de brandweerdiensten die ter versterking opgeroepen worden en de diensten van de civiele bescherming.
Art. 2bis. § 1er. Les missions en matière de protection civile sont les suivantes :
1° les interventions relatives à la lutte contre le feu et l'explosion;
2° la prévention en matière d'incendie;
3° l'aide médicale urgente;
4° les travaux de secours techniques;
5° (sans préjudice de l'article 6, § 1er, II de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles, la lutte contre la pollution et contre la libération de substances dangereuses;) <L 2007-04-25/38, art. 220, 005; En vigueur : 18-05-2007>
6° la lutte contre les événements calamiteux, les catastrophes et les sinistres;
7° la coordination des opérations de secours, notamment l'installation des moyens de coordination;
8° les missions internationales de protection civile;
9° les missions préventives lors de grands rassemblements de personnes;
10° la distribution d'eau;
11° l'alerte à la population;
12° l'appui logistique.
§ 2. Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, les interventions qui, parmi les missions visées au § 1er, sont effectuées respectivement par les services d'incendie territorialement compétents en application de l'article 10, par les services d'incendie appelés en renfort et par les services de la protection civile.
1° les interventions relatives à la lutte contre le feu et l'explosion;
2° la prévention en matière d'incendie;
3° l'aide médicale urgente;
4° les travaux de secours techniques;
5° (sans préjudice de l'article 6, § 1er, II de la loi spéciale du 8 août 1980 de réformes institutionnelles, la lutte contre la pollution et contre la libération de substances dangereuses;) <L 2007-04-25/38, art. 220, 005; En vigueur : 18-05-2007>
6° la lutte contre les événements calamiteux, les catastrophes et les sinistres;
7° la coordination des opérations de secours, notamment l'installation des moyens de coordination;
8° les missions internationales de protection civile;
9° les missions préventives lors de grands rassemblements de personnes;
10° la distribution d'eau;
11° l'alerte à la population;
12° l'appui logistique.
§ 2. Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, les interventions qui, parmi les missions visées au § 1er, sont effectuées respectivement par les services d'incendie territorialement compétents en application de l'article 10, par les services d'incendie appelés en renfort et par les services de la protection civile.
Art. 2bis. 1. <INGEVOEGD bij W 2004-12-27/30, art. 453, Inwerkingtreding : 10-01-2005> § 1. De Staat en de gemeenten zijn gehouden, ten laste van de begunstigden van de prestaties, de kosten te verhalen die respectievelijk aan de diensten van de civiele bescherming en aan de openbare brandweer worden veroorzaakt tijdens de prestaties, welke door die diensten worden verricht buiten de interventies bedoeld in artikel 2bis, § 1.
Onverminderd de bepalingen van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, bepaalt de Koning welke van de opdrachten vermeld in artikel 2bis, § 1, kunnen verhaald worden ten laste van hun begunstigden en deze die gratis moeten uitgevoerd worden.
(lid 3 opgeheven) <W 2007-04-25/38, art. 221, 005; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
(lid 4 opgeheven) <W 2007-04-25/38, art. 221, 005; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
§ 2. De Koning regelt de wijze van vaststelling en van verhaal van de kosten bedoeld in § 1.
§ 3. Het bedrag van de kosten die met toepassing van § 1 door de Staat worden verhaald, wordt ingeschreven op het Fonds voor beveiliging tegen brand en ontploffing bedoeld in de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen.
§ 4. Overeenkomstig de regels van gemeen recht blijft voor de personen, die de kosten moeten betalen bedoeld in § 1, een beroep open tegen de derde aansprakelijken.
Onverminderd de bepalingen van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, bepaalt de Koning welke van de opdrachten vermeld in artikel 2bis, § 1, kunnen verhaald worden ten laste van hun begunstigden en deze die gratis moeten uitgevoerd worden.
(lid 3 opgeheven) <W 2007-04-25/38, art. 221, 005; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
(lid 4 opgeheven) <W 2007-04-25/38, art. 221, 005; Inwerkingtreding : 18-05-2007>
§ 2. De Koning regelt de wijze van vaststelling en van verhaal van de kosten bedoeld in § 1.
§ 3. Het bedrag van de kosten die met toepassing van § 1 door de Staat worden verhaald, wordt ingeschreven op het Fonds voor beveiliging tegen brand en ontploffing bedoeld in de wet van 30 juli 1979 betreffende de preventie van brand en ontploffing en betreffende de verplichte verzekering van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid in dergelijke gevallen.
§ 4. Overeenkomstig de regels van gemeen recht blijft voor de personen, die de kosten moeten betalen bedoeld in § 1, een beroep open tegen de derde aansprakelijken.
Art. 2bis. 1. § 1er. L'Etat et les communes sont tenus de récupérer, à charge des bénéficiaires des prestations, les frais respectivement occasionnés aux services de la protection civile et aux services publics d'incendie lors des prestations fournies par ces services en dehors des interventions visées à l'article 2bis, § 1er.
Sans préjudice des dispositions de la loi du 8 juillet 1964 relative à l'aide médicale urgente, le Roi détermine, parmi les missions visées à l'article 2bis, § 1er, celles qui peuvent être récupérées à charge de leurs bénéficiaires et celles qui doivent être effectuées à titre gratuit.
(alinéa 3 abrogé) <L 2007-04-25/38, art. 221, 005; En vigueur : 18-05-2007>
(alinéa 4 abrogé) <L 2007-04-25/38, art. 221, 005; En vigueur : 18-05-2007>
§ 2. Le Roi règle les modalités de fixation et de récupération des frais visés au § 1er.
§ 3. Le montant des frais récupérés par l'Etat en application du § 1er est imputé sur le Fonds de la sécurité contre l'incendie et l'explosion visé à la loi du 30 juillet 1979 relative à la prévention des incendies et des explosions ainsi qu'à l'assurance obligatoire de la responsabilité civile dans ces mêmes circonstances.
§ 4. Conformément aux règles du droit commun, un recours reste ouvert contre les tiers responsables, aux personnes redevables des frais visés au § 1er.
Sans préjudice des dispositions de la loi du 8 juillet 1964 relative à l'aide médicale urgente, le Roi détermine, parmi les missions visées à l'article 2bis, § 1er, celles qui peuvent être récupérées à charge de leurs bénéficiaires et celles qui doivent être effectuées à titre gratuit.
(alinéa 3 abrogé) <L 2007-04-25/38, art. 221, 005; En vigueur : 18-05-2007>
(alinéa 4 abrogé) <L 2007-04-25/38, art. 221, 005; En vigueur : 18-05-2007>
§ 2. Le Roi règle les modalités de fixation et de récupération des frais visés au § 1er.
§ 3. Le montant des frais récupérés par l'Etat en application du § 1er est imputé sur le Fonds de la sécurité contre l'incendie et l'explosion visé à la loi du 30 juillet 1979 relative à la prévention des incendies et des explosions ainsi qu'à l'assurance obligatoire de la responsabilité civile dans ces mêmes circonstances.
§ 4. Conformément aux règles du droit commun, un recours reste ouvert contre les tiers responsables, aux personnes redevables des frais visés au § 1er.
Art. 2bis. 2. <INGEVOEGD bij W 2007-04-25/38, art. 222; Inwerkingtreding : 18-05-2007> § 1. Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder :
1° " beroepsactiviteit " : een in het kader van een economische activiteit, een bedrijf of een onderneming verrichte activiteit, ongeacht het particuliere, openbare, winstgevende of niet-winstgevende karakter daarvan;
2° " exploitant " : particuliere of openbare natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroepsactiviteit verricht of regelt, of aan wie een doorslaggevende economische zeggenschap over het technisch functioneren van een dergelijke activiteit is overgedragen, met inbegrip van de houder van een vergunning of toelating voor het verrichten van een dergelijke activiteit of de persoon die een dergelijke activiteit laat registreren of er kennisgeving van doet;
3° " kosten " : de kosten die verantwoord zijn in het licht van de tussenkomst door de diensten van de civiele bescherming en de openbare brandweerdiensten, met inbegrip van ramingskosten van milieuschade of de onmiddellijke dreiging dat zulke schade ontstaat en de kosten van alternatieve maatregelen, alsook de administratieve, juridische en handhavingskosten, de kosten van het vergaren van gegevens en andere algemene kosten, en de kosten in verband met monitoring en toezicht.
§ 2. Onder voorbehoud van artikel 2bis.1., in geval van vervuiling bedoeld in artikel 2bis, § 1, 5°, zijn de Staat en de gemeenten gehouden de hiervoor door hun diensten gemaakte kosten te verhalen op de exploitant die de schade of de onmiddellijke dreiging van schade heeft veroorzaakt of op de eigenaar van de gewraakte producten.
De Staat en de gemeenten kunnen beslissen om af te zien van verhaal wanneer de verhaalkosten groter zijn dan het terug te vorderen bedrag of wanneer niet kan worden vastgesteld wie de exploitant of de eigenaar is.
De exploitant of de eigenaar is niet verplicht de kosten te dragen, indien hij kan bewijzen dat de milieuschade of de onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat :
a) ofwel veroorzaakt is door een derde ondanks het feit dat er passende veiligheidsmaatregelen waren getroffen;
b) ofwel het gevolg is van de opvolging van een dwingende opdracht of instructie van een overheidsinstantie, tenzij het een opdracht of instructie betreft naar aanleiding van een emissie of incident, veroorzaakt door activiteiten van de exploitant zelf.
Wanneer eenzelfde schade of onmiddellijke dreiging van schade door meerdere exploitanten of eigenaars wordt veroorzaakt, zijn deze hoofdelijk gehouden tot het dragen van de kosten.
Wanneer besmetting of vervuiling op zee plaatsvindt of afkomstig is van een zeeschip, vallen de kosten ten laste van de persoon die de besmetting of de verontreiniging heeft veroorzaakt, overeenkomstig het internationaal recht. De eigenaars van de betrokken schepen zijn burgerlijk en hoofdelijk aansprakelijk.
§ 3. De Staat en de gemeenten kunnen te allen tijde de exploitant of de eigenaar verplichten informatie te verstrekken over milieuschade die zich heeft voorgedaan, over een onmiddellijke dreiging van milieuschade of in geval van vermoeden van zulk een onmiddellijke dreiging.
1° " beroepsactiviteit " : een in het kader van een economische activiteit, een bedrijf of een onderneming verrichte activiteit, ongeacht het particuliere, openbare, winstgevende of niet-winstgevende karakter daarvan;
2° " exploitant " : particuliere of openbare natuurlijke persoon of rechtspersoon die een beroepsactiviteit verricht of regelt, of aan wie een doorslaggevende economische zeggenschap over het technisch functioneren van een dergelijke activiteit is overgedragen, met inbegrip van de houder van een vergunning of toelating voor het verrichten van een dergelijke activiteit of de persoon die een dergelijke activiteit laat registreren of er kennisgeving van doet;
3° " kosten " : de kosten die verantwoord zijn in het licht van de tussenkomst door de diensten van de civiele bescherming en de openbare brandweerdiensten, met inbegrip van ramingskosten van milieuschade of de onmiddellijke dreiging dat zulke schade ontstaat en de kosten van alternatieve maatregelen, alsook de administratieve, juridische en handhavingskosten, de kosten van het vergaren van gegevens en andere algemene kosten, en de kosten in verband met monitoring en toezicht.
§ 2. Onder voorbehoud van artikel 2bis.1., in geval van vervuiling bedoeld in artikel 2bis, § 1, 5°, zijn de Staat en de gemeenten gehouden de hiervoor door hun diensten gemaakte kosten te verhalen op de exploitant die de schade of de onmiddellijke dreiging van schade heeft veroorzaakt of op de eigenaar van de gewraakte producten.
De Staat en de gemeenten kunnen beslissen om af te zien van verhaal wanneer de verhaalkosten groter zijn dan het terug te vorderen bedrag of wanneer niet kan worden vastgesteld wie de exploitant of de eigenaar is.
De exploitant of de eigenaar is niet verplicht de kosten te dragen, indien hij kan bewijzen dat de milieuschade of de onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat :
a) ofwel veroorzaakt is door een derde ondanks het feit dat er passende veiligheidsmaatregelen waren getroffen;
b) ofwel het gevolg is van de opvolging van een dwingende opdracht of instructie van een overheidsinstantie, tenzij het een opdracht of instructie betreft naar aanleiding van een emissie of incident, veroorzaakt door activiteiten van de exploitant zelf.
Wanneer eenzelfde schade of onmiddellijke dreiging van schade door meerdere exploitanten of eigenaars wordt veroorzaakt, zijn deze hoofdelijk gehouden tot het dragen van de kosten.
Wanneer besmetting of vervuiling op zee plaatsvindt of afkomstig is van een zeeschip, vallen de kosten ten laste van de persoon die de besmetting of de verontreiniging heeft veroorzaakt, overeenkomstig het internationaal recht. De eigenaars van de betrokken schepen zijn burgerlijk en hoofdelijk aansprakelijk.
§ 3. De Staat en de gemeenten kunnen te allen tijde de exploitant of de eigenaar verplichten informatie te verstrekken over milieuschade die zich heeft voorgedaan, over een onmiddellijke dreiging van milieuschade of in geval van vermoeden van zulk een onmiddellijke dreiging.
Art. 2bis. 2. § 1er. Pour l'application du présent article, on entend par :
1° " activité professionnelle " : toute activité exercée dans le cadre d'une activité économique, d'une affaire ou d'une entreprise, indépendamment de son caractère privé ou public, lucratif ou non lucratif;
2° " exploitant " : toute personne physique ou morale, privée ou publique, qui exerce ou contrôle une activité professionnelle ou, qui a reçu par délégation un pouvoir économique important sur le fonctionnement technique de pareille activité, y compris le titulaire d'un permis ou d'une autorisation pour une telle activité, ou la personne faisant enregistrer ou notifiant une telle activité;
3° " coûts " : les coûts justifiés par l'intervention des services de la protection civile et des services publics d'incendie, y compris le coût de l'évaluation des dommages environnementaux, de la menace imminente de tels dommages, les options en matière d'action, ainsi que les frais administratifs, judiciaires et d'exécution, les coûts de collecte des données et les autres frais généraux, et les coûts de la surveillance et du suivi.
§ 2. Sans préjudice de l'article 2bis.1., en cas de pollution visée à l'article 2bis, § 1er, 5°, l'Etat et les communes sont tenus de récupérer les coûts occasionnés de ce chef à leurs services auprès de l'exploitant qui a causé le dommage ou la menace imminente de dommage ou auprès du propriétaire des produits incriminés.
L'Etat et les communes peuvent décider de renoncer à la récupération, lorsque les coûts de celle-ci dépassent le montant à récupérer ou lorsque l'exploitant ou le propriétaire ne peut être déterminé.
L'exploitant ou le propriétaire n'est pas tenu de supporter les coûts, lorsqu'il est en mesure de prouver que le dommage ou la menace imminente de sa survenance :
a) soit est le fait d'un tiers, en dépit de mesures de sécurité appropriées;
b) soit résulte du respect d'un ordre ou d'une instruction émanant d'une autorité publique, autre qu'un ordre ou une instruction consécutif à une émission ou à un incident causé par les propres activités de l'exploitant.
Lorsqu'un seul dommage ou une seule menace imminente est provoqué par plusieurs exploitants ou propriétaires, ceux-ci supportent les coûts solidairement.
Lorsque la contamination ou la pollution survient en mer ou provient d'un navire de mer, les coûts sont à charge de l'auteur de la contamination ou de la pollution, conformément au droit international. Les propriétaires des navires impliqués sont civilement et solidairement responsables.
§ 3. L'Etat et les communes peuvent en tout temps contraindre l'exploitant ou le propriétaire à fournir des informations sur un dommage environnemental qui s'est produit, sur une menace imminente de dommage environnemental ou dans le cas où une telle menace imminente est suspectée.
1° " activité professionnelle " : toute activité exercée dans le cadre d'une activité économique, d'une affaire ou d'une entreprise, indépendamment de son caractère privé ou public, lucratif ou non lucratif;
2° " exploitant " : toute personne physique ou morale, privée ou publique, qui exerce ou contrôle une activité professionnelle ou, qui a reçu par délégation un pouvoir économique important sur le fonctionnement technique de pareille activité, y compris le titulaire d'un permis ou d'une autorisation pour une telle activité, ou la personne faisant enregistrer ou notifiant une telle activité;
3° " coûts " : les coûts justifiés par l'intervention des services de la protection civile et des services publics d'incendie, y compris le coût de l'évaluation des dommages environnementaux, de la menace imminente de tels dommages, les options en matière d'action, ainsi que les frais administratifs, judiciaires et d'exécution, les coûts de collecte des données et les autres frais généraux, et les coûts de la surveillance et du suivi.
§ 2. Sans préjudice de l'article 2bis.1., en cas de pollution visée à l'article 2bis, § 1er, 5°, l'Etat et les communes sont tenus de récupérer les coûts occasionnés de ce chef à leurs services auprès de l'exploitant qui a causé le dommage ou la menace imminente de dommage ou auprès du propriétaire des produits incriminés.
L'Etat et les communes peuvent décider de renoncer à la récupération, lorsque les coûts de celle-ci dépassent le montant à récupérer ou lorsque l'exploitant ou le propriétaire ne peut être déterminé.
L'exploitant ou le propriétaire n'est pas tenu de supporter les coûts, lorsqu'il est en mesure de prouver que le dommage ou la menace imminente de sa survenance :
a) soit est le fait d'un tiers, en dépit de mesures de sécurité appropriées;
b) soit résulte du respect d'un ordre ou d'une instruction émanant d'une autorité publique, autre qu'un ordre ou une instruction consécutif à une émission ou à un incident causé par les propres activités de l'exploitant.
Lorsqu'un seul dommage ou une seule menace imminente est provoqué par plusieurs exploitants ou propriétaires, ceux-ci supportent les coûts solidairement.
Lorsque la contamination ou la pollution survient en mer ou provient d'un navire de mer, les coûts sont à charge de l'auteur de la contamination ou de la pollution, conformément au droit international. Les propriétaires des navires impliqués sont civilement et solidairement responsables.
§ 3. L'Etat et les communes peuvent en tout temps contraindre l'exploitant ou le propriétaire à fournir des informations sur un dommage environnemental qui s'est produit, sur une menace imminente de dommage environnemental ou dans le cas où une telle menace imminente est suspectée.
Art. 2bis. 3. <INGEVOEGD bij W 2007-04-25/38, art. 223; Inwerkingtreding : 18-05-2007> § 1. Wanneer milieuschade of een onmiddellijk dreigende milieuschade gevolgen heeft of dreigt te hebben voor één of meerdere gewesten, of andere lidstaten van de Europese Unie, werken de Staat of de gemeenten samen, onder andere door een behoorlijke uitwisseling van informatie, teneinde ervoor te zorgen dat de nodige maatregelen met betrekking tot die milieuschade of onmiddellijke dreiging van milieuschade worden genomen.
§ 2. Wanneer zich milieuschade of een onmiddellijk dreigende milieuschade in de zin van § 1 voordoet, verstrekken de Staat of de gemeenten voldoende informatie aan de bevoegde instanties van de gewesten of de andere lidstaten van de Europese Unie die schade zouden kunnen lijden.
§ 3. Wanneer de Staat of de gemeenten, binnen hun grenzen, milieuschade vaststellen, die niet binnen hun grenzen is veroorzaakt, kunnen zij dit melden aan de bevoegde instanties van de betrokken gewesten of lidstaten van de Europese Unie en aan de Europese Commissie. Zij kunnen aanbevelingen doen inzake de nodige maatregelen en zij kunnen om terugbetaling verzoeken van de kosten van de genomen maatregelen.
§ 4. Deze samenwerking doet geen afbreuk aan bestaande samenwerkingsvormen.
§ 2. Wanneer zich milieuschade of een onmiddellijk dreigende milieuschade in de zin van § 1 voordoet, verstrekken de Staat of de gemeenten voldoende informatie aan de bevoegde instanties van de gewesten of de andere lidstaten van de Europese Unie die schade zouden kunnen lijden.
§ 3. Wanneer de Staat of de gemeenten, binnen hun grenzen, milieuschade vaststellen, die niet binnen hun grenzen is veroorzaakt, kunnen zij dit melden aan de bevoegde instanties van de betrokken gewesten of lidstaten van de Europese Unie en aan de Europese Commissie. Zij kunnen aanbevelingen doen inzake de nodige maatregelen en zij kunnen om terugbetaling verzoeken van de kosten van de genomen maatregelen.
§ 4. Deze samenwerking doet geen afbreuk aan bestaande samenwerkingsvormen.
Art. 2bis. 3. § 1er. Lorsqu'un dommage environnemental ou une menace imminente de dommage environnemental affecte ou est susceptible d'affecter une ou plusieurs régions ou d'autres Etats membres de l'Union européenne, l'Etat ou les communes collaborent, notamment par un échange adéquat d'informations, afin de veiller à ce que les mesures appropriées concernant le dommage environnemental ou la menace imminente de dommage environnemental soient prises.
§ 2. Lorsqu'un dommage environnemental ou une menace imminente au sens du § 1er se produit, l'Etat ou les communes fournissent des informations suffisantes aux instances compétentes des Régions ou des autres Etats membres de l'Union européenne potentiellement affectés.
§ 3. Lorsque l'Etat ou les communes identifient, à l'intérieur de leurs frontières, un dommage environnemental, dont la cause est extérieure à leurs frontières, elles peuvent en informer les instances compétentes des régions concernées ou des Etats membres de l'Union européenne concernés et la Commission européenne. Elles peuvent formuler des recommandations quant aux mesures à prendre et demander le remboursement des coûts des mesures qu'elles auraient prises.
§ 4. Cette collaboration ne porte pas atteinte aux formes de collaboration existantes.
§ 2. Lorsqu'un dommage environnemental ou une menace imminente au sens du § 1er se produit, l'Etat ou les communes fournissent des informations suffisantes aux instances compétentes des Régions ou des autres Etats membres de l'Union européenne potentiellement affectés.
§ 3. Lorsque l'Etat ou les communes identifient, à l'intérieur de leurs frontières, un dommage environnemental, dont la cause est extérieure à leurs frontières, elles peuvent en informer les instances compétentes des régions concernées ou des Etats membres de l'Union européenne concernés et la Commission européenne. Elles peuvent formuler des recommandations quant aux mesures à prendre et demander le remboursement des coûts des mesures qu'elles auraient prises.
§ 4. Cette collaboration ne porte pas atteinte aux formes de collaboration existantes.
Art. 2ter. <INGEVOEGD bij W 2003-03-28/38, art. 3; Inwerkingtreding : 26-04-2003> § 1. In elke gemeente stelt de burgemeester een algemeen rampenplan voor hulpverlening op dat de te treffen maatregelen en de organisatie van de hulpverlening bevat in geval van rampspoedige gebeurtenissen, catastrofen of schadegevallen.
Na aanvaarding door de gemeenteraad worden de gemeentelijke rampenplannen voor hulpverlening ter goedkeuring voorgelegd aan de provinciegouverneur of de gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
§ 2. In elke provincie en in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad stelt de gouverneur een algemeen rampenplan voor hulpverlening op dat de te treffen maatregelen en de organisatie van de hulpverlening bevat in geval van rampspoedige gebeurtenissen, catastrofen of schadegevallen.
De in het eerste lid bedoelde rampenplannen voor hulpverlening worden ter goedkeuring voorgelegd aan de minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren.
§ 3. De algemene rampenplannen voor hulpverlening van de gemeenten, van de provincies en van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad kunnen worden aangevuld met bijkomende specifieke bepalingen over bijzondere risico's. Zij worden opgenomen in bijzondere rampenplannen voor hulpverlening.
Onder voorbehoud van de wet van 22 mei 2001 houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaams, het Waals en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn en van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, kan de Koning bepalen, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, voor welke risico's door de gemeenten, de provincies en het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad een bijzonder rampenplan voor hulpverlening moet worden opgesteld.
§ 4. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de inhoud van de verschillende rampenplannen voor hulpverlening, hun wijze van opmaken en hun organisatorische en functionele structuur.
Na aanvaarding door de gemeenteraad worden de gemeentelijke rampenplannen voor hulpverlening ter goedkeuring voorgelegd aan de provinciegouverneur of de gouverneur van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
§ 2. In elke provincie en in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad stelt de gouverneur een algemeen rampenplan voor hulpverlening op dat de te treffen maatregelen en de organisatie van de hulpverlening bevat in geval van rampspoedige gebeurtenissen, catastrofen of schadegevallen.
De in het eerste lid bedoelde rampenplannen voor hulpverlening worden ter goedkeuring voorgelegd aan de minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren.
§ 3. De algemene rampenplannen voor hulpverlening van de gemeenten, van de provincies en van het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad kunnen worden aangevuld met bijkomende specifieke bepalingen over bijzondere risico's. Zij worden opgenomen in bijzondere rampenplannen voor hulpverlening.
Onder voorbehoud van de wet van 22 mei 2001 houdende instemming met het samenwerkingsakkoord van 21 juni 1999 tussen de Federale Staat, het Vlaams, het Waals en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn en van de wet van 15 april 1994 betreffende de bescherming van de bevolking en van het leefmilieu tegen de uit ioniserende stralingen voortspruitende gevaren en betreffende het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle, kan de Koning bepalen, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, voor welke risico's door de gemeenten, de provincies en het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad een bijzonder rampenplan voor hulpverlening moet worden opgesteld.
§ 4. De Koning bepaalt, bij een besluit vastgesteld na overleg in de Ministerraad, de inhoud van de verschillende rampenplannen voor hulpverlening, hun wijze van opmaken en hun organisatorische en functionele structuur.
Art. 2ter. § 1er. Dans chaque commune, le bourgmestre établit un plan général d'urgence et d'intervention qui prévoit les mesures à prendre et l'organisation des secours en cas d'événements calamiteux, de catastrophes ou de sinistres.
Après avoir reçu l'agrément du conseil communal, les plans communaux d'urgence et d'intervention sont soumis à l'approbation du gouverneur de province ou de l'arrondissement administratif de Bruxelles-Capitale.
§ 2. Dans chaque province et dans l'arrondissement administratif de Bruxelles-Capitale, le gouverneur établit un plan général d'urgence et d'intervention qui prévoit les mesures à prendre et l'organisation des secours en cas d'événements calamiteux, de catastrophes ou de sinistres.
Les plans d'urgence et d'intervention visés à l'alinéa 1er sont soumis à l'approbation du ministre ayant l'intérieur dans ses attributions.
§ 3. Les plans généraux d'urgence et d'intervention des communes, des provinces et de l'arrondissement administratif de Bruxelles-Capitale peuvent être complétés par des dispositions additionnelles spécifiques à des risques particuliers. Elle sont consignées dans des plans particuliers d'urgence et d'intervention.
Sous réserve de la loi du 22 mai 2001 portant assentiment à l'accord de coopération du 21 juin 1999 entre l'Etat fédéral, les Régions flamande, wallonne et de Bruxelles-Capitale relatif à la maîtrise de dangers liés aux accidents majeurs impliquant des substances dangereuses et de la loi du 15 avril 1994 relative à la protection de la population et de l'environnement contre les dangers résultant des rayonnements ionisants et relative à l'Agence fédérale de Contrôle nucléaire, le Roi peut déterminer, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les risques qui doivent faire l'objet d'un plan particulier d'urgence et d'intervention dans les communes, les provinces et l'arrondissement administratif de Bruxelles-Capitale.
§ 4. Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, le contenu des différents plans d'urgence et d'intervention, leurs modalités d'établissement ainsi que leur structure organisationnelle et fonctionnelle.
Après avoir reçu l'agrément du conseil communal, les plans communaux d'urgence et d'intervention sont soumis à l'approbation du gouverneur de province ou de l'arrondissement administratif de Bruxelles-Capitale.
§ 2. Dans chaque province et dans l'arrondissement administratif de Bruxelles-Capitale, le gouverneur établit un plan général d'urgence et d'intervention qui prévoit les mesures à prendre et l'organisation des secours en cas d'événements calamiteux, de catastrophes ou de sinistres.
Les plans d'urgence et d'intervention visés à l'alinéa 1er sont soumis à l'approbation du ministre ayant l'intérieur dans ses attributions.
§ 3. Les plans généraux d'urgence et d'intervention des communes, des provinces et de l'arrondissement administratif de Bruxelles-Capitale peuvent être complétés par des dispositions additionnelles spécifiques à des risques particuliers. Elle sont consignées dans des plans particuliers d'urgence et d'intervention.
Sous réserve de la loi du 22 mai 2001 portant assentiment à l'accord de coopération du 21 juin 1999 entre l'Etat fédéral, les Régions flamande, wallonne et de Bruxelles-Capitale relatif à la maîtrise de dangers liés aux accidents majeurs impliquant des substances dangereuses et de la loi du 15 avril 1994 relative à la protection de la population et de l'environnement contre les dangers résultant des rayonnements ionisants et relative à l'Agence fédérale de Contrôle nucléaire, le Roi peut déterminer, par arrêté délibéré en Conseil des ministres, les risques qui doivent faire l'objet d'un plan particulier d'urgence et d'intervention dans les communes, les provinces et l'arrondissement administratif de Bruxelles-Capitale.
§ 4. Le Roi détermine, par arrêté délibéré en Conseil des Ministres, le contenu des différents plans d'urgence et d'intervention, leurs modalités d'établissement ainsi que leur structure organisationnelle et fonctionnelle.
Art.3. In oorlogstijd of in perioden die daarmede door artikel 7 van de wet van 12 mei 1927 op de militaire opeisingen gelijkgesteld zijn, kan de Koning bevelen dat inwoners in de diensten van de civiele bescherming ambtshalve worden ingelijfd.
De burgemeester kan eveneens, in de gevallen bij vorig lid voorzien, en binnen de grenzen door de Koning bepaald, bevelen dat inwoners van de gemeente ambtshalve in de brandweerdiensten, die de gemeente bedient, ingelijfd worden.
De burgemeester kan eveneens, in de gevallen bij vorig lid voorzien, en binnen de grenzen door de Koning bepaald, bevelen dat inwoners van de gemeente ambtshalve in de brandweerdiensten, die de gemeente bedient, ingelijfd worden.
Art.3. En temps de guerre ou aux époques y assimilées par l'article 7 de la loi du 12 mai 1927 sur les réquisitions militaires, le Roi peut ordonner l'incorporation d'office d'habitants dans les services de la protection civile.
Le bourgmestre peut également, dans les cas prévus à l'alinéa précédent et dans les limites fixées par le Roi, ordonner l'incorporation d'office des habitants de la commune dans le service d'incendie qui dessert la commune.
Le bourgmestre peut également, dans les cas prévus à l'alinéa précédent et dans les limites fixées par le Roi, ordonner l'incorporation d'office des habitants de la commune dans le service d'incendie qui dessert la commune.
Art.4. De Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, organiseert de middelen en lokt de maatregelen uit welke voor geheel 's lands grondgebied nodig zijn voor de civiele bescherming. Hij coördineert de voorbereiding en de toepassing van die maatregelen zowel bij de verschillende ministeriële departementen als bij de openbare lichamen.
Die coördinatie heeft ook betrekking op alle maatregelen in verband met het aanwenden van de middelen van de Natie, die reeds in vredestijd moeten worden genomen met het oog op de civiele bescherming in oorlogstijd.
De Minister oefent zijn bevoegdheid uit ten aanzien van de vraagstukken met betrekking tot de civiele bescherming die in internationale organisaties worden behandeld, en naar aanleiding van de op dat gebied dienstige internationale uitwisselingen.
Die coördinatie heeft ook betrekking op alle maatregelen in verband met het aanwenden van de middelen van de Natie, die reeds in vredestijd moeten worden genomen met het oog op de civiele bescherming in oorlogstijd.
De Minister oefent zijn bevoegdheid uit ten aanzien van de vraagstukken met betrekking tot de civiele bescherming die in internationale organisaties worden behandeld, en naar aanleiding van de op dat gebied dienstige internationale uitwisselingen.
Art.4. Le Ministre ayant l'Intérieur dans ses attributions organise les moyens et provoque les mesures nécessaires à la protection civile pour l'ensemble du territoire national. Il coordonne la préparation et l'application de ces mesures, au sein tant des divers départements ministériels que des organismes publics.
Cette coordination vise également toutes les mesures relatives à la mise en oeuvre des ressources de la Nation qui doivent être prises, même en temps de paix, en vue d'assurer la protection civile en temps de guerre.
Le Ministre exerce ses attributions à l'égard des problèmes de la protection civile traités dans les organisations internationales et à propos des échanges internationaux utiles dans ce domaine.
Cette coordination vise également toutes les mesures relatives à la mise en oeuvre des ressources de la Nation qui doivent être prises, même en temps de paix, en vue d'assurer la protection civile en temps de guerre.
Le Ministre exerce ses attributions à l'égard des problèmes de la protection civile traités dans les organisations internationales et à propos des échanges internationaux utiles dans ce domaine.
Art.5. De Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, of zijn gemachtigde, kan in vredestijd bij optreden in het raam van de civiele bescherming en voor de behoeften van deze, de personen en zaken, die hij nodig mocht achten, opvorderen.
Dezelfde bevoegdheid wordt verleend aan de burgemeester, of bij delegatie van zijnentwege aan de officieren van de gemeentelijke brandweerdiensten in vredestijd, wanneer die diensten in het raam van hun eigen opdracht optreden.
De Staat in het eerste geval en de gemeente op het grondgebied waarvan werd opgetreden in het tweede geval, zijn gehouden tot het vergoeden van de schade, welke aan de aldus opgevorderde personen en zaken is toegebracht en haar oorzaak vindt in ongevallen die zich hebben voorgedaan in de loop van of door toedoen van de operaties waarvoor de opvordering plaats heeft gehad. Schadevergoeding is niet verschuldigd wanneer de getroffene het ongeval opzettelijk heeft veroorzaakt.
Voor de duur van de prestaties welke het optreden van de diensten van de civiele bescherming en van de gemeentelijke brandweerdiensten meebrengt, worden de arbeidsovereenkomst en de leerovereenkomst geschorst ten behoeve van de werknemers die tot deze diensten behoren of onder deze omstandigheden zijn opgevorderd.
Dezelfde bevoegdheid wordt verleend aan de burgemeester, of bij delegatie van zijnentwege aan de officieren van de gemeentelijke brandweerdiensten in vredestijd, wanneer die diensten in het raam van hun eigen opdracht optreden.
De Staat in het eerste geval en de gemeente op het grondgebied waarvan werd opgetreden in het tweede geval, zijn gehouden tot het vergoeden van de schade, welke aan de aldus opgevorderde personen en zaken is toegebracht en haar oorzaak vindt in ongevallen die zich hebben voorgedaan in de loop van of door toedoen van de operaties waarvoor de opvordering plaats heeft gehad. Schadevergoeding is niet verschuldigd wanneer de getroffene het ongeval opzettelijk heeft veroorzaakt.
Voor de duur van de prestaties welke het optreden van de diensten van de civiele bescherming en van de gemeentelijke brandweerdiensten meebrengt, worden de arbeidsovereenkomst en de leerovereenkomst geschorst ten behoeve van de werknemers die tot deze diensten behoren of onder deze omstandigheden zijn opgevorderd.
Art.5. Le Ministre ayant l'Intérieur dans ses attributions, ou son délégué, peut en temps de paix, lors des interventions effectuées dans le cadre de la protection civile, et pour les besoins de celle-ci procéder à la réquisition des personnes et des choses qu'il jugerait nécessaire.
Le même pouvoir est reconnu au bourgmestre ou, par délégation de celui-ci, aux officiers des services communaux d'incendie lors d'interventions de ces services dans le cadre de leur mission propre en temps de paix.
L'Etat, dans le premier cas, et la commune sur le territoire de laquelle l'intervention a eu lieu, dans le second cas, sont tenus à la réparation des dommages occasionnés aux personnes et aux choses ainsi requises et résultant d'accidents survenus dans le cours ou par le fait de l'exécution des opérations en vue desquelles la réquisition a eu lieu. Les réparations ne sont point dues lorsque l'accident a été intentionnellement provoqué par la victime.
Pendant la durée des prestations d'intervention des services de la protection civile et des services communaux d'incendie, le contrat de louage de services et le contrat d'apprentissage sont suspendus au profit des travailleurs qui font partie de ces services ou qui font l'objet d'une réquisition en cette circonstance.
Le même pouvoir est reconnu au bourgmestre ou, par délégation de celui-ci, aux officiers des services communaux d'incendie lors d'interventions de ces services dans le cadre de leur mission propre en temps de paix.
L'Etat, dans le premier cas, et la commune sur le territoire de laquelle l'intervention a eu lieu, dans le second cas, sont tenus à la réparation des dommages occasionnés aux personnes et aux choses ainsi requises et résultant d'accidents survenus dans le cours ou par le fait de l'exécution des opérations en vue desquelles la réquisition a eu lieu. Les réparations ne sont point dues lorsque l'accident a été intentionnellement provoqué par la victime.
Pendant la durée des prestations d'intervention des services de la protection civile et des services communaux d'incendie, le contrat de louage de services et le contrat d'apprentissage sont suspendus au profit des travailleurs qui font partie de ces services ou qui font l'objet d'une réquisition en cette circonstance.
Art.6. De Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, of zijn gemachtigde, kan, wanneer rampspoedige gebeurtenissen, catastrofen of schadegevallen dreigen, de bevolking ter verzekering van haar bescherming verplichten zich te verwijderen van plaatsen of streken die bijzonder blootgesteld, bedreigd of getroffen zijn, en degenen die bij deze maatregelen betrokken zijn, een voorlopige verblijfplaats aanwijzen; om dezelfde reden kan hij iedere verplaatsing of elk verkeer van de bevolking verbieden.
Art.6. Le Ministre ayant l'Intérieur dans ses attributions, ou son délégué, peut en temps de guerre ou lorsqu'il y a menace d'événements calamiteux de catastrophes et de sinistres, en vue d'assurer la protection de la population, obliger celle-ci à s'éloigner des lieux ou régions particulièrement exposés, menacés ou sinistrés, et assigner un lieu de séjour provisoire aux personnes visées par cette mesure; il peut, pour le même motif, interdire tout déplacement ou mouvement de la population.
Art.7. Weigering of verzuim zich te gedragen naar de maatregelen welke in toepassing van deze wet zijn bevolen, wordt in vredestijd gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot drie maanden, en met geldboete van zesentwintig frank tot vijfhonderd frank, of met één van die straffen alleen, en in oorlogstijd, of in daarmede gelijkgestelde perioden, met gevangenisstraf van drie maanden tot zes maanden en met geldboete van vijfhonderd frank tot duizend frank, of met één van die straffen alleen.
De Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, of desvoorkomend, de burgemeester, kan bovendien de genoemde maatregelen ambtshalve doen uitvoeren, uitsluitend op kosten van de weerspannigen of in gebreke geblevenen, alsmede en ambtshalve, door rechtsdwang de aldus gedane kosten verhalen.
De Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, of desvoorkomend, de burgemeester, kan bovendien de genoemde maatregelen ambtshalve doen uitvoeren, uitsluitend op kosten van de weerspannigen of in gebreke geblevenen, alsmede en ambtshalve, door rechtsdwang de aldus gedane kosten verhalen.
Art.7. Le refus ou la négligence de se conformer aux mesures ordonnées en application de la présente loi sera puni, en temps de paix, d'un emprisonnement de huit jours à trois mois et d'une amende de vingt-six à cinq cents francs, ou d'une de ces peines seulement, et, en temps de guerre ou aux époques y assimilées, d'un emprisonnement de trois mois à six mois et d'une amende de cinq cents à mille francs, ou d'une de ces peines seulement.
Le Ministre ayant l'Intérieur dans ses attributions, ou, le cas échéant, le bourgmestre, pourra, en outre, faire procéder d'office, à l'exécution desdites mesures, aux frais exclusifs des réfractaires ou des défaillants, ainsi que récupérer d'office, par voie de contrainte, les frais ainsi exposés.
Le Ministre ayant l'Intérieur dans ses attributions, ou, le cas échéant, le bourgmestre, pourra, en outre, faire procéder d'office, à l'exécution desdites mesures, aux frais exclusifs des réfractaires ou des défaillants, ainsi que récupérer d'office, par voie de contrainte, les frais ainsi exposés.
Art.8. De gemeentelijke brandweerdiensten en de diensten van de civiele bescherming kunnen worden opgeroepen om samen op te treden.
De Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, bepaalt de nadere regelen voor de coördinatie van de operaties waarbij de diensten van de civiele bescherming samen met de gemeentelijke brandweerdiensten optreden.
Provincies en gemeenten kunnen verplicht worden de diensten van de civiele bescherming de beschikking te geven over terreinen, lokalen, meubilair en leveringen welke nodig zijn hetzij voor de opleiding van het personeel van die diensten, hetzij voor de uitvoering van de maatregelen voor de civiele bescherming op hun grondgebied; de Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, bepaalt de nadere regelen voor eventuele schadeloosstelling in deze.
In oorlogstijd worden de maatregelen welke aan provincies en gemeenten zijn opgelegd, door de gouverneur of door de burgemeester bevolen in plaats van door de normaal bevoegde provinciale of gemeentelijke organen; de reglementen en verordeningen worden in dat geval bindend zodra zij zijn bekendgemaakt op de wijze als door de gouverneur of de burgemeester is bepaald.
De Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, bepaalt de nadere regelen voor de coördinatie van de operaties waarbij de diensten van de civiele bescherming samen met de gemeentelijke brandweerdiensten optreden.
Provincies en gemeenten kunnen verplicht worden de diensten van de civiele bescherming de beschikking te geven over terreinen, lokalen, meubilair en leveringen welke nodig zijn hetzij voor de opleiding van het personeel van die diensten, hetzij voor de uitvoering van de maatregelen voor de civiele bescherming op hun grondgebied; de Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, bepaalt de nadere regelen voor eventuele schadeloosstelling in deze.
In oorlogstijd worden de maatregelen welke aan provincies en gemeenten zijn opgelegd, door de gouverneur of door de burgemeester bevolen in plaats van door de normaal bevoegde provinciale of gemeentelijke organen; de reglementen en verordeningen worden in dat geval bindend zodra zij zijn bekendgemaakt op de wijze als door de gouverneur of de burgemeester is bepaald.
Art.8. Les services communaux d'incendie et les services de la protection civile peuvent être appelés à intervenir conjointement.
Le Ministre ayant l'Intérieur dans ses attributions arrête les modalités de coordination des opérations dans lesquelles interviennent conjointement des services de la protection civile et des services communaux d'incendie.
Les provinces et les communes peuvent être tenues de mettre à la disposition des services de la protection civile, les terrains, les locaux, le mobilier et les fournitures nécessaires, soit à l'instruction du personnel desdits services, soit à l'exécution des mesures de protection civile sur leur territoire; le Ministre ayant l'Intérieur dans ses attributions fixe les modalités d'indemnisation éventuelle à prévoir en cette matière.
En temps de guerre, les mesures imposées aux provinces et aux communes sont ordonnées par le gouverneur ou par le bourgmestre en lieu et place des organes provinciaux ou communaux normalement compétents; les règlements et ordonnances deviennent, en ce cas, obligatoires dès leur publication suivant le mode fixé par le gouverneur ou par le bourgmestre.
Le Ministre ayant l'Intérieur dans ses attributions arrête les modalités de coordination des opérations dans lesquelles interviennent conjointement des services de la protection civile et des services communaux d'incendie.
Les provinces et les communes peuvent être tenues de mettre à la disposition des services de la protection civile, les terrains, les locaux, le mobilier et les fournitures nécessaires, soit à l'instruction du personnel desdits services, soit à l'exécution des mesures de protection civile sur leur territoire; le Ministre ayant l'Intérieur dans ses attributions fixe les modalités d'indemnisation éventuelle à prévoir en cette matière.
En temps de guerre, les mesures imposées aux provinces et aux communes sont ordonnées par le gouverneur ou par le bourgmestre en lieu et place des organes provinciaux ou communaux normalement compétents; les règlements et ordonnances deviennent, en ce cas, obligatoires dès leur publication suivant le mode fixé par le gouverneur ou par le bourgmestre.
Hoofdstuk II. Gemeentelijke en gewestelijke brandweerdiensten.
Chapitre II. Des services communaux et régionaux d'incendie.
Art.9. <W 1993-07-16/31, art.352, Inwerkingtreding : 30-07-1993> § 1. De Koning stelt de algemene regels van de organisatie van de openbare brandweerdiensten vast.
(Hij stelt de algemene bepalingen vast binnen de perken waarvan de personeelsformatie, de bezoldigingsregeling en het administratief statuut, de weddeschalen, de vergoedingen, de toelagen en met name de haard- en standplaatstoelage, het vakantiegeld en het gezinsvakantiegeld worden vastgesteld, alsook de voorwaarden van werving, benoeming en bevordering voor het personeel van de openbare brandweerdiensten.) <W 2003-03-25/41, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 26-04-2003>
§ 2. De brandweerdiensten, georganiseerd door de gemeenten of de intercommunales [1 en de in artikel 221/1 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid bedoelde prezones]1, zijn onderworpen aan de door de Koning georganiseerde inspecties.
Tot die inspectie behoort de controle, op stukken en ter plaatse, op de toepassing van wets- en verordeningsbepalingen en op de uitvoering van maatregelen inzake brandvoorkoming en bestrijding.
Het personeel, dat met de inspectie belast is, heeft te allen tijde vrije toegang tot de installaties waarover de gemeentelijke en intercommunale brandweerdiensten [1 en de prezones]1 beschikken, en kan onderzoeken instellen.
(§ 3. Voor de personeelsuitgaven bedoeld in artikel 2 van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, betaalt de Staat de individuele wedde alsook de wettelijke lasten van sociale aard, de haard- of standplaatstoelage, het vakantiegeld en de andere toelagen die het personeel, waarvan de aanwerving goedgekeurd werd door de minister van Binnenlandse Zaken met toepassing van hetzelfde artikel, geniet, terug aan de overheden waaronder de centra van het eenvormig oproepstelsel ressorteren.
De terugbetaling van de personeelsuitgaven bedoeld in het eerste lid, mag, voor elk personeelslid, niet meer bedragen dan het bedrag van 25 371,53 euro gekoppeld aan de spilindex 138,01.) <W 2004-12-27/30, art. 454, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1999; deze wijziging heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999, behalve wat de geschilprocedures betreft die ingesteld werden vóór de inwerkingtreding van deze wet. Voor de prestaties uitgevoerd tussen 1 september 1999 en 31 mei 2002, wordt het bedrag bedoeld in artikel 454, bepaald op 25 120,27 euro gekoppeld aan de spilindex 138,01; zie W 2004-12-27/30, art. 456>
(Hij stelt de algemene bepalingen vast binnen de perken waarvan de personeelsformatie, de bezoldigingsregeling en het administratief statuut, de weddeschalen, de vergoedingen, de toelagen en met name de haard- en standplaatstoelage, het vakantiegeld en het gezinsvakantiegeld worden vastgesteld, alsook de voorwaarden van werving, benoeming en bevordering voor het personeel van de openbare brandweerdiensten.) <W 2003-03-25/41, art. 2, 002; Inwerkingtreding : 26-04-2003>
§ 2. De brandweerdiensten, georganiseerd door de gemeenten of de intercommunales [1 en de in artikel 221/1 van de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid bedoelde prezones]1, zijn onderworpen aan de door de Koning georganiseerde inspecties.
Tot die inspectie behoort de controle, op stukken en ter plaatse, op de toepassing van wets- en verordeningsbepalingen en op de uitvoering van maatregelen inzake brandvoorkoming en bestrijding.
Het personeel, dat met de inspectie belast is, heeft te allen tijde vrije toegang tot de installaties waarover de gemeentelijke en intercommunale brandweerdiensten [1 en de prezones]1 beschikken, en kan onderzoeken instellen.
(§ 3. Voor de personeelsuitgaven bedoeld in artikel 2 van de wet van 8 juli 1964 betreffende de dringende geneeskundige hulpverlening, betaalt de Staat de individuele wedde alsook de wettelijke lasten van sociale aard, de haard- of standplaatstoelage, het vakantiegeld en de andere toelagen die het personeel, waarvan de aanwerving goedgekeurd werd door de minister van Binnenlandse Zaken met toepassing van hetzelfde artikel, geniet, terug aan de overheden waaronder de centra van het eenvormig oproepstelsel ressorteren.
De terugbetaling van de personeelsuitgaven bedoeld in het eerste lid, mag, voor elk personeelslid, niet meer bedragen dan het bedrag van 25 371,53 euro gekoppeld aan de spilindex 138,01.) <W 2004-12-27/30, art. 454, 003; Inwerkingtreding : 01-09-1999; deze wijziging heeft uitwerking met ingang van 1 september 1999, behalve wat de geschilprocedures betreft die ingesteld werden vóór de inwerkingtreding van deze wet. Voor de prestaties uitgevoerd tussen 1 september 1999 en 31 mei 2002, wordt het bedrag bedoeld in artikel 454, bepaald op 25 120,27 euro gekoppeld aan de spilindex 138,01; zie W 2004-12-27/30, art. 456>
Art.9. <L 1993-07-16/31, art. 352, En vigueur : 30-07-1993> § 1er. Le Roi détermine les règles d'organisation générale des services publics d'incendie.
(Il arrête les dispositions générales dans les limites desquelles sont fixés le cadre, le statut pécuniaire et administratif, les échelles de traitement, les indemnités, les allocations et notamment les allocations de foyer et de résidence, le pécule de vacances et le pécule de vacances familial ainsi que les conditions de recrutement, de nomination et d'avancement des membres des services publics d'incendie.) <L 2003-03-25/41, art. 2, 002; En vigueur : 26-04-2003>
§ 2. Les services d'incendie organisés par les communes ou par les intercommunales [1 et les prézones visées à l'article 221/1 de la loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile]1, sont soumis à l'inspection organisée par le Roi.
Cette inspection comporte le contrôle, sur pièces et sur place, de l'application des dispositions légales et réglementaires et de l'exécution des mesures prévues en matière de prévention et de lutte contre l'incendie.
Le personnel chargé de l'inspection a, en tout temps, libre accès aux installations dont disposent les services communaux et intercommunaux d'incendie [1 et les prézones]1, et peut procéder à des enquêtes.
(§ 3. Pour les dépenses de personnel visées à l'article 2 de la loi du 8 juillet 1964 relative à l'aide médicale urgente, l'Etat rembourse aux autorités dont relèvent les centres du système d'appel unifié, le traitement individuel ainsi que les charges légales à caractère social, l'allocation de foyer ou de résidence, le pécule de vacances et les autres allocations octroyées au personnel dont le recrutement a été autorisé par le ministre de l'Intérieur en application du même article.
Le remboursement des dépenses de personnel visées à l'alinéa 1er, ne peut dépasser, pour chaque agent, le montant de 25 371,53 euros, rattaché à l'indice-pivot 138,01.) <L 2004-12-27/30, art. 454, 003; En vigueur : 01-09-1999; cette modification produit ses effets le 1er septembre 1999 sauf à l'égard des procédures contentieuses engagées avant l'entrée en vigueur de la présente loi. Pour les prestations effectuées entre le 1er septembre 1999 et le 31 mai 2002, le montant visé à l'article 454, est fixé à 25 120,27 euros, rattaché à l'indice-pivot 138, 01. Voir L 2004-12-27/30, art. 456>
(Il arrête les dispositions générales dans les limites desquelles sont fixés le cadre, le statut pécuniaire et administratif, les échelles de traitement, les indemnités, les allocations et notamment les allocations de foyer et de résidence, le pécule de vacances et le pécule de vacances familial ainsi que les conditions de recrutement, de nomination et d'avancement des membres des services publics d'incendie.) <L 2003-03-25/41, art. 2, 002; En vigueur : 26-04-2003>
§ 2. Les services d'incendie organisés par les communes ou par les intercommunales [1 et les prézones visées à l'article 221/1 de la loi du 15 mai 2007 relative à la sécurité civile]1, sont soumis à l'inspection organisée par le Roi.
Cette inspection comporte le contrôle, sur pièces et sur place, de l'application des dispositions légales et réglementaires et de l'exécution des mesures prévues en matière de prévention et de lutte contre l'incendie.
Le personnel chargé de l'inspection a, en tout temps, libre accès aux installations dont disposent les services communaux et intercommunaux d'incendie [1 et les prézones]1, et peut procéder à des enquêtes.
(§ 3. Pour les dépenses de personnel visées à l'article 2 de la loi du 8 juillet 1964 relative à l'aide médicale urgente, l'Etat rembourse aux autorités dont relèvent les centres du système d'appel unifié, le traitement individuel ainsi que les charges légales à caractère social, l'allocation de foyer ou de résidence, le pécule de vacances et les autres allocations octroyées au personnel dont le recrutement a été autorisé par le ministre de l'Intérieur en application du même article.
Le remboursement des dépenses de personnel visées à l'alinéa 1er, ne peut dépasser, pour chaque agent, le montant de 25 371,53 euros, rattaché à l'indice-pivot 138,01.) <L 2004-12-27/30, art. 454, 003; En vigueur : 01-09-1999; cette modification produit ses effets le 1er septembre 1999 sauf à l'égard des procédures contentieuses engagées avant l'entrée en vigueur de la présente loi. Pour les prestations effectuées entre le 1er septembre 1999 et le 31 mai 2002, le montant visé à l'article 454, est fixé à 25 120,27 euros, rattaché à l'indice-pivot 138, 01. Voir L 2004-12-27/30, art. 456>
Art.10. <W 2005-07-20/41, art. 16, 004; Inwerkingtreding : 01-01-1977, behalve betreffende de geschillenprocedures die aangevat werden vóór de inwerkingtreding van deze wet en met uitzondering van § 2, 3°, derde lid, 4°, derde lid, § 3, derde lid, en § 5 die in werking treden op 01-01-2006> § 1. De gemeenten van iedere provincie worden voor de algemene organisatie van brandweerdiensten in gewestelijke groepen ingedeeld. De gouverneur bepaalt de samenstelling van die groepen en wijst in iedere groep de gemeente aan die er het centrum van vormt, na raadpleging van de belanghebbende gemeenteraden.
Die gemeente is er wegens haar aanwijzing toe gehouden over een brandweerdienst met het nodige personeel en materiaal te beschikken.
Een gewestelijke groep kan worden gevormd uit gemeenten van verschillende provincies. De betrokken gouverneurs bepalen in gemeen overleg de samenstelling van de groep en wijzen de gemeente aan die er het centrum van vormt; wordt geen overeenstemming bereikt, dan neemt de minister, tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, de beslissing op verzoek van een van die gouverneurs.
De overige gemeenten van de gewestelijke groep zijn ertoe gehouden hetzij een brandweerdienst, die over het nodige personeel en materieel beschikt, te behouden of op te richten hetzij beroep te doen op de brandweerdienst van de gemeente die het centrum van die groep vormt mits betaling van een forfaitaire en jaarlijkse bijdrage.
De maatregelen welke dienen getroffen te worden voor het optreden van de brandweerdienst van laatstgenoemde gemeente worden bepaald in een algemeen reglement vastgesteld door de minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren. Zij mogen aangevuld worden door de gouverneur indien de plaatselijke omstandigheden zulks vergen, en op verzoek van de belanghebbende gemeenteraden.
De bij de inwerkingtreding van deze wet lopende overeenkomsten houden op uitwerking te hebben op een door de Koning vastgestelde datum.
§ 2. In afwijking van artikel 256 van de nieuwe gemeentewet, de forfaitaire en jaarlijkse bijdrage verschuldigd door de gemeenten wordt door de gouverneur, na raadpleging van de belanghebbende gemeenteraden vastgesteld als volgt :
1° De kosten van de brandweerdiensten van de gemeenten-gewestelijke groepscentra worden, per provincie, en per categorieën X, Y en Z, omgeslagen over de gemeenten die deel uitmaken van een gewestelijke groep en bediend worden door de brandweerdienst van de gemeente-groepscentrum.
2° De jaarlijkse bijdrage verschuldigd door de gemeenten wordt vastgesteld op de grondslag van :
a) [1 het globaal kadastraal inkomen van elke gemeente op 1 januari van het jaar waarin de kosten werden gemaakt;]1
b) [1 het bevolkingscijfer van elke gemeente op 1 januari van het jaar waarin de kosten werden gemaakt, zoals blijkt uit de laatste officiële opgave van het bevolkingscijfer gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad;]1
c) de in aanmerking komende kosten van de brandweerdiensten van de gemeenten-gewestelijke groepscentra van de provincie; die kosten worden vastgesteld op grond van de tijdens het vorige jaar door die diensten gedragen werkelijke kosten, met inbegrip van de kosten voor intresten en aflossingen van leningen.
Op het kadastraal inkomen en op het bevolkingscijfer van de gemeenten waar een vooruitgeschoven post gevestigd is, kan door de gouverneur een coëfficiënt groter dan 1 toegepast worden.
Mogen niet meegerekend worden bij het vaststellen van de in aanmerking komende kosten :
a) de tegemoetkomingen door het Rijk verleend voor de aankoop van materieel en de uitvoering van werken, zomede eventueel de installatie- en werkingskosten van de centra van het eenvormig oproepstelstel, welke voor de Staat ten laste genomen worden;
b) de financiële lasten betreffende de pensioenen van het personeel van de brandweerdiensten met uitzondering van het aandeel van de werkgever in de bijdrage aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten of het overeenstemmend percentage wanneer de gemeente-gewestelijk groepscentrum zelf haar pensioenkas beheert;
c) de uitgaven welke uiteraard uitsluitend ten laste komen van de gewestelijke groepcentrumgemeente.
3° [1 ...]1
4° De in aanmerking komende kosten van de gemeente-gewestelijk groepscentrum van categorie Z, zoals zij voortvloeien [1 uit punt 2°]1, worden verhoogd met een forfaitaire som welke niet boven de 25 % van de kosten mag uitgaan en bestemd is tot dekking van de eventuele interventies ter versterking van de centra X en Y.
De gouverneur stelt de forfaitaire som vast.
[1 ...]1
5° De in aanmerking komende kosten van de gemeenten-gewestelijke groepscentra van de categorieën X en Y, zoals zij voortvloeien [1 uit punt 2°]1, worden verminderd met een bedrag gelijk aan het totaal van de forfaitaire sommen vastgesteld bij toepassing van het punt 4°.
De gouverneur slaat dat bedrag om over al de gemeenten-groepscentra van categorieën X en Y.
§ 3. In afwijking van artikel 256 van de nieuwe gemeentewet, neemt de gemeente-centrum van een gewestelijke groep deel in een aandeel van de in aanmerking komende kosten van de brandweerdiensten, vastgesteld door de gouverneur [1 in functie van de lokale en regionale omstandigheden rekening houdend met, hoofdzakelijk, het bevolkingscijfer en het kadastraal inkomen]1.
De gouverneur geeft aan elke gemeente kennis van het aandeel dat te haren laste komt, en verzoekt haar binnen zestig dagen advies uit te brengen. Het gunstig advies of de ontstentenis van advies vanwege de gemeenteraad geldt als akkoord met de opneming van de verschuldigde som van een rekening welke bij een financiële instelling op naam van de gemeente is geopend. Bij ongunstig advies van de gemeenteraad, beschikt de gouverneur [1 binnen zestig dagen]1 en brengt hij zijn beslissingen ter kennis van de gemeenteraad. Wanneer, binnen veertig dagen na de notificatie, de gemeenteraad weigert of verzuimt deze laatste beslissing op te volgen, wordt de opneming verricht overeenkomstig artikel 11, derde lid.
[1 ...]1
§ 4. 1° De gemeente die over geen brandweerdienst beschikt, betaalt jaarlijks een door de gouverneur vastgestelde bijdrage welke berekend wordt als volgt :
(Formule niet opgenomen om technische redenen.)
In deze formule is :
C = de jaarlijkse bijdrage van de betrokken gemeente;
F = de in aanmerking komende kosten van al de gemeenten-gewestelijk groepscentrum van de categorie waartoe de gemeente behoort, verhoogd of verlaagd overeenkomstig de punten 4° en 5° van § 2, en na aftrek van de aandelen gedragen door de gemeenten-gewestelijke groepscentra van bedoelde categorie;
r = het jongste kadastraal inkomen van de betrokken gemeente, zoals bepaald in § 2, 2°, eerste lid, a;
R = het totaal van de " r " van de gemeenten, die geen gemeenten-gewestelijk groepcentrum zijn en bediend worden door de brandweerdiensten van de bedoelde categorie;
p = het bevolkingscijfer van de betrokken gemeente volgens de in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte jongste officiële opgave van 's Rijks bevolkingscijfer;
P = het totaal van de " p " van de gemeenten die geen gewestelijk groepscentrum zijn en bediend worden door de brandweerdiensten van de bedoelde categorie.
2° De in § 4 vastgestelde bijdrage wordt betaald in kwartaaltranches berekend [1 op basis van de laatste definitief betaalde bijdrage]1.
Bij het einde van elk kwartaal geeft de gouverneur aan elke betrokken gemeente kennis van het voorlopig bedrag van de bijdrage betreffende die periode. De gemeente beschikt over een termijn van een maand om te betalen. Bij niet-betaling binnen die termijn wordt het bedrag opgenomen overeenkomstig artikel 11, derde lid.
3° In de loop van het volgend jaar geeft de gouverneur aan elke gemeente kennis van het aandeel of van het definitief bedrag van de bijdrage dat te haren laste komt, en verzoekt haar binnen zestig dagen advies uit te brengen.
Het verschil tussen de voorlopige bijdrage bedoeld in punt 2° en de definitieve bijdrage wordt, volgens het geval, aan de gemeente-gewestelijk groepscentrum betaald of door deze terugbetaald.
Het gunstig advies of de ontstentenis van advies vanwege de gemeenteraad omtrent de bijdrage geldt als akkoord met de opneming van het volgens het geval, nog verschuldigde of terug te betalen bijdragegedeelte van een rekening welke bij een financiële instelling op naam van de gemeente is geopend.
Bij ongunstig advies van de gemeenteraad, beschikt de gouverneur [1 binnen zestig dagen]1 en brengt hij zijn beslissingen ter kennis van de gemeenteraad. Wanneer, binnen veertig dagen na de notificatie, de gemeenteraad weigert of verzuimt deze laatste beslissing op te volgen, wordt de opneming verricht overeenkomstig artikel 11, derde lid.
§ 5. Voor elke opneming worden de door de gouverneur genomen beslissingen in toepassing van § 2, [1 ...]1 4°, en van § 3, ter goedkeuring voorgelegd aan de minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoort. Bij gebrek aan afkeuring binnen de veertig dagen na de ontvangst van de beslissing door de minister, wordt de beslissing van rechtswege uitvoerbaar.
Die gemeente is er wegens haar aanwijzing toe gehouden over een brandweerdienst met het nodige personeel en materiaal te beschikken.
Een gewestelijke groep kan worden gevormd uit gemeenten van verschillende provincies. De betrokken gouverneurs bepalen in gemeen overleg de samenstelling van de groep en wijzen de gemeente aan die er het centrum van vormt; wordt geen overeenstemming bereikt, dan neemt de minister, tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, de beslissing op verzoek van een van die gouverneurs.
De overige gemeenten van de gewestelijke groep zijn ertoe gehouden hetzij een brandweerdienst, die over het nodige personeel en materieel beschikt, te behouden of op te richten hetzij beroep te doen op de brandweerdienst van de gemeente die het centrum van die groep vormt mits betaling van een forfaitaire en jaarlijkse bijdrage.
De maatregelen welke dienen getroffen te worden voor het optreden van de brandweerdienst van laatstgenoemde gemeente worden bepaald in een algemeen reglement vastgesteld door de minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren. Zij mogen aangevuld worden door de gouverneur indien de plaatselijke omstandigheden zulks vergen, en op verzoek van de belanghebbende gemeenteraden.
De bij de inwerkingtreding van deze wet lopende overeenkomsten houden op uitwerking te hebben op een door de Koning vastgestelde datum.
§ 2. In afwijking van artikel 256 van de nieuwe gemeentewet, de forfaitaire en jaarlijkse bijdrage verschuldigd door de gemeenten wordt door de gouverneur, na raadpleging van de belanghebbende gemeenteraden vastgesteld als volgt :
1° De kosten van de brandweerdiensten van de gemeenten-gewestelijke groepscentra worden, per provincie, en per categorieën X, Y en Z, omgeslagen over de gemeenten die deel uitmaken van een gewestelijke groep en bediend worden door de brandweerdienst van de gemeente-groepscentrum.
2° De jaarlijkse bijdrage verschuldigd door de gemeenten wordt vastgesteld op de grondslag van :
a) [1 het globaal kadastraal inkomen van elke gemeente op 1 januari van het jaar waarin de kosten werden gemaakt;]1
b) [1 het bevolkingscijfer van elke gemeente op 1 januari van het jaar waarin de kosten werden gemaakt, zoals blijkt uit de laatste officiële opgave van het bevolkingscijfer gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad;]1
c) de in aanmerking komende kosten van de brandweerdiensten van de gemeenten-gewestelijke groepscentra van de provincie; die kosten worden vastgesteld op grond van de tijdens het vorige jaar door die diensten gedragen werkelijke kosten, met inbegrip van de kosten voor intresten en aflossingen van leningen.
Op het kadastraal inkomen en op het bevolkingscijfer van de gemeenten waar een vooruitgeschoven post gevestigd is, kan door de gouverneur een coëfficiënt groter dan 1 toegepast worden.
Mogen niet meegerekend worden bij het vaststellen van de in aanmerking komende kosten :
a) de tegemoetkomingen door het Rijk verleend voor de aankoop van materieel en de uitvoering van werken, zomede eventueel de installatie- en werkingskosten van de centra van het eenvormig oproepstelstel, welke voor de Staat ten laste genomen worden;
b) de financiële lasten betreffende de pensioenen van het personeel van de brandweerdiensten met uitzondering van het aandeel van de werkgever in de bijdrage aan de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de provinciale en plaatselijke overheidsdiensten of het overeenstemmend percentage wanneer de gemeente-gewestelijk groepscentrum zelf haar pensioenkas beheert;
c) de uitgaven welke uiteraard uitsluitend ten laste komen van de gewestelijke groepcentrumgemeente.
3° [1 ...]1
4° De in aanmerking komende kosten van de gemeente-gewestelijk groepscentrum van categorie Z, zoals zij voortvloeien [1 uit punt 2°]1, worden verhoogd met een forfaitaire som welke niet boven de 25 % van de kosten mag uitgaan en bestemd is tot dekking van de eventuele interventies ter versterking van de centra X en Y.
De gouverneur stelt de forfaitaire som vast.
[1 ...]1
5° De in aanmerking komende kosten van de gemeenten-gewestelijke groepscentra van de categorieën X en Y, zoals zij voortvloeien [1 uit punt 2°]1, worden verminderd met een bedrag gelijk aan het totaal van de forfaitaire sommen vastgesteld bij toepassing van het punt 4°.
De gouverneur slaat dat bedrag om over al de gemeenten-groepscentra van categorieën X en Y.
§ 3. In afwijking van artikel 256 van de nieuwe gemeentewet, neemt de gemeente-centrum van een gewestelijke groep deel in een aandeel van de in aanmerking komende kosten van de brandweerdiensten, vastgesteld door de gouverneur [1 in functie van de lokale en regionale omstandigheden rekening houdend met, hoofdzakelijk, het bevolkingscijfer en het kadastraal inkomen]1.
De gouverneur geeft aan elke gemeente kennis van het aandeel dat te haren laste komt, en verzoekt haar binnen zestig dagen advies uit te brengen. Het gunstig advies of de ontstentenis van advies vanwege de gemeenteraad geldt als akkoord met de opneming van de verschuldigde som van een rekening welke bij een financiële instelling op naam van de gemeente is geopend. Bij ongunstig advies van de gemeenteraad, beschikt de gouverneur [1 binnen zestig dagen]1 en brengt hij zijn beslissingen ter kennis van de gemeenteraad. Wanneer, binnen veertig dagen na de notificatie, de gemeenteraad weigert of verzuimt deze laatste beslissing op te volgen, wordt de opneming verricht overeenkomstig artikel 11, derde lid.
[1 ...]1
§ 4. 1° De gemeente die over geen brandweerdienst beschikt, betaalt jaarlijks een door de gouverneur vastgestelde bijdrage welke berekend wordt als volgt :
(Formule niet opgenomen om technische redenen.)
In deze formule is :
C = de jaarlijkse bijdrage van de betrokken gemeente;
F = de in aanmerking komende kosten van al de gemeenten-gewestelijk groepscentrum van de categorie waartoe de gemeente behoort, verhoogd of verlaagd overeenkomstig de punten 4° en 5° van § 2, en na aftrek van de aandelen gedragen door de gemeenten-gewestelijke groepscentra van bedoelde categorie;
r = het jongste kadastraal inkomen van de betrokken gemeente, zoals bepaald in § 2, 2°, eerste lid, a;
R = het totaal van de " r " van de gemeenten, die geen gemeenten-gewestelijk groepcentrum zijn en bediend worden door de brandweerdiensten van de bedoelde categorie;
p = het bevolkingscijfer van de betrokken gemeente volgens de in het Belgisch Staatsblad bekendgemaakte jongste officiële opgave van 's Rijks bevolkingscijfer;
P = het totaal van de " p " van de gemeenten die geen gewestelijk groepscentrum zijn en bediend worden door de brandweerdiensten van de bedoelde categorie.
2° De in § 4 vastgestelde bijdrage wordt betaald in kwartaaltranches berekend [1 op basis van de laatste definitief betaalde bijdrage]1.
Bij het einde van elk kwartaal geeft de gouverneur aan elke betrokken gemeente kennis van het voorlopig bedrag van de bijdrage betreffende die periode. De gemeente beschikt over een termijn van een maand om te betalen. Bij niet-betaling binnen die termijn wordt het bedrag opgenomen overeenkomstig artikel 11, derde lid.
3° In de loop van het volgend jaar geeft de gouverneur aan elke gemeente kennis van het aandeel of van het definitief bedrag van de bijdrage dat te haren laste komt, en verzoekt haar binnen zestig dagen advies uit te brengen.
Het verschil tussen de voorlopige bijdrage bedoeld in punt 2° en de definitieve bijdrage wordt, volgens het geval, aan de gemeente-gewestelijk groepscentrum betaald of door deze terugbetaald.
Het gunstig advies of de ontstentenis van advies vanwege de gemeenteraad omtrent de bijdrage geldt als akkoord met de opneming van het volgens het geval, nog verschuldigde of terug te betalen bijdragegedeelte van een rekening welke bij een financiële instelling op naam van de gemeente is geopend.
Bij ongunstig advies van de gemeenteraad, beschikt de gouverneur [1 binnen zestig dagen]1 en brengt hij zijn beslissingen ter kennis van de gemeenteraad. Wanneer, binnen veertig dagen na de notificatie, de gemeenteraad weigert of verzuimt deze laatste beslissing op te volgen, wordt de opneming verricht overeenkomstig artikel 11, derde lid.
§ 5. Voor elke opneming worden de door de gouverneur genomen beslissingen in toepassing van § 2, [1 ...]1 4°, en van § 3, ter goedkeuring voorgelegd aan de minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoort. Bij gebrek aan afkeuring binnen de veertig dagen na de ontvangst van de beslissing door de minister, wordt de beslissing van rechtswege uitvoerbaar.
Modifications
Art.10. <L 2005-07-20/41, art. 16, 004; En vigueur : 01-01-1977, sauf à l'égard des procédures contentieuses engagées avant l'entrée en vigueur de la présente loi, et à l'exception des § 2, 3°, alinéa 3, 4°, alinéa 3, § 3, alinéa 3 et § 5, qui entrent en vigueur le 01-01-2006) § 1er. Les communes de chaque province sont, pour l'organisation générale des services d'incendie, réparties en groupes régionaux. Après consultation des conseils communaux intéressés, le gouverneur fixe la composition de ces groupes et désigne dans chaque groupe la commune qui en constitue le centre.
Cette commune est tenue, du fait de sa désignation, de disposer d'un service d'incendie avec le personnel et le matériel nécessaires.
Un groupe régional peut être composé de communes appartenant à différentes provinces. Les gouverneurs intéressés fixent de commun accord la composition du groupe et désignent la commune qui en constitue le centre; à défaut d'accord, la décision est prise, à la demande d'un de ces gouverneurs, par le ministre ayant l'Intérieur dans ses attributions.
Les autres communes du groupe régional sont tenues, soit de maintenir ou de créer un service d'incendie disposant du personnel et du matériel nécessaires, soit d'avoir recours au service d'incendie de la commune constituant le centre de ce groupe, moyennant le paiement d'une redevance forfaitaire et annuelle.
Les mesures à prévoir pour l'intervention du service d'incendie de cette dernière commune sont définies dans un règlement général arrêté par le ministre ayant l'Intérieur dans ses attributions. Elles peuvent être complétées par le gouverneur si les circonstances locales l'exigent et à la demande des conseils communaux intéressés.
Les conventions en cours au moment de l'entrée en vigueur de la présente loi cesseront leurs effets à la date fixée par le Roi.
§ 2. Par dérogation à l'article 256 de la nouvelle loi communale, la redevance annuelle et forfaitaire due par les communes est fixée par le gouverneur, après consultation des conseils communaux, conformément aux principes suivants :
1° Les frais des services d'incendie des communes-centre de groupe régional sont répartis par province et par classe X, Y et Z entre les communes qui font partie d'un groupe régional et qui sont desservies par le service d'incendie de la commune-centre de groupe.
2° La redevance annuelle due par les communes est fixée en prenant comme base :
a) <span class="reference text-[var(--ref-1)]" data-controller="reference-highlight" data-ref-number="1" data-action="mouseenter->reference-highlight#highlight mouseleave->reference-highlight#unhighlight">[1 le revenu cadastral global de chaque commune au 1er janvier de l'année au cours de laquelle les frais ont été exposés;]1
b) [1 le chiffre de la population de chaque commune au 1er janvier de l'année au cours de laquelle les frais ont été exposés, tel qu'il résulte du dernier relevé officiel de la population publié au Moniteur belge;]1
c) les frais admissibles des services d'incendie des communes-centre de groupe régional de la province; ces frais sont établis sur la base des frais réels supportés par ces services au cours de l'année précédente, y compris les frais d'intérêts et d'amortissements d'emprunts.
Le gouverneur peut affecter d'un coefficient supérieur à 1, le revenu cadastral et le chiffre de la population des communes qui sont le siège d'un poste avancé.
Ne peuvent être pris en considération pour l'établissement des frais admissibles :
a) l'aide accordée par l'Etat pour l'acquisition de matériel et l'exécution de travaux, ainsi que, le cas échéant, la prise en charge par l'Etat des frais d'installation et de fonctionnement des centres du système d'appel unifié;
b) les charges financières relatives aux pensions du personnel des services d'incendie à l'exception de la quote-part patronale dans la cotisation à l'Office national de Sécurité sociale des administrations provinciales et locales ou du pourcentage correspondant lorsque la commune-centre de groupe régional gère elle-même sa caisse de pensions;
c) les dépenses qui, exclusivement, incombent à la seule commune-centre de groupe régional.
3° [1 ...]1
4° Les frais admissibles de la commune-centre de groupe régional de la classe Z, tels qu'ils résultent [1 du point 2°]1, sont augmentés d'une somme forfaitaire qui ne peut dépasser 25 % de ces frais et est destinée à couvrir les interventions éventuelles en renfort des centres X et Y.
Le gouverneur détermine cette somme forfaitaire.
[1 ...]1
5° Les frais admissibles des communes-centres de groupe régional des classes X et Y, tels qu'ils résultent de l'application [1 du point 2°]1, sont diminués d'un montant égal au total des sommes forfaitaires déterminées en application du point 4°.
Le gouverneur répartit ce montant entre les communes-centres de groupe des classes X et Y.
§ 3. Par dérogation à l'article 256 de la nouvelle loi communale, la commune-centre d'un groupe régional participe aux frais des services d'incendie pour une quote-part des frais admissibles, fixée par le gouverneur en fonction des circonstances régionales et locales [1 en tenant compte, principalement, du chiffre de la population et du revenu cadastral]1.
Le gouverneur notifie à chaque commune le montant de la quote-part qu'il lui incombe de supporter et l'invite à donner son avis dans les soixante jours. L'avis favorable ou le défaut d'avis du conseil communal vaut accord sur le prélèvement de la somme due sur un compte ouvert au nom de la commune auprès d'un organisme financier. En cas d'avis défavorable du conseil communal, le gouverneur statue [1 dans les soixante jours]1 et notifie sa décision au conseil communal. Si, dans les quarante jours de la notification, le conseil communal refuse ou néglige de se conformer à cette dernière décision, le prélèvement est effectué conformément à l'article 11, alinéa 3.
[1 ...]1
§ 4. 1° La commune qui ne dispose pas d'un service d'incendie supporte annuellement une redevance fixée par le gouverneur et calculée comme suit :
(Formule omise pour motifs techniques.)
Dans cette formule :
C = la redevance annuelle de la commune concernée;
F = les frais admissibles de l'ensemble des communes-centre de groupe régional de la classe à laquelle la commune concernée appartient augmentés ou diminués conformément aux points 4° et 5° du § 2, déduction faite des quotes-parts supportées par les communes-centres de groupe régional de la classe considérée;
r = le dernier revenu cadastral de la commune concernée, tel qu'il est prévu au § 2, 2°, alinéa 1er, a;
R = le total des " r " des communes non-centre de groupe régional desservies par les services d'incendie de la classe considérée;
p = le chiffre de la population de la commune concernée, d'après le dernier relevé officiel de la population du Royaume, publié au Moniteur belge;
P = le total des " p " des communes non-centre de groupe régional desservies par les services d'incendie de la classe considérée.
2° La redevance visée au § 4 est payable par tranches trimestrielles calculées [1 en prenant comme base la dernière redevance définitive payée]1.
A la fin de chaque trimestre, le gouverneur notifie à chaque commune intéressée le montant provisoire de la redevance relatif à cette période. La commune dispose d'un délai d'un mois pour effectuer le paiement. A défaut de paiement dans ce délai, le prélèvement est effectué conformément à l'article 11, alinéa 3.
3° Dans le courant de l'année suivante, le gouverneur notifie à chaque commune la quote-part ou le montant définitif de la redevance qu'il lui incombe de supporter et l'invite à donner son avis dans les soixante jours.
La différence entre la redevance provisoire visée au point 2° et la redevance définitive est, selon le cas, payée à la commune-centre de groupe régional ou remboursée par celle-ci.
L'avis favorable ou le défaut d'avis du conseil communal au sujet de la redevance vaut accord sur le prélèvement du montant de la partie de la redevance encore due ou à rembourser, selon le cas, sur le compte ouvert au nom de la commune auprès d'un organisme financier.
En cas d'avis défavorable du conseil communal, le gouverneur statue [1 dans les soixante jours]1 et notifie sa décision au conseil communal. Si, dans les quarante jours de la notification, le conseil communal refuse ou néglige de se conformer à cette dernière décision, le prélèvement est effectué conformément à l'article 11, alinéa 3.
§ 5. Avant tout prélèvement, les décisions prises par le gouverneur en application du § 2, [1 ...]1 4° et du § 3, sont soumises à l'approbation du ministre qui a l'Intérieur dans ses attributions. A défaut d'improbation dans les quarante jours à dater de la réception de la décision par le ministre, la décision devient exécutoire de plein droit.
Cette commune est tenue, du fait de sa désignation, de disposer d'un service d'incendie avec le personnel et le matériel nécessaires.
Un groupe régional peut être composé de communes appartenant à différentes provinces. Les gouverneurs intéressés fixent de commun accord la composition du groupe et désignent la commune qui en constitue le centre; à défaut d'accord, la décision est prise, à la demande d'un de ces gouverneurs, par le ministre ayant l'Intérieur dans ses attributions.
Les autres communes du groupe régional sont tenues, soit de maintenir ou de créer un service d'incendie disposant du personnel et du matériel nécessaires, soit d'avoir recours au service d'incendie de la commune constituant le centre de ce groupe, moyennant le paiement d'une redevance forfaitaire et annuelle.
Les mesures à prévoir pour l'intervention du service d'incendie de cette dernière commune sont définies dans un règlement général arrêté par le ministre ayant l'Intérieur dans ses attributions. Elles peuvent être complétées par le gouverneur si les circonstances locales l'exigent et à la demande des conseils communaux intéressés.
Les conventions en cours au moment de l'entrée en vigueur de la présente loi cesseront leurs effets à la date fixée par le Roi.
§ 2. Par dérogation à l'article 256 de la nouvelle loi communale, la redevance annuelle et forfaitaire due par les communes est fixée par le gouverneur, après consultation des conseils communaux, conformément aux principes suivants :
1° Les frais des services d'incendie des communes-centre de groupe régional sont répartis par province et par classe X, Y et Z entre les communes qui font partie d'un groupe régional et qui sont desservies par le service d'incendie de la commune-centre de groupe.
2° La redevance annuelle due par les communes est fixée en prenant comme base :
a) <span class="reference text-[var(--ref-1)]" data-controller="reference-highlight" data-ref-number="1" data-action="mouseenter->reference-highlight#highlight mouseleave->reference-highlight#unhighlight">[1 le revenu cadastral global de chaque commune au 1er janvier de l'année au cours de laquelle les frais ont été exposés;]1
b) [1 le chiffre de la population de chaque commune au 1er janvier de l'année au cours de laquelle les frais ont été exposés, tel qu'il résulte du dernier relevé officiel de la population publié au Moniteur belge;]1
c) les frais admissibles des services d'incendie des communes-centre de groupe régional de la province; ces frais sont établis sur la base des frais réels supportés par ces services au cours de l'année précédente, y compris les frais d'intérêts et d'amortissements d'emprunts.
Le gouverneur peut affecter d'un coefficient supérieur à 1, le revenu cadastral et le chiffre de la population des communes qui sont le siège d'un poste avancé.
Ne peuvent être pris en considération pour l'établissement des frais admissibles :
a) l'aide accordée par l'Etat pour l'acquisition de matériel et l'exécution de travaux, ainsi que, le cas échéant, la prise en charge par l'Etat des frais d'installation et de fonctionnement des centres du système d'appel unifié;
b) les charges financières relatives aux pensions du personnel des services d'incendie à l'exception de la quote-part patronale dans la cotisation à l'Office national de Sécurité sociale des administrations provinciales et locales ou du pourcentage correspondant lorsque la commune-centre de groupe régional gère elle-même sa caisse de pensions;
c) les dépenses qui, exclusivement, incombent à la seule commune-centre de groupe régional.
3° [1 ...]1
4° Les frais admissibles de la commune-centre de groupe régional de la classe Z, tels qu'ils résultent [1 du point 2°]1, sont augmentés d'une somme forfaitaire qui ne peut dépasser 25 % de ces frais et est destinée à couvrir les interventions éventuelles en renfort des centres X et Y.
Le gouverneur détermine cette somme forfaitaire.
[1 ...]1
5° Les frais admissibles des communes-centres de groupe régional des classes X et Y, tels qu'ils résultent de l'application [1 du point 2°]1, sont diminués d'un montant égal au total des sommes forfaitaires déterminées en application du point 4°.
Le gouverneur répartit ce montant entre les communes-centres de groupe des classes X et Y.
§ 3. Par dérogation à l'article 256 de la nouvelle loi communale, la commune-centre d'un groupe régional participe aux frais des services d'incendie pour une quote-part des frais admissibles, fixée par le gouverneur en fonction des circonstances régionales et locales [1 en tenant compte, principalement, du chiffre de la population et du revenu cadastral]1.
Le gouverneur notifie à chaque commune le montant de la quote-part qu'il lui incombe de supporter et l'invite à donner son avis dans les soixante jours. L'avis favorable ou le défaut d'avis du conseil communal vaut accord sur le prélèvement de la somme due sur un compte ouvert au nom de la commune auprès d'un organisme financier. En cas d'avis défavorable du conseil communal, le gouverneur statue [1 dans les soixante jours]1 et notifie sa décision au conseil communal. Si, dans les quarante jours de la notification, le conseil communal refuse ou néglige de se conformer à cette dernière décision, le prélèvement est effectué conformément à l'article 11, alinéa 3.
[1 ...]1
§ 4. 1° La commune qui ne dispose pas d'un service d'incendie supporte annuellement une redevance fixée par le gouverneur et calculée comme suit :
(Formule omise pour motifs techniques.)
Dans cette formule :
C = la redevance annuelle de la commune concernée;
F = les frais admissibles de l'ensemble des communes-centre de groupe régional de la classe à laquelle la commune concernée appartient augmentés ou diminués conformément aux points 4° et 5° du § 2, déduction faite des quotes-parts supportées par les communes-centres de groupe régional de la classe considérée;
r = le dernier revenu cadastral de la commune concernée, tel qu'il est prévu au § 2, 2°, alinéa 1er, a;
R = le total des " r " des communes non-centre de groupe régional desservies par les services d'incendie de la classe considérée;
p = le chiffre de la population de la commune concernée, d'après le dernier relevé officiel de la population du Royaume, publié au Moniteur belge;
P = le total des " p " des communes non-centre de groupe régional desservies par les services d'incendie de la classe considérée.
2° La redevance visée au § 4 est payable par tranches trimestrielles calculées [1 en prenant comme base la dernière redevance définitive payée]1.
A la fin de chaque trimestre, le gouverneur notifie à chaque commune intéressée le montant provisoire de la redevance relatif à cette période. La commune dispose d'un délai d'un mois pour effectuer le paiement. A défaut de paiement dans ce délai, le prélèvement est effectué conformément à l'article 11, alinéa 3.
3° Dans le courant de l'année suivante, le gouverneur notifie à chaque commune la quote-part ou le montant définitif de la redevance qu'il lui incombe de supporter et l'invite à donner son avis dans les soixante jours.
La différence entre la redevance provisoire visée au point 2° et la redevance définitive est, selon le cas, payée à la commune-centre de groupe régional ou remboursée par celle-ci.
L'avis favorable ou le défaut d'avis du conseil communal au sujet de la redevance vaut accord sur le prélèvement du montant de la partie de la redevance encore due ou à rembourser, selon le cas, sur le compte ouvert au nom de la commune auprès d'un organisme financier.
En cas d'avis défavorable du conseil communal, le gouverneur statue [1 dans les soixante jours]1 et notifie sa décision au conseil communal. Si, dans les quarante jours de la notification, le conseil communal refuse ou néglige de se conformer à cette dernière décision, le prélèvement est effectué conformément à l'article 11, alinéa 3.
§ 5. Avant tout prélèvement, les décisions prises par le gouverneur en application du § 2, [1 ...]1 4° et du § 3, sont soumises à l'approbation du ministre qui a l'Intérieur dans ses attributions. A défaut d'improbation dans les quarante jours à dater de la réception de la décision par le ministre, la décision devient exécutoire de plein droit.
Modifications
Art. 10bis. <W 1999-02-28/35, art.2, Inwerkingtreding : 26-03-1999> Om de coördinatie van de hulpverlening te vergemakkelijken, kan de minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, op initiatief van de gouverneur of van een gemeente en met het akkoord van de betrokken gemeenten, hulpverleningszones creëren waarin de door verschillende openbare brandweerdiensten beschermde grondgebieden bijeengebracht worden. Hij bepaalt de geografische uitgestrektheid ervan.
Wanneer de plaatselijke omstandigheden dit vereisen, kan de minister van oordeel zijn dat het grondgebied beschermd door één enkele openbare brandweerdienst op zich een hulpverleningszone vormt.
Het beleid inzake de coördinatie van de hulpverlening in de zone wordt bepaald in een overeenkomst die goedgekeurd is door de minister.
De Koning bepaalt de voorwaarden inzake het creëren en de werking van de hulpverleningszones.)
Wanneer de plaatselijke omstandigheden dit vereisen, kan de minister van oordeel zijn dat het grondgebied beschermd door één enkele openbare brandweerdienst op zich een hulpverleningszone vormt.
Het beleid inzake de coördinatie van de hulpverlening in de zone wordt bepaald in een overeenkomst die goedgekeurd is door de minister.
De Koning bepaalt de voorwaarden inzake het creëren en de werking van de hulpverleningszones.)
Art. 10bis. <L 1999-02-28/35, art. 2, En vigueur : 26-03-1999> En vue de faciliter la coordination des secours, le ministre qui a l'Intérieur dans ses attributions peut créer, à l'initiative du gouverneur ou d'une commune et avec l'accord des communes concernées, des zones de secours regroupant les territoires protégés par plusieurs services publics d'incendie. Il en fixe l'étendue géographique.
Lorsque les circonstances locales le requièrent, le ministre peut considérer que le territoire protégé par un seul service public d'incendie constitue à lui seul une zone de secours.
La détermination de la politique de coordination des secours au sein de la zone fait l'objet d'une convention approuvée par le ministre.
Le Roi détermine les conditions de création et de fontionnement des zones de secours.
Lorsque les circonstances locales le requièrent, le ministre peut considérer que le territoire protégé par un seul service public d'incendie constitue à lui seul une zone de secours.
La détermination de la politique de coordination des secours au sein de la zone fait l'objet d'une convention approuvée par le ministre.
Le Roi détermine les conditions de création et de fontionnement des zones de secours.
Art. 10ter. <INGEVOEGD bij KB264 1983-12-31/72, art. 1 en hernummerd bij W 1999-02-28/35, art. 3, Inwerkingtreding : 26-03-1999> § 1. In het raam van een saneringsplan van haar financiën, opgemaakt ter nakoming van de bepalingen van het koninklijk besluit nr. 110 van 13 december 1982, waarbij het begrotingsevenwicht wordt opgelegd aan de provincies, aan de gemeenten en aan de agglomeraties en federaties van gemeenten, kan de als gewestelijk groepscentrum aangewezen gemeente met één of meer andere gemeenten van haar groep een intercommunale brandweervereniging vormen, beheerst bij de wet van 1 maart 1922 omtrent de vereniging van gemeenten tot nut van 't algemeen belang.
§ 2. Indien een intercommunale brandweervereniging wordt opgericht, oefenen de organen van die vereniging de bevoegdheden uit welke bij deze wet aan de gemeenteoverheden zijn toegekend, alsmede de opdracht die aan de groepscentrumgemeente zijn toevertrouwd.
§ 3. Indien een intercommunale brandweervereniging wordt opgericht, worden de personeelsleden behorend tot de formatie van de opgeheven gewestelijke brandweerdienst en die de intercommunale vereniging nodig acht voor het vervullen van de haar toevertrouwde opdrachten, naar de intercommunale vereniging overgeheveld volgens de modaliteiten bepaald in de navolgende
De bevoegde organen van de intercommunale vereniging stellen de personeelsformatie vast overeenkomstig de bepalingen vervat in artikel 13 van deze wet. De wedden en voordelen toegekend aan het personeel van de intercommunale vereniging mogen in geen geval hoger zijn dan die welke door de vroegere groepscentrumgemeente aan het gemeentepersoneel werden verleend.
§ 4. De personeelsleden van de gewestelijke brandweerdienst die naar een intercommunale brandweervereniging worden overgeheveld verliezen de hoedanigheid van gemeenteambtenaar en verkrijgen ambtshalve de hoedanigheid van personeelslid van de nieuwe vereniging.
Binnen een termijn van zes maanden na de oprichting van de intercommunale brandweervereniging stellen haar bevoegde organen het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van het personeel vast en wijzen de in artikel 1 bedoelde personeelsleden aan voor de betrekkingen overeenstemmend met die, welke zij bekleedden in de formatie van de opgeheven gewestelijke dienst.
De overgehevelde personeelsleden behouden de graad, alsmede de statutaire en geldelijke anciënniteit welke zij op het ogenblik van de overheveling verkregen hadden, met toepassing van het administratief statuut, de bezoldigingsregeling en andere reglementen van kracht voor het personeel van de brandweerdienst in de gemeente waar zij vandaan komen.
Zolang de toekenningsvoorwaarden niet zijn gewijzigd, wordt het bedrag van de aan elk personeelslid voor zijn overheveling toegekende bezoldiging behouden alsook het bedrag van de toelagen en vergoedingen voor zover de toekenningsvoorwaarden ervan niet gewijzigd zijn. Deze maatregel is van toepassing zolang de ontvangen som hoger blijft dan die welke voortvloeit uit de toepassing van de nieuwe bezoldigingsregeling en van de nieuwe regelingen inzake toelagen en vergoedingen vastgesteld door de intercommunale vereniging.
In geval de vroegere groepscentrumgemeente de aan haar personeel toegekende wedden en andere geldelijke voordelen mocht verlagen, in het raam van een saneringsplan van financiën, moeten dezelfde aanpassingen evenwel worden toegepast op de bezoldigingen, toelagen en vergoedingen bedoeld in voorgaande paragraaf.
Het pensioenstelsel toepasselijk op het overgehevelde personeel zal door het bevoegde orgaan van de intercommunale vereniging worden bepaald. Nochtans valt het gedeelte van het pensioen betreffende de diensttijd volbracht bij de vroegere groepscentrumgemeente en berekend volgens de statutaire regelen welke op het ogenblik van de overheveling voor het personeel van die gemeente van kracht waren, ten laste van diezelfde gemeente.
§ 5. Indien een intercommunale brandweervereniging wordt opgericht, worden de roerende en onroerende goederen welke voor de brandweerdienst bestemd werden, door de vroegere groepscentrumgemeente ter beschikking gesteld van de intercommunale vereniging volgens tussen partijen te bepalen modaliteiten.
§ 2. Indien een intercommunale brandweervereniging wordt opgericht, oefenen de organen van die vereniging de bevoegdheden uit welke bij deze wet aan de gemeenteoverheden zijn toegekend, alsmede de opdracht die aan de groepscentrumgemeente zijn toevertrouwd.
§ 3. Indien een intercommunale brandweervereniging wordt opgericht, worden de personeelsleden behorend tot de formatie van de opgeheven gewestelijke brandweerdienst en die de intercommunale vereniging nodig acht voor het vervullen van de haar toevertrouwde opdrachten, naar de intercommunale vereniging overgeheveld volgens de modaliteiten bepaald in de navolgende
De bevoegde organen van de intercommunale vereniging stellen de personeelsformatie vast overeenkomstig de bepalingen vervat in artikel 13 van deze wet. De wedden en voordelen toegekend aan het personeel van de intercommunale vereniging mogen in geen geval hoger zijn dan die welke door de vroegere groepscentrumgemeente aan het gemeentepersoneel werden verleend.
§ 4. De personeelsleden van de gewestelijke brandweerdienst die naar een intercommunale brandweervereniging worden overgeheveld verliezen de hoedanigheid van gemeenteambtenaar en verkrijgen ambtshalve de hoedanigheid van personeelslid van de nieuwe vereniging.
Binnen een termijn van zes maanden na de oprichting van de intercommunale brandweervereniging stellen haar bevoegde organen het administratief statuut en de bezoldigingsregeling van het personeel vast en wijzen de in artikel 1 bedoelde personeelsleden aan voor de betrekkingen overeenstemmend met die, welke zij bekleedden in de formatie van de opgeheven gewestelijke dienst.
De overgehevelde personeelsleden behouden de graad, alsmede de statutaire en geldelijke anciënniteit welke zij op het ogenblik van de overheveling verkregen hadden, met toepassing van het administratief statuut, de bezoldigingsregeling en andere reglementen van kracht voor het personeel van de brandweerdienst in de gemeente waar zij vandaan komen.
Zolang de toekenningsvoorwaarden niet zijn gewijzigd, wordt het bedrag van de aan elk personeelslid voor zijn overheveling toegekende bezoldiging behouden alsook het bedrag van de toelagen en vergoedingen voor zover de toekenningsvoorwaarden ervan niet gewijzigd zijn. Deze maatregel is van toepassing zolang de ontvangen som hoger blijft dan die welke voortvloeit uit de toepassing van de nieuwe bezoldigingsregeling en van de nieuwe regelingen inzake toelagen en vergoedingen vastgesteld door de intercommunale vereniging.
In geval de vroegere groepscentrumgemeente de aan haar personeel toegekende wedden en andere geldelijke voordelen mocht verlagen, in het raam van een saneringsplan van financiën, moeten dezelfde aanpassingen evenwel worden toegepast op de bezoldigingen, toelagen en vergoedingen bedoeld in voorgaande paragraaf.
Het pensioenstelsel toepasselijk op het overgehevelde personeel zal door het bevoegde orgaan van de intercommunale vereniging worden bepaald. Nochtans valt het gedeelte van het pensioen betreffende de diensttijd volbracht bij de vroegere groepscentrumgemeente en berekend volgens de statutaire regelen welke op het ogenblik van de overheveling voor het personeel van die gemeente van kracht waren, ten laste van diezelfde gemeente.
§ 5. Indien een intercommunale brandweervereniging wordt opgericht, worden de roerende en onroerende goederen welke voor de brandweerdienst bestemd werden, door de vroegere groepscentrumgemeente ter beschikking gesteld van de intercommunale vereniging volgens tussen partijen te bepalen modaliteiten.
Art. 10ter. § 1er. Dans le cadre d'un plan d'assainissement de ses finances, élaboré en vue de satisfaire aux dispositions de l'arrêté royal no. 110 du 13 décembre 1982 imposant l'équilibre budgétaire aux provinces, aux communes et aux agglomérations et fédérations de communes, la commune désignée comme centre de groupe régional peut former avec une ou plusieurs autres communes de son groupe une association intercommunale d'incendie régie par la loi du 1er mars 1922 relative à l'association de communes dans un but d'utilité publique.
§ 2. Si une association intercommunale d'incendie est constituée, les organes de cette association exercent les attributions confiées par la présente loi aux autorités communales et les missions dévolues à la commune désignée comme centre de groupe.
§ 3. Si une association intercommunale d'incendie est constituée, les membres du personnel appartenant au cadre du service régional d'incendie supprimé et que l'intercommunale juge nécessaires pour assurer les missions qui lui sont dévolues sont transférés à celle-ci selon les modalités reprises au § 4 ci-après.
Les organes compétents de l'intercommunale déterminent le cadre du personnel conformément aux dispositions reprises à l'article 13 de la présente loi. Les traitements et les avantages accordés au personnel de l'intercommunale ne peuvent en aucun cas être supérieurs à ceux alloués par la commune anciennement centre de groupe au personnel communal.
§ 4. Les membres du personnel du service régional d'incendie transférés à une association intercommunale d'incendie perdent la qualité d'agent communal et acquièrent d'office la qualité d'agent de la nouvelle association.
Dans un délai de six mois après la constitution de l'association intercommunale d'incendie ses organes compétents fixent les statuts administratif et pécuniaire du personnel et affectent à son cadre les membres du personnel visés à l'article 1er, dans les emplois correspondant à ceux qu'ils occupaient dans le cadre du service régional supprimé.
Les membres du personnel transférés conservent le grade et l'ancienneté statutaire et pécuniaire qu'ils avaient acquis au moment du transfert, en application des statuts administratif et pécuniaire et autres règlements en vigueur à la commune pour le personnel du service d'incendie dont ils sont issus.
Tant que les conditions d'octroi ne sont pas modifiées, le montant de la rémunération octroyée à la veille de son transfert à chaque agent est maintenu ainsi que celui des allocations et indemnités pour autant que les conditions d'octroi de celles-ci ne soient pas modifiées. Cette mesure est d'application aussi longtemps que la somme perçue reste supérieure à celle résultant de l'application du nouveau statut pécuniaire et des nouveaux régimes d'allocations et d'indemnités fixés par l'association intercommunale.
Au cas où la commune anciennement centre de groupe réduirait, dans le cadre d'un plan d'assainissement de ses finances, les traitements et autres avantages pécuniaires accordés à son personnel, les mêmes adaptations doivent toutefois être appliquées aux rémunérations, allocations et indemnités visées au paragraphe précédent.
Le régime de pension applicable au personnel transféré sera déterminé par l'organe compétent de l'intercommunale. Cependant, la partie de la pension relative aux années prestées au service de la commune anciennement centre de groupe et calculée d'après les règles statutaires en vigueur au moment du transfert pour le personnel de cette commune sera prise en charge par cette commune.
§ 5. Si une association intercommunale d'incendie est constituée, les biens meubles et immeubles affectés au service d'incendie par la commune anciennement centre de groupe sont mis à disposition de l'association intercommunale suivant des modalités à déterminer entre les parties.
§ 2. Si une association intercommunale d'incendie est constituée, les organes de cette association exercent les attributions confiées par la présente loi aux autorités communales et les missions dévolues à la commune désignée comme centre de groupe.
§ 3. Si une association intercommunale d'incendie est constituée, les membres du personnel appartenant au cadre du service régional d'incendie supprimé et que l'intercommunale juge nécessaires pour assurer les missions qui lui sont dévolues sont transférés à celle-ci selon les modalités reprises au § 4 ci-après.
Les organes compétents de l'intercommunale déterminent le cadre du personnel conformément aux dispositions reprises à l'article 13 de la présente loi. Les traitements et les avantages accordés au personnel de l'intercommunale ne peuvent en aucun cas être supérieurs à ceux alloués par la commune anciennement centre de groupe au personnel communal.
§ 4. Les membres du personnel du service régional d'incendie transférés à une association intercommunale d'incendie perdent la qualité d'agent communal et acquièrent d'office la qualité d'agent de la nouvelle association.
Dans un délai de six mois après la constitution de l'association intercommunale d'incendie ses organes compétents fixent les statuts administratif et pécuniaire du personnel et affectent à son cadre les membres du personnel visés à l'article 1er, dans les emplois correspondant à ceux qu'ils occupaient dans le cadre du service régional supprimé.
Les membres du personnel transférés conservent le grade et l'ancienneté statutaire et pécuniaire qu'ils avaient acquis au moment du transfert, en application des statuts administratif et pécuniaire et autres règlements en vigueur à la commune pour le personnel du service d'incendie dont ils sont issus.
Tant que les conditions d'octroi ne sont pas modifiées, le montant de la rémunération octroyée à la veille de son transfert à chaque agent est maintenu ainsi que celui des allocations et indemnités pour autant que les conditions d'octroi de celles-ci ne soient pas modifiées. Cette mesure est d'application aussi longtemps que la somme perçue reste supérieure à celle résultant de l'application du nouveau statut pécuniaire et des nouveaux régimes d'allocations et d'indemnités fixés par l'association intercommunale.
Au cas où la commune anciennement centre de groupe réduirait, dans le cadre d'un plan d'assainissement de ses finances, les traitements et autres avantages pécuniaires accordés à son personnel, les mêmes adaptations doivent toutefois être appliquées aux rémunérations, allocations et indemnités visées au paragraphe précédent.
Le régime de pension applicable au personnel transféré sera déterminé par l'organe compétent de l'intercommunale. Cependant, la partie de la pension relative aux années prestées au service de la commune anciennement centre de groupe et calculée d'après les règles statutaires en vigueur au moment du transfert pour le personnel de cette commune sera prise en charge par cette commune.
§ 5. Si une association intercommunale d'incendie est constituée, les biens meubles et immeubles affectés au service d'incendie par la commune anciennement centre de groupe sont mis à disposition de l'association intercommunale suivant des modalités à déterminer entre les parties.
Art.11. Blijft een gemeente in gebreke te voldoen aan de verplichtingen welke voor haar aan de toepassing van deze wet verbonden zijn, dan kan de provinciegouverneur, de verantwoordelijke overheden gehoord, van ambtswege de nodige maatregelen vaststellen en een bijzondere commissaris gelasten zich ter plaatse te begeven ten einde die maatregelen te doen uitvoeren. De procedure betreffende de kosten van het ter plaatse zenden van die bijzondere commissaris is die van artikel 88 van de gemeentewet.
Eveneens beschikt de provinciegouverneur op ieder beroep dat bij hem is ingediend door een gemeente omtrent de toepassing en de uitvoering van het reglement van optreden als bepaald in artikel 10; hij stelt de geboden maatregelen vast. Betreft het gemeenten die tot verschillende provincies behoren, dan deelt de gouverneur die beschikt heeft, zijn beslissing mede aan de andere betrokken gouverneurs, die, in geval van akkoord, eveneens de nodige maatregelen kunnen nemen; wordt geen akkoord bereikt, dan neemt de Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, de beslissing op verzoek van een van die gouverneurs.
(De verschuldigde som waarvan sprake in artikel 10 wordt, op vordering van de bevoegde provinciegouverneur, overgebracht van een rekening, geopend bij een financiële instelling door de gemeente die de som verschuldigd is op een rekening geopend bij een financiële instelling door de gemeente-schuldeiseres.) [1 Deze vordering wordt ingesteld binnen zestig dagen na de dag waarop de beslissing die de verschuldigde som bepaalt, definitief is geworden.]1 <W 1999-01-15/30, art. 8, Inwerkingtreding : 05-02-1999>
Eveneens beschikt de provinciegouverneur op ieder beroep dat bij hem is ingediend door een gemeente omtrent de toepassing en de uitvoering van het reglement van optreden als bepaald in artikel 10; hij stelt de geboden maatregelen vast. Betreft het gemeenten die tot verschillende provincies behoren, dan deelt de gouverneur die beschikt heeft, zijn beslissing mede aan de andere betrokken gouverneurs, die, in geval van akkoord, eveneens de nodige maatregelen kunnen nemen; wordt geen akkoord bereikt, dan neemt de Minister tot wiens bevoegdheid Binnenlandse Zaken behoren, de beslissing op verzoek van een van die gouverneurs.
(De verschuldigde som waarvan sprake in artikel 10 wordt, op vordering van de bevoegde provinciegouverneur, overgebracht van een rekening, geopend bij een financiële instelling door de gemeente die de som verschuldigd is op een rekening geopend bij een financiële instelling door de gemeente-schuldeiseres.) [1 Deze vordering wordt ingesteld binnen zestig dagen na de dag waarop de beslissing die de verschuldigde som bepaalt, definitief is geworden.]1 <W 1999-01-15/30, art. 8, Inwerkingtreding : 05-02-1999>
Modifications
Art.11. Lorsqu'une commune reste en défaut de satisfaire aux obligations qui découlent pour elle de l'application de la présente loi, le gouverneur de la province peut, les autorités responsables entendues, arrêter d'office les mesures nécessaires et charger un commissaire spécial de se rendre sur les lieux afin de faire procéder à leur exécution. La procédure relative aux frais de l'envoi sur place dudit commissaire spécial est celle déterminée par l'article 88 de la loi communale.
De même, le gouverneur de la province se prononce sur tout recours dont il est saisi par une commune au sujet de l'application et de l'exécution du règlement d'intervention prévu à l'article 10; il arrête les mesures qui s'imposent. S'il s'agit de communes appartenant à différentes provinces, le gouverneur qui s'est prononcé, communique sa décision aux autres gouverneurs intéressés qui, en cas d'accord, peuvent arrêter également les mesures nécessaires; à défaut d'accord, la décision est prise, à la demande d'un de ces gouverneurs, par le Ministre ayant l'Intérieur dans ses attributions.
(La somme due prévue à l'article 10 est transférée, sur réquisition du gouverneur de province compétent, d'un compte ouvert auprès d'un organisme financier par la commune débitrice sur un compte ouvert auprès d'un organisme financier par la commune créancière.) [1 Cette réquisition intervient dans les soixante jours qui suivent le jour à partir duquel la décision fixant la somme due est devenue définitive.]1 <L 1999-01-15/30, art. 8, En vigueur : 05-02-1999>
De même, le gouverneur de la province se prononce sur tout recours dont il est saisi par une commune au sujet de l'application et de l'exécution du règlement d'intervention prévu à l'article 10; il arrête les mesures qui s'imposent. S'il s'agit de communes appartenant à différentes provinces, le gouverneur qui s'est prononcé, communique sa décision aux autres gouverneurs intéressés qui, en cas d'accord, peuvent arrêter également les mesures nécessaires; à défaut d'accord, la décision est prise, à la demande d'un de ces gouverneurs, par le Ministre ayant l'Intérieur dans ses attributions.
(La somme due prévue à l'article 10 est transférée, sur réquisition du gouverneur de province compétent, d'un compte ouvert auprès d'un organisme financier par la commune débitrice sur un compte ouvert auprès d'un organisme financier par la commune créancière.) [1 Cette réquisition intervient dans les soixante jours qui suivent le jour à partir duquel la décision fixant la somme due est devenue définitive.]1 <L 1999-01-15/30, art. 8, En vigueur : 05-02-1999>
Modifications
Art.12. De Koning kan binnen de grenzen van de begrotingswetten en onder de door Hem te bepalen voorwaarden, de gemeenten die over een brandweerdienst beschikken bijstaan zowel door het toekennen van subsidies als door overdracht van speciaal voor de behoeften van die diensten verkregen materieel.
(Vanaf een door de Koning te bepalen datum en ten laatste op 1 januari 2002 zullen de hierboven vermelde voorwaarden dezelfde zijn voor alle gemeenten die over een brandweerdienst beschikken, werkzaam binnen een in artikel 10bis bedoelde hulpverleningszone.( <W 1999-02-28/35, art. 4, Inwerkingtreding : 26-03-1999>
(Vanaf een door de Koning te bepalen datum en ten laatste op 1 januari 2002 zullen de hierboven vermelde voorwaarden dezelfde zijn voor alle gemeenten die over een brandweerdienst beschikken, werkzaam binnen een in artikel 10bis bedoelde hulpverleningszone.( <W 1999-02-28/35, art. 4, Inwerkingtreding : 26-03-1999>
Art.12. Le Roi peut, dans les limites des lois budgétaires et aux conditions qu'il détermine, aider les communes qui disposent d'un service d'incendie, tant par l'octroi de subventions que par des cessions de matériel acquis spécialement pour les besoins de ces services.
(A partir d'une date à fixer par le Roi et au plus tard au 1er janvier 2002 les conditions mentionnées ci-avant seront identiques pour toutes les communes disposant d'un service d'incendie actif dans une zone de secours telle que visée à l'article 10bis.) <L 1999-02-28/35, art. 4, En vigueur : 26-03-1999>
(A partir d'une date à fixer par le Roi et au plus tard au 1er janvier 2002 les conditions mentionnées ci-avant seront identiques pour toutes les communes disposant d'un service d'incendie actif dans une zone de secours telle que visée à l'article 10bis.) <L 1999-02-28/35, art. 4, En vigueur : 26-03-1999>
Art. 12/1. [2 § 1.]2 [1 De Koning bepaalt de voorwaarden volgens dewelke subsidies toegekend worden, aan de erkende [2 opleidingscentra voor de civiele veiligheid]2 voor de opleidingen die zij organiseren voor de leden van de openbare hulpdiensten.
Hij bepaalt ze op basis van de aanwezigheid van de leerlingen op de cursussen, hun deelname aan de examens, het respecteren van de formele regels voor het indienen van de aanvraag van subsidies [2 ...]2.
De hoogte van de subsidie wordt vastgesteld door de Koning op basis van de aard van de opleiding, het aantal uren en de kostprijs van de opleiding.]1
[2 § 2. Subsidies kunnen toegekend worden voor het financieren van infrastructuur, materieel en pedagogische ondersteuning van de opleidingen voor de leden van de openbare hulpdiensten.
Deze subsidies kunnen worden toegekend aan de erkende opleidingscentra voor de civiele veiligheid op voorwaarde dat zij een overeenkomst gesloten hebben met de Federale Staat.
De Koning bepaalt de minimale inhoud van deze overeenkomst evenals de bijkomende voorwaarden en nadere regels voor toekenning van de subsidies.
§ 3. Subsidies kunnen toegekend worden om alle kosten van een bepaalde opleiding andere dan de opleidingen bedoeld in § 1, te dekken, om tegemoet te komen aan vastgestelde opleidingsbehoeften en nieuwe evoluties. De Koning bepaalt de voorwaarden voor de toekenning aan de erkende opleidingscentra voor de civiele veiligheid van deze subsidies.
§ 4. De Koning stelt de verdeelsleutel vast voor de subsidies, bedoeld in de §§ 2 en 3, tussen de erkende opleidingscentra voor de civiele veiligheid.
De verdeelsleutel houdt rekening met de volgende criteria :
1° het bevolkingscijfer;
2° de oppervlakte;
3° het aantal brandweerlieden;
4° het aantal gesubsidieerde leerlingen voor brevet-opleidingen.
§ 5. De Koning bepaalt de voorwaarden voor de samenwerking tussen de erkende opleidingscentra voor de civiele veiligheid teneinde de opleiding en de functionering van de centra te specialiseren en te optimaliseren.]2
Hij bepaalt ze op basis van de aanwezigheid van de leerlingen op de cursussen, hun deelname aan de examens, het respecteren van de formele regels voor het indienen van de aanvraag van subsidies [2 ...]2.
De hoogte van de subsidie wordt vastgesteld door de Koning op basis van de aard van de opleiding, het aantal uren en de kostprijs van de opleiding.]1
[2 § 2. Subsidies kunnen toegekend worden voor het financieren van infrastructuur, materieel en pedagogische ondersteuning van de opleidingen voor de leden van de openbare hulpdiensten.
Deze subsidies kunnen worden toegekend aan de erkende opleidingscentra voor de civiele veiligheid op voorwaarde dat zij een overeenkomst gesloten hebben met de Federale Staat.
De Koning bepaalt de minimale inhoud van deze overeenkomst evenals de bijkomende voorwaarden en nadere regels voor toekenning van de subsidies.
§ 3. Subsidies kunnen toegekend worden om alle kosten van een bepaalde opleiding andere dan de opleidingen bedoeld in § 1, te dekken, om tegemoet te komen aan vastgestelde opleidingsbehoeften en nieuwe evoluties. De Koning bepaalt de voorwaarden voor de toekenning aan de erkende opleidingscentra voor de civiele veiligheid van deze subsidies.
§ 4. De Koning stelt de verdeelsleutel vast voor de subsidies, bedoeld in de §§ 2 en 3, tussen de erkende opleidingscentra voor de civiele veiligheid.
De verdeelsleutel houdt rekening met de volgende criteria :
1° het bevolkingscijfer;
2° de oppervlakte;
3° het aantal brandweerlieden;
4° het aantal gesubsidieerde leerlingen voor brevet-opleidingen.
§ 5. De Koning bepaalt de voorwaarden voor de samenwerking tussen de erkende opleidingscentra voor de civiele veiligheid teneinde de opleiding en de functionering van de centra te specialiseren en te optimaliseren.]2
Art. 12/1. [2 § 1er.]2 [1 Le Roi détermine les conditions d'octroi des subventions aux [2 centres de formation pour la sécurité civile]2 agréés pour les formations qu'ils organisent pour les membres des services publics de secours.
Il les détermine sur la base de la présence des élèves aux cours, de leur participation aux examens, du respect des règles formelles d'introduction des demandes de subvention [2 ...]2.
Le montant de la subvention est fixé par le Roi sur la base de la nature de la formation, du nombre d'heures et du coût de la formation.]1
[2 § 2. Des subsides peuvent être octroyés pour le financement de l'infrastructure, du matériel et du support pédagogique relatifs aux formations des membres des services publics de secours.
Ces subsides peuvent être accordés aux centres de formation pour la sécurité civile agréés à condition qu'ils aient conclu une convention avec l'Etat fédéral.
Le Roi détermine le contenu minimal de cette convention ainsi que les conditions complémentaires et les modalités d'octroi des subsides.
§ 3. Des subsides peuvent être octroyés pour couvrir tous les coûts d'une formation déterminée autre que les formations visées au § 1er, pour répondre aux besoins de formation constatés et aux nouvelles évolutions. Le Roi fixe les conditions d'octroi, aux centres de formation pour la sécurité civile agréés, de ces subsides.
§ 4. Le Roi fixe la clé de répartition des subsides visés aux §§ 2 et 3 entre les centres de formation pour la sécurité civile agréés.
La clé de répartition tient compte des critères suivants :
1° le chiffre de la population;
2° la superficie;
3° le nombre de pompiers;
4° le nombre d'élèves subventionnés pour les formations de brevet.
§ 5. Le Roi fixe les conditions de partenariats entre les centres de formation pour la sécurité civile agréés en vue de spécialiser et d'optimaliser la formation et le fonctionnement des centres.]2
Il les détermine sur la base de la présence des élèves aux cours, de leur participation aux examens, du respect des règles formelles d'introduction des demandes de subvention [2 ...]2.
Le montant de la subvention est fixé par le Roi sur la base de la nature de la formation, du nombre d'heures et du coût de la formation.]1
[2 § 2. Des subsides peuvent être octroyés pour le financement de l'infrastructure, du matériel et du support pédagogique relatifs aux formations des membres des services publics de secours.
Ces subsides peuvent être accordés aux centres de formation pour la sécurité civile agréés à condition qu'ils aient conclu une convention avec l'Etat fédéral.
Le Roi détermine le contenu minimal de cette convention ainsi que les conditions complémentaires et les modalités d'octroi des subsides.
§ 3. Des subsides peuvent être octroyés pour couvrir tous les coûts d'une formation déterminée autre que les formations visées au § 1er, pour répondre aux besoins de formation constatés et aux nouvelles évolutions. Le Roi fixe les conditions d'octroi, aux centres de formation pour la sécurité civile agréés, de ces subsides.
§ 4. Le Roi fixe la clé de répartition des subsides visés aux §§ 2 et 3 entre les centres de formation pour la sécurité civile agréés.
La clé de répartition tient compte des critères suivants :
1° le chiffre de la population;
2° la superficie;
3° le nombre de pompiers;
4° le nombre d'élèves subventionnés pour les formations de brevet.
§ 5. Le Roi fixe les conditions de partenariats entre les centres de formation pour la sécurité civile agréés en vue de spécialiser et d'optimaliser la formation et le fonctionnement des centres.]2
Art.13. <W 1983-07-16/31, art. 353, Inwerkingtreding : 30-07-1993> § 1. De reglementen betreffende de organisatie van de brandweerdiensten worden opgemaakt overeenkomstig een door de Koning vastgesteld modelreglement.
§ 2. De reglementen van de gemeenten en de intercommunales worden aan de provinciegouverneur ter goedkeuring voorgelegd.
Heeft de provinciegouverneur het reglement niet afgekeurd binnen veertig dagen na de ontvangst ervan op het provinciaal gouvernement of op het arrondissementscommissariaat, dan wordt het van rechtswege uitvoerbaar.
§ 3. De Koning bepaalt de geschiktheids- en bekwaamheidsmaatstaven en de benoembaarheids- en bevorderingsvereisten voor de officieren van de openbare brandweerdiensten.
§ 4. De beschikkingen van de gemeentelijke overheden of van de intercommunales houdende benoeming of bevordering van officieren, evenals de tuchtmaatregelen welke hen betreffen, zijn onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur.
§ 2. De reglementen van de gemeenten en de intercommunales worden aan de provinciegouverneur ter goedkeuring voorgelegd.
Heeft de provinciegouverneur het reglement niet afgekeurd binnen veertig dagen na de ontvangst ervan op het provinciaal gouvernement of op het arrondissementscommissariaat, dan wordt het van rechtswege uitvoerbaar.
§ 3. De Koning bepaalt de geschiktheids- en bekwaamheidsmaatstaven en de benoembaarheids- en bevorderingsvereisten voor de officieren van de openbare brandweerdiensten.
§ 4. De beschikkingen van de gemeentelijke overheden of van de intercommunales houdende benoeming of bevordering van officieren, evenals de tuchtmaatregelen welke hen betreffen, zijn onderworpen aan de goedkeuring van de provinciegouverneur.
Art.13. <L 1983-07-16/31, art. 353, En vigueur : 30-07-1993> (§ 1er. Les règlements relatifs à l'organisation des services publics d'incendie doivent être établis en conformité avec un règlement-type arrêté par le Roi.
§ 2. Les règlements communaux et intercommunaux sont soumis à l'approbation du gouverneur de la province.
A défaut d'improbation par le gouverneur de la province dans les quarante jours de la réception du règlement au gouvernement provincial ou au commissariat d'arrondissement, le règlement deviendra exécutoire de plein droit.
§ 3. Le Roi établit les critères d'aptitude et de capacité ainsi que les conditions de nomination et de promotion des officiers des services publics d'incendie.
§ 4. Les actes des autorités communales ou des intercommunales portant nomination ou promotion des officiers ainsi que les mesures disciplinaires qui les concernent, sont soumis à l'approbation du gouverneur de la province.)
§ 2. Les règlements communaux et intercommunaux sont soumis à l'approbation du gouverneur de la province.
A défaut d'improbation par le gouverneur de la province dans les quarante jours de la réception du règlement au gouvernement provincial ou au commissariat d'arrondissement, le règlement deviendra exécutoire de plein droit.
§ 3. Le Roi établit les critères d'aptitude et de capacité ainsi que les conditions de nomination et de promotion des officiers des services publics d'incendie.
§ 4. Les actes des autorités communales ou des intercommunales portant nomination ou promotion des officiers ainsi que les mesures disciplinaires qui les concernent, sont soumis à l'approbation du gouverneur de la province.)
Art.14. § 1. a) In het opschrift van de wet van 16 juni 1937 waarbij de Koning ertoe gemachtigd wordt de nodige maatregelen te nemen om 's lands mobilisatie en de bescherming van de bevolking, in geval van oorlog, te verzekeren, worden de woorden "en de bescherming van de bevolking" geschrapt.
b) In het eerste artikel, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden "en de bescherming van de bevolking" geschrapt.
§ 2. Het koninklijk besluit nr. 3 van 20 mei 1939 houdende algemene inrichting van de passieve bescherming van de bevolking tegen luchtaanvallen, gewijzigd bij de wet van 16 juni 1947, wordt opgeheven.
§ 3. Artikel 128 van de gemeentewet wordt opgeheven.
b) In het eerste artikel, eerste lid, van dezelfde wet, worden de woorden "en de bescherming van de bevolking" geschrapt.
§ 2. Het koninklijk besluit nr. 3 van 20 mei 1939 houdende algemene inrichting van de passieve bescherming van de bevolking tegen luchtaanvallen, gewijzigd bij de wet van 16 juni 1947, wordt opgeheven.
§ 3. Artikel 128 van de gemeentewet wordt opgeheven.
Art.14. § 1er. a) Dans l'intitulé de la loi du 16 juin 1937 attribuant au Roi le pouvoir de prendre les mesures nécessaires pour assurer la mobilisation de la nation et la protection de la population en cas de guerre, les mots "et la protection de la population" sont supprimés.
b) A l'article premier, alinéa premier, de la même loi, les mots "et la protection de la population" sont supprimés.
§ 2. L'arrêté royal n° 3 du 20 mai 1939 portant organisation générale de la protection passive des populations contre les attaques aériennes, modifié par la loi du 16 juin 1947, est abrogé.
§ 3. L'article 128 de la loi communale est abrogé.
b) A l'article premier, alinéa premier, de la même loi, les mots "et la protection de la population" sont supprimés.
§ 2. L'arrêté royal n° 3 du 20 mai 1939 portant organisation générale de la protection passive des populations contre les attaques aériennes, modifié par la loi du 16 juin 1947, est abrogé.
§ 3. L'article 128 de la loi communale est abrogé.
Hoofdstuk IIbis. - De aansprakelijkheid van de leden van de brandweerdiensten en van de leden van de diensten van de civiele bescherming.
Chapitre IIbis. - De la responsabilité des membres des services d'incendie et des membres des services de la protection civile.
Art.15. <INGEVOEGD bij W 2004-12-27/30, art. 455, Inwerkingtreding : 10-01-2005> Dit hoofdstuk is van toepassing op de vrijwillige en beroepspersoneelsleden van de openbare brandweerdiensten en van de diensten van de civiele bescherming. Zij worden hierna " personeelslid " genoemd.
Art.15. Le présent chapitre est applicable aux membres du personnel des services publics d'incendie et aux membres du personnel des services de la protection civile, tant volontaires que professionnels. Ils sont ci-après dénommés " membre du personnel ".
Art.16. <INGEVOEGD bij W 2004-12-27/30, art. 455, Inwerkingtreding : 10-01-2005> In geval van schade veroorzaakt door een personeelslid tijdens de uitoefening van zijn functies, aan derden of aan de openbare rechtspersoon waaronder het personeelslid ressorteert, is de veroorzaker van de schade aansprakelijk voor :
1° het bedrog en de zware schuld;
2° de lichte schuld, indien die bij hem eerder gewoonlijk voorkomt.
1° het bedrog en de zware schuld;
2° de lichte schuld, indien die bij hem eerder gewoonlijk voorkomt.
Art.16. En cas de dommage causé par un membre du personnel dans l'exercice de ses fonctions à des tiers ou à la personne publique dont il relève, l'auteur du dommage répond :
1° du dol et de la faute lourde;
2° de la faute légère si celle-ci présente dans son chef un caractère habituel.
1° du dol et de la faute lourde;
2° de la faute légère si celle-ci présente dans son chef un caractère habituel.
Art.17. <INGEVOEGD bij W 2004-12-27/30, art. 455, Inwerkingtreding : 10-01-2005> De openbare rechtspersoon is aansprakelijk voor de schade die zijn personeelsleden aan derden berokkenen, overeenkomstig artikel 1384 van het Burgerlijk Wetboek.
Art.17. La personne publique est responsable du dommage causé à des tiers par les membres de son personnel, conformément à l'article 1384 du Code civil.
Art.18. <INGEVOEGD bij W 2004-12-27/30, art. 455, Inwerkingtreding : 10-01-2005> De veroorzaker van schade aan derden tegen wie voor de burgerlijke rechter of de strafrechter een vordering tot schadeloosstelling wordt ingesteld, kan de openbare rechtspersoon waaronder hij ressorteert, gedwongen in het geding laten tussenkomen.
Art.18. L'auteur d'un dommage causé à des tiers qui fait l'objet d'une action en dommages et intérêts devant une juridiction civile ou pénale peut appeler en intervention forcée la personne publique dont il relève.
Art.19. <INGEVOEGD bij W 2004-12-27/30, art. 455, Inwerkingtreding : 10-01-2005> De vordering schadeloosstelling of de regresvordering ingesteld door openbare rechtspersonen tegen hun personeelsleden is slechts in rechte ontvankelijk, indien zij wordt voorafgegaan door een aanbod tot minnelijke schikking aan de verweerder.
De openbare rechtspersoon kan beslissen dat de schade slechts gedeeltelijk moet worden vergoed.
De openbare rechtspersoon kan beslissen dat de schade slechts gedeeltelijk moet worden vergoed.
Art.19. L'action en dommages et intérêts ainsi que l'action récursoire exercée par une personne publique contre un membre de son personnel n'est recevable que si elle est précédée d'une offre de règlement amiable faite au défendeur.
La personne publique peut décider que le dommage ne doit être réparé qu'en partie.
La personne publique peut décider que le dommage ne doit être réparé qu'en partie.
Hoofdstuk III. - Federaal Kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid.
Chapitre III. - Centre fédéral de connaissances pour la sécurité civile.
Art. 20. <INGEVOEGD bij W 2007-01-22/41, art. 2, Inwerkingtreding : 03-03-2007> Het Federaal Kenniscentrum voor de Civiele Veiligheid dat binnen de Federale Overheidsdienst Binnenlandse Zaken wordt opgericht, is een Staatsdienst met afzonderlijk beheer zoals bepaald in artikel 140 van de gecoördineerde wetten op de Rijkscomptabiliteit van 17 juli 1991.
De uitvoeringsmodaliteiten worden vastgesteld door de Koning.
De uitvoeringsmodaliteiten worden vastgesteld door de Koning.
Art. 20. Le Centre fédéral de Connaissances pour la Sécurité civile, créé au sein du Service public fédéral Intérieur, constitue un service de l'Etat à gestion séparée, tel que défini à l'article 140 des lois sur la comptabilité de l'Etat, coordonnées le 17 juillet 1991.
Les modalités d'exécution sont déterminées par le Roi.
Les modalités d'exécution sont déterminées par le Roi.