Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
7 APRIL 1959. - [Koninklijk besluit betreffende de stand en de bevordering van de beroepsofficieren.] <KB 2002-11-05/34, art. 1, 015; Inwerkingtreding : 04-11-2002> (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 10-07-1991 en tekstbijwerking tot 19-09-2022)
Titre
7 AVRIL 1959. - [Arrêté royal relatif à la position et à l'avancement des officiers de carrière.] <AR 2002-11-05/34, art. 1, 015; En vigueur : 04-11-2002> (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 10-07-1991 et mise à jour au 19-09-2022)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (102)
Texte (102)
HOOFDSTUK I. - De bevordering tot de graden van opper- en hoofdofficier.
CHAPITRE I. - L'avancement aux grades d'officier général et supérieur.
Artikel 1. <KB 1991-06-25/35, art. 1, 002; Inwerkingtreding : 10-07-1991> De procedure die aan de benoeming in een graad van opperofficier of hoofdofficier voorafgaat omvat :
  1° vaststelling door de Minister van [1 Defensie]1 (...), van de in te stellen comités [2 , in voorkomend geval, per graad of per krijgsmachtdeel]2; <KB 2002-11-05/34, art. 2, 015; Inwerkingtreding : 04-11-2002>
  2° de samenstelling van een lijst van kandidaten door de [2 chef defensie]2;
  3° de raadpleging van de hiërarchische meerderen betreffende de graad van geschiktheid voor bevordering van de kandidaten;
  4° de opstelling van een gemotiveerd advies door de officier belast met het voordragen der kandidaturen in het bevorderingscomité;
  5° het onderzoek van de kandidaturen door het bevorderingscomité, de mededeling van het aantal te begeven plaatsen door de Minister van [1 Defensie]1 en de aanbeveling van de kandidaten door het bevorderingscomité.
  
Article 1. <AR 1991-06-25/35, art. 1, 002; En vigueur : 10-07-1991> La procédure préalable à la nomination à un grade d'officier général ou supérieur comprend :
  1° la fixation par le Ministre de la Défense (...) des comités à instituer [1 , le cas échéant, par grade ou par force]1; <AR 2002-11-05/34, art. 2, 015; En vigueur : 04-11-2002>
  2° l'établissement par le ([1 chef de la défense]1) d'une liste de candidats; <AR 2002-11-05/34, art. 1, 015; En vigueur : 04-11-2002>
  3° la consultation des chefs hiérarchiques sur le degré d'aptitude à l'avancement des candidats;
  4° la rédaction d'un avis motivé par l'officier chargé de présenter les candidatures au comité d'avancement;
  5° l'examen des candidatures par le comité d'avancement, la communication par le (Ministre de la Défense) du nombre de places à conférer et les recommandations des candidats par le comité d'avancement. <AR 2002-11-05/34, art. 1, 015; En vigueur : 04-11-2002>
  
Art. 1bis. [1 Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder :
   1° "de wet van 28 februari 2007" : de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht;
   2° "de krijgsmachtdelen" : de landmacht, de luchtmacht, de marine en de medische dienst.]1

  [2 3° "het domein van de operaties" : geheel van activiteiten die in verband staan met de analyse, de planning, de voorbereiding en de uitvoering van de operationele inzet van Defensie;
   4° "het domein van het management" : geheel van activiteiten die in verband staan met de steun aan de operationele inzet van Defensie.]2

  
Art. 1bis. [1 Pour l'application du présent arrêté, il faut entendre par :
   1° "la loi du 28 février 2007" : la loi du 28 février 2007 fixant le statut des militaires et candidats militaires du cadre actif des forces armées;
   2° "les forces" : la force terrestre, la force aérienne, la marine et le service médical;]1

  [2 3° "le domaine des opérations" : l'ensemble des activités qui sont en relation avec l'analyse, le planning, la préparation et l'exécution de l'engagement opérationnel de la Défense;
   4° "le domaine du management" : l'ensemble des activités qui sont en relation avec l'appui de l'engagement opérationnel de la Défense.]2

  
Eerste Afdeling. - De bevorderingscomité's.
Section 1. - Les comités d'avancement.
Art.2. [1 § 1. Kunneningesteld worden om de kandidaturen van de beroepsofficieren tot de graden van opperofficier te onderzoeken :
   1° voor ieder krijgsmachtdeel, een hoog comité georganiseerd voor de kandidaten van het betrokken krijgsmachtdeel;
   2° een hoog comité georganiseerd voor allekandidaten van de krijgsmacht.
   § 2. Kunnen ingesteld worden om de kandidaturen van de beroepsofficieren tot de graden van hoofdofficier te onderzoeken :
   1° een comité per militaire vakrichting, georganiseerd :
   a) hetzij per krijgsmachtdeel;
   b) hetzij voor het geheel van de krijgsmachtdelen;
   2° een comité georganiseerd per groepen van militaire vakrichtingen, bepaald door de minister van [2 Defensie]2, die bestaan uit :
   a) hetzij het geheel van de vakrichtingen van een krijgsmachtdeel;
   b) hetzij twee of meer vakrichtingen [3 van een krijgsmachtdeel]3;
   3° een intervakrichtingencomité voor het geheel van de militaire vakrichtingen voor de officieren;
  [3 4° twee intervakrichtingencomités, de ene in het domein van de operaties en de andere in het domein van het management.]3
   De officieren die tot de militaire vakrichting "Muzikanten" behoren, nemen evenwel niet deel aan de comités bedoeld in het eerste lid.]1

  
Art.2. [1 § 1er. Il peut être institué pour examiner les candidatures des officiers de carrière aux grades d'officier général :
   1° pour chaque force, un comité supérieur organisé pour les candidats de la force concernée;
   2° un comité supérieur organisé pour tous les candidats des forces armées.
   § 2. Il peut être institué pour examiner les candidatures des officiers de carrière aux grades d'officier supérieur :
   1° un comité par filière de métiers militaire, organisé :
   a) soit par force;
   b) soit pour l'ensemble des forces;
   2° un comité organisé par groupes de filières de métiers militaires, fixés par le ministre de la Défense, qui se composent :
   a) soit de l'ensemble des filières de métiers d'une force;
   b) soit de deux ou plusieurs filières de métiers [2 d'une force]2;
   3° un comité inter filières de métiers pour l'ensemble des filières de métiers militaires pour les officiers;
  [2 4° deux comités interfilières de métiers, l'un dans le domaine des opérations et l'autre dans le domaine du management.]2
   Toutefois, les officiers qui appartiennent à la filière de métiers militaire "Musiciens" ne participent pas aux comités visés à l'alinéa 1er.]1

  
Art.3. De Minister van [1 Defensie]1 bepaalt de samenstelling en regelt de werkwijze van de verschillende comité's.
  Deze zijn samengesteld uit officieren in werkelijke dienst die benoemd zijn tot een hogere graad dan die van de officieren wier kandidatuur wordt onderzocht. (De secretaris-generaal van het ministerie van [1 Defensie]1 kan evenwel deel uitmaken van de comités. In dat geval heeft hij een medebeslissende stem.) <KB 2002-11-05/34, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 04-11-2002>
  [2 Indien een directeur-generaal of een onderstafchef evenwel lid van het burgerlijk personeel van het ministerie van Landsverdediging is, kan hij zetelen in de comités. In dat geval heeft hij een adviserende stem.
   Voor zover hij niet in aanmerking komt voor een onderzoek van zijn kandidatuur in het betrokken comité, is de in het tweede lid bedoelde voorwaarde van benoeming evenwel niet van toepassing op :
   1° de chef defensie aangesteld in de graad van generaal;
   2° de officier aangesteld in de graad van luitenant-generaal of van generaal-majoor;
   3° de officier aangesteld in de graad van brigade-generaal die een functie van directeur-generaal, van onderstafchef of van commandant van een component bekleedt, in het kader van de comités voor de bevordering van de hoofdofficieren.]2

  (Het aantal officieren die lid zijn van de comités mag niet minder bedragen dan :
  1° vier, voor een hoog comité;
  2° vijf, voor de overige comités.) <KB 2002-11-05/34, art. 4, 015; Inwerkingtreding : 04-11-2002>
  
Art.3. Le (Ministre de la Défense) détermine la composition et organise le fonctionnement des divers comités. <AR 2002-11-05/34, art. 1, 015; En vigueur : 04-11-2002>
  Ces comités sont composés d'officiers (en service actif), nommés à un grade supérieur à celui des officiers dont la candidature est examinée. (Toutefois, le secrétaire général du ministère de la Défense peut faire partie des comités. Dans ce cas, il a une voix délibérative.) <AR 2002-11-05/34, art. 3, 015; En vigueur : 04-11-2002> <AR 2004-09-23/32, art. 1, 017; En vigueur : 01-10-2004>
  [1 Toutefois, si un directeur général ou un sous-chef d'état-major est membre du personnel civil du ministère de la Défense, il peut siéger dans les comités. Dans ce cas, il a une voix consultative.
   Pour autant qu'il n'entre pas en considération pour l'examen de sa candidature dans le comité concerné, la condition de nomination visée à l'alinéa 2 n'est toutefois pas d'application pour :
   1° le chef de la défense commissionné au grade de général;
   2° l'officier commissionné au grade de lieutenant-général ou de général-major;
   3° l'officier commissionné au grade de général de brigade occupant une fonction de directeur général, de sous-chef d'état-major ou de commandant d'une composante, dans le cadre des comités pour l'avancement des officiers supérieurs.]1

  (Le nombre d'officiers qui sont membres des comités ne peut être inférieur à :
  1° quatre, pour un comité supérieur;
  2° cinq, pour les autres comités.) <AR 2002-11-05/34, art. 4, 015; En vigueur : 04-11-2002>
  
Art.4. <KB 2004-09-23/32, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-10-2004> De Minister van [2 Defensie]2 is voorzitter van die comités, maar heeft geen medebeslissende stem.
  Bij afwezigheid van de Minister is de chef defensie, bij zijn afwezigheid, [1 ...]1 de opperofficier met de meeste anciënniteit in de hoogste graad voorzitter van het comité.
  De Minister van [2 Defensie]2 wijst een aan de algemene directie human resources verbonden officier aan als secretaris van de comités; die officier heeft adviserende stem.
  De hoogste militaire overheid van de cel Defensie mag, voorzover zij benoemd is tot een hogere graad dan die van de officieren van wie de kandidatuur wordt onderzocht, de zittingen van de comités bijwonen. Zij heeft er een adviserende stem.
  
Art.4. <AR 2004-09-23/32, art. 2, 017; En vigueur : 01-10-2004> Le ministre de la Défense préside ces comités sans avoir voix délibérative.
  En cas d'absence du Ministre, le chef de la défense, en son absence, [1 ...]1 l'officier général le plus ancien dans le grade le plus élevé préside le comité.
  Le Ministre de la Défense désigne un officier affecté à la direction générale human resources comme secrétaire des comités; cet officier a voix consultative.
  La plus haute autorité militaire de la cellule Défense peut, pour autant qu'elle soit nommée à un grade supérieur à celui des officiers dont la candidature est examinée, assister aux séances des comités. Elle y a voix consultative.
  
Art.5. [1 § 1. De kandidaturen tot de graden van luitenant-generaal en generaal-majoor worden onderzocht door het hoog comité van het krijgsmachtdeel waartoe de kandidaten behoren.
   De kandidaturen tot de graden van luitenant-generaal en generaal-majoorvan de beroepsofficieren die door de in het eerste lid bedoelde comités niet tot deze graden werden aanbevolen of waarvoor er geen comités werden gehouden, worden eveneens onderzocht door het hoog comitégeorganiseerd voor allebetrokken kandidaten van de krijgsmacht.
   § 2. De kandidaturen tot de graden van hoofdofficier worden onderzocht door het comité van de vakrichting, in voorkomend geval, van het krijgsmachtdeel waartoe de kandidaten behoren.
   De kandidaturen tot de graden van hoofdofficier van de officieren die door de in het eerste lid bedoelde comités niet tot deze graden werden aanbevolen of waarvoor er geen comités werden gehouden, worden eveneens onderzocht door het comité van de groep van vakrichtingen waartoe de kandidaten behoren.
   De kandidaturen tot de graden van hoofdofficier van de officieren die door de in het eerste en het tweede lid bedoelde comités niet tot deze graden werden aanbevolen of waarvoor er geen comités werden gehouden, worden eveneens onderzocht [4 , voor zover ze georganiseerd worden,]4 door het intervakrichtingencomité [2 of de intervakrichtingencomités in de domeinen van de operaties en van het management, te beginnen met het comité in het domein van de operaties en vervolgens het comité in het domein van het management]2.
  [2 De comités worden georganiseerd op een zodanige manier dat de kandidatuur van elke officier hetzelfde aantal maal wordt onderzocht in de verschillende comités.]2
   § 3. De kandidatuur voor de graad van majoor mag aan het bevoegd bevorderingscomité niet worden voorgelegd, zolang de officier niet :
   1° ten minste vijftig procent van de punten behaald heeft op een test betreffende de kennis van het Engels, georganiseerd door een organisme erkend door de [3 directeur-generaal human resources]3, en waarvoor de taalcompetentie minstens het niveau 2222 moet bereiken van de eisen inzake taalcompetentie bedoeld in de standardization agreement (STANAG) 6001 van de NAVO;
   2° [5 met succes de vorming voor kandidaat hoofdofficier gevolgd heeft.]5
   [5 De kandidaat die nog niet voldoet aan de voorwaarden bedoeld in het eerste lid, waardoor de kandidatuur niet samen met die van de officieren met gelijke anciënniteit kan worden onderzocht, wordt ingeschreven op de eerste kandidatenlijst die zal worden onderzocht nadat hij aan deze voorwaarden voldoet.]5]1

  
Art.5. [1 § 1er. Les candidatures aux grades de lieutenant général et de général-major sont examinées par le comité supérieur de la force à laquelle appartiennent les candidats.
   Les candidatures aux grades de lieutenant général et de général-major des officiers de carrière qui n'ont pas été recommandés à ces grades par les comités visés à l'alinéa 1er ou pour lesquels ces comités n'ont pas été organisés, sont également examinées par le comité supérieur organisé pour tous les candidats concernés des forces armées.
   § 2. Les candidatures aux grades d'officier supérieur sont examinées par le comité de la filière de métiers, le cas échéant, de la force à laquelle appartiennent les candidats.
   Les candidatures aux grades d'officier supérieur des officiers qui n'ont pas été recommandés à ces grades par les comités visés à l'alinéa 1er ou pour lesquels ces comités n'ont pas été organisés, sont également examinées par le comité du groupe de filières de métiers auquel appartiennent les candidats.
   Les candidatures aux grades d'officier supérieur des officiers qui n'ont pas été recommandés à ces grades par les comités visés à l'alinéa 1er et 2 ou pour lesquels ces comités n'ont pas été organisés, sont également examinées [4 , pour autant qu'ils soient organisés,]4 par le comité inter filières de métiers [2 ou les comités interfilières de métiers dans les domaines des opérations et du management, en commençant par le comité dans le domaine des opérations et ensuite le comité dans le domaine du management]2.
  [2 Les comités sont organisés de telle manière à ce que la candidature de chaque officier soit examinée le même nombre de fois dans les différents comités.]2
   § 3. La candidature au grade de major ne peut être soumise au comité d'avancement compétent aussi longtemps que l'officier n'a pas :
   1° obtenu au moins cinquante pour cent des points à un test portant sur la connaissance de l'anglais, organisé par un organisme reconnu par le [3 directeur général human resources]3, et pour lequel la compétence linguistique doit atteindre au moins le niveau 2222 des exigences en matière de compétence linguistique visée au standardization agreement (STANAG) 6001 de l'OTAN;
   2° [5 suivi avec succès la formation pour candidat officier supérieur.]5
  [5 Le candidat qui ne satisfait pas encore aux conditions visées à l'alinéa 1er, pour lequel la candidature n'a pas pu être examinée en même temps que celle des officiers de son ancienneté, est inscrit sur la première liste de candidats à examiner après avoir satisfait à ces conditions.]5]1

  
Afdeling 2. - Procedure inzake het onderzoek der kandidaturen.
Section 2. - Procédure d'examen des candidatures.
Art.6. <KB 1991-06-25/35, art. 4, 002; Inwerkingtreding : 10-07-1991> § 1. Voor zover er comités ingericht worden overeenkomstig artikel 1, 1°, stelt de [4 chef defensie]4 (voor elk comité) en in volgorde van hun anciënniteit in de laatste graad, de lijst op van alle officieren wier kandidatuur aan het bevorderingscomité zal voorgelegd worden. <KB 2002-11-05/34, art. 7, 015; Inwerkingtreding : 04-11-2002>
  § 2. Een kandidaat wordt voor de eerste maal op een lijst ingeschreven indien hij, op de voorziene benoemingsdatum, voldoet aan de bij artikel 21 voor zijn graad [2 ...]2 vastgestelde anciënniteitsvoorwaarden.
  Zolang hij blijft voldoen aan de bevorderingsvoorwaarden, wordt elke kandidaat [5 van rechtswege op zeven lijsten]5 ingeschreven.
  (Evenwel wordt de kandidaat tot de graad van opperofficier die ingeschreven is op meerdere lijsten voor de hoge bevorderingscomités gehouden in een zelfde kalenderjaar, geacht slechts op één enkele lijst in de zin van het tweede lid te zijn ingeschreven.) <KB 2001-06-28/43, art. 1, 012; Inwerkingtreding : 23-07-2001>
  § 3. (...) <KB 2002-11-05/34, art. 7, 015; Inwerkingtreding : 04-11-2002>
  
Art.6. § 1. <AR 1991-06-25/35, art. 4, 002; En vigueur : 10-07-1991> § 1. Pour autant que des comités soient organisés conformément à l'article 1er, 1°, le ([3 chef de la défense]3) établit, (pour chaque comité) et dans l'ordre de leur ancienneté dans le dernier grade, la liste de tous les officiers dont la candidature sera soumise au comité d'avancement. <AR 2002-11-05/34, art. 1, 015; En vigueur : 04-11-2002> <AR 2002-11-05/34, art. 7, 015; En vigueur : 04-11-2002>
  § 2. Un candidat est inscrit pour la première fois sur une liste si, à la date prévue pour la nomination, il satisfait aux conditions d'ancienneté pour son grade [2 ...]2 fixées à l'article 21.
  Tant qu'il continue à répondre aux conditions d'avancement, chaque candidat est porté [4 de plein droit sur sept listes]4.
  (Toutefois, le candidat à un grade d'officier général qui est inscrit sur plusieurs listes pour des comités supérieurs d'avancement tenus au cours d'une même année calendrier, est censé n'être inscrit que sur une seule liste au sens de l'alinéa 2.) <AR 2001-06-28/43, art. 1, 012; En vigueur : 23-07-2001>
  § 3. (...) <AR 2002-11-05/34, art. 7, 015; En vigueur : 04-11-2002>
  
Art.7. <KB 1991-06-25/35, art. 5, 002; Inwerkingtreding : 10-07-1991> § 1. De hiërarchische meerderen verstrekken hun advies over de kandidaat volgens de regels vastgesteld door de Minister van [1 Defensie]1 en in de vorm die hij voorschrijft. Die adviezen worden ter kennis gebracht van de kandidaat, die zijn opmerkingen kan doen gelden.
  Die formaliteit wordt niet vereist voor de kandidaten tot de graad van luitenant-generaal of van vice-admiraal.
  (Indien er, in de loop van een kalenderjaar, meerdere comités voor het onderzoek van de kandidaturen tot de graad van generaal-majoor ingericht worden, is het advies bedoeld in het eerste lid, verstrekt over een kandidaat ter gelegenheid van het eerste comité ingericht in de loop van dit kalenderjaar, geldig voor alle comités ingericht in de loop van dit kalenderjaar.) <KB 2001-06-28/43, art. 2, 012; Inwerkingtreding : 23-07-2001>
  § 2. (Voor alle bevorderingscomités brengt de chef defensie of, bij zijn afwezigheid, de overheid bedoeld in artikel 4, tweede lid, een gemotiveerd advies uit over de kandidaten. Op de door de Minister van [1 Defensie]1 vastgestelde wijze, draagt hij de kandidaturen voor bij het bevorderingscomité. Hij mag zich laten bijstaan door de (directeur-generaal) human resources of de door deze laatste aangewezen overheid. Voor alle bevorderingscomités voor hoofdofficieren mag deze overheid behorende tot de algemene directie human resources zich laten bijstaan door één of meerdere van zijn medewerkers.) <KB 2004-09-23/32, art. 3, 017; Inwerkingtreding : 01-10-2004> <KB 2007-09-12/32, art. 2, 021; Inwerkingtreding : 21-09-2007>
  
Art.7. <AR 1991-06-25/35, art. 5, 002; En vigueur : 10-07-1991> § 1. Les chefs hiérarchiques donnent leur avis sur le candidat selon les règles établies par le (Ministre de la Défense) et dans la forme qu'il prescrit. Ces avis sont portés à la connaissance du candidat qui peut faire valoir ses observations.<AR 2002-11-05/34, art. 1, 015; En vigueur : 04-11-2002>
  Cette formalité n'est pas requise pour les candidats au grade de lieutenant général ou de vice-amiral.
  (Lorsque, au cours d'une année civile, plusieurs comités sont organisés pour l'examen des candidatures au grade de général-major, l'avis visé à l'alinéa 1er, donné sur un candidat à l'occasion du premier comité organisé au cours de cette année civile, vaut pour tous les comités organisés pendant cette année civile.) <AR 2001-06-28/43, art. 2, 012; En vigueur : 23-07-2001>
  § 2. (Pour tous les comités d'avancement, le chef de la défense ou, en son absence, l'autorité visée à l'article 4, alinéa 2, donne un avis motivé sur les candidats. Il présente les candidatures au comité d'avancement selon les règles établies par le ministre de la Défense. Il peut se faire assister par le directeur général human resources ou par l'autorité désignée par ce dernier. Pour tous les comités d'avancement pour officiers supérieurs, cette autorité appartenant à la direction générale human resources, peut se faire assister par un ou plusieurs de ses collaborateurs.) <AR 2004-09-23/32, art. 3, 017; En vigueur : 01-10-2004>
Art.8. <KB 1991-06-25/35, art. 6, 002; Inwerkingtreding : 10-07-1991> Het bevorderingscomité brengt advies uit over de geschiktheid van de kandidaten om het ambt van de hogere graad te vervullen.
  Op basis van het gemotiveerd advies van de officier belast met het voordragen van de kandidaturen worden de respectieve verdiensten van de kandidaten vergeleken.
  De meest verdienstelijke kandidaten worden aanbevolen binnen het door de Minister van [1 Defensie]1 vastgesteld maximum aantal opengestelde plaatsen.
  De opeenvolgende etappes in de adviesvorming van het bevorderingscomité worden bekrachtigd door één of meer stemmingen.
  De beraadslagingen van het bevorderingscomité zijn geheim.
  
Art.8. <AR 1991-06-25/35, art. 6, 002; En vigueur : 10-07-1991> Le comité d'avancement donne son avis quant à l'aptitude des candidats à exercer l'emploi du grade supérieur.
  Le mérite respectif des candidats est comparé sur base de l'avis motivé de l'officier chargé de la présentation des candidatures.
  Les candidats les plus méritants sont recommandés dans le cadre du nombre maximum des places ouvertes fixé par le (Ministre de la Défense). <AR 2002-11-05/34, art. 1, 015; En vigueur : 04-11-2002>
  Les étapes successives dans la constitution des avis du comité d'avancement sont sanctionnées par un ou plusieurs votes.
  Les délibérations du comité d'avancement sont secrètes.
Art.9. <KB 1991-06-25/35, art. 7, 002; Inwerkingtreding : 10-07-1991> De secretaris van het comité maakt de notulen op en zendt deze aan de Minister van [1 Defensie]1.
  Hierin dienen te worden vermeld :
  1° de samenstelling van het comité;
  2° het aantal te begeven betrekkingen;
  3° de voordracht van de kandidaturen;
  4° het advies van het comité over de voordracht;
  5° de aanbevolen kandidaten;
  6° de uitslag van de hiertoe gehouden stemmingen.
  (laatste lid, zie Franse versie)
  
Art.9. <AR 1991-06-25/35, art. 7, 002; En vigueur : 10-07-1991> Le secrétaire du comité dresse les procès-verbaux et les transmet au (Ministre de la Défense). <AR 2002-11-05/34, art. 1, 015; En vigueur : 04-11-2002>
  Il doit être fait mention :
  1° de la composition du comité;
  2° du nombre d'emplois à conférer;
  3° de la présentation des candidatures;
  4° de l'avis du comité quant à la présentation;
  5° des candidats recommandés;
  6° du résultat des votes qui ont eu lieu.e en vertu de l'article 8.
  Un procès-verbal est dressé par le secrétaire du comité et transmis au (Ministre de la Défense); il doit faire mention de la composition du comité, des noms des officiers dont la candidature a été examinée, du nombre d'emplois à conférer et des résultats des votes. <AR 2002-11-05/34, art. 1, 015; En vigueur : 04-11-2002>
Art.10. (Opgeheven) <KB 03-11-1964, art. 6>
Art.10. (Abrogé) <AR 03-11-1964, art. 6>
Afdeling 3. - Benoeming.
Section 3. - Nomination.
Art.11. Onze keuze geschiedt op voordracht van de Minister van [1 Defensie]1, in de volgorde der lijsten van kandidaten, [2 op basis van de beoordelingselementen die de dag vóór het comité beschikbaar waren,]2 en, in iedere lijst, binnen de perken van het aantal ambten dat door de Minister van [1 Defensie]1, bij gelegenheid van het onderzoek door het comité, werd toegekend.
  De Minister van [1 Defensie]1 is er niet toe gehouden zich bij het advies van het comité aan te sluiten.
  De notulen van de zitting van het comité worden Ons op zijn laatst bij gelegenheid van de eerste benoemingsvoordracht toegezonden.
  Nadat een van de kandidaten van een lijst benoemd is, mag geen benoeming meer gedaan worden in een vroegere lijst.
  (§ 2 opgeheven) <KB 27-10-1976, art. 4>
  
Art.11. Notre choix s'opère sur proposition du (Ministre de la Défense), dans l'ordre de succession des listes de candidats, [1 , sur la base des éléments d'appréciation qui étaient disponibles la veille du jour du comité,]1 et, dans chacune des listes, à concurrence au maximum du nombre d'emplois attribués par le (Ministre de la Défense) lors de l'examen en comité. <AR 2002-11-05/34, art. 1, 015; En vigueur : 04-11-2002>
  Le (Ministre de la Défense) n'est pas tenu de se rallier aux avis du comité. <AR 2002-11-05/34, art. 1, 015; En vigueur : 04-11-2002>
  Le procès-verbal de la séance du comité Nous est transmis au plus tard à l'appui de la première proposition de nomination.
  Dès nomination d'un des candidats d'une liste, aucune nomination ne peut plus être faite dans une liste antérieure.
  (§ 2 abrogé) <AR 27-10-1976, art. 4>
  
HOOFDSTUK II. - De aanstellingen.
CHAPITRE II. - Les commissions.
Eerste Afdeling. - De aanstelling in het ambt van een hogere graad.
Section 1. - La commission à l'emploi d'un grade supérieur.
Art.12. (Opgeheven) <KB 30-04-1980, art. 6>
Art.12. (Abrogé) <AR 30-04-1980, art. 6>
Afdeling 2. - De aanstelling in een graad.
Section 2. - La commission à un grade.
HOOFDSTUK III. - De overplaatsingen.
CHAPITRE III. - Les transferts.
Art.17. [1 § 1. Wanneer een collectieve overplaatsing wordt overwogen bij toepassing van artikel 42 van de wet van 28 februari 2007, wordt door de minister van [2 Defensie]2 een overlegcomité met de representatieve vakorganisaties bijeengeroepen, dat een advies moet uitbrengen over de opportuniteit van de collectieve overplaatsing.
   § 2. De chef Defensie, of zijn door de minister aangewezen plaatsvervanger, neemt het voorzitterschap waar van dit overlegcomité.
   Naast de voorzitter bestaat het comité uit de volgende leden :
   1° minstens één vertegenwoordiger van de minister;
   2° minstens drie hoofdofficieren in werkelijke dienst aangeduid door de chef Defensie;
   3° maximum twee vaste vakbondsafgevaardigden van elke representatieve vakorganisatie;
   4° een officier-secretaris, aangeduid door de voorzitter, verantwoordelijk voor het opstellen van de notulen van de zitting.
   § 3. Nadat het kennis genomen heeft van de voorgestelde collectieve overplaatsing, verstrekt het overlegcomité aan de minister van [2 Defensie]2 een gemotiveerd advies over de opportuniteit van deze overplaatsing, waarbij de notulen van de beraadslaging gevoegd zijn. Deze beide documenten worden gevoegd bij de voordracht die Ons door de minister van [2 Defensie]2 wordt gedaan.]1

  
Art.17. [1 § 1er. Lorsqu'un transfert collectif est envisagé en application de l'article 42 de la loi du 28 février 2007, le ministre de la Défense réunit un comité de concertation avec les organisations syndicales représentatives, chargé de donner un avis sur l'opportunité du transfert collectif.
   § 2. Le chef de la Défense, ou son remplaçant désigné par le ministre, préside ce comité de concertation.
   Outre le président, le comité se compose des membres suivants :
   1° au minimum un représentant du ministre;
   2° au minimum trois officiers supérieurs en service actif désignés par le chef de la Défense;
   3° au maximum deux délégués syndicaux permanents de chaque syndicat représentatif;
   4° un officier secrétaire, désigné par le président, responsable de la rédaction du procès-verbal de la séance.
   § 3. Le comité de concertation, après avoir pris connaissance du transfert collectif proposé, donne au ministre de la Défense un avis motivé sur l'opportunité de ce transfert, auquel est annexé le procès-verbal des délibérations. Ces deux documents sont joints à la proposition qui Nous est faite par le ministre de la Défense.]1

  
HOOFDSTUK IV. - (De anciënniteit.)
CHAPITRE IV. - (L'ancienneté.)
Afdeling 1. - (De betrekkelijke anciënniteit in de graad.)
Section 1. - (L'ancienneté relative dans le grade.)
Art.20. <KB 1991-06-25/35, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 10-07-1991> Indien een officier anciënniteit verliest overeenkomstig [1 de artikelen 53 of 64 van de wet van 28 februari 2007]1 wordt zijn datum van benoeming in de graad die hij bekleedt verschoven met een tijdsduur overeenstemmend met de in mindering te brengen anciënniteit.
  
Art.20. <AR 1991-06-25/35, art. 10, 002; En vigueur : 10-07-1991> Lorsqu'un officier perd de l'ancienneté en application [1 des articles 53 ou 64 de la loi du 28 février 2007]1, sa date de nomination dans le grade qu'il revêt est décalée d'une période correspondant à l'ancienneté à décompter.
  
Afdeling 2. - (Anciëniteit voor bevordering in graad). &nbsp;&nbsp;Art. 21. [1 Naargelang zijn hoedanigheid van officier van niveau A of van officier van niveau B bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 februari 2007, kan de beroepsofficier]1 slechts in de onmiddellijke hogere graad worden bevorderd indien hij een minimum anciënniteit heeft per graad die vastgesteld wordt als volgt : &nbsp;&nbsp;1° onderluitenant of vaandrig-ter-zee tweede klasse : (3 jaar); &nbsp;&nbsp;2° luitenant of vaandrig-ter-zee : 5 jaar;&nbsp;&nbsp;3° kapitein of luitenant-ter-zee : 5 jaar;&nbsp;&nbsp;4° kapitein-commandant of luitenant-ter-zee eerste klasse : 2 jaar;&nbsp;&nbsp;5° majoor of korvetkapitein : 4 jaar;&nbsp;&nbsp;6° luitenant-kolonel of fregatkapitein : 5 jaar;&nbsp;&nbsp;7° kolonel of kapitein-ter-zee : 4 jaar;&nbsp;&nbsp;8° generaal-majoor of divisieadmiraal : 2 jaar.&nbsp;&nbsp;[1 In afwijking van het eerste lid, 2°, kan de beroepsofficier van de vakrichting "Inwerkingstelling van luchtwapensystemen" die, bij toepassing van artikel 77/1 van de wet van 28 februari 2007, behoort tot de categorie van het gebrevetteerd varend personeel van de luchtmacht, slechts in de graad van kapitein worden bevorderd, indien hij een minimum anciënniteit van twee jaar in de graad van luitenant heeft. De minimum anciënniteit in de graad van luitenant is evenwel 5 jaar voor de beroepsofficier behorend tot de vakrichting "Inwerkingstelling van luchtwapensystemen" die, de dag vóór de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 9 juli 2007 betreffende de organisatie van de vakrichtingen en competentiepools, niet tot het korps van het varend personeel van de luchtmacht behoorde.]1&nbsp;&nbsp;([1 In afwijking van het eerste lid, 1° tot 3°, kan de officier die behoort tot de vakrichting "Medische technieken" slechts in de onmiddellijk hogere graad worden bevorderd, indien hij een minimum anciënniteit heeft per graad die vastgesteld wordt als volgt :]1&nbsp;&nbsp;1° onderluitenant : 4 jaar;&nbsp;&nbsp;2° luitenant : 2 jaar;&nbsp;&nbsp;3° kapitein : 7 jaar.) &nbsp;&nbsp;(lid 4 opgeheven) &nbsp;&nbsp;Teneinde te voldoen aan de kaderbehoeften van de krijgsmacht kan door de Minister van [2 Defensie]2, op gemotiveerd advies van de (chef defensie), van bovenvermelde minimum anciënniteiten afgeweken worden. (Die afwijking mag) niet tot gevolg hebben dat de minimum anciënniteit op minder dan twee jaar wordt gebracht. &nbsp;&nbsp;(laatste lid, zie Franse versie)&nbsp;&nbsp;
Section 2. - (L'ancienneté pour l'avancement de grade.)
Art. 21. <KB 1991-06-25/35, art. 10, 002; Inwerkingtreding : 10-07-1991> [1 Naargelang zijn hoedanigheid van officier van niveau A of van officier van niveau B bedoeld in artikel 27, § 3, van de wet van 28 februari 2007, kan de beroepsofficier]1 slechts in de onmiddellijke hogere graad worden bevorderd indien hij een minimum anciënniteit heeft per graad die vastgesteld wordt als volgt : <KB 2004-09-23/32, art. 5, 017; Inwerkingtreding : 01-10-2004> <KB 2007-09-12/32, art. 3, 1°, 021; Inwerkingtreding : 21-09-2007>
  1° onderluitenant of vaandrig-ter-zee tweede klasse : (3 jaar); <KB 2005-08-02/31, art. 1, 019 ; Inwerkingtreding : 25-08-2005 ; zie ook art. 21>
  2° luitenant of vaandrig-ter-zee : 5 jaar;
  3° kapitein of luitenant-ter-zee : 5 jaar;
  4° kapitein-commandant of luitenant-ter-zee eerste klasse : 2 jaar;
  5° majoor of korvetkapitein : 4 jaar;
  6° luitenant-kolonel of fregatkapitein : 5 jaar;
  7° kolonel of kapitein-ter-zee : 4 jaar;
  8° generaal-majoor of divisieadmiraal : 2 jaar.
  [1 In afwijking van het eerste lid, 2°, kan de beroepsofficier van de vakrichting "Inwerkingstelling van luchtwapensystemen" die, bij toepassing van artikel 77/1 van de wet van 28 februari 2007, behoort tot de categorie van het gebrevetteerd varend personeel van de luchtmacht, slechts in de graad van kapitein worden bevorderd, indien hij een minimum anciënniteit van twee jaar in de graad van luitenant heeft. De minimum anciënniteit in de graad van luitenant is evenwel 5 jaar voor de beroepsofficier behorend tot de vakrichting "Inwerkingstelling van luchtwapensystemen" die, de dag vóór de datum van inwerkingtreding van het koninklijk besluit van 9 juli 2007 betreffende de organisatie van de vakrichtingen en competentiepools, niet tot het korps van het varend personeel van de luchtmacht behoorde.]1
  ([1 In afwijking van het eerste lid, 1° tot 3°, kan de officier die behoort tot de vakrichting "Medische technieken" slechts in de onmiddellijk hogere graad worden bevorderd, indien hij een minimum anciënniteit heeft per graad die vastgesteld wordt als volgt :]1
  1° onderluitenant : 4 jaar;
  2° luitenant : 2 jaar;
  3° kapitein : 7 jaar.) <KB 2005-08-02/31, art. 1, 019 ; Inwerkingtreding : 25-08-2005>
  (lid 4 opgeheven) <KB 2005-12-21/49, art. 32, 020; Inwerkingtreding : 13-02-2006>
  Teneinde te voldoen aan de kaderbehoeften van de krijgsmacht kan door de Minister van [2 Defensie]2, op gemotiveerd advies van de (chef defensie), van bovenvermelde minimum anciënniteiten afgeweken worden. (Die afwijking mag) niet tot gevolg hebben dat de minimum anciënniteit op minder dan twee jaar wordt gebracht. <KB 2002-11-05/34, art. 9, 015; Inwerkingtreding : 04-11-2002> <KB 2005-08-02/31, art. 1, 019 ; Inwerkingtreding : 25-08-2005>
  (laatste lid, zie Franse versie)
  
Art.21. <AR 1991-06-25/35, art. 10, 002; En vigueur : 10-07-1991> [1 Selon sa qualité d'officier du niveau A ou d'officier du niveau B visée à l'article 27, § 3, de la loi du 28 février 2007, l'officier de carrière]1 ne peut être promu dans le grade immédiatement supérieur que s'il a au moins une ancienneté minimum par grade fixée comme suit : <AR 2004-09-23/32, art. 5, 017; En vigueur : 01-10-2004> <AR 2007-09-12/32, art. 3, 1°, 021; En vigueur : 21-09-2007>
  1° sous-lieutenant ou enseigne de vaisseau de deuxième classe : (3 ans); <AR 2005-08-02/31, art. 1, 019 ; En vigueur : 25-08-2005 ; voir également art. 21>
  2° lieutenant ou enseigne de vaisseau : 5 ans;
  3° capitaine ou lieutenant de vaisseau : 5 ans;
  4° capitaine-commandant ou lieutenant de vaisseau de première classe : 2 ans;
  5° major ou capitaine de corvette : 4 ans;
  6° lieutenant-colonel ou capitaine de frégate : 5 ans;
  7° colonel ou capitaine de vaisseau : 4 ans;
  8° général-major ou amiral de division : 2 ans.
  [1 En dérogation à l'alinéa 1er, 2°, l'officier de carrière de la filière de métiers "Emploi des systèmes d'arme aériens" qui, en application de l'article 77/1 de la loi du 28 février 2007, appartient à la catégorie du personnel navigant breveté de la force aérienne, ne peut être promu dans le grade de capitaine que s'il a au moins une ancienneté minimum de 2 ans dans le grade de lieutenant. Toutefois, l'ancienneté minimum dans le grade de lieutenant est de 5 ans pour l'officier de carrière appartenant à la filière de métiers "Emploi des systèmes d'arme aériens" qui, la veille de la date d'entrée en vigueur de l'arrêté royal du 9 juillet 2007 relatif à l'organisation des filières de métiers et pôles de compétences, n'appartenait pas au corps du personnel navigant de la force aérienne.]1
  ([1 En dérogation à l'alinéa 1er, 1° à 3°, l'officier appartenant à la filière de métiers "Techniques médicales" ne peut être promu dans le grade immédiatement supérieur que s'il a au moins une ancienneté minimum par grade fixée comme suit :]1
  1° sous-lieutenant : 4 ans;
  2° lieutenant : 2 ans;
  3° capitaine : 7 ans.) <AR 2005-08-02/31, art. 1, 019 ; En vigueur : 25-08-2005>
  (alinéa 4 abrogé) <AR 2005-12-21/49, art. 32, 020; En vigueur : 13-02-2006>
  Afin de satisfaire aux besoins en cadre des forces armées le (Ministre de la Défense) peut, sur avis motivé du (chef de la défense), déroger aux anciennetés minima ci-dessus. (Cette dérogation) ne peut avoir pour conséquence de faire descendre les anciennetés minima ci-dessous d'un niveau de deux ans.iciers de son grade. <AR 2002-11-05/34, art. 1, 015; En vigueur : 04-11-2002> <AR 2002-11-05/34, art. 9, 015; En vigueur : 04-11-2002> <AR 2005-08-02/31, art. 1, 019 ; En vigueur : 25-08-2005>
  L'officier transféré que l'application des mêmes prescriptions aurait pour effet de ranger parmi les officiers d'un grade supérieur au sien sera classé provisoirement en tête des officiers de son grade jusqu'à sa promotion au grade supérieur; à ce moment, il sera procédé à son classement parmi les officiers de son grade.
  
HOOFDSTUK V. - De ambtsontheffing.
CHAPITRE V. - Le retrait d'emploi.
Eerste Afdeling.
Section 1.
Afdeling 2. - De definitieve ambtsontheffing.
Section 2. - Le retrait définitif d'emploi.
Art. 30bis. <INGEVOEGD bij KB 19-09-1984, art. 1> Wordt een officier veroordeeld zonder uitstel tot de afzetting als bepaald in artikel 6 van het Militair Strafwetboek of wordt hij op grond van de artikelen 32 of 33 van het Strafwetboek ontzet zonder uitstel uit één of meer rechten genoemd in artikel 31 van hetzelfde Wetboek, zonder dat die maatregel hem de hoedanigheid van militair doet verliezen, dan wordt hij teruggesteld in de graad van soldaat of van matroos van het beroepskader. De Koning kan hem echter op grond van artikel [1 57 van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht]1 van ambtswege uit zijn ambt ontzetten en voor de toepassing van dat artikel wordt de officier geacht zijn graad te hebben behouden.
  
Art. 30bis. Si l'officier est condamné sans sursis à la destitution, prévue par l'article 6 du Code pénal militaire ou si, en application des articles 32 ou 33 du Code pénal, il fait l'objet d'une interdiction sans sursis de l'exercice d'un ou de plusieurs des droits énumérés à l'article 31 du même Code, sans que cette mesure ait pour effet de le priver de sa qualité de militaire, il est replacé dans le grade de soldat ou de matelot du cadre de carrière. Toutefois, le Roi peut le démettre d'office de son emploi en vertu de l'article [1 57 de la loi du 28 février 2007 fixant le statut des militaires et candidats militaires du cadre actif des forces armées]1 et pour l'application de cet article, l'officier est censé avoir conservé son grade.
  
Art. 30ter. (Ingevoegd bij KB 2001-01-10/37, art. 1; Inwerkingtreding : 10-02-2001) De Minister van [2 Defensie]2 is de aangeduide overheid bedoeld in artikel [1 52, § 4, van de wet van 28 februari 2007 tot vaststelling van het statuut van de militairen en kandidaat-militairen van het actief kader van de krijgsmacht]1 en der reserveofficieren van alle krijgsmachtdelen en van de medische dienst.
  
Art. 30ter. (Inséré par AR 2001-01-10/37, art. 1; En vigueur : 10-02-2001) Le (Ministre de la Défense) est l'autorité désignée, visée à l'article [1 52, § 4, de la loi du 28 février 2007 fixant le statut des militaires et candidats militaires du cadre actif des forces armées]1. <AR 2002-11-05/34, art. 1, 015; En vigueur : 04-11-2002> <AR 2004-09-23/32, art. 6, 017; En vigueur : 01-10-2004>
  
Afdeling 3.
Section 3.
Afdeling 4. - [1 Rendementsperiode]1.
Section 4. - [1 La période de rendement.]1.
Art. 43. [1 Om aanleiding te geven tot een rendementsperiode, moet de gecumuleerde kostprijs op een periode van twee jaar van een vorming, gevolgd op kosten van het ministerie van Landsverdediging, minstens 5.000 euro bedragen. Dit bedrag is gekoppeld aan de spilindex 138,01]1
  
Art.43. [1 Pour donner lieu à une période de rendement, le coût cumulé sur une période de deux ans d'une formation suivie aux frais du ministère de la Défense doit s'élever à 5.000 euros au minimum. Ce montant est lié à l'indice-pivot 138,01.]1
  
HOOFDSTUK VI.
CHAPITRE VI.
HOOFDSTUK VII. - Ereraden.
CHAPITRE VII. (Abrogé)
HOOFDSTUK VIII. - Diverse bepalingen.
CHAPITRE VIII. - Dispositions diverses.
Art. 65. <KB 13-12-1983, art. 1> (§ 1. De benaming van de graad van de officieren wordt aangevuld met de vermelding van één van de volgende kwalificaties [1 ...]1 : vlieger, (...) van administratie, van het vliegwezen, technicus, van de diensten.) <KB 1991-06-25/35, art. 11, 002; Inwerkingtreding : 10-07-1991> <KB 2005-12-21/49, art. 33, 020; Inwerkingtreding : 13-02-2006>
  § 2. [2 De benaming van de graad van de officier die behoort tot de vakrichting "Medische technieken" en die houder is van een master in de, naargelang het geval, geneeskunde, dierengeneeskunde, tandheelkunde of farmaceutische zorg, of van een gelijkwaardig diploma of getuigschrift, wordt respectievelijk aangevuld met de benaming : "geneesheer", "dierenarts", "tandarts" of "apotheker".]2
  § 3. (Aan de benaming van de graad van de officieren die houder zijn van het stafbrevet, van het hogere stafbrevet, van het brevet van militair administrateur of van het hogere brevet van militair administrateur, wordt toegevoegd, naargelang het geval : "stafbrevethouder" of "militair administrateur".) <KB 1998-07-20/31, art. 18, 010; Inwerkingtreding : 30-08-1998>
  (§ 4. Aan de benaming van de graad van de officieren die houder zijn van het brevet van ingenieur van het militair materieel, wordt toegevoegd "ingenieur van het militair materieel".) <KB 1998-07-20/31, art. 18, 010; Inwerkingtreding : 30-08-1998>
  [2 ...]2
  
Art.65. <AR 13-12-1983, art. 1> (§ 1er. L'appellation du grade des officiers est complétée par la mention d'une des qualifications suivantes [1 ...]1 : aviateur, (...) d'administration, d'aviation, technicien, des services.) <AR 1991-06-25/35, art. 11, 002; En vigueur : 10-07-1991> <AR 2005-12-21/49, art. 33, 020; En vigueur : 13-02-2006>
  § 2. [2 L'appellation du grade de l'officier qui appartient à la filière de métiers "Techniques médicales" et qui est titulaire d'un master en, selon le cas, médecine, médecine vétérinaire, sciences dentaires ou sciences pharmaceutiques, ou d'un diplôme ou certificat équivalent, est respectivement complété par le vocable : "médecin", "vétérinaire", "dentiste" ou "pharmacien".]2
  § 3. (L'appellation du grade des officiers porteurs du brevet d'état-major, du brevet supérieur d'état-major, du brevet d'administrateur militaire ou du brevet supérieur d'administrateur militaire est suivie, selon le cas, des termes : " breveté d'état-major " ou " administrateur militaire ".) <AR 1998-07-20/31, art. 18, 010; En vigueur : 30-08-1998>
  (§ 4. L'appellation du grade des officiers porteurs du brevet d'ingénieur du matériel militaire est suivie des termes " ingénieur du matériel militaire ".) <AR 1998-07-20/31, art. 18, 010; En vigueur : 30-08-1998>
  [2 ...]2
  
Art. 65bis. <INGEVOEGD bij KB 2000-04-17/30, art. 1, Inwerkingtreding : 30-05-2000> De militaire attachés bij de ambassades of gezantschappen van België in het buitenland mogen de titel voeren van defensie-attaché.
Art. 65bis. Les attachés militaires près les ambassades ou légations de Belgique à l'étranger peuvent porter le titre d'attaché de défense.
Art. 67. <KB 07-01-1964, art. 1> § 1. Met Onze goedkeuring beslist de Minister van [1 Defensie]1 over :
  1° de aanwijzing van de opperofficieren en de aanwijzing van hoofdofficieren voor ambten organiek voor een opperofficier voorzien;
  2° de aanwijzing van officieren voor ambten organiek voor een " opperofficier of hoofdofficier " voorzien.
  § 2. Onverminderd de bijzondere bepalingen, beslist (de directeur-generaal human resources) over de aanwijzing van de andere officieren. <KB 2005-06-23/33, art. 6, 018 ; Inwerkingtreding : 14-07-2005>
  
Art.67. <AR 07-01-1964, art. 1> § 1. Sont décidées par le (Ministre de la Défense), avec Notre approbation : <AR 2002-11-05/34, art. 1, 015; En vigueur : 04-11-2002>
  1° l'affectation des officiers généraux et l'affectation d'officiers supérieurs aux emplois organiquement prévus pour un officier général;
  2° l'affectation d'officiers aux emplois organiquement prévus pour " un officier général ou supérieur ".
  § 2. Sans préjudice des dispositions particulières, les affectations des autres officiers sont décidées par le (le directeur général human resources). <AR 2005-06-23/33, art. 6, 018 ; En vigueur : 14-07-2005>
Art. 68. Wanneer het leger gemobiliseerd is voor de oorlog, kunnen de regelen vervat in de hoofdstukken I en III buiten toepassing blijven.
Art.68. Lorsque l'armée est mobilisée pour la guerre, les règles établies par les chapitres I et III ne sont pas obligatoires.
Art. 69. Opgeheven worden :
  1° het koninklijk besluit van 13 oktober 1838 betreffende de uitvoering van de wet op de staat en de stand der officieren;
  2° het koninklijk besluit van 12 november 1938 houdende regeling van de toepassing van de wet op het verlies van de graad der officieren van het leger;
  3° het koninklijk besluit van 7 februari 1840 betreffende de nieuwe wijze van samenstelling en bijeenroeping van de onderzoeksraden voor de toepassing van de wet op het verlies van de graad;
  4° het koninklijk besluit van 9 september 1853 betreffende de oprichting van onderzoeksraden die kennis moeten nemen van de feiten ten laste gelegd van de in Limburg en Luxemburg gelegerde officieren;
  5° het koninklijk besluit van 10 december 1888 betreffende de samenstelling van de onderzoeksraden ingesteld ter uitvoering van de wet van 16 juni 1836 op het verlies van de graad;
  6° het koninklijk besluit van 25 april 1889 tot instelling van de ereraden in de regimenten;
  7° het reglement betreffende de verloven der officieren en gelijkgestelden goedgekeurd bij het koninklijk besluit van 22 maart 1921 en gewijzigd bij het koninklijk besluit van 2 oktober 1950, behalve artikelen 8, 18, 47, 48, 49;
  8° het koninklijk besluit van 6 februari 1933 betreffende de benoemingen en aanwijzingen van officieren voor een hoog commando of een bijzonder ambt;
  9° het koninklijk besluit van 23 maart 1933 betreffende de onderverdeling van de graad van kapitein, gewijzigd bij het besluit van de Regent van 7 december 1949;
  10° artikel 7 van het besluit van de Regent van 30 augustus 1948 bepalende zekere toepassingsmodaliteiten van de wet van 3 april 1948 op de stand en de bevordering van de officieren van de luchtmacht;
  11° het koninklijk besluit van 12 maart 1951 genomen ter uitvoering van de wet van 15 september 1924 op de stand en de bevordering der officieren, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 14 januari 1957;
  12° het koninklijk besluit van 14 juli 1951 tot instelling van een procedure, met het oog op de maatregelen te nemen ten aanzien van de ongeschikte of onwaardige officieren, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 25 juni 1955;
  13° het koninklijk besluit van 16 juli 1951, betreffende de bevorderingcomité's, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 7 januari en 8 juli 1952, van 11 mei 1953, van 1 juli 1957 en van 24 december 1958;
  14° het koninklijk besluit van 6 oktober 1951 genomen ter uitvoering van de wet van 3 april 1948 op de stand en de bevordering der officieren van de luchtmacht, gewijzigd door de koninklijke besluiten van 17 december 1953 en van 14 januari 1957;
  15° het koninklijk besluit van 9 oktober 1951 betreffende de onderverdeling der graden van luitenant-ter-zee, luitenant technieker en kapitein der diensten van de actieve kaders der zeemacht;
  16° het koninklijk besluit van 27 november 1951 betreffende de onderverdeling van de graad van kapitein bij de luchtmacht;
  17° de artikelen 7 en 9 van het koninklijk besluit van 8 juli 1952 betreffende de officieren ingenieurs der militaire fabrikaten;
  18° het koninklijk besluit van 12 juli 1952 genomen ter uitvoering van de wet van 14 juni 1951 op de stand en de bevordering der officieren van de zeemacht, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 14 januari en 1 juli 1957;
  19° het koninklijk besluit van 20 oktober 1953 betreffende de eregraad en de eretitel van de laatste graad der officieren van de krijgsmacht;
  20° het koninklijk besluit van 5 november 1956, genomen ter uitvoering van artikel 14 van de wet van 15 september 1924 betreffende de stand en de bevordering der officieren, met uitzondering van artikel 3.
Art.69. Sont abrogés :
  1° l'arrêté royal du 13 octobre 1838 relatif à l'exécution de la loi sur l'état et la position des officiers;
  2° l'arrêté royal du 12 novembre 1838 réglant le mode d'exécution de la loi sur la perte du grade des officiers de l'armée;
  3° l'arrêté royal du 7 février 1840 sur le nouveau mode de formation et de convocation des conseils d'enquête pour l'application de la loi sur la perte du grade;
  4° l'arrêté royal du 9 septembre 1853 relatif à la constitution des conseils d'enquête appelés à connaître de faits imputés à des officiers en garnison dans le Limbourg et le Luxembourg;
  5° l'arrêté royal du 10 décembre 1888 concernant la composition des conseils d'enquête formés en exécution de la loi du 16 juin 1836 sur la perte du grade;
  6° l'arrêté royal du 25 avril 1889 instituant des conseil d'honneur dans les régiments;
  7° le règlement relatif aux congés des officiers et assimilés approuvé par l'arrêté royal du 22 mars 1921 et modifié par l'arrêté royal du 2 octobre 1950, à l'exception des articles 8, 18, 47, 48, 49;
  8° l'arrêté royal du 6 février 1933 relatif aux nominations et aux désignations des officiers à un haut commandement ou à un emploi spécial;
  9° l'arrêté royal du 23 mars 1933 relatif à la subdivision du grade de capitaine, modifié par l'arrêté du Régent du 7 décembre 1949;
  10° l'article 7 de l'arrêté du Régent du 30 août 1948 déterminant certaines modalités d'application de la loi du 3 avril 1948 sur la position et l'avancement des officiers de la force aérienne;
  11° l'arrêté royal du 12 mars 1951 pris en exécution de la loi du 15 septembre 1924 sur la position et l'avancement des officiers, modifié par l'arrêté royal du 14 janvier 1957;
  12° l'arrêté royal du 14 juillet 1951 instituant un procédure en vue des mesures à prendre à l'égard des officiers inaptes ou indignes, modifié par l'arrêté royal du 25 juin 1955;
  13° l'arrêté royal du 16 juillet 1951 relatif au comités d'avancement, modifié par les arrêtés royaux des 7 janvier et 8 juillet 1952, du 11 mai 1953, du 1er juillet 1957 et du 24 décembre 1958;
  14° l'arrêté royal du 6 octobre 1951 pris en exécution de la loi du 3 avril 1948 sur la position et l'avancement des officiers de la force aérienne, modifié par les arrêtés royaux du 17 décembre 1953 et du 14 janvier 1957;
  15° l'arrêté royal du 9 octobre 1951 relatif à la subdivision des grades de lieutenant de vaisseau, lieutenant technicien et capitaine des services des cadres actifs de la force navale;
  16° l'arrêté royal du 27 novembre 1951 relatif à la subdivision du grade de capitaine dans la force aérienne;
  17° les articles 7 et 9 de l'arrêté royal du 8 juillet 1952 relatif au statut des officiers ingénieurs des fabrications militaires;
  18° l'arrêté royal du 12 juillet 1952 pris en exécution de la loi du 14 juin 1951 sur la position et l'avancement des officiers de la force navale, modifié par les arrêtés royaux des 14 janvier et 1er juillet 1957;
  19° l'arrêté royal du 20 octobre 1953 relatif au grade honoraire et au titre honorifique du dernier grade des officiers des forces armées;
  20° l'arrêté royal du 5 novembre 1956 pris en exécution de l'article 14 de la loi du 15 septembre 1924 sur la position et l'avancement des officiers, à l'exception de l'article 3.
Art. 70. Onze Minister van Landsverdediging is belast met de uitvoering van dit besluit.
Art. 70. Notre (Ministre de la Défense) est chargé de l'exécution du présent arrêté. <AR 2002-11-05/34, art. 1, 015; En vigueur : 04-11-2002>