Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
24 OKTOBER 1936. - [Koninklijk besluit houdende wijziging en samenordening van de statuten der Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden [[...]]. ] <KB 1985-03-29/31, art. 9, 1°> <KB 1993-03-11/36, art. 1, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1991> (NOTA 1 : De woorden " Kas der geneeskundige verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen " worden vervangen door de woorden " Kas der geneeskundige verzorging van N.M.B.S. Holding " ; zie KB 2004-10-18/32, art. 38 ; Inwerkingtreding : 01-01-2005) (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 19-02-1985 en tekstbijwerking tot 02-09-2025)
Titre
24 OCTOBRE 1936. - [Arrêté royal modifiant et coordonnant les statuts de la Caisse de secours et de prévoyance en faveur des marins [[...]]. ] <AR 1985-03-29/31, art. 9, 1°> <AR 1993-03-11/36, art. 1, 014; En vigueur : 01-01-1991> (NOTE 1 : les mots " Caisse des soins de santé de la Société nationale des Chemins de fer belges " sont remplacés par les mots " Caisse des soins de santé de la S.N.C.B. Holding " ; voir AR 2004-10-18/32, art. 38 ; En vigueur : 01-01-2005) (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 19-02-1985 et mise à jour au 02-09-2025)
Informations sur le document
Numac: 1936102401
Datum: 1936-10-24
Info du document
Numac: 1936102401
Date: 1936-10-24
Table des matières
TITEL I. _ Organieke bepalingen.
TITEL II. _ Rust- en overlevingspensioenen.
HOOFDSTUK I. _ Algemeenheden.
HOOFDSTUK II. _ Rustpensioen.
HOOFDSTUK III. _ Uitkeringen in geval van overl...
Afdeling 1. _ Overlevingspensioen.
Afdeling 2. _ Aanpassingsvergoeding.
HOOFDSTUK IV. _ Gemene bepalingen inzake rustpe...
HOOFDSTUK V. _ Aanvullende pensioenen.
HOOFDSTUK VI. _ Procedure voor het indienen der...
Afdeling 1. _ Procedure voor het indienen der a...
Afdeling 2. _ Betalingswijze der uitkeringen.
HOOFDSTUK VII. _ Toezicht, sancties en strafbep...
TITEL III. _ Ziekte- en invaliditeitsverzekering.
HOOFDSTUK I. _ Geldmiddelen.
HOOFDSTUK II. _ Geneeskundige verzorging.
Afdeling 1. _ Bepalingen der verzorging.
Afdeling 2. _ Medewerking van de geneesheren, ...
Afdeling 3. _ (Gerechtigden op geneeskundige ve...
Art.86. De in artikel 81 genoemde leden van he...
Art.87. De niet verzekeringsplichtige leden van...
Art.108. Worden ter toepassing der bepalingen ...
Art.111. Onder voorbehoud van toepassing van e...
Art.118. Ieder verzekerde die tijdelijk niet me...
HOOFDSTUK VI. _ Revalidatie en herscholing.
HOOFDSTUK VI. _ Revalidatie en herscholing.
Art.122. De [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invalidi...
HOOFDSTUK IX. _ Bestuurlijke sancties.
Art.134. De toepassing van een der in artikelen...
HOOFDSTUK X. _ Bekendmaking van de verzekerings...
HOOFDSTUK XIbis. _ Inzameling van de informati...
Afdeling 2. - Algemene bepalingen.
Afdeling 6. - Bijzondere bepalingen.
Table des matières
TITRE PREMIER_ DISPOSITIONS ORGANIQUES.
TITRE II. _ DE L'ASSURANCE EN VUE DE LA VIEILL...
CHAPITRE Ier. _ Généralités.
CHAPITRE II. _ De la pension de retraite.
CHAPITRE III. _ Des prestations en cas de décès...
SECTION 1er. _ De la pension de survie.
Section 2. _ De l'indemnité d'adaptation.
CHAPITRE IV. _ Dispositions communes à la pensi...
CHAPITRE V. _ Des pensions complémentaires.
CHAPITRE VI. _ Procédure d'instruction des dema...
SECTION I. _ Procédure d'instruction des demandes.
Section 2. _ Modalités de paiement des prestati...
CHAPITRE VII. _ Surveillance, sanctions et disp...
TITRE III_ DE L'ASSURANCE MALADIE-INVALIDITE.
CHAPITRE Ier_ RESSOURCES.
CHAPITRE II_ SOINS DE SANTE.
Section 1_ Définitions des soins.
Section 2_ Collaboration des médecins, des chir...
Section 3_ (Bénéficiaires des soins de santé.)
Art.86. Les membres du ménage visés à l'articl...
Art.87. Les membres du ménage qui ne sont pas a...
Art.108. Sont réputés jours ouvrables pour l'a...
Art.111. Sous réserve de l'application d'une c...
Art.118. Tout assuré qui cesse temporairement d...
CHAPITRE VI_ REEDUCATION FONCTIONNELLE ET READ...
CHAPITRE VI_ REEDUCATION FONCTIONNELLE ET READ...
Art.122. [1 La Caisse Auxiliaire d'Assurance Ma...
CHAPITRE IX_ SANCTIONS ADMINISTRATIVES.
Art.134. L'application de l'une des sanctions p...
CHAPITRE X_ PUBLICITE DES REGLES DE L'ASSURANCE.
CHAPITRE XIbis. _ COLLECTE DES INFORMATIONS.
Section 2. - Dispositions générales.
Section 6. - Dispositions particulières.
Tekst (235)
Texte (235)
Art. M. De koninklijke besluiten van 6 juli 1931, 27 april 1933 en 23 juni 1934 houdende inrichting der Hulp- en Voorzieningskas voor zeevarenden onder Belgische vlag zijn ingetrokken en vervangen door de volgende bepalingen :
Art. M. Les arrêtés royaux des 6 juillet 1931, 27 avril 1933 et 23 juin 1934, organiques de la Caisse de secours et de prévoyance des marins naviguant sous pavillon belge, sont rapportés et remplacés par les dispositions suivantes :
TITEL I. _ Organieke bepalingen.
TITRE PREMIER_ DISPOSITIONS ORGANIQUES.
Art.5. (opgeheven) <KB 13-11-1969, art. 4>
Art.5. (Abrogé) <AR 13-11-1969, art. 4>
Art.6. (opgeheven) <KB 13-11-1969, art. 4>
Art.6. (Abrogé) <AR 13-11-1969, art. 4>
Art.7. (opgeheven) <KB 13-11-1969, art. 4>
Art.7. (Abrogé) <AR 13-11-1969, art. 4>
Art.8. (opgeheven) <KB 13-11-1969, art. 4>
Art.8. (Abrogé) <AR 13-11-1969, art. 4>
Art.9. (opgeheven) <KB 13-11-1969, art. 4>
Art.9. (Abrogé) <AR 13-11-1969, art. 4>
Art.16. <KB 7-4-1964, art. 1>
(§ 1.[1 ...]1
§ 2. [1 Het bijdragedeel, bedoeld in artikel 3, § 3, 2° van de besluitwet van 7 februari 1945, wordt berekend op de voor de tak jaarlijkse vakantie aangegeven lonen die betrekking hebben op het vakantiedienstjaar, met inachtneming van dezelfde regels als vermeld in artikel 38, § 3, 8° van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.]1
(§ 1.[1 ...]1
§ 2. [1 Het bijdragedeel, bedoeld in artikel 3, § 3, 2° van de besluitwet van 7 februari 1945, wordt berekend op de voor de tak jaarlijkse vakantie aangegeven lonen die betrekking hebben op het vakantiedienstjaar, met inachtneming van dezelfde regels als vermeld in artikel 38, § 3, 8° van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.]1
Modifications
Art.16. <AR 7-4-1964, art. 1>.
§ 1er. [1 ...]1
§ 2. [1 La part de cotisation prévue à l'article 3, § 3, 2° de l'arrêté-loi du 7 février 1945, est calculé sur les salaires déclarés pour la branche des vacances annuelles et afférents à l'exercice de vacances, compte tenu des règles prévus à l'article 38, § 3, 8° de la loi du 29 juin 1981 établissant les principes généraux de la sécurité sociale des travailleurs salariés.]1
§ 1er. [1 ...]1
§ 2. [1 La part de cotisation prévue à l'article 3, § 3, 2° de l'arrêté-loi du 7 février 1945, est calculé sur les salaires déclarés pour la branche des vacances annuelles et afférents à l'exercice de vacances, compte tenu des règles prévus à l'article 38, § 3, 8° de la loi du 29 juin 1981 établissant les principes généraux de la sécurité sociale des travailleurs salariés.]1
Modifications
Art. 16ter. <KB 1985-09-04/40, art. 5, 005> Wanneer de invordering van de aan de [1 Rijksdienst voor Sociale Zekerheid]1 (...) verschuldigde bedragen al te onzeker of te bezwarend blijkt te zijn in verhouding tot het bedrag van de in te vorderen sommen, kan de [1 Rijksdienst voor Sociale Zekerheid]1 (...( van de invordering van die bedragen door een gedwongen tenuitvoerlegging afzien. <KB 1993-03-11/36, art. 6, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
Modifications
Art. 16ter. <AR 1985-09-04/40, art. 5, 005> Lorsque le recouvrement des montants dues à [1 l'Office national de sécurité sociale]1 (...) semble être trop incertain ou trop obérant par rapport au montant des sommes à recouvrer, [1 l'Office national de sécurité sociale]1 (...) peut renoncer au recouvrement de ces montants par une exécution forcée. <AR 1993-03-11/36, art. 6, 014; En vigueur : 01-01-1991>
Modifications
Art.17. <KB 16-3-1957, art. 1> De reder en de kapitein zijn aansprakelijk voor het opmaken en betalen der afhoudingen voor zover de nodige gelden overhandigd werden aan de kapitein.
Indien de nodige gelden niet overhandigd werden aan de kapitein is alleen de reder aansprakelijk voor het betalen van die afhoudingen.
Indien de nodige gelden niet overhandigd werden aan de kapitein is alleen de reder aansprakelijk voor het betalen van die afhoudingen.
Art.17. <AR 16-3-1957, art. 1er> L'armateur et le capitaine sont responsables de l'établissement du montant et du paiement des retenues pour autant que les fonds nécessaires aient été remis au capitaine.
Si les fonds nécessaires n'ont pas été remis au capitaine, l'armateur est seul responsable du paiement de ces retenues.
Si les fonds nécessaires n'ont pas été remis au capitaine, l'armateur est seul responsable du paiement de ces retenues.
Art.18. <KB 26-6-1957, art. 1> De Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg en de Minister van Financiën wijzen met gemeen overleg een of meer revisoren aan die hun opdracht vervullen overeenkomstig artikel 13 van de wet van 16 maart 1954 betreffende de controle op sommige instellingen van openbaar nut.
Art.18. <AR 26-6-1957, art. 1er> Le Ministre du travail et de la prévoyance sociale et le Ministre des finances désignent de commun accord un ou plusieurs réviseurs qui exercent leur mission conformément à l'article 13 de la loi du 16 mars 1954 relative au contrôle de certains organismes d'intérêt public.
Art.19. <KB 9-1-1958, art. 1> De Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg en de Minister van Financiën stellen met gemeen overleg het bedrag vast der vergoedingen die worden toegekend aan de revisoren.
Art.19. <AR 9-1-1958, art. 1er> Le Ministre du travail et de la prévoyance sociale et le Ministre des finances fixent d'un commun accord le montant des indemnités qui sont allouées aux réviseurs.
Art.20.
Art.20.
Art.21.
Art.21.
Art.22.
Art.22.
Art.23.
Art.23.
Art.24.
Art.24.
Art.25.
Art.25.
Art.26.
Art.26.
Art.27.
Art.27.
Art.28.
Art.28.
Art.29.
Art.29.
Art.30.
Art.30.
Art.31.
Art.31.
Art. 31bis.
Art. 31BIS.
Art. 31ter.
Art. 31TER.
TITEL II. _ Rust- en overlevingspensioenen.
TITRE II. _ DE L'ASSURANCE EN VUE DE LA VIEILLESSE ET DU DECES PREMATURE
HOOFDSTUK I. _ Algemeenheden.
CHAPITRE Ier. _ Généralités.
Art.32. <KB 4-12-1956, art. 3> De pensioensregeling voor zeelieden verschaft, ten bezware van de Kas :
1° aan de aangeslotenen, een rustpensioen;
2° aan de weduwe van de aangeslotene, een overlevingspensioen of een aanpassingsvergoeding.
1° aan de aangeslotenen, een rustpensioen;
2° aan de weduwe van de aangeslotene, een overlevingspensioen of een aanpassingsvergoeding.
Art.32. <AR 4-12-1956, art. 3> Le régime de pension des marins comporte, à charge de la Caisse :
1° au profit de l'affilié, une pension de retraite;
2° au profit de la veuve de l'affilié, une pension de survie ou une indemnité d'adaptation.
1° au profit de l'affilié, une pension de retraite;
2° au profit de la veuve de l'affilié, une pension de survie ou une indemnité d'adaptation.
Art.33. <KB 4-12-1956>
§1. Het rustpensioen wordt berekend zowel in functie van de loopbaan van de zeeman als van de bruto-, reële, fictieve of forfaitaire lonen die hij verdiend heeft en die op zijn door de Kas gehouden individuële rekening zijn gebracht.
§2. Het weduwenpensioen en de aanpassingsvergoeding worden berekend in functie van het hoogste bruto-, reële, fictief of forfaitair loon van de zeeman.
§ 3. Voor de toepassing van dit artikel worden als werkelijke bruto-lonen beschouwd :
a) voor de varende zeeman de gages vermeld op de monsterrol;
b) voor de niet aangemonsterde zeeman de basislonen vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst.
§ 4. (Het totaal van de werkelijke, fictieve of forfaitaire brutolonen ingeschreven op de rekening van de zeeman is begrensd op 10 500 frank per maand of 420 frank per werkdag, naar gelang het gaat over een zeeman die met maandloon of per taak wordt bezoldigd.) <KB 11-7-1962, art. 1>
(Deze grenzen veranderen overeenkomstig de bepalingen van artikel 3, § 6, van de besluitwet van 7 februari 1945, betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij.) <KB 8-11-1971, art. 1>
§ 5. Onverminderd de vaststelling van een voordeliger forfaitaire bezoldiging wordt voor de slachtoffers van een arbeidsongeval of beroepsziekte als werkelijke bezoldiging beschouwd de basisbezoldiging die gediend heeft voor de berekening van de vergoeding, toelage of lijfrente verlaagd tot hetzelfde percentage als dat van hun arbeidsongeschiktheid.
§1. Het rustpensioen wordt berekend zowel in functie van de loopbaan van de zeeman als van de bruto-, reële, fictieve of forfaitaire lonen die hij verdiend heeft en die op zijn door de Kas gehouden individuële rekening zijn gebracht.
§2. Het weduwenpensioen en de aanpassingsvergoeding worden berekend in functie van het hoogste bruto-, reële, fictief of forfaitair loon van de zeeman.
§ 3. Voor de toepassing van dit artikel worden als werkelijke bruto-lonen beschouwd :
a) voor de varende zeeman de gages vermeld op de monsterrol;
b) voor de niet aangemonsterde zeeman de basislonen vastgesteld bij collectieve arbeidsovereenkomst.
§ 4. (Het totaal van de werkelijke, fictieve of forfaitaire brutolonen ingeschreven op de rekening van de zeeman is begrensd op 10 500 frank per maand of 420 frank per werkdag, naar gelang het gaat over een zeeman die met maandloon of per taak wordt bezoldigd.) <KB 11-7-1962, art. 1>
(Deze grenzen veranderen overeenkomstig de bepalingen van artikel 3, § 6, van de besluitwet van 7 februari 1945, betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij.) <KB 8-11-1971, art. 1>
§ 5. Onverminderd de vaststelling van een voordeliger forfaitaire bezoldiging wordt voor de slachtoffers van een arbeidsongeval of beroepsziekte als werkelijke bezoldiging beschouwd de basisbezoldiging die gediend heeft voor de berekening van de vergoeding, toelage of lijfrente verlaagd tot hetzelfde percentage als dat van hun arbeidsongeschiktheid.
Art.33. <AR 4-12-1956, art. 3>
§ 1er. La pension de retraite est calculée, tant en fonction de la carrière du marin que des rémunérations brutes, réelles, fictives ou forfaitaires proméritées au cours de celle-ci et qui sont inscrites à un compte individuel tenu par la Caisse.
§ 2. La pension de veuve et l'indemnité d'adaptation sont calculées en fonction de la rémunération annuelle brute, réelle, fictive ou forfaitaire la plus élevée du marin.
§ 3. Pour l'application du présent article, sont considérées comme rémunération brute réelle :
a) pour le marin naviguant, les gages mentionnés au rôle d'équipage;
b) pour le marin non enrôlé, la rémunération de base déterminée par convention collective.
§ 4. (Le total des rémunérations brutes, réelles, fictives ou forfaitaires, inscrites au compte du marin, est limité à 10 500 francs par mois ou 420 francs par jour ouvrable, selon qu'il s'agit d'un marin rémunéré au mois ou d'un marin rémunéré à la tâche.) <AR 11-7-1962, art. 1>
(Ces limites varient conformément aux dispositions de l'article 3, § 6, de l'arrêté-loi du 7 février 1945 concernant la sécurité sociale des marins de la marine marchande.) <AR 8-11-1971, art. 1>
§ 5. Sans préjudice de la fixation d'une rémunération forfaitaire plus favorable, est considérée comme rémunération réelle pour les victimes d'accidents du travail ou de maladies professionnelles, la rémunération de base pour le calcul de l'indemnité de l'allocation ou de la rente viagère réduite à la proportion du taux de l'incapacité de travail.
§ 1er. La pension de retraite est calculée, tant en fonction de la carrière du marin que des rémunérations brutes, réelles, fictives ou forfaitaires proméritées au cours de celle-ci et qui sont inscrites à un compte individuel tenu par la Caisse.
§ 2. La pension de veuve et l'indemnité d'adaptation sont calculées en fonction de la rémunération annuelle brute, réelle, fictive ou forfaitaire la plus élevée du marin.
§ 3. Pour l'application du présent article, sont considérées comme rémunération brute réelle :
a) pour le marin naviguant, les gages mentionnés au rôle d'équipage;
b) pour le marin non enrôlé, la rémunération de base déterminée par convention collective.
§ 4. (Le total des rémunérations brutes, réelles, fictives ou forfaitaires, inscrites au compte du marin, est limité à 10 500 francs par mois ou 420 francs par jour ouvrable, selon qu'il s'agit d'un marin rémunéré au mois ou d'un marin rémunéré à la tâche.) <AR 11-7-1962, art. 1>
(Ces limites varient conformément aux dispositions de l'article 3, § 6, de l'arrêté-loi du 7 février 1945 concernant la sécurité sociale des marins de la marine marchande.) <AR 8-11-1971, art. 1>
§ 5. Sans préjudice de la fixation d'une rémunération forfaitaire plus favorable, est considérée comme rémunération réelle pour les victimes d'accidents du travail ou de maladies professionnelles, la rémunération de base pour le calcul de l'indemnité de l'allocation ou de la rente viagère réduite à la proportion du taux de l'incapacité de travail.
Art.34. <KB 4-12-1956, art. 3> De Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg bepaalt de inlichtingen welke de sociale-zekerheidsadministraties en besturen moeten verstrekken aan de Kas ten einde deze in staat te stellen de in artikel 33, § 1, bedoelde individuele rekening bij te houden.
Om het jaar stuurt de Kas aan de aangeslotene een uittreksel zijner rekening.
Om het jaar stuurt de Kas aan de aangeslotene een uittreksel zijner rekening.
Art.34. <AR 4-12-1956, art. 3> Le Ministre du Travail et de la Prévoyance sociale détermine les renseignements que les administrateurs et organismes de sécurité sociale sont tenus de fournir à la Caisse pour lui permettre de tenir le compte individuel prévu à l'article 33, § 1er.
Chaque année, la Caisse délivre à l'affilié un extrait de son compte.
Chaque année, la Caisse délivre à l'affilié un extrait de son compte.
Art.35. <KB 4-12-1956, art. 3>
§ 1. Voor de berekening van het rustpensioen wordt voor elk der in aanmerking komende kalenderjaren welke 1956 voorafgaan, als totaal aan bruto-lonen een forfaitair bedrag van 37 333 frank, 42 666 of 48 000 frank, vastgesteld naargelang het gaat over een rechthebbende die, bij zijn oppensioenstelling, gewoon zeeman, lager of hoger officier was. Voor de andere rechthebbenden wordt het loon respectievelijk vastgesteld op 31 166 frank, 36 266 frank of 40 800 frank.
§ 2. Voor de berekening van het overlevingspensioen en van de aanpassingsvergoeding wordt het loon van de overleden zeeman als volgt vastgesteld voor elk kalenderjaar van tewerkstelling vóór 1956 : indien de man bij zijn overlijden zeeman was wordt het loon op 46 666 frank vastgesteld, was hij lager officier, op 50 666 frank, en was hij hoger officier, op 54 666 frank.
§ 3. Voor de toepassing van dit artikel worden als hogere officieren beschouwd : de kapitein, de eerste stuurman, de eerste en de tweede werktuigkundige. De assistent-werktuigkundige wordt als lager officier beschouwd. De kadet wordt niet als lager officier beschouwd.
§ 1. Voor de berekening van het rustpensioen wordt voor elk der in aanmerking komende kalenderjaren welke 1956 voorafgaan, als totaal aan bruto-lonen een forfaitair bedrag van 37 333 frank, 42 666 of 48 000 frank, vastgesteld naargelang het gaat over een rechthebbende die, bij zijn oppensioenstelling, gewoon zeeman, lager of hoger officier was. Voor de andere rechthebbenden wordt het loon respectievelijk vastgesteld op 31 166 frank, 36 266 frank of 40 800 frank.
§ 2. Voor de berekening van het overlevingspensioen en van de aanpassingsvergoeding wordt het loon van de overleden zeeman als volgt vastgesteld voor elk kalenderjaar van tewerkstelling vóór 1956 : indien de man bij zijn overlijden zeeman was wordt het loon op 46 666 frank vastgesteld, was hij lager officier, op 50 666 frank, en was hij hoger officier, op 54 666 frank.
§ 3. Voor de toepassing van dit artikel worden als hogere officieren beschouwd : de kapitein, de eerste stuurman, de eerste en de tweede werktuigkundige. De assistent-werktuigkundige wordt als lager officier beschouwd. De kadet wordt niet als lager officier beschouwd.
Art.35. <AR 4-12-1956, art. 3>
§ 1er. Pour le calcul de la pension de retraite, la rémunération du marin marié est fixé, forfaitairement, pour chacune des années civiles antérieures à 1956, à 37 333 francs, 42 666 francs ou 48 000 francs, selon qu'il s'agit d'un bénéficiaire qui, au moment de la mise à la pension, était marin, officier subalterne ou officier supérieur. Pour les autres bénéficiaires, cette rémunération forfaitaire est fixée respectivement à 31 166 francs, 36 266 francs ou 48 800 francs.
§ 2. Pour le calcul de la pension de survie et de l'indemnité d'adaptation, la rémunération des marins défunts est fixée comme suit pour chacune des années civiles d'occupations antérieures à 1956 : si, au moment de son décès, le marin était marin, la rémunération est fixée à 46 666 francs; s'il était officier subalterne, à 56 666 francs, et s'il était officier supérieur, à 54 666 francs.
§ 3. Pour l'application de cet article, sont considérés comme officiers supérieurs : le capitaine, le premier officier, le premier et deuxième mécaniciens. L'assistant-mécanicien est considéré comme officier subalterne. Le cadet n'est pas considéré comme officier subalterne.
§ 1er. Pour le calcul de la pension de retraite, la rémunération du marin marié est fixé, forfaitairement, pour chacune des années civiles antérieures à 1956, à 37 333 francs, 42 666 francs ou 48 000 francs, selon qu'il s'agit d'un bénéficiaire qui, au moment de la mise à la pension, était marin, officier subalterne ou officier supérieur. Pour les autres bénéficiaires, cette rémunération forfaitaire est fixée respectivement à 31 166 francs, 36 266 francs ou 48 800 francs.
§ 2. Pour le calcul de la pension de survie et de l'indemnité d'adaptation, la rémunération des marins défunts est fixée comme suit pour chacune des années civiles d'occupations antérieures à 1956 : si, au moment de son décès, le marin était marin, la rémunération est fixée à 46 666 francs; s'il était officier subalterne, à 56 666 francs, et s'il était officier supérieur, à 54 666 francs.
§ 3. Pour l'application de cet article, sont considérés comme officiers supérieurs : le capitaine, le premier officier, le premier et deuxième mécaniciens. L'assistant-mécanicien est considéré comme officier subalterne. Le cadet n'est pas considéré comme officier subalterne.
Art. 35bis. (De uitkeringen ingevolge deze titel, behalve de aanpassingsvergoeding en de aanvullende vergoeding, bedoeld in artikel 41bis, gaan slechts in zo de gerechtigde alle andere dan toegestane beroepsarbeid heeft gestaakt en zo hij geen vergoeding geniet wegens ziekte, invaliditeit of onvrijwillige werkloosheid bij toepassing van een Belgische of van een buitenlandse wetgeving inzake sociale zekerheid.) <KB 4-6-1971, art. 1>
(De bepalingen van de pensioenregeling voor werknemers betreffende de voorwaarden waaronder de gepensioneerde werknemers, hun echtgenoten en hun weduwen een beroepsarbeid mogen uitoefenen, zijn van toepassing op de in het eerste lid en op de in artikel 39 bedoelde beroepsarbeid.) <KB 29-04-1981,art. 1>
(Voor de toepassing van dit artikel worden de wachtvergoedingen van de pool met vergoedingen wegens onvrijwillige werkloosheid gelijkgesteld.) <KB 4-6-1971, art. 1>
(Zij worden verstrekt aan de Belgische onderdanen, de staatslozen en de erkende vluchtelingen, als bedoeld in de wet van 28 maart 1952 op de vreemdelingenpolitie, ongeacht hun verblijfplaats.
De personen, andere dan die bedoeld bij het vorige lid, kunnen die uitkeringen niet genieten indien zij niet werkelijk in België verblijven, in de zin van artikel 5, § 2, van het koninklijk besluit van 17 juni 1955. Wanneer ze het Rijk verlaten, zijn ze verplicht, binnen de maand van hun vertrek, de Minister die de sociale voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft, daarvan in te lichten en de voorziene duur van hun verplaatsing te vermelden, alsook, indien deze langer is dan één maand, de reden ervan.
De Minister die de sociale voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft kan hen toelating verlenen tot een verblijf in het buitenland voor een periode langer dan één maand, wanneer bijzondere omstandigheden een verblijf van zulke duur wettigen.) <KB 19-2-1970, art. 1>
(De bepalingen van de pensioenregeling voor werknemers betreffende de voorwaarden waaronder de gepensioneerde werknemers, hun echtgenoten en hun weduwen een beroepsarbeid mogen uitoefenen, zijn van toepassing op de in het eerste lid en op de in artikel 39 bedoelde beroepsarbeid.) <KB 29-04-1981,art. 1>
(Voor de toepassing van dit artikel worden de wachtvergoedingen van de pool met vergoedingen wegens onvrijwillige werkloosheid gelijkgesteld.) <KB 4-6-1971, art. 1>
(Zij worden verstrekt aan de Belgische onderdanen, de staatslozen en de erkende vluchtelingen, als bedoeld in de wet van 28 maart 1952 op de vreemdelingenpolitie, ongeacht hun verblijfplaats.
De personen, andere dan die bedoeld bij het vorige lid, kunnen die uitkeringen niet genieten indien zij niet werkelijk in België verblijven, in de zin van artikel 5, § 2, van het koninklijk besluit van 17 juni 1955. Wanneer ze het Rijk verlaten, zijn ze verplicht, binnen de maand van hun vertrek, de Minister die de sociale voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft, daarvan in te lichten en de voorziene duur van hun verplaatsing te vermelden, alsook, indien deze langer is dan één maand, de reden ervan.
De Minister die de sociale voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft kan hen toelating verlenen tot een verblijf in het buitenland voor een periode langer dan één maand, wanneer bijzondere omstandigheden een verblijf van zulke duur wettigen.) <KB 19-2-1970, art. 1>
Art. 35bis. (Les prestations du présents titre, hormis l'indemnité d'adaptation et l'indemnité complémentaire visée à l'article 41bis, ne prennent cours que si le bénéficiaire a cessé toute activité professionnelle autre que celle qui est autorisée et s'il ne jouit pas d'une indemnité pour cause de maladie, d'invalidité ou de chômage involontaire par application d'une législation de sécurité sociale belge ou étrangère.) <AR 4-6-1971, art. 1>
(Les dispositions du régime de pension pour travailleurs salariés relatives à l'exercice d'une activité professionnelle dans le chef des pensionnés salariés, de leurs épouses et de leurs veuves sont applicables à l'activité professionnelle visée à l'alinéa 1er et à l'article 39.) <AR 29-04-1981,art. 1er>
(Pour l'application du présent article sont assimilées aux indemnités pour cause de chômage involontaire, les indemnités d'attente du pool.) <AR 4-6-1971, art. 1>
(Elles sont fournies aux ressortissants belges, aux apatrides et aux réfugiés reconnus au sens de la loi du 28 mars 1952 sur la police des étrangers, quel que soit leur lieu de résidence.
Les personnes, autres que celles visées à l'alinéa précédent, ne peuvent bénéficier de ces prestations que si elles résident effectivement en Belgique, au sens de l'article 5, § 2, de l'arrêté royal du 17 juin 1955. Lorsqu'elles s'absentent du Royaume, elles sont tenues d'en aviser, dans le mois de leur départ, le Ministre qui a la prévoyance sociale dans ses attributions, en indiquant la durée prévue de leur déplacement et, si celle-ci est supérieure à un mois, le motif de ce déplacement.
Le Ministre qui a la prévoyance sociale dans ses attributions peut les autoriser à séjourner à l'étranger pour une période supérieure à un mois, lorsque des circonstances particulières justifient un séjour d'une telle durée.) <AR 19-2-1970, art. 1>
(Les dispositions du régime de pension pour travailleurs salariés relatives à l'exercice d'une activité professionnelle dans le chef des pensionnés salariés, de leurs épouses et de leurs veuves sont applicables à l'activité professionnelle visée à l'alinéa 1er et à l'article 39.) <AR 29-04-1981,art. 1er>
(Pour l'application du présent article sont assimilées aux indemnités pour cause de chômage involontaire, les indemnités d'attente du pool.) <AR 4-6-1971, art. 1>
(Elles sont fournies aux ressortissants belges, aux apatrides et aux réfugiés reconnus au sens de la loi du 28 mars 1952 sur la police des étrangers, quel que soit leur lieu de résidence.
Les personnes, autres que celles visées à l'alinéa précédent, ne peuvent bénéficier de ces prestations que si elles résident effectivement en Belgique, au sens de l'article 5, § 2, de l'arrêté royal du 17 juin 1955. Lorsqu'elles s'absentent du Royaume, elles sont tenues d'en aviser, dans le mois de leur départ, le Ministre qui a la prévoyance sociale dans ses attributions, en indiquant la durée prévue de leur déplacement et, si celle-ci est supérieure à un mois, le motif de ce déplacement.
Le Ministre qui a la prévoyance sociale dans ses attributions peut les autoriser à séjourner à l'étranger pour une période supérieure à un mois, lorsque des circonstances particulières justifient un séjour d'une telle durée.) <AR 19-2-1970, art. 1>
Art.36. <KB 4-12-1956, art. 3> Elke pensioenuitkering wordt geacht het voorschot te omvatten van de termijnen van elke rente gevestigd door de verplichte stortingen die worden verricht bij toepassing van de vigerende wettelijke en statutaire bepalingen vóór 1 januari 1956.
Wanneer de ouderdomsrente gevestigd op basis van de vóór 1 januari 1956 geboekte stortingen hoger ligt dan het pensioen verworven vóór de periode welke deze datum voorafgaat, wordt deze ouderdomsrente in aanmerking genomen bij het bepalen van het eindbedrag van het pensioen.
De in de rust- of overlevingspensioenen omvatte ouderdoms- of weduwenrenten, alsmede de wezenrenten, verworven op 31 december 1955, worden echter uitbetaald op het bedrag en tegen de voorwaarden vastgesteld bij de op 31 december 1955 geldende statuten.
Wanneer de ouderdomsrente gevestigd op basis van de vóór 1 januari 1956 geboekte stortingen hoger ligt dan het pensioen verworven vóór de periode welke deze datum voorafgaat, wordt deze ouderdomsrente in aanmerking genomen bij het bepalen van het eindbedrag van het pensioen.
De in de rust- of overlevingspensioenen omvatte ouderdoms- of weduwenrenten, alsmede de wezenrenten, verworven op 31 december 1955, worden echter uitbetaald op het bedrag en tegen de voorwaarden vastgesteld bij de op 31 december 1955 geldende statuten.
Art.36. <AR 4-12-1956, art. 3> Chaque paiement de pension est censé comporter l'avance des arrérages de toute rente constituée par les versements obligatoires effectués en application des dispositions légales et statutaires en vigueur avant le 1er janvier 1956.
Lorsque la rente de vieillesse acquise par les versements effectués avant le 1er janvier 19568 est supérieure à la pension octroyée par le présent arrêté pour la période qui précède cette date, cette rente de vieillesse est prise en considération pour la fixation du montant final de la pension.
Les rentes de vieillesse ou de survie incluses dans les pensions de retraite ou de survie, ainsi que les rentes d'orphelins acquises au 31 décembre 1955, continuent à être payées pour le montant et aux conditions fixées par les statuts en vigueur à cette date.
Lorsque la rente de vieillesse acquise par les versements effectués avant le 1er janvier 19568 est supérieure à la pension octroyée par le présent arrêté pour la période qui précède cette date, cette rente de vieillesse est prise en considération pour la fixation du montant final de la pension.
Les rentes de vieillesse ou de survie incluses dans les pensions de retraite ou de survie, ainsi que les rentes d'orphelins acquises au 31 décembre 1955, continuent à être payées pour le montant et aux conditions fixées par les statuts en vigueur à cette date.
Art. 36bis. <KB 8-11-1971, art. 2>
§ 1. De bij de artikelen 33 en 35 bedoelde lonen worden bij het bepalen van het ouderdoms- en overlevingspensioen in aanmerking genomen voor een geherwaardeerd jaarbedrag, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 7, § 1, van de wet van 21 mei 1955 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor arbeiders.
§ 2. De bedragen van het rust- en overlevingspensioen, evenals de bedragen van de prestaties toegekend bij de artikelen 63, 64 en 65 van het koninklijk besluit van 14 december 1954, die behouden blijven in toepassing van artikel 70 van dit besluit, veranderen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
§ 1. De bij de artikelen 33 en 35 bedoelde lonen worden bij het bepalen van het ouderdoms- en overlevingspensioen in aanmerking genomen voor een geherwaardeerd jaarbedrag, vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van artikel 7, § 1, van de wet van 21 mei 1955 betreffende het rust- en overlevingspensioen voor arbeiders.
§ 2. De bedragen van het rust- en overlevingspensioen, evenals de bedragen van de prestaties toegekend bij de artikelen 63, 64 en 65 van het koninklijk besluit van 14 december 1954, die behouden blijven in toepassing van artikel 70 van dit besluit, veranderen overeenkomstig de bepalingen van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
Art. 36bis. <AR 8-11-1971, art. 2>
§ 1er. Les rémunérations visées aux articles 33 et 35 sont prises en considération pour la détermination de la pension de retraite et de survie à raison d'un montant annuel réévalué déterminé conformément aux dispositions de l'article 7, § 1er, de la loi du 21 mai 1955 relative à la pension de retraite et de survie des ouvriers.
§ 2. Les montants de la pension de retraite et de survie, ainsi que les montants des prestations octroyées par les articles 63, 64 et 65 de l'arrêté royal du 14 décembre 1954, qui sont maintenus en application de l'article 70 du présent arrêté, varient conformément aux dispositions de la loi du 2 août 1971 organisant un régime de liaison à l'indice des prix à la consommation des traitements, salaires, pensions, allocations et subventions à charge du trésor public, de certaines prestations sociales, des limites de rémunération à prendre en considération pour le calcul de certaines cotisations de sécurité sociale des travailleurs, ainsi que des obligations imposées en matière sociale aux travailleurs indépendants.
§ 1er. Les rémunérations visées aux articles 33 et 35 sont prises en considération pour la détermination de la pension de retraite et de survie à raison d'un montant annuel réévalué déterminé conformément aux dispositions de l'article 7, § 1er, de la loi du 21 mai 1955 relative à la pension de retraite et de survie des ouvriers.
§ 2. Les montants de la pension de retraite et de survie, ainsi que les montants des prestations octroyées par les articles 63, 64 et 65 de l'arrêté royal du 14 décembre 1954, qui sont maintenus en application de l'article 70 du présent arrêté, varient conformément aux dispositions de la loi du 2 août 1971 organisant un régime de liaison à l'indice des prix à la consommation des traitements, salaires, pensions, allocations et subventions à charge du trésor public, de certaines prestations sociales, des limites de rémunération à prendre en considération pour le calcul de certaines cotisations de sécurité sociale des travailleurs, ainsi que des obligations imposées en matière sociale aux travailleurs indépendants.
Art. 36ter. <KB 11-7-1962, art. 3> Het bedrag van de krachtens deze titel verschuldigde uitkeringen wordt vastgesteld zonder rekening te houden met de frankgedeelten van minder dan vijftig centiemen. De frankgedeelten van vijftig centiemen of meer worden voor één frank gerekend.
De afronding op een frank naar boven of naar beneden geschiedt op het gezamenlijk te betalen bedrag.
De afronding op een frank naar boven of naar beneden geschiedt op het gezamenlijk te betalen bedrag.
Art. 36ter. <AR 11-7-1962, art. 3> Le montant des prestations, dues en vertu de ce titre, est fixé en négligeant les fractions de franc qui n'atteignent pas cinquante centimes. Les fractions de franc qui atteignent ou dépassent cinquante centimes sont comptées pour un franc.
L'ajustement au franc supérieur ou inférieur s'opère sur le montant total à liquider.
L'ajustement au franc supérieur ou inférieur s'opère sur le montant total à liquider.
HOOFDSTUK II. _ Rustpensioen.
CHAPITRE II. _ De la pension de retraite.
Art.37. <KB 4-12-1956, art. 3> Het rustpensioen gaat in de eerste dag der maand volgend op die der aanvraag door betrokkene en ten vroegste de eerste maand volgend op die waarin hij de leeftijd van 60 jaar bereikt heeft.
Naar keuze en op verzoek van betrokkene kan het evenwel ingaan binnen vijf jaren vóór deze leeftijd. In dat geval wordt het met 7 t.h. per jaar vervroeging verlaagd; voor de vrouwelijke gerechtigden wordt deze reductiecoëfficient 5 t.h.
Naar keuze en op verzoek van betrokkene kan het evenwel ingaan binnen vijf jaren vóór deze leeftijd. In dat geval wordt het met 7 t.h. per jaar vervroeging verlaagd; voor de vrouwelijke gerechtigden wordt deze reductiecoëfficient 5 t.h.
Art.37. <AR 4-12-1956, art. 3> La pension de retraite prend cours le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel l'intéressé en fait la demande et, au plus tôt, le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel il a atteint l'âge de 60 ans.
Toutefois, aux choix et à la demande de l'intéressé, elle peut prendre cours dans la période de cinq années qui précède cet âge : dans ce cas, elle est réduite de 7 p.c. par année d'anticipation; ce cfficient de réduction étant ramené à 5 p.c. pour les bénéficiaires du sexe féminin.
Toutefois, aux choix et à la demande de l'intéressé, elle peut prendre cours dans la période de cinq années qui précède cet âge : dans ce cas, elle est réduite de 7 p.c. par année d'anticipation; ce cfficient de réduction étant ramené à 5 p.c. pour les bénéficiaires du sexe féminin.
Art. 37bis. <KB 4-12-1956, art. 3> Het pensioen wordt berekend naar verhouding van het aantal kalenderjaren waarin de zeeman bij de Hulp- en Voorzorgskas tegen ouderdom en vroegtijdige dood was verzekerd of zijn arbeid heeft onderbroken in de gevallen genoemd in artikel 47bis van deze titel.
Worden gelijkgesteld met verzekeringsperioden, de perioden gedurende dewelke de gerechtigden diensten hebben gepresteerd als shoregangers tussen 1 januari 1926 en 31 december 1944 of, als zeevarenden ten dienste van passagiers, tussen 1 januari 1926 en 1 juli 1931.
Worden voor de berekening van het pensioen alleen in aanmerking genomen de kalenderjaren gedurende dewelke de zeeman zijn diensten heeft gepresteerd gedurende minstens honderd vijfentachtig dagen of het werk heeft onderbroken onder de ter gelijkstelling gestelde voorwaarden.
Voor toepassing van deze bepaling, telt een maand inschrijving op de monsterrol voor dertig gewerkte dagen.
Wanneer een zeeman blijk geeft van een arbeidsperiode van honderd vijfentachtig dagen per bepaald kalenderjaar, inbegrepen gelijkstellingen en eventueel rekening gehouden met de arbeidsperioden op grond van welke hij onderworpen was aan een andere pensioenregeling dan die der zeelieden wordt dat kalenderjaar voor deze regeling in aanmerking genomen zo belanghebbende in hoedanigheid van zeeman zijn diensten heeft gepresteerd gedurende minstens de helft dezer periode.
Het kalenderjaar gedurende hetwelk het rustpensioen ingaat wordt niet in aanmerking genomen.
Worden gelijkgesteld met verzekeringsperioden, de perioden gedurende dewelke de gerechtigden diensten hebben gepresteerd als shoregangers tussen 1 januari 1926 en 31 december 1944 of, als zeevarenden ten dienste van passagiers, tussen 1 januari 1926 en 1 juli 1931.
Worden voor de berekening van het pensioen alleen in aanmerking genomen de kalenderjaren gedurende dewelke de zeeman zijn diensten heeft gepresteerd gedurende minstens honderd vijfentachtig dagen of het werk heeft onderbroken onder de ter gelijkstelling gestelde voorwaarden.
Voor toepassing van deze bepaling, telt een maand inschrijving op de monsterrol voor dertig gewerkte dagen.
Wanneer een zeeman blijk geeft van een arbeidsperiode van honderd vijfentachtig dagen per bepaald kalenderjaar, inbegrepen gelijkstellingen en eventueel rekening gehouden met de arbeidsperioden op grond van welke hij onderworpen was aan een andere pensioenregeling dan die der zeelieden wordt dat kalenderjaar voor deze regeling in aanmerking genomen zo belanghebbende in hoedanigheid van zeeman zijn diensten heeft gepresteerd gedurende minstens de helft dezer periode.
Het kalenderjaar gedurende hetwelk het rustpensioen ingaat wordt niet in aanmerking genomen.
Art. 37bis. <AR 4-12-1956, art. 3> La pension est calculée en fonction du nombre d'années civiles au cours desquelles le marin a été assuré contre la vieillesse et le décès prématuré auprès de la Caisse de secours et de prévoyance, ou a interrompu son travail dans les cas prévus à l'article 47bis du présent titre.
Sont assimilées aux périodes d'assurance, les périodes pendant lesquelles les bénéficiaires ont presté des services comme shoregangers entre le 1er janvier 1926 et le 31 décembre 1944 ou comme marins naviguant au service de passagers entre le 1er janvier 1920 et le 1er juillet 1931.
Sont seules prises en considération pour le calcul de la pension, les années civiles pendant lesquelles le marin a presté ses services pendant cent quatre-vingt-cinq jours au moins ou a interrompu le travail dans les conditions donnant lieu à assimilation.
Pour l'application de cette disposition, un mois d'inscription au rôle d'équipage équivaut à trente journées de travail.
Lorsqu'un marin justifie d'une période de travail de cent quatre-vingt-cinq journées par année civile déterminée, y compris les assimilations et compte tenu, éventuellement, des périodes de travail donnant lieu à assujettissement à un régime de retraite autre que celui des marins, cette année civile sera prise en considération par le présent régime si l'intéressé a presté ses services en qualité de marin pendant la moitié au moins de cette période.
L'année civile pendant laquelle la pension de retraite prend cours n'est pas prise en considération.
Sont assimilées aux périodes d'assurance, les périodes pendant lesquelles les bénéficiaires ont presté des services comme shoregangers entre le 1er janvier 1926 et le 31 décembre 1944 ou comme marins naviguant au service de passagers entre le 1er janvier 1920 et le 1er juillet 1931.
Sont seules prises en considération pour le calcul de la pension, les années civiles pendant lesquelles le marin a presté ses services pendant cent quatre-vingt-cinq jours au moins ou a interrompu le travail dans les conditions donnant lieu à assimilation.
Pour l'application de cette disposition, un mois d'inscription au rôle d'équipage équivaut à trente journées de travail.
Lorsqu'un marin justifie d'une période de travail de cent quatre-vingt-cinq journées par année civile déterminée, y compris les assimilations et compte tenu, éventuellement, des périodes de travail donnant lieu à assujettissement à un régime de retraite autre que celui des marins, cette année civile sera prise en considération par le présent régime si l'intéressé a presté ses services en qualité de marin pendant la moitié au moins de cette période.
L'année civile pendant laquelle la pension de retraite prend cours n'est pas prise en considération.
Art.38. <KB 4-12-1956, art. 3> Het bewijs van de tewerkstelling, ingevolge welke het recht op rustpensioen ingaat, wordt geleverd :
1° voor de jaren vóór 1956, door ieder document waarin verklaard wordt dat de werknemer pensioenbijdrage heeft gestort of door ieder rechtsmiddel, vermoedens inbegrepen.
(De zeeman die gedurende de periode begrepen tussen 1 januari 1938 en 10 mei 1940 tewerkgesteld werd, geniet van een vermoeden van tewerkstelling voor gans de periode tussen de datum waarop deze tewerkstelling een einde nam en 31 december 1945, op voorwaarde dat zijn gemiddeld jaarlijks inkomen over deze periode niet meer dan 36 000 frank bedroeg.
Dit vermoeden mag niet ingeroepen worden door de zeeman die van een vijandelijke militaire, paramilitaire of politionele formatie deel heeft uitgemaakt, of die wegens zijn burgerlijk gedrag tijdens de vijandelijke bezetting strafsancties opliep.) <KB 28-9-1959, art. 1>
2° voor de jaren na 1956, door inschrijving der bezoldigingen op de individuele rekening van de zeeman.
1° voor de jaren vóór 1956, door ieder document waarin verklaard wordt dat de werknemer pensioenbijdrage heeft gestort of door ieder rechtsmiddel, vermoedens inbegrepen.
(De zeeman die gedurende de periode begrepen tussen 1 januari 1938 en 10 mei 1940 tewerkgesteld werd, geniet van een vermoeden van tewerkstelling voor gans de periode tussen de datum waarop deze tewerkstelling een einde nam en 31 december 1945, op voorwaarde dat zijn gemiddeld jaarlijks inkomen over deze periode niet meer dan 36 000 frank bedroeg.
Dit vermoeden mag niet ingeroepen worden door de zeeman die van een vijandelijke militaire, paramilitaire of politionele formatie deel heeft uitgemaakt, of die wegens zijn burgerlijk gedrag tijdens de vijandelijke bezetting strafsancties opliep.) <KB 28-9-1959, art. 1>
2° voor de jaren na 1956, door inschrijving der bezoldigingen op de individuele rekening van de zeeman.
Art.38. <AR 4-12-1956, art. 3> La preuve de l'occupation donnant ouverture au droit à la pension de retraite est administrée;
1° pour les années antérieures à 1956, par tout document attestant que le travailleur a cotisé en vue de la pension ou par toute voie de droit, présomption comprise.
(Le marin qui a été occupé au cours de la période comprise entre le 1er janvier 1938 et le 10 mai 1940, bénéficie d'une présomption d'occupation pour toute la période qui se situe entre la date à laquelle cette occupation a pris fin et le 31 décembre 1945, pour autant que son revenu annuel moyen n'ait pas dépassé 36 000 francs pour cette période.
Cette présomption ne peut être invoquée par le marin qui a fait partie d'une formation ennemie militaire, paramilitaire ou de police, ou qui, du fait son comportement civique pendant l'occupation ennemie, a encouru des sanctions pénales.) <AR 28-9-1959, art. 1>
2° pour les années postérieures à 1956, par l'inscription des rémunérations au compte individuel du marin.
1° pour les années antérieures à 1956, par tout document attestant que le travailleur a cotisé en vue de la pension ou par toute voie de droit, présomption comprise.
(Le marin qui a été occupé au cours de la période comprise entre le 1er janvier 1938 et le 10 mai 1940, bénéficie d'une présomption d'occupation pour toute la période qui se situe entre la date à laquelle cette occupation a pris fin et le 31 décembre 1945, pour autant que son revenu annuel moyen n'ait pas dépassé 36 000 francs pour cette période.
Cette présomption ne peut être invoquée par le marin qui a fait partie d'une formation ennemie militaire, paramilitaire ou de police, ou qui, du fait son comportement civique pendant l'occupation ennemie, a encouru des sanctions pénales.) <AR 28-9-1959, art. 1>
2° pour les années postérieures à 1956, par l'inscription des rémunérations au compte individuel du marin.
Art.39. <KB 4-12-1956, art. 3> Het recht op rustpensioen wordt ieder jaar voor 1/40 verkregen.
Het op ieder pensioengerechtigde jaar betrekking hebbend reeël, fictief of forfaitair loon wordt in aanmerking genomen ten bedrage van :
a) minstens 60 t.h. voor alle zeelieden, gehuwd of ongehuwd;
b) 75 t.h. voor alle zeelieden wier echtgenote elke beroepsbezigheid ander dan gelegenheidswerk heeft gestaakt en geen rustpensioen of als zodanig geldend voordeel of geen der vergoedingen of uitkeringen als bedoeld in artikel 35bis, lid, 1, geniet.
Indien de loopbaan meer dan veertig jaren omvat, worden enkel de veertig gunstigste jaren in aanmerking genomen.
Het op ieder pensioengerechtigde jaar betrekking hebbend reeël, fictief of forfaitair loon wordt in aanmerking genomen ten bedrage van :
a) minstens 60 t.h. voor alle zeelieden, gehuwd of ongehuwd;
b) 75 t.h. voor alle zeelieden wier echtgenote elke beroepsbezigheid ander dan gelegenheidswerk heeft gestaakt en geen rustpensioen of als zodanig geldend voordeel of geen der vergoedingen of uitkeringen als bedoeld in artikel 35bis, lid, 1, geniet.
Indien de loopbaan meer dan veertig jaren omvat, worden enkel de veertig gunstigste jaren in aanmerking genomen.
Art.39. <AR 4-12-1956, art. 3> Le droit à la pension de retraite est acquis à raison de 1/40e chaque année.
Pour chaque année admissible pour la pension, la rémunération réelle, fictive ou forfaitaire afférente à celle-ci est prise en considération à raison de :
a) 60 p.c. au minimum pour les marins, mariés ou non;
b) 75 p.c. pour les marins dont l'épouse a cessé toute activité professionnelle autre qu'un travail occasionnel et ne jouit pas d'une pension de retraite ou d'un avantage en tenant lieu, ou d'une des indemnités ou allocations visées à l'article 35bis, alinéa 1er.
Lorsque la carrière comprend un nombre d'années supérieur à quarante, seules les quarante années les plus avantageuses sont prises en considération.
Pour chaque année admissible pour la pension, la rémunération réelle, fictive ou forfaitaire afférente à celle-ci est prise en considération à raison de :
a) 60 p.c. au minimum pour les marins, mariés ou non;
b) 75 p.c. pour les marins dont l'épouse a cessé toute activité professionnelle autre qu'un travail occasionnel et ne jouit pas d'une pension de retraite ou d'un avantage en tenant lieu, ou d'une des indemnités ou allocations visées à l'article 35bis, alinéa 1er.
Lorsque la carrière comprend un nombre d'années supérieur à quarante, seules les quarante années les plus avantageuses sont prises en considération.
Art. 39bis. <KB 4-12-1956, art. 3> Bij afwijking van de artikelen 37bis en 39 wordt een volledig pensioen toegekend, ongeacht het aantal verzekeringsjaren of daarmee gelijkgestelde jaren, aan de zeeman die blijk geeft van minstens honderd tachtig maanden dienst ter zee met verplichte verzekering bij de Hulp- en Voorzorgskas.
De duur van de dienst ter zee wordt bepaald door de inschrijvingen op de monsterrol.
Het rustpensioen wordt in dat geval vastgesteld op basis van de bezoldigingen der vijftien gunstigste kalenderjaren.
Het bedrag van het rustpensioen, berekend op de wijze zoals bepaald in vorig lid, wordt evenwel verminderd zo de zeeman gerechtigd is op een ander rust- of overlevingspensioen of op enig ander als zodanig geldend voordeel. Het bedrag van deze vermindering is naar gelang het een man of een vrouw betreft 1/45e of 1/40e per kalenderjaar dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het pensioen verkregen in een andere regeling. De fracties van jaren worden voor de toepassing dezer vermindering, niet in aanmerking genomen.
De duur van de dienst ter zee wordt bepaald door de inschrijvingen op de monsterrol.
Het rustpensioen wordt in dat geval vastgesteld op basis van de bezoldigingen der vijftien gunstigste kalenderjaren.
Het bedrag van het rustpensioen, berekend op de wijze zoals bepaald in vorig lid, wordt evenwel verminderd zo de zeeman gerechtigd is op een ander rust- of overlevingspensioen of op enig ander als zodanig geldend voordeel. Het bedrag van deze vermindering is naar gelang het een man of een vrouw betreft 1/45e of 1/40e per kalenderjaar dat in aanmerking wordt genomen voor de berekening van het pensioen verkregen in een andere regeling. De fracties van jaren worden voor de toepassing dezer vermindering, niet in aanmerking genomen.
Art. 39bis. <AR 4-12-1956, art. 3> Par dérogation aux articles 37bis et 39, il est accordé une pension complète quel que soit le nombre d'années d'assujettissement ou d'assimilation au marin qui justifie d'au moins cent quatre-vingts mois de service à la mer, avec assujettissement obligatoire à la Caisse de secours et de prévoyance.
La durée des services à la mer est déterminée au moyen des inscriptions au rôle d'équipage.
La pension de retraite, dans ce cas, est établie sur base de la rémunération afférente aux quinze années civiles les plus favorables.
Le montant de la pension de retraite calculée comme prévu à l'alinéa précédent, est cependant réduit si le marin bénéficie d'une autre pension de retraite ou de survie ou tout autre avantage en tenant lieu. Le montant de cette réduction est, selon qu'il s'agit d'un homme ou d'une femme, de 1/45 ou 1/40 par année civile prise en considération pour le calcul de la pension acquise dans un autre régime. Les fractions d'année sont négligées pour l'application de cette réduction.
La durée des services à la mer est déterminée au moyen des inscriptions au rôle d'équipage.
La pension de retraite, dans ce cas, est établie sur base de la rémunération afférente aux quinze années civiles les plus favorables.
Le montant de la pension de retraite calculée comme prévu à l'alinéa précédent, est cependant réduit si le marin bénéficie d'une autre pension de retraite ou de survie ou tout autre avantage en tenant lieu. Le montant de cette réduction est, selon qu'il s'agit d'un homme ou d'une femme, de 1/45 ou 1/40 par année civile prise en considération pour le calcul de la pension acquise dans un autre régime. Les fractions d'année sont négligées pour l'application de cette réduction.
Art.40. <KB 4-12-1956, art. 3>
§ 1. De zeeman die het bewijs levert, zonder onderbreking aangesloten te zijn geweest bij de Hulp- en Voorzorgskas van 1 januari 1956 tot op de datum zijner pensioenaanvraag, wordt geacht het bewijs te leveren ener volledige loopbaan van veertig jaar. Hij zal evenwel blijk moeten geven :
a) van zijn ononderbroken verzekeringsplicht tijdens de laatste twaalf kalenderjaren die zijn pensioenaanvraag voorafgaan, zo deze vóór 1 januari 1961 worden ingediend;
b) van zijn ononderbroken verzekeringsplicht tijdens de laatste vijftien kalenderjaren die zijn pensioenaanvraag voorafgaan, zo deze vóór 1 januari 1971 wordt ingediend.
§ 2. De zeeman die niet aantoont dat hij gedurende veertig jaar aangesloten is geweest en die niet aan de in § 1 van dit artikel gestelde eisen voldoet, wordt niettemin geacht een volledige loopbaan van veertig jaar te hebben gehad indien hij, voor de gehele periode, ingaande ten vroegste op 1 januari 1926 en waarin daarenboven veertig achtereenvolgende jaren vóór zijn 60e verjaardag of vóór de datum waarop hij vervroegde betaling van zijn pensioen krijgt zijn begrepen, aantoont achtereenvolgens of beurtelings te hebben uitgeoefend :
ofwel een bedrijf krachtens hetwelk hij verzekeringsplichtig was ten aanzien van de pensioenregeling waarin voorzien door de statuten van de Kas;
ofwel een bedrijf krachtens hetwelk hij verzekeringsplichtig was ten aanzien van een andere pensioenregeling dan die der arbeiders of bedienden, opgericht bij of krachtens een wet, een provinciaal reglement of de Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen, dan wel ten aanzien van een pensioensregeling voor koloniale bedienden;
ofwel een bedrijf als zelfstandig arbeider.
§ 3. De zeeman die de in § 2 van dit artikel vereiste voorwaarden niet gedurende de ganse periode vervult maar die minstens van 2/3 dezer periode blijk geeft, wordt geacht een gedeeltelijke loopbaan te hebben verricht overeenstemmend met een gedeelte der volledige loopbaan dat evenredig is aan het gedeelte waarvan blijk wordt gegeven. Nochtans, ingeval het pensioen na 1 januari 1961 wordt genomen, moet dat bewijs slaan op het ganse gedeelte der loopbaan welke die datum volgt.
§ 1. De zeeman die het bewijs levert, zonder onderbreking aangesloten te zijn geweest bij de Hulp- en Voorzorgskas van 1 januari 1956 tot op de datum zijner pensioenaanvraag, wordt geacht het bewijs te leveren ener volledige loopbaan van veertig jaar. Hij zal evenwel blijk moeten geven :
a) van zijn ononderbroken verzekeringsplicht tijdens de laatste twaalf kalenderjaren die zijn pensioenaanvraag voorafgaan, zo deze vóór 1 januari 1961 worden ingediend;
b) van zijn ononderbroken verzekeringsplicht tijdens de laatste vijftien kalenderjaren die zijn pensioenaanvraag voorafgaan, zo deze vóór 1 januari 1971 wordt ingediend.
§ 2. De zeeman die niet aantoont dat hij gedurende veertig jaar aangesloten is geweest en die niet aan de in § 1 van dit artikel gestelde eisen voldoet, wordt niettemin geacht een volledige loopbaan van veertig jaar te hebben gehad indien hij, voor de gehele periode, ingaande ten vroegste op 1 januari 1926 en waarin daarenboven veertig achtereenvolgende jaren vóór zijn 60e verjaardag of vóór de datum waarop hij vervroegde betaling van zijn pensioen krijgt zijn begrepen, aantoont achtereenvolgens of beurtelings te hebben uitgeoefend :
ofwel een bedrijf krachtens hetwelk hij verzekeringsplichtig was ten aanzien van de pensioenregeling waarin voorzien door de statuten van de Kas;
ofwel een bedrijf krachtens hetwelk hij verzekeringsplichtig was ten aanzien van een andere pensioenregeling dan die der arbeiders of bedienden, opgericht bij of krachtens een wet, een provinciaal reglement of de Nationale Maatschappij van Belgische Spoorwegen, dan wel ten aanzien van een pensioensregeling voor koloniale bedienden;
ofwel een bedrijf als zelfstandig arbeider.
§ 3. De zeeman die de in § 2 van dit artikel vereiste voorwaarden niet gedurende de ganse periode vervult maar die minstens van 2/3 dezer periode blijk geeft, wordt geacht een gedeeltelijke loopbaan te hebben verricht overeenstemmend met een gedeelte der volledige loopbaan dat evenredig is aan het gedeelte waarvan blijk wordt gegeven. Nochtans, ingeval het pensioen na 1 januari 1961 wordt genomen, moet dat bewijs slaan op het ganse gedeelte der loopbaan welke die datum volgt.
Art.40. <AR 4-12-1956, art. 3>
§ 1er. Le marin qui justifie avoir été affilié sans interruption à la Caisse de secours et de prévoyance depuis le 1er janvier 1956 jusqu'à la date de sa demande est censé justifier d'une carrière complète de quarante années. Toutefois, il devra justifier :
a) y avoir été assujetti sans interruption, pendant les douze dernières années civiles précédant sa demande de pension, si celle-ci est introduite avant le 1er janvier 1961;
b) y avoir été assujetti, sans interruption, pendant les quinze dernières années civiles précédant sa demande de pension, si celle-ci est introduite avant le 1er janvier 1971.
§ 2. Le marin qui ne justifie pas avoir été affilié pendant quarante ans et qui ne répond pas aux conditions fixées par le § 1er du présent article est néanmoins censé justifier d'une carrière complète de quarante années si pour toute la période commençant au plus tôt le 1er janvier 1926 et comprenant en plus les quarante années consécutives précédant son 60e anniversaire, ou encore la date à laquelle il obtient le paiement anticipé de sa pension il justifie avoir exercé successivement ou alternativement :
soit une occupation en vertu de laquelle il a été assujetti au régime de retraite prévu par les statuts de la Caisse;
soit une occupation en vertu de laquelle il a été assujetti à un régime de pension, autre que celui des ouvriers et des employés, établi par ou en vertu d'une loi, par un règlement provincial, par la Société nationale des Chemins de fer belges ou au régime des employés coloniaux;
soit une occupation comme travailleur indépendant.
§ 3. Le marin qui ne justifie pas des conditions exigées par le § 2 du présent article pendant toute la période requise, mais qui justifie pour les deux tiers au moins de cette période, est censé justifier d'une carrière partielle correspondant à une part de la carrière complète proportionnelle à la partie pour laquelle une justification est fournie. Toutefois, lorsque la pension est prise après le 1er janvier 1961, cette justification doit porter sur toute la partie de la carrière postérieure à cette date.
§ 1er. Le marin qui justifie avoir été affilié sans interruption à la Caisse de secours et de prévoyance depuis le 1er janvier 1956 jusqu'à la date de sa demande est censé justifier d'une carrière complète de quarante années. Toutefois, il devra justifier :
a) y avoir été assujetti sans interruption, pendant les douze dernières années civiles précédant sa demande de pension, si celle-ci est introduite avant le 1er janvier 1961;
b) y avoir été assujetti, sans interruption, pendant les quinze dernières années civiles précédant sa demande de pension, si celle-ci est introduite avant le 1er janvier 1971.
§ 2. Le marin qui ne justifie pas avoir été affilié pendant quarante ans et qui ne répond pas aux conditions fixées par le § 1er du présent article est néanmoins censé justifier d'une carrière complète de quarante années si pour toute la période commençant au plus tôt le 1er janvier 1926 et comprenant en plus les quarante années consécutives précédant son 60e anniversaire, ou encore la date à laquelle il obtient le paiement anticipé de sa pension il justifie avoir exercé successivement ou alternativement :
soit une occupation en vertu de laquelle il a été assujetti au régime de retraite prévu par les statuts de la Caisse;
soit une occupation en vertu de laquelle il a été assujetti à un régime de pension, autre que celui des ouvriers et des employés, établi par ou en vertu d'une loi, par un règlement provincial, par la Société nationale des Chemins de fer belges ou au régime des employés coloniaux;
soit une occupation comme travailleur indépendant.
§ 3. Le marin qui ne justifie pas des conditions exigées par le § 2 du présent article pendant toute la période requise, mais qui justifie pour les deux tiers au moins de cette période, est censé justifier d'une carrière partielle correspondant à une part de la carrière complète proportionnelle à la partie pour laquelle une justification est fournie. Toutefois, lorsque la pension est prise après le 1er janvier 1961, cette justification doit porter sur toute la partie de la carrière postérieure à cette date.
Art.41. <KB 3-4-1962, art. 1>
§ 1. Het bedrag van het rustpensioen, berekend op de wijze zoals bepaald in de artikelen 39bis en 40, wordt evenwel verminderd zo de zeeman gerechtigd is op een ander rust- of overlevingspensioen of enig ander als zodanig geldend voordeel.
Deze vermindering bedraagt 1/40e per kalenderjaar dat in aanmerking genomen wordt voor de berekening van het pensioen, verkregen in een andere regeling.
§ 2. Deze vermindering wordt niet toegepast wanneer de in aanmerking genomen jaren samenvallen met jaren waarvoor de tewerkstelling als zeeman voor minstens 185 dagen werkelijk werd bewezen, evenmin wanneer een zeeman ingevolge dit besluit een rustpensioen verkrijgt op basis van zijn werkelijk of fictief loon voor de jaren welke na 31 december 1954 vallen en voor dezelfde jaren een rustpensioen geniet eveneens berekend op een werkelijk of fictief loon in een ander regime.
Zij wordt evenmin toegepast wanneer het voordeel van een andere regeling inzake rust- of overlevingspensioenen verleend wordt wegens bezigheden die van bijkomstige aard zijn en de bij artikel 10bis van het koninklijk besluit van 17 juni 1955 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende de rust- en overlevingspensioen en voor arbeiders bepaalde grenzen niet overschrijden.
§ 3. De verzekerde die het genot van een rustpensioen aanvraagt en die aan de andere kant een rente of een toelage geniet krachtens een Belgische Congolese of buitenlandse wetgeving betreffende het herstel der schade voortspruitende uit arbeidsongevallen of beroepsziekten, kan tevens vragen dat, voor de ingang van zijn recht, rekening wordt gehouden met de duur van zijn blijvende ongeschiktheid en dat, voor de berekening van het pensioenbedrag, de bezoldiging die als basis heeft gediend voor de vaststelling van zijn toelage of rente, verlaagd tot hetzelfde percentage als dat van zijn arbeidsongeschiktheid, wordt gelijkgesteld met een werkelijke bezoldiging, onverminderd de vaststelling van een voordeliger forfaitaire bezoldiging.
In dat geval wordt het bedrag van het rustpensioen verminderd met de voor elke uitbetaling in kapitaal gevestigde renten, met de toegestane toelagen en vergoedingen toegekend uit hoofde van de wetgeving betreffende de schadeloosstelling ten gevolge van arbeidsongevallen of beroepsziekten.
§ 4. Nochtans worden de in § 3 vastgestelde afhoudingen slechts toegepast voor zover bedoelde renten, toelagen en vergoedingen meer bedragen dan de toelage waarop de begunstigde aanspraak zou kunnen maken krachtens de regelen betreffende de toekenning van aanvullende toelagen aan bepaalde categorieën van slachtoffers van arbeidsongevallen overkomen aan zeelieden of aan sommige gerechtigden van de wet van 24 juli 1927, betreffende de schadeloosstelling inzake beroepsziekten.
§ 5. Wanneer de renten, toelagen en vergoedingen bedoeld in § 3 van dit artikel toegekend werden wegens een arbeidsongeval in de oorzaken van welk een oorlogsfeit voorkwam, en de betrokkene als burgerlijk oorlogsslachtoffer is erkend, kan, in plaats van het bedrag der toelage bedoeld in § 4, het bedrag van de hem als oorlogsslachtoffer toegekende vergoeding in aanmerking genomen worden voor de vrijstelling van afhouding.
§ 6. Wanneer de begunstigde slechts aanspraak kan maken op een quota van het volledig rustpensioen, wordt het bedrag van de in §§ 3, 4 en 5 voorziene afhouding in dezelfde verhouding verminderd.
§ 1. Het bedrag van het rustpensioen, berekend op de wijze zoals bepaald in de artikelen 39bis en 40, wordt evenwel verminderd zo de zeeman gerechtigd is op een ander rust- of overlevingspensioen of enig ander als zodanig geldend voordeel.
Deze vermindering bedraagt 1/40e per kalenderjaar dat in aanmerking genomen wordt voor de berekening van het pensioen, verkregen in een andere regeling.
§ 2. Deze vermindering wordt niet toegepast wanneer de in aanmerking genomen jaren samenvallen met jaren waarvoor de tewerkstelling als zeeman voor minstens 185 dagen werkelijk werd bewezen, evenmin wanneer een zeeman ingevolge dit besluit een rustpensioen verkrijgt op basis van zijn werkelijk of fictief loon voor de jaren welke na 31 december 1954 vallen en voor dezelfde jaren een rustpensioen geniet eveneens berekend op een werkelijk of fictief loon in een ander regime.
Zij wordt evenmin toegepast wanneer het voordeel van een andere regeling inzake rust- of overlevingspensioenen verleend wordt wegens bezigheden die van bijkomstige aard zijn en de bij artikel 10bis van het koninklijk besluit van 17 juni 1955 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende de rust- en overlevingspensioen en voor arbeiders bepaalde grenzen niet overschrijden.
§ 3. De verzekerde die het genot van een rustpensioen aanvraagt en die aan de andere kant een rente of een toelage geniet krachtens een Belgische Congolese of buitenlandse wetgeving betreffende het herstel der schade voortspruitende uit arbeidsongevallen of beroepsziekten, kan tevens vragen dat, voor de ingang van zijn recht, rekening wordt gehouden met de duur van zijn blijvende ongeschiktheid en dat, voor de berekening van het pensioenbedrag, de bezoldiging die als basis heeft gediend voor de vaststelling van zijn toelage of rente, verlaagd tot hetzelfde percentage als dat van zijn arbeidsongeschiktheid, wordt gelijkgesteld met een werkelijke bezoldiging, onverminderd de vaststelling van een voordeliger forfaitaire bezoldiging.
In dat geval wordt het bedrag van het rustpensioen verminderd met de voor elke uitbetaling in kapitaal gevestigde renten, met de toegestane toelagen en vergoedingen toegekend uit hoofde van de wetgeving betreffende de schadeloosstelling ten gevolge van arbeidsongevallen of beroepsziekten.
§ 4. Nochtans worden de in § 3 vastgestelde afhoudingen slechts toegepast voor zover bedoelde renten, toelagen en vergoedingen meer bedragen dan de toelage waarop de begunstigde aanspraak zou kunnen maken krachtens de regelen betreffende de toekenning van aanvullende toelagen aan bepaalde categorieën van slachtoffers van arbeidsongevallen overkomen aan zeelieden of aan sommige gerechtigden van de wet van 24 juli 1927, betreffende de schadeloosstelling inzake beroepsziekten.
§ 5. Wanneer de renten, toelagen en vergoedingen bedoeld in § 3 van dit artikel toegekend werden wegens een arbeidsongeval in de oorzaken van welk een oorlogsfeit voorkwam, en de betrokkene als burgerlijk oorlogsslachtoffer is erkend, kan, in plaats van het bedrag der toelage bedoeld in § 4, het bedrag van de hem als oorlogsslachtoffer toegekende vergoeding in aanmerking genomen worden voor de vrijstelling van afhouding.
§ 6. Wanneer de begunstigde slechts aanspraak kan maken op een quota van het volledig rustpensioen, wordt het bedrag van de in §§ 3, 4 en 5 voorziene afhouding in dezelfde verhouding verminderd.
Art.41. <AR 3-4-1962, art. 1er>
§ 1er. Le montant de la pension de retraite, calculé de la manière déterminée par les articles 39bis et 40, est toutefois diminué lorsque le marin est en droit de bénéficier d'une autre pension de retraite ou de survie ou de tout autre avantage en tenant lieu.
Cette diminution s'élève à 1/40e par année civile prise en considération pour le calcul de la pension acquise dans un autre régime.
§ 2. Cette diminution n'est pas opérée lorsque les années prises en considération coïncident avec des années pour lesquelles l'occupation comme marin est effectivement justifiée pour cent quatre-vingt-cinq jours au moins. Il en est de même lorsqu'un marin obtient une pension de retraite en vertu du présent arrêté sur base de sa rémunération réelle ou fictive pour les années postérieures au 31 décembre 1954, et qu'il bénéficie, pour les mêmes années, d'une pension de retraite également calculée sur une rémunération réelle ou fictive dans un autre régime.
Elle n'est pas opérée davantage lorsque l'avantage d'un autre régime de pensions de retraite ou de survie est octroyé pour des occupations effectuées à titre accessoire et ne dépassant pas les limites déterminées par l'article 10bis de l'arrêté royal du 17 juin 1955 portant règlement général du régime de retraite et de survie des ouvriers.
§ 3. L'assuré qui demande le bénéfice d'une pension de retraite et qui est, d'autre part, bénéficiaire d'une rente ou allocation accordée en vertu d'une législation belge, congolaise ou étrangère, relative à la réparation des dommages résultant des accidents du travail ou des maladies professionnelles, peut, en même temps, demander que pour l'ouverture de son droit, il soit tenu compte de la durée de son incapacité permanente et que pour le calcul du montant de sa pension, la rémunération ayant servi de base pour le calcul de son allocation ou de sa rente, réduite à la proportion du taux de l'incapacité de travail, soit assimilée à une rémunération réelle, sans préjudice à la fixation d'une rémunération forfaitaire plus favorable.
Dans ce cas, le montant de la pension de retraite sera diminué des rentes établies avant tout paiement en capital, des allocations et des indemnités accordées en vertu de la législation relative à la réparation des dommages résultant des accidents du travail ou des maladies professionnelles.
§ 4. Toutefois, les déductions prévues au § 3 ne sont opérées que pour autant que les dites rentes, allocations et indemnités excédent l'allocation à laquelle le bénéficiaire pourrait prétendre en vertu de la réglementation relative à l'octroi d'allocations supplémentaires à certaines catégories de victimes d'accidents survenus à des marins ou à certains bénéficiaires de la loi du 24 juillet 1927 sur la réparation des dommages résultant des maladies professionnelles.
§ 5. Lorsque les rentes, allocations et indemnités visées au § 3 du présent article ont été accordées pour cause d'un accident du travail qui a trouvé son origine dans un fait de guerre et que l'intéressé est reconnu comme victime civile de la guerre, il peut être tenu compte, pour la dispense de déduction, du montant de l'indemnité qui lui est accordée à titre de victime de la guerre, au lieu du montant de l'allocation visée au § 4.
§ 6. Lorsque le bénéficiaire ne peut prétendre qu'à une quotité de la pension de retraite complète, le montant de la déduction prévue aux §§ 3, 4 et 5 est réduite dans la même proportion.
§ 1er. Le montant de la pension de retraite, calculé de la manière déterminée par les articles 39bis et 40, est toutefois diminué lorsque le marin est en droit de bénéficier d'une autre pension de retraite ou de survie ou de tout autre avantage en tenant lieu.
Cette diminution s'élève à 1/40e par année civile prise en considération pour le calcul de la pension acquise dans un autre régime.
§ 2. Cette diminution n'est pas opérée lorsque les années prises en considération coïncident avec des années pour lesquelles l'occupation comme marin est effectivement justifiée pour cent quatre-vingt-cinq jours au moins. Il en est de même lorsqu'un marin obtient une pension de retraite en vertu du présent arrêté sur base de sa rémunération réelle ou fictive pour les années postérieures au 31 décembre 1954, et qu'il bénéficie, pour les mêmes années, d'une pension de retraite également calculée sur une rémunération réelle ou fictive dans un autre régime.
Elle n'est pas opérée davantage lorsque l'avantage d'un autre régime de pensions de retraite ou de survie est octroyé pour des occupations effectuées à titre accessoire et ne dépassant pas les limites déterminées par l'article 10bis de l'arrêté royal du 17 juin 1955 portant règlement général du régime de retraite et de survie des ouvriers.
§ 3. L'assuré qui demande le bénéfice d'une pension de retraite et qui est, d'autre part, bénéficiaire d'une rente ou allocation accordée en vertu d'une législation belge, congolaise ou étrangère, relative à la réparation des dommages résultant des accidents du travail ou des maladies professionnelles, peut, en même temps, demander que pour l'ouverture de son droit, il soit tenu compte de la durée de son incapacité permanente et que pour le calcul du montant de sa pension, la rémunération ayant servi de base pour le calcul de son allocation ou de sa rente, réduite à la proportion du taux de l'incapacité de travail, soit assimilée à une rémunération réelle, sans préjudice à la fixation d'une rémunération forfaitaire plus favorable.
Dans ce cas, le montant de la pension de retraite sera diminué des rentes établies avant tout paiement en capital, des allocations et des indemnités accordées en vertu de la législation relative à la réparation des dommages résultant des accidents du travail ou des maladies professionnelles.
§ 4. Toutefois, les déductions prévues au § 3 ne sont opérées que pour autant que les dites rentes, allocations et indemnités excédent l'allocation à laquelle le bénéficiaire pourrait prétendre en vertu de la réglementation relative à l'octroi d'allocations supplémentaires à certaines catégories de victimes d'accidents survenus à des marins ou à certains bénéficiaires de la loi du 24 juillet 1927 sur la réparation des dommages résultant des maladies professionnelles.
§ 5. Lorsque les rentes, allocations et indemnités visées au § 3 du présent article ont été accordées pour cause d'un accident du travail qui a trouvé son origine dans un fait de guerre et que l'intéressé est reconnu comme victime civile de la guerre, il peut être tenu compte, pour la dispense de déduction, du montant de l'indemnité qui lui est accordée à titre de victime de la guerre, au lieu du montant de l'allocation visée au § 4.
§ 6. Lorsque le bénéficiaire ne peut prétendre qu'à une quotité de la pension de retraite complète, le montant de la déduction prévue aux §§ 3, 4 et 5 est réduite dans la même proportion.
Art. 41bis. <KB 10-6-1970, art. 1>
§ 1. Iedere aangeslotene heeft van de leeftijd van 60 jaar af recht op een aanvullende vergoeding voor vaart in oorlogstijd van (8,7937 EUR) per jaar, voor iedere maand of gedeelte van een maand inschrijving op de monsterrol onder Belgische of geallieerde koopvaardijvlag, tussen 1 april 1915 en 11 november 1918 of tussen 10 mei 1940 en 15 augustus 1945. <KB 2001-12-11/41, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
De reizen tijdens welke de aangeslotene een scheepsvaartwanbedrijf of -misdaad heeft gepleegd, waarvoor hij veroordeeld is geweest, worden niet in aanmerking genomen.
Worden eveneens niet in aanmerking genomen de reizen onder Belgische vlag die geschiedden onder de controle van de bezettende macht.
De periode van gevangenschap te wijten aan een gevangenneming op zee door de vijand, alsook de inschrijving in de pool der vrijwilligers voor de invasieverrichtingen, worden gelijkgesteld met de inschrijving op de monsterrol.
De aanvullende vergoeding voor vaart in oorlogstijd wordt slechts toegekend indien de aangeslotene die onder geallieerde vlag heeft gevaren of gevangen genomen is, aangesloten is gebleven bij [1 de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid]1 gedurende zijn vaartijd onder geallieerde vlag.
§ 2. Bij het overlijden van de aangeslotene heeft zijn weduwe, die hierna vermelde voorwaarden vervult, recht op 40 pct. van de aanvullende vergoeding voor vaart in oorlogstijd, die aan de aangeslotene werd toegekend of die hem zou toegekend geweest zijn indien hij overleden is vóór de ingenottreding van genoemde vergoeding. Ingeval het overlijden 1 april 1970 voorafgaat wordt de vergoeding van de weduwe berekend op basis van het bedrag beoogd bij § 1.
1° (De vergoeding wordt voor een periode van 5 jaar toegekend aan de weduwen van zeelieden gedood bij gelegenheid en in de uitoefening van hun opdracht tijdens een luidens § 1 aanvaardbare periode.) <KB 22-11-1971, art. 1, 1°>
Voor de andere weduwen is de toekenning van de vergoeding voorbehouden aan dezen wier man minstens twaalf maanden vaart in oorlogstijd, aanvaardbaar luidens § 1, telde. Zij wordt toegekend voor een periode van maximum vijf jaar.
2° (Kan haar aanspraken op de vergoeding laten gelden, de weduwe die de zeeman vóór 1 januari 1935 gehuwd heeft, wanneer de vaart plaats had tijdens de oorlog 1914-1918.
Kan haar aanspraken op de vergoeding laten gelden, de weduwe die de zeeman huwde vóór 29 september 1950 of binnen de tijdsspanne van 5 jaar te rekenen vanaf de datum van terugkeer in zijn haardstede, wanneer de vaart plaats had tijdens de oorlog 1940-1945.
Is ontslagen van de voorwaarden bedoeld bij het tweede lid, de zeeman die gehuwd is vóór de leeftijd van veertig jaar en in elk geval vóór 1 januari 1956.) <KB 22-11-1971, art. 1, 2°>
3° Kunnen geen aanspraak maken op de vergoeding :
a) de weduwe die de leeftijd van 55 jaar niet bereikt heeft;
b) de weduwe wier huwelijk niet minstens één jaar geduurd heeft; deze bepaling is niet van toepassing op de weduwe van de zeeman gedood bij gelegenheid en in de uitoefening van zijn opdracht tijdens een luidens § 1 aanvaardbare periode;
c) de weduwe die opnieuw gehuwd is na het overlijden van de zeeman. (De vergoeding van de weduwe die een nieuw huwelijk aangaat wordt definitief afgeschaft vanaf de eerste dag van het kwartaal volgend op het nieuw huwelijk;) <KB 22-11-1971, art. 1, 3°>
d) de weduwe die uit de echt gescheiden is van de zeeman of van tafel en bed gescheiden op verzoek van de zeeman.
§ 3. De aanvullende vergoeding voor vaart in oorlogstijd moet het voorwerp uitmaken van een aanvraag bij [1 de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid]1.
Iedere aanvraag ingediend na de leeftijd van 60 jaar heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de indiening van de aanvraag.
Voor zover alle andere voorwaarden vervuld zijn, gaat de vergoeding voor de weduwe in op de eerste dag van de maand volgend op die tijdens welke de echtgenoot overleden is, indien de aanvraag binnen twaalf maanden na dit overlijden ingediend wordt. In de overige gevallen en voor zover ook alle andere voorwaarden vervuld zijn, gaat zij ten vroegste in de eerste dag van de maand welke op die aanvraag volgt.
Nochtans worden de rechten van de weduwe op voormelde vergoeding van ambtswege onderzocht indien de echtgenoot op het ogenblik van zijn overlijden de aanvullende vergoeding voor vaart in oorlogstijd genoot of indien op het ogenblik van het overlijden van de echtgenoot geen enkele definitieve beslissing was getroffen omtrent de aanvraag om vergoeding die hij had ingediend. In dit geval gaat de vergoeding in op de eerste dag van de maand die volgt op deze in de loop waarvan de echtgenoot overleden is.
§ 4. (Het bedrag bedoeld in § 1, is gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100). Dit bedrag wordt verhoogd of verminderd overeenkomstig artikel 4 van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
De verhoging of de vermindering wordt toegepast vanaf de dag bepaald in artikel 6, 3°, van voornoemde wet.) <KB 2001-12-11/41, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
(§ 5. Wanneer het overeenkomstig § 4 berekende bedrag, een eurogedeelte bevat wordt het afgerond naar de hogere cent wanneer de derde decimaal gelijk is aan of hoger is dan vijf en naar de lagere cent wanneer de derde decimaal lager is dan vijf.) <KB 2001-12-11/41, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
§ 1. Iedere aangeslotene heeft van de leeftijd van 60 jaar af recht op een aanvullende vergoeding voor vaart in oorlogstijd van (8,7937 EUR) per jaar, voor iedere maand of gedeelte van een maand inschrijving op de monsterrol onder Belgische of geallieerde koopvaardijvlag, tussen 1 april 1915 en 11 november 1918 of tussen 10 mei 1940 en 15 augustus 1945. <KB 2001-12-11/41, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
De reizen tijdens welke de aangeslotene een scheepsvaartwanbedrijf of -misdaad heeft gepleegd, waarvoor hij veroordeeld is geweest, worden niet in aanmerking genomen.
Worden eveneens niet in aanmerking genomen de reizen onder Belgische vlag die geschiedden onder de controle van de bezettende macht.
De periode van gevangenschap te wijten aan een gevangenneming op zee door de vijand, alsook de inschrijving in de pool der vrijwilligers voor de invasieverrichtingen, worden gelijkgesteld met de inschrijving op de monsterrol.
De aanvullende vergoeding voor vaart in oorlogstijd wordt slechts toegekend indien de aangeslotene die onder geallieerde vlag heeft gevaren of gevangen genomen is, aangesloten is gebleven bij [1 de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid]1 gedurende zijn vaartijd onder geallieerde vlag.
§ 2. Bij het overlijden van de aangeslotene heeft zijn weduwe, die hierna vermelde voorwaarden vervult, recht op 40 pct. van de aanvullende vergoeding voor vaart in oorlogstijd, die aan de aangeslotene werd toegekend of die hem zou toegekend geweest zijn indien hij overleden is vóór de ingenottreding van genoemde vergoeding. Ingeval het overlijden 1 april 1970 voorafgaat wordt de vergoeding van de weduwe berekend op basis van het bedrag beoogd bij § 1.
1° (De vergoeding wordt voor een periode van 5 jaar toegekend aan de weduwen van zeelieden gedood bij gelegenheid en in de uitoefening van hun opdracht tijdens een luidens § 1 aanvaardbare periode.) <KB 22-11-1971, art. 1, 1°>
Voor de andere weduwen is de toekenning van de vergoeding voorbehouden aan dezen wier man minstens twaalf maanden vaart in oorlogstijd, aanvaardbaar luidens § 1, telde. Zij wordt toegekend voor een periode van maximum vijf jaar.
2° (Kan haar aanspraken op de vergoeding laten gelden, de weduwe die de zeeman vóór 1 januari 1935 gehuwd heeft, wanneer de vaart plaats had tijdens de oorlog 1914-1918.
Kan haar aanspraken op de vergoeding laten gelden, de weduwe die de zeeman huwde vóór 29 september 1950 of binnen de tijdsspanne van 5 jaar te rekenen vanaf de datum van terugkeer in zijn haardstede, wanneer de vaart plaats had tijdens de oorlog 1940-1945.
Is ontslagen van de voorwaarden bedoeld bij het tweede lid, de zeeman die gehuwd is vóór de leeftijd van veertig jaar en in elk geval vóór 1 januari 1956.) <KB 22-11-1971, art. 1, 2°>
3° Kunnen geen aanspraak maken op de vergoeding :
a) de weduwe die de leeftijd van 55 jaar niet bereikt heeft;
b) de weduwe wier huwelijk niet minstens één jaar geduurd heeft; deze bepaling is niet van toepassing op de weduwe van de zeeman gedood bij gelegenheid en in de uitoefening van zijn opdracht tijdens een luidens § 1 aanvaardbare periode;
c) de weduwe die opnieuw gehuwd is na het overlijden van de zeeman. (De vergoeding van de weduwe die een nieuw huwelijk aangaat wordt definitief afgeschaft vanaf de eerste dag van het kwartaal volgend op het nieuw huwelijk;) <KB 22-11-1971, art. 1, 3°>
d) de weduwe die uit de echt gescheiden is van de zeeman of van tafel en bed gescheiden op verzoek van de zeeman.
§ 3. De aanvullende vergoeding voor vaart in oorlogstijd moet het voorwerp uitmaken van een aanvraag bij [1 de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid]1.
Iedere aanvraag ingediend na de leeftijd van 60 jaar heeft uitwerking met ingang van de eerste dag van de maand die volgt op die van de indiening van de aanvraag.
Voor zover alle andere voorwaarden vervuld zijn, gaat de vergoeding voor de weduwe in op de eerste dag van de maand volgend op die tijdens welke de echtgenoot overleden is, indien de aanvraag binnen twaalf maanden na dit overlijden ingediend wordt. In de overige gevallen en voor zover ook alle andere voorwaarden vervuld zijn, gaat zij ten vroegste in de eerste dag van de maand welke op die aanvraag volgt.
Nochtans worden de rechten van de weduwe op voormelde vergoeding van ambtswege onderzocht indien de echtgenoot op het ogenblik van zijn overlijden de aanvullende vergoeding voor vaart in oorlogstijd genoot of indien op het ogenblik van het overlijden van de echtgenoot geen enkele definitieve beslissing was getroffen omtrent de aanvraag om vergoeding die hij had ingediend. In dit geval gaat de vergoeding in op de eerste dag van de maand die volgt op deze in de loop waarvan de echtgenoot overleden is.
§ 4. (Het bedrag bedoeld in § 1, is gekoppeld aan de spilindex 103,14 (basis 1996 = 100). Dit bedrag wordt verhoogd of verminderd overeenkomstig artikel 4 van de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare schatkist, sommige uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld.
De verhoging of de vermindering wordt toegepast vanaf de dag bepaald in artikel 6, 3°, van voornoemde wet.) <KB 2001-12-11/41, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
(§ 5. Wanneer het overeenkomstig § 4 berekende bedrag, een eurogedeelte bevat wordt het afgerond naar de hogere cent wanneer de derde decimaal gelijk is aan of hoger is dan vijf en naar de lagere cent wanneer de derde decimaal lager is dan vijf.) <KB 2001-12-11/41, art. 1, 016; Inwerkingtreding : 01-01-2002>
Modifications
Art. 41bis. <AR 10-6-1970, art. 1er>
§ 1er. Tout affilié a droit dès l'âge de 60 ans à une indemnité complémentaire pour navigation en temps de guerre de (8,7937 EUR) par an pour chaque mois ou fraction de mois d'inscription sur le rôle d'équipage d'un navire marchand, sous pavillon belge ou allié, entre le 1er avril 1915 et le 11 novembre 1918 ou entre le 10 mai 1940 et le 15 août 1945. <AR 2001-12-11/41, art. 1, 016; En vigueur : 01-01-2002>
Les voyages au cours desquels l'affilié a commis un délit ou un crime maritime, pour lequel il a encouru une condamnation, ne sont pas pris en considération.
Ne sont pas non plus pris en considération les voyages sous pavillon belge qui ont été effectués sous contrôle du pouvoir occupant.
La période de captivité consécutive à une capture en mer par l'ennemi ainsi que l'inscription dans le pool des volontaires pour les opérations d'invasion sont assimilées à l'inscription sur le rôle d'équipage.
L'indemnité complémentaire pour navigation en temps de guerre n'est accordée que si l'affilié qui a navigué ou qui a été capturé au cours de son embarquement sous pavillon allié, est resté affilié à [1 l'Office national de sécurité sociale]1 au cours de son embarquement sous pavillon allié.
§ 2. Lors du décès d'un affilié, sa veuve qui remplit les conditions citées ci-après, a droit à 40 p.c. de l'indemnité complémentaire pour navigation en temps de guerre qui a été accordée à l'affilié ou qui lui aurait été accordée si le décès est intervenu avant l'entrée en jouissance de l'indemnité précitée. Dans le cas où le décès est antérieur au 1er avril 1970, l'indemnité de la veuve est calculée sur base du montant prévu au § 1er.
1° (L'indemnité est accordée pour une période de 5 ans aux veuves des marins tués à l'occasion et dans l'exercice de leur mission au cours d'une période admissible aux termes du § 1er.) <AR 22-11-1971, art. 1, 1°>
Pour les autres veuves, l'octroi de l'indemnité est réservé à celles dont le mari comptait au moins douze mois de navigation de guerre admissible aux termes du § 1er. Elle est octroyée pour une période de cinq ans au maximum.
2° (Peut faire valoir ses titres à l'indemnité, la veuve qui a épousé le marin avant le 1er janvier 1935, lorsque la navigation a eu lieu pendant la guerre 1914-1918.
Peut faire valoir ses titres à l'indemnité, la veuve qui a épousé le marin, avant le 29 septembre 1950, ou dans le délai de 5 ans à compter de la date de la rentrée du marin dans son foyer lorsque le navigation a eu lieu pendant la guerre 1940-1945.
Est dispensé des cotisations visées à l'alinéa 2, le marin qui s'est marié avant l'âge de quarante ans et en tout état de cause avant le 1er janvier 1956.) <AR 22-11-1971, art. 1, 2°>
3° Ne peuvent prétendre à l'indemnité :
a) la veuve qui n'a pas atteint l'âge de 55 ans;
b) la veuve dont le mariage n'a pas duré un an au moins; cette disposition n'est pas applicable à la veuve du marin tué à l'occasion et dans l'exercice de sa mission au cours d'une période admissible aux termes du § 1er;
c) la veuve qui s'est remariée après le décès du marin. (L'indemnité de la veuve qui contracte un nouveau mariage est supprimée définitivement à partir du premier jour du trimestre qui suit le remariage;) <AR 22-11-1971, art. 1, 3°>
d) la veuve qui est divorcée du marin ou séparée de corps à la requête du marin.
§ 3. L'indemnité complémentaire pour navigation en temps de guerre doit faire l'objet d'une demande auprès de [1 l'Office national de sécurité sociale]1.
Toute demande introduite après l'âge de soixante ans produit ses effets le premier jour du mois suivant celui de l'introduction de la demande.
Toutes autres conditions réunies, l'indemnité pour la veuve prend cours le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel le mari est décédé, si la demande est introduite dans les douze mois à dater de ce décès. Dans les autres cas et également toutes autres conditions réunies, elle prend cours, au plus tôt, le premier jour du mois qui suit cette demande.
Toutefois, les droits de la veuve à l'indemnité précitée sont examinés d'office si le mari bénéficiait à son décès de l'indemnité complémentaire pour navigation en temps de guerre ou si au moment du décès du mari, aucune décision définitive n'avait été prise concernant la demande l'indemnité qu'il avait introduite. Dans ce cas, l'indemnité prend cours le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel le mari est décédé.)
§ 4. (Le montant visé au § 1er est lié à l'indice-pivot 103,14 (base 1996 = 100). Ce montant est augmenté ou diminué conformément à l'article 4 de la loi du 2 août 1971 organisant un régime de liaison à l'indice des prix à la consommation, des traitements, salaires, pensions, allocations et subventions à charge du trésor public, de certaines prestations sociales, des limites de rémunération à prendre en considération pour le calcul de certaines cotisations de sécurité sociale des travailleurs, ainsi que des obligations imposées en matière sociale aux travailleurs indépendants.
L'augmentation ou la diminution est applicable à partir du jour fixé par l'article 6, 3° de la loi précitée.) <AR 2001-12-11/41, art. 1, 016; En vigueur : 01-01-2002>
(§ 5. Lorsque le montant, calculé conformément aux dispositions du § 4, comporte une fraction d'euro, elle est arrondie au cent supérieur lorsque la troisième décimale est égale ou supérieure à cinq et au cent inférieur lorsque la troisième décimale est inférieure à cinq.) <AR 2001-12-11/41, art. 1, 016; En vigueur : 01-01-2002>
§ 1er. Tout affilié a droit dès l'âge de 60 ans à une indemnité complémentaire pour navigation en temps de guerre de (8,7937 EUR) par an pour chaque mois ou fraction de mois d'inscription sur le rôle d'équipage d'un navire marchand, sous pavillon belge ou allié, entre le 1er avril 1915 et le 11 novembre 1918 ou entre le 10 mai 1940 et le 15 août 1945. <AR 2001-12-11/41, art. 1, 016; En vigueur : 01-01-2002>
Les voyages au cours desquels l'affilié a commis un délit ou un crime maritime, pour lequel il a encouru une condamnation, ne sont pas pris en considération.
Ne sont pas non plus pris en considération les voyages sous pavillon belge qui ont été effectués sous contrôle du pouvoir occupant.
La période de captivité consécutive à une capture en mer par l'ennemi ainsi que l'inscription dans le pool des volontaires pour les opérations d'invasion sont assimilées à l'inscription sur le rôle d'équipage.
L'indemnité complémentaire pour navigation en temps de guerre n'est accordée que si l'affilié qui a navigué ou qui a été capturé au cours de son embarquement sous pavillon allié, est resté affilié à [1 l'Office national de sécurité sociale]1 au cours de son embarquement sous pavillon allié.
§ 2. Lors du décès d'un affilié, sa veuve qui remplit les conditions citées ci-après, a droit à 40 p.c. de l'indemnité complémentaire pour navigation en temps de guerre qui a été accordée à l'affilié ou qui lui aurait été accordée si le décès est intervenu avant l'entrée en jouissance de l'indemnité précitée. Dans le cas où le décès est antérieur au 1er avril 1970, l'indemnité de la veuve est calculée sur base du montant prévu au § 1er.
1° (L'indemnité est accordée pour une période de 5 ans aux veuves des marins tués à l'occasion et dans l'exercice de leur mission au cours d'une période admissible aux termes du § 1er.) <AR 22-11-1971, art. 1, 1°>
Pour les autres veuves, l'octroi de l'indemnité est réservé à celles dont le mari comptait au moins douze mois de navigation de guerre admissible aux termes du § 1er. Elle est octroyée pour une période de cinq ans au maximum.
2° (Peut faire valoir ses titres à l'indemnité, la veuve qui a épousé le marin avant le 1er janvier 1935, lorsque la navigation a eu lieu pendant la guerre 1914-1918.
Peut faire valoir ses titres à l'indemnité, la veuve qui a épousé le marin, avant le 29 septembre 1950, ou dans le délai de 5 ans à compter de la date de la rentrée du marin dans son foyer lorsque le navigation a eu lieu pendant la guerre 1940-1945.
Est dispensé des cotisations visées à l'alinéa 2, le marin qui s'est marié avant l'âge de quarante ans et en tout état de cause avant le 1er janvier 1956.) <AR 22-11-1971, art. 1, 2°>
3° Ne peuvent prétendre à l'indemnité :
a) la veuve qui n'a pas atteint l'âge de 55 ans;
b) la veuve dont le mariage n'a pas duré un an au moins; cette disposition n'est pas applicable à la veuve du marin tué à l'occasion et dans l'exercice de sa mission au cours d'une période admissible aux termes du § 1er;
c) la veuve qui s'est remariée après le décès du marin. (L'indemnité de la veuve qui contracte un nouveau mariage est supprimée définitivement à partir du premier jour du trimestre qui suit le remariage;) <AR 22-11-1971, art. 1, 3°>
d) la veuve qui est divorcée du marin ou séparée de corps à la requête du marin.
§ 3. L'indemnité complémentaire pour navigation en temps de guerre doit faire l'objet d'une demande auprès de [1 l'Office national de sécurité sociale]1.
Toute demande introduite après l'âge de soixante ans produit ses effets le premier jour du mois suivant celui de l'introduction de la demande.
Toutes autres conditions réunies, l'indemnité pour la veuve prend cours le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel le mari est décédé, si la demande est introduite dans les douze mois à dater de ce décès. Dans les autres cas et également toutes autres conditions réunies, elle prend cours, au plus tôt, le premier jour du mois qui suit cette demande.
Toutefois, les droits de la veuve à l'indemnité précitée sont examinés d'office si le mari bénéficiait à son décès de l'indemnité complémentaire pour navigation en temps de guerre ou si au moment du décès du mari, aucune décision définitive n'avait été prise concernant la demande l'indemnité qu'il avait introduite. Dans ce cas, l'indemnité prend cours le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel le mari est décédé.)
§ 4. (Le montant visé au § 1er est lié à l'indice-pivot 103,14 (base 1996 = 100). Ce montant est augmenté ou diminué conformément à l'article 4 de la loi du 2 août 1971 organisant un régime de liaison à l'indice des prix à la consommation, des traitements, salaires, pensions, allocations et subventions à charge du trésor public, de certaines prestations sociales, des limites de rémunération à prendre en considération pour le calcul de certaines cotisations de sécurité sociale des travailleurs, ainsi que des obligations imposées en matière sociale aux travailleurs indépendants.
L'augmentation ou la diminution est applicable à partir du jour fixé par l'article 6, 3° de la loi précitée.) <AR 2001-12-11/41, art. 1, 016; En vigueur : 01-01-2002>
(§ 5. Lorsque le montant, calculé conformément aux dispositions du § 4, comporte une fraction d'euro, elle est arrondie au cent supérieur lorsque la troisième décimale est égale ou supérieure à cinq et au cent inférieur lorsque la troisième décimale est inférieure à cinq.) <AR 2001-12-11/41, art. 1, 016; En vigueur : 01-01-2002>
Modifications
Art.42. <KB 15-6-1967, art. 1>
§ 1. Voor de toepassing van dit artikel dient verstaan te worden onder :
1° "pensioen als gehuwd man" in de pensioenregeling voor zeevarenden onder Belgische vlag : het rustpensioen in deze regeling toegekend aan de werknemers beoogd bij artikel 39, tweede lid, b, van dit besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 december 1956;
2° "pensioen als alleenstaande" in de pensioenregeling voor zeevarenden onder Belgische vlag : het rustpensioen in deze regeling toegekend aan de andere werknemers dan die bedoeld in 1°;
3° "pensioen als gehuwd man" en "pensioen als alleenstaande" in een andere regeling dan die voor zeevarenden onder Belgische vlag : de rustpensioenen in die regeling toegekend volgens een zelfde of gelijkaardig onderscheid als bedoeld in 1° en 2°;
4° "feitelijke scheiding van de echtgenoten" : de toestand die ontstaat :
a) wanneer de echtgenote elders verblijft dan haar echtgenoot; dit wordt vastgesteld aan de hand van de inschrijving in het bevolkingsregister;
b) bij ontstentenis van een afzonderlijke inschrijving in het bevolkingsregister, wanneer de man in de gevangenis is opgesloten, in een gesticht ter bescherming van de maatschappij of een bedelaarskolonie is opgenomen of in een instelling voor geesteszieken is geplaatst.
§ 2. (De van tafel en bed gescheiden of de feitelijke gescheiden echtgenote kan de uitbetaling van een gedeelte van het rustpensioen van haar echtgenoot bekomen voor zover :
a) zij niet van de ouderlijke macht werd vervallen verklaard of niet veroordeeld werd om haar echtgenoot naar het leven te hebben gestaan;
b) haar eventueel verblijf in den vreemde geen beletsel vormt voor de uitbetaling van het pensioen als zeevarende;
c) zij alle andere dan toegelaten beroepsarbeid gestaakt heeft in de zin van artikel 35bis en zij geen vergoeding geniet wegens ziekte, invaliditeit of onvrijwillige werkloosheid bij toepassing van een Belgische of buitenlandse wetgeving inzake sociale zekerheid, (met uitzondering van de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen); <KB 4-6-1971, art. 3, 1°>
d) zij geen Belgisch of buitenlands rust- of overlevingspensioen of geen als dusdanig geldend voordeel (...) geniet van een zodanig bedrag dat de toepassing van § 4 geen aanleiding zou geven tot een afhouding, te haren gunste, van het pensioen van haar echtgenoot. <KB 4-6-1971, art. 3, 1°>
§ 3. A. De van tafel en bed gescheiden of de feitelijk gescheiden echtgenote die geen aanspraak kan maken op één van de bij § 2, d, bedoelde voordelen, bekomt de helft van het pensioen als gehuwd man dat aan haar man in de pensioenregeling voor zeevarenden, toegekend is. Dit geldt eveneens indien de echtgenote de in § 2, d, bedoelde voordelen, die zij geniet, mag verzaken en ze werkelijk verzaakt. Deze verzaking is echter slechts mogelijk indien het gecumuleerde bedrag van deze voordelen enerzijds, en van de pensioenen, van de als dusdanig geldende voordelen welke de echtgenoot geniet in de pensioenregeling, en voor arbeiders, bedienden, mijnwerkers, zeevarenden onder Belgische vlag, werknemers en zelfstandigen, anderzijds, kleiner is dan het gecumuleerde bedrag van de pensioenen als gehuwd man welke aan de echtgenoot in die laatste regelingen zouden kunnen worden toegekend.
B. De van tafel en bed gescheiden of de feitelijk gescheiden echtgenote die een van de in § 2, d, bedoelde voordelen geniet die ze, bij toepassing van de bepalingen bedoeld in A van deze paragraaf, niet kan verzaken, kan, voor zover zij niet bij vervroeging in het genot is getreden van één of meer van deze voordelen en onverminderd de toepassing van de bepalingen van § 4, een gedeelte bekomen van het pensioen als alleenstaande van haar echtgenoot, waarvan het bedrag gelijk is aan de helft van zijn pensioen als gehuwd man in de pensioenregeling voor zeevarenden, verminderd met het bedrag van het voordeel dat ze persoonlijk gerechtigd is te genieten in deze regeling.
In geval van toepassing van deze paragraaf en onverminderd de bepalingen van § 4, wordt het pensioen als alleenstaande dat aan de echtgenoot in de pensioenregeling voor zeevarenden is toegekend, verminderd met het bedrag van het voordeel dat bij toepassing van het voorgaande lid als gescheiden echtgenote verleend is.
§ 4. Wanneer de persoonlijke voordelen van de echtgenote bepaald in § 2, d, samen met de voordelen als gescheiden echtgenote in de verschillende pensioenregelingen bedoeld in § 3, A, de helft overschrijden van het totaal bedrag van de pensioenen als gehuwd man dat de man in diezelfde regelingen kan bekomen, en wanneer in de pensioenregeling voor zeevarenden een hoger bedrag als gescheiden echtgenote bij toepassing van § 3, B, zou moeten worden uitgekeerd dan in de andere pensioenregelingen, wordt het gedeelte, dat aan de echtgenote zou moeten worden uitgekeerd, verminderd met het bedrag dat bovengenoemde helft overschrijdt.
Indien de echtgenoot uitsluitend in de pensioenregeling voor zeelieden een voordeel geniet en wanneer de persoonlijke voordelen van de echtgenote bepaald in § 2, d, en het voordeel als gescheiden echtgenote in de pensioenregeling voor zeevarenden samen de helft overschrijden van het pensioen als gehuwd man dat de echtgenoot in deze regeling kan bekomen, wordt het gedeelte dat aan de echtgenote uitgekeerd zou kunnen worden verminderd met het bedrag dat de bovengenoemde helft overschrijdt.
§ 5. Voor de toepassing van § 2, d, wordt geen rekening gehouden met de voordelen die, krachtens een andere pensioenregeling, aan de vrouw als gescheiden echtgenote worden toegekend.
Voor de toepassing van de §§ 2 en 3 wordt geen rekening gehouden met de voordelen die de echtgenoot in een andere pensioenregeling dan die bedoeld bij § 3, A, geniet.
§ 6. Wanneer de echtgenoot nalaat zijn rechten op een rustpensioen te laten gelden, alhoewel hij [1 de pensioenleeftijd bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leeftijd van de wettelijke pensioenstelsels]1 bereikt heeft en alle andere beroepsarbeid, dan die welke in de zin van artikel 35bis toegelaten is, heeft gestaakt, mag de echtgenote in zijn plaats een pensioenaanvraag indienen om te haren gunste de uitbetaling te bekomen van het deel van het pensioen waarop zij krachtens de §§ 3 en 4 van dit artikel recht heeft.
§ 7. Wanneer het pensioen aan de echtgenoot niet uitgekeerd wordt omdat hij niet in België verblijft, wordt het krachtens de §§ 3, 4 of 6 aan de echtgenote toekomende deel haar uitgekeerd.
§ 8. De toepassing van de bepalingen van de §§ 1 tot 5 van dit artikel geschiedt van ambtswege :
1. wanneer de echtgenoot op het ogenblik van de scheiding een pensioen als gehuwd man geniet;
2. wanneer de scheiding zich voordoet tussen de datum van de kennisgeving van de administratieve of rechterlijke beslissing en de ingangsdatum van het pensioen van de echtgenoot;
3. wanneer de scheiding zich voordoet op het ogenblik dat een pensioenaanvraag van de echtgenoot voor onderzoek bij een administratieve of rechterlijke instantie aanhangig is;
4. wanneer, op het ogenblik dat de echtgenoot zijn pensioenaanvraag indient, de vrouw reeds een pensioen als alleenstaande in de regeling voor zeelieden of in één der bij § 3, A, bedoelde pensioenregelingen of een gewaarborgd inkomen voor bejaarden genoot of wanneer een daartoe ingediende aanvraag voor onderzoek bij een administratieve of rechterlijke instantie aanhangig was;
5. wanneer, op het ogenblik van de scheiding, ieder van de echtgenoten een pensioen als alleenstaande genoot in de regeling voor zeevarenden of in één der bij § 3, A, bedoelde regelingen;
6. wanneer de echtgenoot zich in één der bij § 1, 4°, b, bedoelde toestanden bevindt, zelfs indien deze zich situeert vóór de indiening van zijn aanvraag.
§ 9. De toepassing van § 6 van dit artikel, alsook die van de §§ 1 tot 5, wanneer het geen in § 8 beoogde gevallen betreft, geschiedt op aanvraag van de echtgenote.
Deze aanvraag wordt ingediend in de vormen vastgesteld in de artikelen 52 en volgende.
Nochtans wanneer de gescheiden echtgenote van Belgische nationaliteit is en in het buitenland verblijft, mag de aanvraag rechtstreeks, bij een ter post aangetekend schrijven, bij de Rijksdienst voor werknemerspensioenen worden ingediend, voor zover een overeenkomst terzake, toepasselijk voor België en voor de Staat op het grondgebied waarvan zij verblijft, er niet anders over beschikt.
De aanvraag van rustpensioen, die geldig door de echtgenote is ingediend, geldt als een aanvraag van gescheiden echtgenote.
De aanvraag, die geldig is ingediend in de pensioenregeling voor arbeiders, bedienden, mijnwerkers en zelfstandigen of de geldig ingediende aanvraag van gewaarborgd inkomen voor bejaarden, geldt als een aanvraag in de pensioenregeling voor zeevarenden.
De aanvraag van de gescheiden echtgenote heeft uitwerking de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de aanvraag is ingediend.) <KB 4-6-1971, art. 2>
§ 10. De gescheiden echtgenote die de toepassing van dit artikel aanvraagt en die op een of meer voordelen beoogd in § 2, d, aanspraak kan maken, is ertoe gehouden het voordeel hiervan aan te vragen; ze moet evenwel geen vervroegde aanvraag indienen.
§ 11. Gedurende de periode tijdens dewelke de gescheiden echtgenote geen recht heeft op een gedeelte van het rustpensioen van haar echtgenoot wordt aan de echtgenoot een bedrag betaald dat gelijk is aan het bedrag van het pensioen dat hem als alleenstaande zou kunnen toegekend worden.
§ 1. Voor de toepassing van dit artikel dient verstaan te worden onder :
1° "pensioen als gehuwd man" in de pensioenregeling voor zeevarenden onder Belgische vlag : het rustpensioen in deze regeling toegekend aan de werknemers beoogd bij artikel 39, tweede lid, b, van dit besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 december 1956;
2° "pensioen als alleenstaande" in de pensioenregeling voor zeevarenden onder Belgische vlag : het rustpensioen in deze regeling toegekend aan de andere werknemers dan die bedoeld in 1°;
3° "pensioen als gehuwd man" en "pensioen als alleenstaande" in een andere regeling dan die voor zeevarenden onder Belgische vlag : de rustpensioenen in die regeling toegekend volgens een zelfde of gelijkaardig onderscheid als bedoeld in 1° en 2°;
4° "feitelijke scheiding van de echtgenoten" : de toestand die ontstaat :
a) wanneer de echtgenote elders verblijft dan haar echtgenoot; dit wordt vastgesteld aan de hand van de inschrijving in het bevolkingsregister;
b) bij ontstentenis van een afzonderlijke inschrijving in het bevolkingsregister, wanneer de man in de gevangenis is opgesloten, in een gesticht ter bescherming van de maatschappij of een bedelaarskolonie is opgenomen of in een instelling voor geesteszieken is geplaatst.
§ 2. (De van tafel en bed gescheiden of de feitelijke gescheiden echtgenote kan de uitbetaling van een gedeelte van het rustpensioen van haar echtgenoot bekomen voor zover :
a) zij niet van de ouderlijke macht werd vervallen verklaard of niet veroordeeld werd om haar echtgenoot naar het leven te hebben gestaan;
b) haar eventueel verblijf in den vreemde geen beletsel vormt voor de uitbetaling van het pensioen als zeevarende;
c) zij alle andere dan toegelaten beroepsarbeid gestaakt heeft in de zin van artikel 35bis en zij geen vergoeding geniet wegens ziekte, invaliditeit of onvrijwillige werkloosheid bij toepassing van een Belgische of buitenlandse wetgeving inzake sociale zekerheid, (met uitzondering van de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen); <KB 4-6-1971, art. 3, 1°>
d) zij geen Belgisch of buitenlands rust- of overlevingspensioen of geen als dusdanig geldend voordeel (...) geniet van een zodanig bedrag dat de toepassing van § 4 geen aanleiding zou geven tot een afhouding, te haren gunste, van het pensioen van haar echtgenoot. <KB 4-6-1971, art. 3, 1°>
§ 3. A. De van tafel en bed gescheiden of de feitelijk gescheiden echtgenote die geen aanspraak kan maken op één van de bij § 2, d, bedoelde voordelen, bekomt de helft van het pensioen als gehuwd man dat aan haar man in de pensioenregeling voor zeevarenden, toegekend is. Dit geldt eveneens indien de echtgenote de in § 2, d, bedoelde voordelen, die zij geniet, mag verzaken en ze werkelijk verzaakt. Deze verzaking is echter slechts mogelijk indien het gecumuleerde bedrag van deze voordelen enerzijds, en van de pensioenen, van de als dusdanig geldende voordelen welke de echtgenoot geniet in de pensioenregeling, en voor arbeiders, bedienden, mijnwerkers, zeevarenden onder Belgische vlag, werknemers en zelfstandigen, anderzijds, kleiner is dan het gecumuleerde bedrag van de pensioenen als gehuwd man welke aan de echtgenoot in die laatste regelingen zouden kunnen worden toegekend.
B. De van tafel en bed gescheiden of de feitelijk gescheiden echtgenote die een van de in § 2, d, bedoelde voordelen geniet die ze, bij toepassing van de bepalingen bedoeld in A van deze paragraaf, niet kan verzaken, kan, voor zover zij niet bij vervroeging in het genot is getreden van één of meer van deze voordelen en onverminderd de toepassing van de bepalingen van § 4, een gedeelte bekomen van het pensioen als alleenstaande van haar echtgenoot, waarvan het bedrag gelijk is aan de helft van zijn pensioen als gehuwd man in de pensioenregeling voor zeevarenden, verminderd met het bedrag van het voordeel dat ze persoonlijk gerechtigd is te genieten in deze regeling.
In geval van toepassing van deze paragraaf en onverminderd de bepalingen van § 4, wordt het pensioen als alleenstaande dat aan de echtgenoot in de pensioenregeling voor zeevarenden is toegekend, verminderd met het bedrag van het voordeel dat bij toepassing van het voorgaande lid als gescheiden echtgenote verleend is.
§ 4. Wanneer de persoonlijke voordelen van de echtgenote bepaald in § 2, d, samen met de voordelen als gescheiden echtgenote in de verschillende pensioenregelingen bedoeld in § 3, A, de helft overschrijden van het totaal bedrag van de pensioenen als gehuwd man dat de man in diezelfde regelingen kan bekomen, en wanneer in de pensioenregeling voor zeevarenden een hoger bedrag als gescheiden echtgenote bij toepassing van § 3, B, zou moeten worden uitgekeerd dan in de andere pensioenregelingen, wordt het gedeelte, dat aan de echtgenote zou moeten worden uitgekeerd, verminderd met het bedrag dat bovengenoemde helft overschrijdt.
Indien de echtgenoot uitsluitend in de pensioenregeling voor zeelieden een voordeel geniet en wanneer de persoonlijke voordelen van de echtgenote bepaald in § 2, d, en het voordeel als gescheiden echtgenote in de pensioenregeling voor zeevarenden samen de helft overschrijden van het pensioen als gehuwd man dat de echtgenoot in deze regeling kan bekomen, wordt het gedeelte dat aan de echtgenote uitgekeerd zou kunnen worden verminderd met het bedrag dat de bovengenoemde helft overschrijdt.
§ 5. Voor de toepassing van § 2, d, wordt geen rekening gehouden met de voordelen die, krachtens een andere pensioenregeling, aan de vrouw als gescheiden echtgenote worden toegekend.
Voor de toepassing van de §§ 2 en 3 wordt geen rekening gehouden met de voordelen die de echtgenoot in een andere pensioenregeling dan die bedoeld bij § 3, A, geniet.
§ 6. Wanneer de echtgenoot nalaat zijn rechten op een rustpensioen te laten gelden, alhoewel hij [1 de pensioenleeftijd bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leeftijd van de wettelijke pensioenstelsels]1 bereikt heeft en alle andere beroepsarbeid, dan die welke in de zin van artikel 35bis toegelaten is, heeft gestaakt, mag de echtgenote in zijn plaats een pensioenaanvraag indienen om te haren gunste de uitbetaling te bekomen van het deel van het pensioen waarop zij krachtens de §§ 3 en 4 van dit artikel recht heeft.
§ 7. Wanneer het pensioen aan de echtgenoot niet uitgekeerd wordt omdat hij niet in België verblijft, wordt het krachtens de §§ 3, 4 of 6 aan de echtgenote toekomende deel haar uitgekeerd.
§ 8. De toepassing van de bepalingen van de §§ 1 tot 5 van dit artikel geschiedt van ambtswege :
1. wanneer de echtgenoot op het ogenblik van de scheiding een pensioen als gehuwd man geniet;
2. wanneer de scheiding zich voordoet tussen de datum van de kennisgeving van de administratieve of rechterlijke beslissing en de ingangsdatum van het pensioen van de echtgenoot;
3. wanneer de scheiding zich voordoet op het ogenblik dat een pensioenaanvraag van de echtgenoot voor onderzoek bij een administratieve of rechterlijke instantie aanhangig is;
4. wanneer, op het ogenblik dat de echtgenoot zijn pensioenaanvraag indient, de vrouw reeds een pensioen als alleenstaande in de regeling voor zeelieden of in één der bij § 3, A, bedoelde pensioenregelingen of een gewaarborgd inkomen voor bejaarden genoot of wanneer een daartoe ingediende aanvraag voor onderzoek bij een administratieve of rechterlijke instantie aanhangig was;
5. wanneer, op het ogenblik van de scheiding, ieder van de echtgenoten een pensioen als alleenstaande genoot in de regeling voor zeevarenden of in één der bij § 3, A, bedoelde regelingen;
6. wanneer de echtgenoot zich in één der bij § 1, 4°, b, bedoelde toestanden bevindt, zelfs indien deze zich situeert vóór de indiening van zijn aanvraag.
§ 9. De toepassing van § 6 van dit artikel, alsook die van de §§ 1 tot 5, wanneer het geen in § 8 beoogde gevallen betreft, geschiedt op aanvraag van de echtgenote.
Deze aanvraag wordt ingediend in de vormen vastgesteld in de artikelen 52 en volgende.
Nochtans wanneer de gescheiden echtgenote van Belgische nationaliteit is en in het buitenland verblijft, mag de aanvraag rechtstreeks, bij een ter post aangetekend schrijven, bij de Rijksdienst voor werknemerspensioenen worden ingediend, voor zover een overeenkomst terzake, toepasselijk voor België en voor de Staat op het grondgebied waarvan zij verblijft, er niet anders over beschikt.
De aanvraag van rustpensioen, die geldig door de echtgenote is ingediend, geldt als een aanvraag van gescheiden echtgenote.
De aanvraag, die geldig is ingediend in de pensioenregeling voor arbeiders, bedienden, mijnwerkers en zelfstandigen of de geldig ingediende aanvraag van gewaarborgd inkomen voor bejaarden, geldt als een aanvraag in de pensioenregeling voor zeevarenden.
De aanvraag van de gescheiden echtgenote heeft uitwerking de eerste dag van de maand die volgt op die waarin de aanvraag is ingediend.) <KB 4-6-1971, art. 2>
§ 10. De gescheiden echtgenote die de toepassing van dit artikel aanvraagt en die op een of meer voordelen beoogd in § 2, d, aanspraak kan maken, is ertoe gehouden het voordeel hiervan aan te vragen; ze moet evenwel geen vervroegde aanvraag indienen.
§ 11. Gedurende de periode tijdens dewelke de gescheiden echtgenote geen recht heeft op een gedeelte van het rustpensioen van haar echtgenoot wordt aan de echtgenoot een bedrag betaald dat gelijk is aan het bedrag van het pensioen dat hem als alleenstaande zou kunnen toegekend worden.
Modifications
Art.42. <AR 15-6-1967, art. 1er>
§ 1er. Pour l'application du présent article, il y a lieu d'entendre :
1° par "pension d'homme marié" du régime de pension des marins naviguant sous pavillon belge : la pension de retraite accordée dans ce régime aux travailleurs visés à l'article 39, alinéa 2, b, du présent arrêté par l'arrêté royal du 4 décembre 1956;
2° par "pension d'isolé" du régime de pension des marins naviguant sous pavillon belge : la pension de retraite accordée dans ce régime aux travailleurs autres que ceux qui sont visés au 1°;
3° par "pension d'homme marié" et "pension d'isolé" d'un régime de pension autre que celui des marins naviguant sous pavillon belge : les pensions de retraite accordées dans ce régime suivant une distinction identique ou analogue à celle qui est visée aux 1° et 2°;
4° par "séparation de fait des conjoints"; la situation qui naît :
a) lorsque l'épouse à résidence dans un autre lieu que son mari; cette résidence est constatée par l'inscription au registre de la population;
b) en cas d'absence d'inscription distincte au registre de la population, lorsque le mari est détenu en prison, interné dans un établissement de défense sociale ou un dépôt de mendicité ou placé dans un établissement d'aliénés.
§ 2. (L'épouse séparée de corps ou de fait peut obtenir le paiement d'une part de la pension de retraite de son mari pour autant :
a) qu'elle n'ait pas été déchue de la puissance paternelle ni condamnée pour avoir attenté à la vie de son époux;
b) que sa résidence éventuelle à l'étranger ne fasse pas obstacle au paiement de la pension de marin;
c) qu'elle ait cessé toute activité professionnelle autre que celle autorisée au sens de l'article 35bis et qu'elle ne jouisse pas d'une indemnité pour cause de maladie, d'invalidité ou de chômage involontaire par application d'une législation belge ou étrangère de sécurité sociale, (à l'exception de la loi du 27 juin 1969 relative à l'octroi d'allocations aux handicapés); <AR 4-6-1971, art. 3, 1°>
d) qu'elle ne jouisse pas d'une pension de retraite ou de survie belge ou étrangère ou d'un avantage en tenant lieu (...) d'un montant tel que l'application du § 4 n'aboutisse à aucun prélèvement en sa faveur sur la pension de son mari. <AR 4-6-1971, art. 3, 1°>
§ 3. A. L'épouse séparée de corps ou de fait qui ne peut prétendre un des avantages visés au § 2, d, obtient la moitié de la pension d'homme marié accordée à son mari dans le régime de pension des marins. Il en est encore de même si l'épouse peut renoncer aux avantages visés au § 2, d, dont elle est bénéficiaire et y renonce effectivement. Toutefois, cette renonciation n'est possible que si le montant cumulé de ces derniers avantages, d'une part, et des pensions, des avantages en tenant lieu dont jouit le mari dans les régimes de pension des ouvriers, des employés, des ouvriers mineurs, des marins naviguant sous pavillon belge, des travailleurs salariés et des travailleurs indépendants, d'autre part, est inférieur au montant cumulé des pensions d'homme marié qui pourraient être allouées au mari dans ces derniers régimes.
B. L'épouse séparée de corps ou de fait qui bénéficie d'un avantage visé au § 2, d, auquel elle ne peut renoncer par application des dispositions visées au A du présent paragraphe, peut, pour autant qu'elle ne soit pas entrée en jouissance anticipativement d'un ou de plusieurs de ces avantages et sans préjudice de l'application des dispositions du § 4, obtenir une part de la pension d'isolé de son mari, dont le montant est égal à la moitié de la pension d'homme marié de celui-ci dans le régime de pension des marins, diminuée de l'avantage dont elle est en droit de bénéficier personnellement dans ce régime.
En cas d'application du présent paragraphe et sans préjudice des dispositions du § 4, la pension d'isolé accordée au mari dans le régime de pension des marins est diminuée du montant de l'avantage accordé à titre d'épouse séparée en application de l'alinéa précédent.
§ 4. Lorsque les avantages personnels de l'épouse prévus au § 2, d, ajoutés aux avantages d'épouse séparée dans les différents régimes de pension visés au § 3, A, excèdent la moitié du montant total des pensions d'homme marié que le mari peut obtenir dans ces mêmes régimes, et lorsqu'il y aurait lieu de payer dans le régime de pension des marins un montant plus élevé à titre d'épouse séparée en application du § 3, B, que dans les autres régimes de pension, la part qui devrait être payée à l'épouse est diminuée du montant qui excède la moitié susmentionnée.
Dans le cas où l'époux bénéficie exclusivement d'un avantage dans le régime de pension des marins et lorsque les avantages personnels de l'épouse prévus au § 2, d, ajoutés à l'avantage d'épouse séparée dans le régime de pension des marins excèdent la moitié de la pension d'homme marié que le mari peut obtenir dans ce régime, la part qui pourrait être payée à l'épouse est diminuée du montant qui excède la moitié susmentionnée.
§ 5. Pour l'application du § 2, d, il n'est pas tenu compte des avantages qui sont accordés à la femme à titre d'épouse séparée en vertu d'un autre régime de pension.
Pour l'application des §§ 2 et 3, il n'est pas tenu compte des avantages dont bénéficie le mari dans un régime de pension autre que ceux visés au § 3, A.
§ 6. Lorsque le mari néglige de faire valoir ses droits à une pension de retraite quoiqu'ayant atteint [1 l'âge de la pension déterminé par l'article 2 de l'arrêté royal du 23 décembre 1996 portant exécution des articles 15, 16 et 17 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions]1 et ayant cessé toute activité professionnelle autre que celle autorisée au sens de l'article 35bis, l'épouse peut en ses lieu et place introduire une demande de pension afin d'obtenir le paiement à son profit de la part de pension qui lui revient en vertu des §§ 3 et 4 du présent article.
§ 7. Lorsque la pension n'est pas payée au mari parce qu'il ne réside pas en Belgique, la part qui revient à l'épouse en vertu des §§ 3, 4 ou 6 lui est payée.
§ 8. L'application des dispositions des §§ 1 à 5 du présent article se fait d'office :
1. lorsque le mari bénéficie d'une pension d'homme marié au moment de la séparation;
2. lorsque la séparation intervient entre la date de la notification de la décision administrative ou juridictionnelle et la date de prise de cours de la pension du mari;
3. lorsque la séparation intervient au moment où une demande de pension du mari est à l'examen devant une instance administrative ou juridictionnelle;
4. lorsque au moment où le mari introduit sa demande de pension, la femme bénéficiait déjà d'une pension d'isolée dans le régime des marins ou dans un des régimes de pension visés sub § 3, A, ou d'un revenu garanti aux personnes âgées, ou qu'une demande introduite à cette fin était à l'examen devant une instance administrative ou juridictionnelle;
5. lorsqu'au moment de la séparation, chacun des conjoints bénéficiait d'une pension d'isolé dans le régime des marins ou dans un des régimes visés sub § 3, A;
6. Lorsque le mari se trouve dans une des situations visées au § 1er, 4°, b, même si celle-ci remonte avant l'introduction de sa demande.
§ 9. L'application du § 6 du présent article ainsi que celle des §§ 1 à 5, dans les cas qui ne sont pas visés au § 8, se fait sur demande de l'épouse.
Cette demande est introduite dans les formes fixées par les articles 52 et suivants.
Toutefois, lorsque l'épouse séparée est de nationalité belge et réside à l'étranger, la demande peut être introduite directement, par lettre recommandée à la poste, à l'Office national des pensions pour travailleurs salariés, pour autant qu'une convention en la matière applicable à la Belgique et à l'Etat sur le territoire duquel elle réside n'en dispose autrement.
La demande de pension de retraite introduite valablement par l'épouse vaut demande d'épouse séparée.
La demande, valablement introduite dans les régimes de pension des ouvriers, des employés, des ouvriers mineurs et des travailleurs indépendants, ou la demande de revenu garanti aux personnes âgées valablement introduite vaut demande dans le régime de pension des marins.
La demande de l'épouse séparée produit ses effets le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel la demande est introduite.) <AR 4-6-1971, art. 2>
§ 10. L'épouse séparée qui demande l'application du présent article et qui peut prétendre un ou plusieurs des avantages visés au § 2, d, est tenue d'en demander le bénéfice; elle ne doit toutefois pas introduire une demande anticipativement.
§ 11. Durant la période où l'épouse séparée n'a pas droit à une partie de la pension de retraite de son mari, il est payé, à celui-ci, une prestation égale au montant de la pension qui pourrait lui être allouée comme isolé.
§ 1er. Pour l'application du présent article, il y a lieu d'entendre :
1° par "pension d'homme marié" du régime de pension des marins naviguant sous pavillon belge : la pension de retraite accordée dans ce régime aux travailleurs visés à l'article 39, alinéa 2, b, du présent arrêté par l'arrêté royal du 4 décembre 1956;
2° par "pension d'isolé" du régime de pension des marins naviguant sous pavillon belge : la pension de retraite accordée dans ce régime aux travailleurs autres que ceux qui sont visés au 1°;
3° par "pension d'homme marié" et "pension d'isolé" d'un régime de pension autre que celui des marins naviguant sous pavillon belge : les pensions de retraite accordées dans ce régime suivant une distinction identique ou analogue à celle qui est visée aux 1° et 2°;
4° par "séparation de fait des conjoints"; la situation qui naît :
a) lorsque l'épouse à résidence dans un autre lieu que son mari; cette résidence est constatée par l'inscription au registre de la population;
b) en cas d'absence d'inscription distincte au registre de la population, lorsque le mari est détenu en prison, interné dans un établissement de défense sociale ou un dépôt de mendicité ou placé dans un établissement d'aliénés.
§ 2. (L'épouse séparée de corps ou de fait peut obtenir le paiement d'une part de la pension de retraite de son mari pour autant :
a) qu'elle n'ait pas été déchue de la puissance paternelle ni condamnée pour avoir attenté à la vie de son époux;
b) que sa résidence éventuelle à l'étranger ne fasse pas obstacle au paiement de la pension de marin;
c) qu'elle ait cessé toute activité professionnelle autre que celle autorisée au sens de l'article 35bis et qu'elle ne jouisse pas d'une indemnité pour cause de maladie, d'invalidité ou de chômage involontaire par application d'une législation belge ou étrangère de sécurité sociale, (à l'exception de la loi du 27 juin 1969 relative à l'octroi d'allocations aux handicapés); <AR 4-6-1971, art. 3, 1°>
d) qu'elle ne jouisse pas d'une pension de retraite ou de survie belge ou étrangère ou d'un avantage en tenant lieu (...) d'un montant tel que l'application du § 4 n'aboutisse à aucun prélèvement en sa faveur sur la pension de son mari. <AR 4-6-1971, art. 3, 1°>
§ 3. A. L'épouse séparée de corps ou de fait qui ne peut prétendre un des avantages visés au § 2, d, obtient la moitié de la pension d'homme marié accordée à son mari dans le régime de pension des marins. Il en est encore de même si l'épouse peut renoncer aux avantages visés au § 2, d, dont elle est bénéficiaire et y renonce effectivement. Toutefois, cette renonciation n'est possible que si le montant cumulé de ces derniers avantages, d'une part, et des pensions, des avantages en tenant lieu dont jouit le mari dans les régimes de pension des ouvriers, des employés, des ouvriers mineurs, des marins naviguant sous pavillon belge, des travailleurs salariés et des travailleurs indépendants, d'autre part, est inférieur au montant cumulé des pensions d'homme marié qui pourraient être allouées au mari dans ces derniers régimes.
B. L'épouse séparée de corps ou de fait qui bénéficie d'un avantage visé au § 2, d, auquel elle ne peut renoncer par application des dispositions visées au A du présent paragraphe, peut, pour autant qu'elle ne soit pas entrée en jouissance anticipativement d'un ou de plusieurs de ces avantages et sans préjudice de l'application des dispositions du § 4, obtenir une part de la pension d'isolé de son mari, dont le montant est égal à la moitié de la pension d'homme marié de celui-ci dans le régime de pension des marins, diminuée de l'avantage dont elle est en droit de bénéficier personnellement dans ce régime.
En cas d'application du présent paragraphe et sans préjudice des dispositions du § 4, la pension d'isolé accordée au mari dans le régime de pension des marins est diminuée du montant de l'avantage accordé à titre d'épouse séparée en application de l'alinéa précédent.
§ 4. Lorsque les avantages personnels de l'épouse prévus au § 2, d, ajoutés aux avantages d'épouse séparée dans les différents régimes de pension visés au § 3, A, excèdent la moitié du montant total des pensions d'homme marié que le mari peut obtenir dans ces mêmes régimes, et lorsqu'il y aurait lieu de payer dans le régime de pension des marins un montant plus élevé à titre d'épouse séparée en application du § 3, B, que dans les autres régimes de pension, la part qui devrait être payée à l'épouse est diminuée du montant qui excède la moitié susmentionnée.
Dans le cas où l'époux bénéficie exclusivement d'un avantage dans le régime de pension des marins et lorsque les avantages personnels de l'épouse prévus au § 2, d, ajoutés à l'avantage d'épouse séparée dans le régime de pension des marins excèdent la moitié de la pension d'homme marié que le mari peut obtenir dans ce régime, la part qui pourrait être payée à l'épouse est diminuée du montant qui excède la moitié susmentionnée.
§ 5. Pour l'application du § 2, d, il n'est pas tenu compte des avantages qui sont accordés à la femme à titre d'épouse séparée en vertu d'un autre régime de pension.
Pour l'application des §§ 2 et 3, il n'est pas tenu compte des avantages dont bénéficie le mari dans un régime de pension autre que ceux visés au § 3, A.
§ 6. Lorsque le mari néglige de faire valoir ses droits à une pension de retraite quoiqu'ayant atteint [1 l'âge de la pension déterminé par l'article 2 de l'arrêté royal du 23 décembre 1996 portant exécution des articles 15, 16 et 17 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions]1 et ayant cessé toute activité professionnelle autre que celle autorisée au sens de l'article 35bis, l'épouse peut en ses lieu et place introduire une demande de pension afin d'obtenir le paiement à son profit de la part de pension qui lui revient en vertu des §§ 3 et 4 du présent article.
§ 7. Lorsque la pension n'est pas payée au mari parce qu'il ne réside pas en Belgique, la part qui revient à l'épouse en vertu des §§ 3, 4 ou 6 lui est payée.
§ 8. L'application des dispositions des §§ 1 à 5 du présent article se fait d'office :
1. lorsque le mari bénéficie d'une pension d'homme marié au moment de la séparation;
2. lorsque la séparation intervient entre la date de la notification de la décision administrative ou juridictionnelle et la date de prise de cours de la pension du mari;
3. lorsque la séparation intervient au moment où une demande de pension du mari est à l'examen devant une instance administrative ou juridictionnelle;
4. lorsque au moment où le mari introduit sa demande de pension, la femme bénéficiait déjà d'une pension d'isolée dans le régime des marins ou dans un des régimes de pension visés sub § 3, A, ou d'un revenu garanti aux personnes âgées, ou qu'une demande introduite à cette fin était à l'examen devant une instance administrative ou juridictionnelle;
5. lorsqu'au moment de la séparation, chacun des conjoints bénéficiait d'une pension d'isolé dans le régime des marins ou dans un des régimes visés sub § 3, A;
6. Lorsque le mari se trouve dans une des situations visées au § 1er, 4°, b, même si celle-ci remonte avant l'introduction de sa demande.
§ 9. L'application du § 6 du présent article ainsi que celle des §§ 1 à 5, dans les cas qui ne sont pas visés au § 8, se fait sur demande de l'épouse.
Cette demande est introduite dans les formes fixées par les articles 52 et suivants.
Toutefois, lorsque l'épouse séparée est de nationalité belge et réside à l'étranger, la demande peut être introduite directement, par lettre recommandée à la poste, à l'Office national des pensions pour travailleurs salariés, pour autant qu'une convention en la matière applicable à la Belgique et à l'Etat sur le territoire duquel elle réside n'en dispose autrement.
La demande de pension de retraite introduite valablement par l'épouse vaut demande d'épouse séparée.
La demande, valablement introduite dans les régimes de pension des ouvriers, des employés, des ouvriers mineurs et des travailleurs indépendants, ou la demande de revenu garanti aux personnes âgées valablement introduite vaut demande dans le régime de pension des marins.
La demande de l'épouse séparée produit ses effets le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel la demande est introduite.) <AR 4-6-1971, art. 2>
§ 10. L'épouse séparée qui demande l'application du présent article et qui peut prétendre un ou plusieurs des avantages visés au § 2, d, est tenue d'en demander le bénéfice; elle ne doit toutefois pas introduire une demande anticipativement.
§ 11. Durant la période où l'épouse séparée n'a pas droit à une partie de la pension de retraite de son mari, il est payé, à celui-ci, une prestation égale au montant de la pension qui pourrait lui être allouée comme isolé.
Modifications
HOOFDSTUK III. _ Uitkeringen in geval van overlijden van de zeeman.
CHAPITRE III. _ Des prestations en cas de décès du marin.
Afdeling 1. _ Overlevingspensioen.
SECTION 1er. _ De la pension de survie.
Art.43. <KB 4-12-1956, art. 3>
§ 1. (Onverminderd de bepalingen van het derde en vierde lid, gaat het overlevingspensioen in de eerste dag van de maand volgend op die tijdens welke de echtgenoot overleden is, zo de aanvraag werd ingediend binnen zes maand te rekenen vanaf het overlijden; in de andere gevallen gaat het in ten vroegste de eerste dag der maand volgend op deze aanvraag.
Het gaat evenwel ten vroegste in op de eerste dag der maand volgende op de maand tijdens welke de weduwe 45 jaar wordt, tenzij zij het bewijs levert van een blijvende ongeschiktheid van 66 pct., of dat zij een kind ten laste heeft, waarvoor zij kinderbijslag kan ontvangen.
De rechten op het overlevingspensioen worden ambtshalve onderzocht :
1. zo de echtgenoot bij zijn overlijden een rustpensioen genoot;
2. zo bij het overlijden van de echtgenoot geen definitieve beslissing was genomen in verband met de door hem ingediende aanvraag tot het bekomen van een rustpensioen. In dat geval gaat het overlevingspensioen in op de eerste dag van de maand na die waarin de echtgenoot is overleden.
Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing zo de echtgenoten van tafel en bed of feitelijk gescheiden waren en de echtgenote geen aanvraag had ingediend tot het verkrijgen van een deel van het rustpensioen van haar echtgenoot.) <KB 21-10-1966, art. 1>
§ 2. Het overlevingspensioen wordt slechts toegekend zo betrokkene de echtgenote was van de overleden zeeman sinds ten minste een jaar op het moment van het overlijden en zo deze zeeman sedert ten minste twaalf maanden op het moment van het overlijden aangesloten was bij de Kas, of zo hij tijdens deze periode van twaalf maanden gerechtigd was op een op grond van deze titel toegekend rustpensioen.
§ 3. Het jaarlijks bedrag van het overlevingspensioen is gelijk aan 30 pct. van het hoogste jaarloon van de zeeman, berekend overeenkomstig artikel 33.
§ 4. De toekenning van het volledig bedrag van het overlevingspensioen is ondergeschikt aan de voorwaarde dat de echtgenoot bij de Kas aangesloten was gedurende minstens de helft van de periode begrepen tussen 1 januari 1926 of zijn twintigste verjaardag ingeval deze laatste na 1 januari 1926 valt en de datum van zijn overlijden.
Het bedrag wordt met 25 pct. verminderd indien de echtgenoot niet gedurende minstens de helft van deze periode aangesloten was en met 50 pct. indien hij het niet geweest is gedurende minstens een vierde ervan.
Deze bepalingen zijn niet van toepassing indien de overleden zeeman niet ten volle 20 jaar was op 1 Januari 1956.
§ 5. Wanneer het niet bewezen is dat de overleden echtgenoot gedurende de laatste twaalf maanden vóór zijn overlijden bij de Kas aangesloten is geweest, heeft de weduwe desondanks recht op een gedeelte van het overlevingspensioen, in verhouding tot het aantal kalenderjaren tijdens dewelke haar overleden echtgenoot aldus tewerkgesteld is geweest tussen, hetzij het jaar 1926, hetzij het jaar tijdens hetwelk hij de leeftijd van 20 jaar bereikt ingeval dit later valt dan 1926, en het jaar tijdens hetwelk hij is overleden _ dit echter uitgesloten.
Onverminderd de regelen die zullen vastgesteld worden bij koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 24 van de wet van 21 mei 1955, is het recht op dit gedeeltelijk pensioen afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat de weduwe, voor dezelfde jaren of voor een volledige loopbaan, geen recht heeft op een overlevingspensioen of als dusdanig geldend voordeel krachtens een Belgische _ moederlandse of koloniale _ of buitenlandse wettelijke of reglementaire bepaling, andere dan deze titel.
§ 6. De uitbetaling van het overlevingspensioen wordt geschorst :
1° wanneer de weduwe hertrouwt;
2° wanneer zij, minder dan 45 jaar oud zijnde, niet meer voldoet aan de voorwaarden van vervroegde toekenning van het overlevingspensioen.
§ 1. (Onverminderd de bepalingen van het derde en vierde lid, gaat het overlevingspensioen in de eerste dag van de maand volgend op die tijdens welke de echtgenoot overleden is, zo de aanvraag werd ingediend binnen zes maand te rekenen vanaf het overlijden; in de andere gevallen gaat het in ten vroegste de eerste dag der maand volgend op deze aanvraag.
Het gaat evenwel ten vroegste in op de eerste dag der maand volgende op de maand tijdens welke de weduwe 45 jaar wordt, tenzij zij het bewijs levert van een blijvende ongeschiktheid van 66 pct., of dat zij een kind ten laste heeft, waarvoor zij kinderbijslag kan ontvangen.
De rechten op het overlevingspensioen worden ambtshalve onderzocht :
1. zo de echtgenoot bij zijn overlijden een rustpensioen genoot;
2. zo bij het overlijden van de echtgenoot geen definitieve beslissing was genomen in verband met de door hem ingediende aanvraag tot het bekomen van een rustpensioen. In dat geval gaat het overlevingspensioen in op de eerste dag van de maand na die waarin de echtgenoot is overleden.
Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing zo de echtgenoten van tafel en bed of feitelijk gescheiden waren en de echtgenote geen aanvraag had ingediend tot het verkrijgen van een deel van het rustpensioen van haar echtgenoot.) <KB 21-10-1966, art. 1>
§ 2. Het overlevingspensioen wordt slechts toegekend zo betrokkene de echtgenote was van de overleden zeeman sinds ten minste een jaar op het moment van het overlijden en zo deze zeeman sedert ten minste twaalf maanden op het moment van het overlijden aangesloten was bij de Kas, of zo hij tijdens deze periode van twaalf maanden gerechtigd was op een op grond van deze titel toegekend rustpensioen.
§ 3. Het jaarlijks bedrag van het overlevingspensioen is gelijk aan 30 pct. van het hoogste jaarloon van de zeeman, berekend overeenkomstig artikel 33.
§ 4. De toekenning van het volledig bedrag van het overlevingspensioen is ondergeschikt aan de voorwaarde dat de echtgenoot bij de Kas aangesloten was gedurende minstens de helft van de periode begrepen tussen 1 januari 1926 of zijn twintigste verjaardag ingeval deze laatste na 1 januari 1926 valt en de datum van zijn overlijden.
Het bedrag wordt met 25 pct. verminderd indien de echtgenoot niet gedurende minstens de helft van deze periode aangesloten was en met 50 pct. indien hij het niet geweest is gedurende minstens een vierde ervan.
Deze bepalingen zijn niet van toepassing indien de overleden zeeman niet ten volle 20 jaar was op 1 Januari 1956.
§ 5. Wanneer het niet bewezen is dat de overleden echtgenoot gedurende de laatste twaalf maanden vóór zijn overlijden bij de Kas aangesloten is geweest, heeft de weduwe desondanks recht op een gedeelte van het overlevingspensioen, in verhouding tot het aantal kalenderjaren tijdens dewelke haar overleden echtgenoot aldus tewerkgesteld is geweest tussen, hetzij het jaar 1926, hetzij het jaar tijdens hetwelk hij de leeftijd van 20 jaar bereikt ingeval dit later valt dan 1926, en het jaar tijdens hetwelk hij is overleden _ dit echter uitgesloten.
Onverminderd de regelen die zullen vastgesteld worden bij koninklijk besluit genomen in uitvoering van artikel 24 van de wet van 21 mei 1955, is het recht op dit gedeeltelijk pensioen afhankelijk gesteld van de voorwaarde dat de weduwe, voor dezelfde jaren of voor een volledige loopbaan, geen recht heeft op een overlevingspensioen of als dusdanig geldend voordeel krachtens een Belgische _ moederlandse of koloniale _ of buitenlandse wettelijke of reglementaire bepaling, andere dan deze titel.
§ 6. De uitbetaling van het overlevingspensioen wordt geschorst :
1° wanneer de weduwe hertrouwt;
2° wanneer zij, minder dan 45 jaar oud zijnde, niet meer voldoet aan de voorwaarden van vervroegde toekenning van het overlevingspensioen.
Art.43. <AR 4-12-1956, art. 3>
§ 1er. (Sans préjudice des dispositions des alinéas 3 et 4, la pension de survie prend cours le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel le mari est décédé, si la demande est introduite dans les six mois à dater du décès; dans les autres cas, elle prend cours, au plus tôt, le premier jour du mois qui suit cette demande.
Elle prend toutefois cours au plus tôt le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel la veuve atteint l'âge de 45 ans, à moins qu'elle ne justifie d'une incapacité permanente de 66 p.c. ou qu'elle n'élève un enfant pour lequel elle est en droit de toucher des allocations familiales.
Les droits à la pension de survie sont examinés d'office :
1. si le mari bénéficiait à son décès d'une pension de retraite;
2. si, au moment du décès du mari, aucune décision définitive n'avait été prise concernant la demande de pension de retraite qu'il avait introduite. Dans ce cas, la pension de survie prend cours le premier jour du mois suivant celui au cours duquel le mari est décédé.
Les dispositions de l'alinéa précédent ne sont pas applicables lorsque les conjoints étaient séparés de corps ou de fait et que l'épouse n'avait pas introduit une demande tendant à obtenir une partie de la pension de retraite de son mari.) <AR 21-10-1966, art. 1>
§ 2. La pension de survie n'est octroyée que si l'intéressée est l'épouse du marin décédé depuis un an au moins au moment du décès, et si ce marin était affilié à la Caisse depuis douze mois au moins au moment du décès ou si, pendant cette période de douze mois, il bénéficiait d'une pension de retraite accordée sur base du présent titre.
§ 3. Le montant annuel de la pension de survie est égal à 30 p.c. de la rémunération annuelle la plus élevée du marin, calculée conformément à l'article 33.
§ 4. L'octroi du montant intégral de la pension de survie est subordonné à la condition que le mari ait été affilié à la Caisse pendant la moitié au moins de la période comprise entre le 1er janvier 1926 ou son vingtième anniversaire si celui-ci est postérieur au 1er janvier 1926 et la date de son décès.
Le montant est réduit de 25 p.c. si le mari n'a pas affilié pendant la moitié au moins de cette période et de 50 p.c. s'il ne l'a pas été pendant le quart au moins de celle-ci.
Ces dispositions ne sont pas applicables si le mari décédé n'était pas âgé de 20 ans accomplis au 1er janvier 1956.
§ 5. Lorsqu'il n'est pas établi que le mari défunt a été affilié à la Caisse pendant les douze derniers mois précédant son décès, la veuve à néanmoins droit à une quotité de la pension de survie proportionnelle au nombre d'années civiles au cours desquelles son mari défunt a été occupé de cette manière entre l'année 1926 ou celle au cours de laquelle il a atteint son vingtième anniversaire, si celle-ci est postérieure à 1926, et celle au cours de laquelle il est décédé, exclusivement.
Sans préjudice des règles qui seront établies par l'arrêté royal pris en exécution de l'article 24 de la loi du 21 mai 1955, le droit à cette pension partielle est subordonné à la condition que la veuve ne puisse prétendre à une pension de survie ou avantage en tenant lieu, en vertu d'une disposition légale ou réglementaire belge, métropolitaine ou coloniale, ou étrangère, autre que le présent titre, pour les mêmes années ou pour une carrière complète.
§ 6. Le paiement de la pension de survie est suspendu :
1° lorsque la veuve se remarie;
2° lorsque n'étant pas âgée de 45 ans, elle ne justifie plus de la condition qui a permis l'octroi anticipé de la pension de survie.
§ 1er. (Sans préjudice des dispositions des alinéas 3 et 4, la pension de survie prend cours le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel le mari est décédé, si la demande est introduite dans les six mois à dater du décès; dans les autres cas, elle prend cours, au plus tôt, le premier jour du mois qui suit cette demande.
Elle prend toutefois cours au plus tôt le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel la veuve atteint l'âge de 45 ans, à moins qu'elle ne justifie d'une incapacité permanente de 66 p.c. ou qu'elle n'élève un enfant pour lequel elle est en droit de toucher des allocations familiales.
Les droits à la pension de survie sont examinés d'office :
1. si le mari bénéficiait à son décès d'une pension de retraite;
2. si, au moment du décès du mari, aucune décision définitive n'avait été prise concernant la demande de pension de retraite qu'il avait introduite. Dans ce cas, la pension de survie prend cours le premier jour du mois suivant celui au cours duquel le mari est décédé.
Les dispositions de l'alinéa précédent ne sont pas applicables lorsque les conjoints étaient séparés de corps ou de fait et que l'épouse n'avait pas introduit une demande tendant à obtenir une partie de la pension de retraite de son mari.) <AR 21-10-1966, art. 1>
§ 2. La pension de survie n'est octroyée que si l'intéressée est l'épouse du marin décédé depuis un an au moins au moment du décès, et si ce marin était affilié à la Caisse depuis douze mois au moins au moment du décès ou si, pendant cette période de douze mois, il bénéficiait d'une pension de retraite accordée sur base du présent titre.
§ 3. Le montant annuel de la pension de survie est égal à 30 p.c. de la rémunération annuelle la plus élevée du marin, calculée conformément à l'article 33.
§ 4. L'octroi du montant intégral de la pension de survie est subordonné à la condition que le mari ait été affilié à la Caisse pendant la moitié au moins de la période comprise entre le 1er janvier 1926 ou son vingtième anniversaire si celui-ci est postérieur au 1er janvier 1926 et la date de son décès.
Le montant est réduit de 25 p.c. si le mari n'a pas affilié pendant la moitié au moins de cette période et de 50 p.c. s'il ne l'a pas été pendant le quart au moins de celle-ci.
Ces dispositions ne sont pas applicables si le mari décédé n'était pas âgé de 20 ans accomplis au 1er janvier 1956.
§ 5. Lorsqu'il n'est pas établi que le mari défunt a été affilié à la Caisse pendant les douze derniers mois précédant son décès, la veuve à néanmoins droit à une quotité de la pension de survie proportionnelle au nombre d'années civiles au cours desquelles son mari défunt a été occupé de cette manière entre l'année 1926 ou celle au cours de laquelle il a atteint son vingtième anniversaire, si celle-ci est postérieure à 1926, et celle au cours de laquelle il est décédé, exclusivement.
Sans préjudice des règles qui seront établies par l'arrêté royal pris en exécution de l'article 24 de la loi du 21 mai 1955, le droit à cette pension partielle est subordonné à la condition que la veuve ne puisse prétendre à une pension de survie ou avantage en tenant lieu, en vertu d'une disposition légale ou réglementaire belge, métropolitaine ou coloniale, ou étrangère, autre que le présent titre, pour les mêmes années ou pour une carrière complète.
§ 6. Le paiement de la pension de survie est suspendu :
1° lorsque la veuve se remarie;
2° lorsque n'étant pas âgée de 45 ans, elle ne justifie plus de la condition qui a permis l'octroi anticipé de la pension de survie.
Art. 43bis. <KB 3-4-1962, art. 2>
§ 1. De weduwen die het genot van een overlevingspensioen aanvragen en die een rente of toelage krachtens een Belgische, Congolese of buitenlandse wetgeving genieten, wegens een aan hun echtgenoot overkomen arbeidsongeval of beroepsziekte, hebben onder dezelfde voorwaarden de bij artikel 41, §§ 3, 4, 5 en 6 bedoelde mogelijkheid.
§ 2. Het overlevingspensioen kan niet worden samengevoegd met een rustpensioen of met enig ander als rustpensioen geldend voordeel, tenzij tot beloop van het bedrag van het rustpensioen bedoeld bij artikel 39, tweede lid, a, dat haar echtgenoot zou ontvangen hebben, op grond van dit besluit indien, bij bewijs van een volledige loopbaan, zijn pensioen berekend was op basis van een loon gelijk aan het gemiddelde der lonen over zijn loopbaan.
Indien het overlevingspensioen meer beloopt dan de in vorig lid bedoelde begrenzing wordt het bedrag van het overlevingspensioen de begrenzing waarmede rekening dient gehouden.
§ 3. De weduwe die achtereenvolgens gehuwd is geweest met zeelieden die onder toepassing van dit besluit zouden gevallen zijn, kan slechts het hoogste der overlevingspensioenen verkrijgen waarop zij recht zou hebben.
§ 4. De weduwe die gerechtigd is op een overlevingspensioen in toepassing van dit besluit, en aan de andere kant gerechtigd zou zijn op een overlevingspensioen of op elk ander gelijkaardig voordeel in hoofde van een tweede echtgenoot, overeenkomstig de pensioenregeling, voorzien bij dit besluit, of overeenkomstig een pensioenregeling opgericht bij of krachtens een wet, een provinciaal reglement, door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, de pensioenregeling der koloniale bedienden, of de pensioenregeling der zelfstandige arbeiders, of nog een pensioenregeling van het buitenland, kan slechts het bij dit besluit voorziene overlevingspensioen voor de ene echtgenoot verkrijgen, op voorwaarde dat zij afziet van haar rechten op de in dit artikel genoemde voordelen in hoofde van de andere echtgenoot.
§ 1. De weduwen die het genot van een overlevingspensioen aanvragen en die een rente of toelage krachtens een Belgische, Congolese of buitenlandse wetgeving genieten, wegens een aan hun echtgenoot overkomen arbeidsongeval of beroepsziekte, hebben onder dezelfde voorwaarden de bij artikel 41, §§ 3, 4, 5 en 6 bedoelde mogelijkheid.
§ 2. Het overlevingspensioen kan niet worden samengevoegd met een rustpensioen of met enig ander als rustpensioen geldend voordeel, tenzij tot beloop van het bedrag van het rustpensioen bedoeld bij artikel 39, tweede lid, a, dat haar echtgenoot zou ontvangen hebben, op grond van dit besluit indien, bij bewijs van een volledige loopbaan, zijn pensioen berekend was op basis van een loon gelijk aan het gemiddelde der lonen over zijn loopbaan.
Indien het overlevingspensioen meer beloopt dan de in vorig lid bedoelde begrenzing wordt het bedrag van het overlevingspensioen de begrenzing waarmede rekening dient gehouden.
§ 3. De weduwe die achtereenvolgens gehuwd is geweest met zeelieden die onder toepassing van dit besluit zouden gevallen zijn, kan slechts het hoogste der overlevingspensioenen verkrijgen waarop zij recht zou hebben.
§ 4. De weduwe die gerechtigd is op een overlevingspensioen in toepassing van dit besluit, en aan de andere kant gerechtigd zou zijn op een overlevingspensioen of op elk ander gelijkaardig voordeel in hoofde van een tweede echtgenoot, overeenkomstig de pensioenregeling, voorzien bij dit besluit, of overeenkomstig een pensioenregeling opgericht bij of krachtens een wet, een provinciaal reglement, door de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, de pensioenregeling der koloniale bedienden, of de pensioenregeling der zelfstandige arbeiders, of nog een pensioenregeling van het buitenland, kan slechts het bij dit besluit voorziene overlevingspensioen voor de ene echtgenoot verkrijgen, op voorwaarde dat zij afziet van haar rechten op de in dit artikel genoemde voordelen in hoofde van de andere echtgenoot.
Art. 43bis. <AR 3-4-1962, art. 2>
§ 1. Les veuves qui sollicitent le bénéfice d'une pension de survie et qui bénéficient d'une rente ou d'une allocation en vertu d'une législation belge, congolaise ou étrangère, par suite d'un accident du travail ou d'une maladie professionnelle dont leur époux a été la victime, bénéficient dans les mêmes conditions de la faculté visée à l'article 41, §§ 3, 4, 5 et 6.
§ 2. La pension de survie ne peut être cumulée avec une pension de retraite ou tout autre avantage tenant lieu de pension de retraite que jusqu'à concurrence du montant de la pension de retraite visée à l'article 39, alinéa 2, a, que son mari aurait obtenu sur base du présent arrêté si, justifiant d'une carrière complète, sa pension avait été calculée sur base d'une rémunération égale à la moyenne des rémunérations de sa carrière.
Si la pension de survie dépasse le plafond visé à l'alinéa précédent, le montant de la pension de survie devient le plafond dont il y a lieu de tenir compte.
§ 3. La veuve qui a été unie par des mariages successifs à des marins tombant sous l'application du présent arrêté, ne peut obtenir que la pension de survie la plus élevée à laquelle elle aurait droit.
§ 4. La veuve qui est en droit de bénéficier d'une pension de survie en application du présent arrêté et qui, par ailleurs, serait en droit de bénéficier d'une pension de survie ou de tout autre avantage similaire dans le chef d'un deuxième époux, conformément au régime de pension prévu par le présent arrêté, ou conformément à un régime de pension établi par ou en vertu d'une loi, par un règlement provincial, par la Société nationale des Chemins de fer belges, au régime de pension des employés coloniaux, ou au régime de pension des travailleurs indépendants, ou encore à un régime de pension étranger, ne peut obtenir que la pension de survie prévue par le présent arrêté pour l'un des époux, à condition qu'elle renonce à ses droits aux avantages, dans le chef de l'autre époux, énumérés au présent article.
§ 1. Les veuves qui sollicitent le bénéfice d'une pension de survie et qui bénéficient d'une rente ou d'une allocation en vertu d'une législation belge, congolaise ou étrangère, par suite d'un accident du travail ou d'une maladie professionnelle dont leur époux a été la victime, bénéficient dans les mêmes conditions de la faculté visée à l'article 41, §§ 3, 4, 5 et 6.
§ 2. La pension de survie ne peut être cumulée avec une pension de retraite ou tout autre avantage tenant lieu de pension de retraite que jusqu'à concurrence du montant de la pension de retraite visée à l'article 39, alinéa 2, a, que son mari aurait obtenu sur base du présent arrêté si, justifiant d'une carrière complète, sa pension avait été calculée sur base d'une rémunération égale à la moyenne des rémunérations de sa carrière.
Si la pension de survie dépasse le plafond visé à l'alinéa précédent, le montant de la pension de survie devient le plafond dont il y a lieu de tenir compte.
§ 3. La veuve qui a été unie par des mariages successifs à des marins tombant sous l'application du présent arrêté, ne peut obtenir que la pension de survie la plus élevée à laquelle elle aurait droit.
§ 4. La veuve qui est en droit de bénéficier d'une pension de survie en application du présent arrêté et qui, par ailleurs, serait en droit de bénéficier d'une pension de survie ou de tout autre avantage similaire dans le chef d'un deuxième époux, conformément au régime de pension prévu par le présent arrêté, ou conformément à un régime de pension établi par ou en vertu d'une loi, par un règlement provincial, par la Société nationale des Chemins de fer belges, au régime de pension des employés coloniaux, ou au régime de pension des travailleurs indépendants, ou encore à un régime de pension étranger, ne peut obtenir que la pension de survie prévue par le présent arrêté pour l'un des époux, à condition qu'elle renonce à ses droits aux avantages, dans le chef de l'autre époux, énumérés au présent article.
Art.44. <KB 3-4-1962, art. 3>
§ 1. De weduwe die recht heeft op een overlevingspensioen of op enig ander als zodanig geldend voordeel, krachtens een pensioenregeling ingesteld door een wettelijke of reglementaire bepaling van België, Congo, Ruanda-Urundi, of van het buitenland, andere dan de statuten van de Kas, kan het overlevingspensioen dat haar krachtens dit besluit zou worden toegekend slechts genieten tot het beloop van het bedrag van het overlevingspensioen, dat haar zou toegekend geweest zijn voor een volledige loopbaan of een loopbaan van hoogstens vijfenveertig jaren van de overleden echtgenoot in deze der verschillende regelingen waarin zij rechten heeft verworven en die voor haar de meest gunstige is.
Wanneer de overleden echtgenoot onderworpen is geweest aan een pensioenregeling getroffen ten voordele van het personeel der openbare diensten of aan de pensioenregeling van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, moet het in aanmerking te nemen overlevingspensioen worden berekend tegen 50 van de maximumwedde verbonden aan de graad van de echtgenoot.
Wanneer de overleden echtgenoot onderworpen is geweest aan de pensioenregeling der koloniale bedienden, dient het in aanmerking te nemen overlevingspensioen berekend te worden op grond van dertig dienstjaren van de echtgenoot in de kolonie.
(Nochtans ondergaat het bedrag van het overlevingspensioen, verschuldigd op 31 december 1969, geen wijziging meer, ingevolge de toepassing van deze paragraaf.) <KB 28-6-1971, art. 1>
§ 2. Wanneer een der overlevingspensioenen toegekend is krachtens bezigheden die van bijkomstige aard zijn, zoals bedoeld in artikel 10bis van het koninklijk besluit van 17 juni 1955 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende de rust- en overlevingspensioenen der arbeiders, kan dat pensioen gecumuleerd worden met het krachtens dit besluit toegekende overlevingspensioen.
§ 3. Voor de toepassing van § 1 komt de lastbesparing ten goede aan de minst gunstige regeling.
§ 1. De weduwe die recht heeft op een overlevingspensioen of op enig ander als zodanig geldend voordeel, krachtens een pensioenregeling ingesteld door een wettelijke of reglementaire bepaling van België, Congo, Ruanda-Urundi, of van het buitenland, andere dan de statuten van de Kas, kan het overlevingspensioen dat haar krachtens dit besluit zou worden toegekend slechts genieten tot het beloop van het bedrag van het overlevingspensioen, dat haar zou toegekend geweest zijn voor een volledige loopbaan of een loopbaan van hoogstens vijfenveertig jaren van de overleden echtgenoot in deze der verschillende regelingen waarin zij rechten heeft verworven en die voor haar de meest gunstige is.
Wanneer de overleden echtgenoot onderworpen is geweest aan een pensioenregeling getroffen ten voordele van het personeel der openbare diensten of aan de pensioenregeling van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, moet het in aanmerking te nemen overlevingspensioen worden berekend tegen 50 van de maximumwedde verbonden aan de graad van de echtgenoot.
Wanneer de overleden echtgenoot onderworpen is geweest aan de pensioenregeling der koloniale bedienden, dient het in aanmerking te nemen overlevingspensioen berekend te worden op grond van dertig dienstjaren van de echtgenoot in de kolonie.
(Nochtans ondergaat het bedrag van het overlevingspensioen, verschuldigd op 31 december 1969, geen wijziging meer, ingevolge de toepassing van deze paragraaf.) <KB 28-6-1971, art. 1>
§ 2. Wanneer een der overlevingspensioenen toegekend is krachtens bezigheden die van bijkomstige aard zijn, zoals bedoeld in artikel 10bis van het koninklijk besluit van 17 juni 1955 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende de rust- en overlevingspensioenen der arbeiders, kan dat pensioen gecumuleerd worden met het krachtens dit besluit toegekende overlevingspensioen.
§ 3. Voor de toepassing van § 1 komt de lastbesparing ten goede aan de minst gunstige regeling.
Art.44. <AR 3-4-1962, art. 3>
§ 1. La veuve qui est en droit de bénéficier d'une pension de survie ou de tout autre avantage en tenant lieu, en vertu d'un régime de pension établi par une disposition légale ou réglementaire en Belgique, au Congo, au Ruanda-Urundi ou à l'étranger, autre que les statuts de la Caisse, ne peut bénéficier de la pension qui lui serait octroyée en vertu du présent arrêté que jusqu'à concurrence du montant de la pension de survie qui lui aurait été octroyée, pour une carrière complète ou une carrière de quarante-cinq ans au maximum, de l'époux décédé, dans celui de divers régimes dans lesquels elle a acquis des droits et qui lui est plus favorable.
Lorsque le mari défunt a été assujetti à un régime de pension établi en faveur du personnel des pouvoirs publics ou au régime établi par la Société nationale des Chemins de fer belges, la pension de survie à prendre en considération doit être calculée à raison de 50 du traitement maximum afférent au grade du mari.
Lorsque le mari défunt a été assujetti au régime de pension des employés coloniaux, la pension de survie à prendre en considération doit être calculée sur la base de trente années de service du mari à la colonie.
(Toutefois, le montant de la pension de survie, dû au 31 décembre 1969, ne subit plus de modification en application du présent paragraphe.) <AR 28-6-1971, art. 1>
§ 2. Lorsque l'une des pensions de survie est octroyée en vertu d'occupations accessoires, telles que prévues à l'article 10bis de l'arrêté royal du 17 juin 1955 portant règlement général du régime de retraite et de survie des ouvriers, cette pension peut être cumulée avec la pension de survie octroyée en vertu du présent arrêté.
§ 3. Pour l'application du § 1 ci-dessus, l'économie de la charge est réalisée par le régime le moins favorable.
§ 1. La veuve qui est en droit de bénéficier d'une pension de survie ou de tout autre avantage en tenant lieu, en vertu d'un régime de pension établi par une disposition légale ou réglementaire en Belgique, au Congo, au Ruanda-Urundi ou à l'étranger, autre que les statuts de la Caisse, ne peut bénéficier de la pension qui lui serait octroyée en vertu du présent arrêté que jusqu'à concurrence du montant de la pension de survie qui lui aurait été octroyée, pour une carrière complète ou une carrière de quarante-cinq ans au maximum, de l'époux décédé, dans celui de divers régimes dans lesquels elle a acquis des droits et qui lui est plus favorable.
Lorsque le mari défunt a été assujetti à un régime de pension établi en faveur du personnel des pouvoirs publics ou au régime établi par la Société nationale des Chemins de fer belges, la pension de survie à prendre en considération doit être calculée à raison de 50 du traitement maximum afférent au grade du mari.
Lorsque le mari défunt a été assujetti au régime de pension des employés coloniaux, la pension de survie à prendre en considération doit être calculée sur la base de trente années de service du mari à la colonie.
(Toutefois, le montant de la pension de survie, dû au 31 décembre 1969, ne subit plus de modification en application du présent paragraphe.) <AR 28-6-1971, art. 1>
§ 2. Lorsque l'une des pensions de survie est octroyée en vertu d'occupations accessoires, telles que prévues à l'article 10bis de l'arrêté royal du 17 juin 1955 portant règlement général du régime de retraite et de survie des ouvriers, cette pension peut être cumulée avec la pension de survie octroyée en vertu du présent arrêté.
§ 3. Pour l'application du § 1 ci-dessus, l'économie de la charge est réalisée par le régime le moins favorable.
Afdeling 2. _ Aanpassingsvergoeding.
Section 2. _ De l'indemnité d'adaptation.
Art.45. <KB 21-10-1966, art. 2> De weduwe die, bij het overlijden van haar man, niet kan genieten van het overlevingspensioen, ontvangt onder de hierna bepaalde voorwaarden een aanpassingsvergoeding. Deze wordt slechts eenmaal toegekend en het bedrag ervan is gelijk aan één jaarbedrag van het overlevingspensioen.
De weduwe voor wie de uitbetaling van het overlevingspensioen met toepassing van artikel 43, § 6, geschorst is en die sedert ten minste tien maanden dat pensioen ontving, krijgt ambtshalve onder dezelfde voorwaarden en zonder daartoe een aanvraag te moeten indienen, een aanpassingsvergoeding waarvan het bedrag gelijk is aan twee jaarbedragen van genoemd pensioen.
Het bedrag van de aanpassingsvergoeding wordt verminderd met het bedrag van de weduwenrente, verworven ingevolge vóór 1 januari 1956 verrichte en op de persoonlijke rekening van de overleden echtgenoot ingeschreven stortingen.
De weduwe voor wie de uitbetaling van het overlevingspensioen met toepassing van artikel 43, § 6, geschorst is en die sedert ten minste tien maanden dat pensioen ontving, krijgt ambtshalve onder dezelfde voorwaarden en zonder daartoe een aanvraag te moeten indienen, een aanpassingsvergoeding waarvan het bedrag gelijk is aan twee jaarbedragen van genoemd pensioen.
Het bedrag van de aanpassingsvergoeding wordt verminderd met het bedrag van de weduwenrente, verworven ingevolge vóór 1 januari 1956 verrichte en op de persoonlijke rekening van de overleden echtgenoot ingeschreven stortingen.
Art.45. <AR 21-10-1966, art. 2> _ La veuve qui, au décès de son mari, ne peut bénéficier de la pension de survie, reçoit dans les conditions reprises ci-après une indemnité d'adaptation. Celle-ci n'est due qu'une seule fois et le montant en est égal à une annuité de la pension de survie.
La veuve pour laquelle le paiement de la pension de survie est suspendu par application de l'article 43, § 6, et qui bénéficiait de cette pension depuis dix mois au moins reçoit d'office, dans les mêmes conditions et sans être tenue d'en faire la demande, une indemnité d'adaptation dont le montant est égal à deux annuités de ladite pension.
Le montant de l'indemnité d'adaptation est diminué du montant de la rente de veuve, acquise par suite de versements effectués avant le 1er janvier 1956 et inscrits au compte personnel du mari défunt.
La veuve pour laquelle le paiement de la pension de survie est suspendu par application de l'article 43, § 6, et qui bénéficiait de cette pension depuis dix mois au moins reçoit d'office, dans les mêmes conditions et sans être tenue d'en faire la demande, une indemnité d'adaptation dont le montant est égal à deux annuités de ladite pension.
Le montant de l'indemnité d'adaptation est diminué du montant de la rente de veuve, acquise par suite de versements effectués avant le 1er janvier 1956 et inscrits au compte personnel du mari défunt.
Art. 45bis. <KB 21-10-1966, art. 3> Onverminderd de bepalingen van het tweede lid van artikel 45 en van het tweede lid van dit artikel moet de aanpassingsvergoeding worden aangevraagd. De aanvraag moet, op straffe van verval, worden ingediend binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de dag waarop de zeeman overleden is.
De rechten op de aanpassingsvergoeding worden nochtans ambtshalve onderzocht :
1. zo de echtgenoot bij zijn overlijden een rustpensioen genoot;
2. zo bij het overlijden van de echtgenoot geen definitieve beslissing was genomen in verband met de door hem ingediende aanvraag tot het bekomen van een rustpensioen.
Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing zo de echtgenoten van tafel en bed of feitelijk gescheiden waren en de echtgenote geen aanvraag had ingediend tot het verkrijgen van een deel van het rustpensioen van haar echtgenoot.
De in artikel 45, eerste lid, bedoelde aanpassingsvergoeding wordt uitgekeerd op overlegging van een uittreksel uit de overlijdensakte van de man.
De in artikel 45, tweede lid, bedoelde aanpassingsvergoeding wordt uitgekeerd aan de weduwe die een overlevingspensioen geniet en die hertrouwt, op voorwaarde dat zij de Rijkskas voor rust- en overlevingspensioenen van haar hertrouw heeft verwittigd. De vergoeding wordt uitbetaald mits een uittreksel uit de huwelijksakte wordt voorgelegd.
De rechten op de aanpassingsvergoeding worden nochtans ambtshalve onderzocht :
1. zo de echtgenoot bij zijn overlijden een rustpensioen genoot;
2. zo bij het overlijden van de echtgenoot geen definitieve beslissing was genomen in verband met de door hem ingediende aanvraag tot het bekomen van een rustpensioen.
Het bepaalde in het vorige lid is niet van toepassing zo de echtgenoten van tafel en bed of feitelijk gescheiden waren en de echtgenote geen aanvraag had ingediend tot het verkrijgen van een deel van het rustpensioen van haar echtgenoot.
De in artikel 45, eerste lid, bedoelde aanpassingsvergoeding wordt uitgekeerd op overlegging van een uittreksel uit de overlijdensakte van de man.
De in artikel 45, tweede lid, bedoelde aanpassingsvergoeding wordt uitgekeerd aan de weduwe die een overlevingspensioen geniet en die hertrouwt, op voorwaarde dat zij de Rijkskas voor rust- en overlevingspensioenen van haar hertrouw heeft verwittigd. De vergoeding wordt uitbetaald mits een uittreksel uit de huwelijksakte wordt voorgelegd.
Art. 45bis. <AR 21-10-1966, art. 3> _ Sans préjudice des dispositions de l'alinéa 2 de l'article 45 et de l'alinéa 2 du présent article, l'indemnité d'adaptation doit être demandée. Sous peine de forclusion, la demande doit être introduite dans un délai de six mois à compter du jour du décès du marin.
Les droits à l'indemnité d'adaptation sont toutefois examinés d'office :
1. si le mari bénéficiait à son décès d'une pension de retraite;
2. si, au moment du décès du mari, aucune décision définitive n'avait été prise concernant la demande de pension de retraite qu'il avait introduite.
Les dispositions de l'alinéa précédent ne sont pas applicables lorsque les conjoints étaient séparés de corps ou de fait et que l'épouse n'avait pas introduit une demande tendant à obtenir une partie de la pension de retraite de son mari.
L'indemnité d'adaptation, prévue à l'alinéa 1er de l'article 45, est payée sur production d'un extrait d'acte de décès du mari.
L'indemnité d'adaptation, prévue à l'article 45, alinéa 2, est payée à la veuve qui bénéficie d'une pension de survie et qui se remarie, à la condition qu'elle avise la Caisse nationale des pensions de retraite et de survie de son remariage. L'indemnité est payée sur production d'un extrait d'acte de mariage.
Les droits à l'indemnité d'adaptation sont toutefois examinés d'office :
1. si le mari bénéficiait à son décès d'une pension de retraite;
2. si, au moment du décès du mari, aucune décision définitive n'avait été prise concernant la demande de pension de retraite qu'il avait introduite.
Les dispositions de l'alinéa précédent ne sont pas applicables lorsque les conjoints étaient séparés de corps ou de fait et que l'épouse n'avait pas introduit une demande tendant à obtenir une partie de la pension de retraite de son mari.
L'indemnité d'adaptation, prévue à l'alinéa 1er de l'article 45, est payée sur production d'un extrait d'acte de décès du mari.
L'indemnité d'adaptation, prévue à l'article 45, alinéa 2, est payée à la veuve qui bénéficie d'une pension de survie et qui se remarie, à la condition qu'elle avise la Caisse nationale des pensions de retraite et de survie de son remariage. L'indemnité est payée sur production d'un extrait d'acte de mariage.
Art.46. <KB 4-12-1956, art. 3> Het toekennen van de aanpassingsvergoeding mag geen hindernis zijn voor de aanspraak op later ingaande rechten.
Evenwel kan het overlevingspensioen geen aanvang nemen of hernemen binnen een kortere termijn dan één jaar na de betaling van de aanpassingsvergoeding bepaald bij hogervermeld artikel 45, lid 1, of binnen een kortere termijn dan twee jaar na de betaling van de aanpassingsvergoeding bepaald bij hetzelfde artikel 45, lid 2.
Evenwel kan het overlevingspensioen geen aanvang nemen of hernemen binnen een kortere termijn dan één jaar na de betaling van de aanpassingsvergoeding bepaald bij hogervermeld artikel 45, lid 1, of binnen een kortere termijn dan twee jaar na de betaling van de aanpassingsvergoeding bepaald bij hetzelfde artikel 45, lid 2.
Art.46. <AR 4-12-1956, art. 3> L'octroi de l'indemnité d'adaptation ne peut faire obstacle à l'exercice des droits ultérieurs.
Toutefois, la pension de survie ne peut prendre ou reprendre cours moins d'un an après le paiement de l'indemnité d'adaptation prévue à l'article 45, alinéa 1er ci-dessus, ou moins de deux ans après le paiement de l'indemnité d'adaptation prévu au même article 45, alinéa 2.
Toutefois, la pension de survie ne peut prendre ou reprendre cours moins d'un an après le paiement de l'indemnité d'adaptation prévue à l'article 45, alinéa 1er ci-dessus, ou moins de deux ans après le paiement de l'indemnité d'adaptation prévu au même article 45, alinéa 2.
HOOFDSTUK IV. _ Gemene bepalingen inzake rustpensioen, overlevingspensioen en aanpassingsvergoedingen.
CHAPITRE IV. _ Dispositions communes à la pension de retraite et à la pension de survie et aux indemnités d'adaptation.
Art.47. <KB 4-12-1956, art. 3> De invaliditeits- of vergoedingspensioenen, frontstreeprenten en renten wegens krijgsgevangenschap, alsmede renten welke verbonden zijn aan een nationale orde wegens een oorlogshandeling, verhinderen in geen geval de toekenning of de uitbetaling van het rustpensioen, van het overlevingspensioen of van de aanpassingsvergoeding bepaald bij dit besluit.
(Verhinderen evenmin de toekenning of de uitbetaling van de in vorig lid bedoelde voordelen, de renten, toelagen of vergoedingen toegekend ingevolge de besluitwet van 23 oktober 1946 houdende tijdelijke wijziging van de wet van 30 december 1929 op de vergoeding der schade voortspruitende uit ongevallen overkomen aan zeelieden, zo betrokkenen zijn erkend als burgerlijk oorlogsslachtoffer.) <KB 3-4-1962, art. 4>
(Verhinderen evenmin de toekenning of de uitbetaling van de in vorig lid bedoelde voordelen, de renten, toelagen of vergoedingen toegekend ingevolge de besluitwet van 23 oktober 1946 houdende tijdelijke wijziging van de wet van 30 december 1929 op de vergoeding der schade voortspruitende uit ongevallen overkomen aan zeelieden, zo betrokkenen zijn erkend als burgerlijk oorlogsslachtoffer.) <KB 3-4-1962, art. 4>
Art.47. <AR 4-12-1956, art. 3> Les pensions d'invalidité ou de réparation, les rentes de chevrons et de captivité, ainsi que les rentes attachées à un ordre national pour fait de guerre, ne portent, en aucune circonstance, préjudice à l'octroi ou au paiement de la pension de retraite, de la pension de survie ou de l'indemnité d'adaptation prévues par le présent arrêté.
(Ne portent pas d'avantage préjudice à l'octroi ou au paiement des avantages visés à l'alinéa précédent, les rentes, allocations ou indemnités accordées en vertu de l'arrête-loi du 23 octobre 1946, modifiant temporairement la loi du 30 décembre 1929 sur la réparation des accidents survenus aux gens de mer, si les intéressés sont reconnus comme victimes civiles de la guerre.) <AR 3-4-1962, art. 4>
(Ne portent pas d'avantage préjudice à l'octroi ou au paiement des avantages visés à l'alinéa précédent, les rentes, allocations ou indemnités accordées en vertu de l'arrête-loi du 23 octobre 1946, modifiant temporairement la loi du 30 décembre 1929 sur la réparation des accidents survenus aux gens de mer, si les intéressés sont reconnus comme victimes civiles de la guerre.) <AR 3-4-1962, art. 4>
Art. 47bis. <KB 3-4-1962, art. 5>
§ 1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 48 worden zowel voor het ingaan van het recht op rust- of overlevingspensioen als voor de berekening van het pensioen de perioden van primaire arbeidsongeschiktheid of invaliditeit in de geest van artikel 109 van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936 houdende wijziging en samenordening van de statuten van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 januari 1958, de rustperiode bij de bevalling, [1 de periode van vaderschaps- en adoptieverlof,]1 de perioden van arbeidsonderbreking ingevolge gecontroleerde onvrijwillige werkloosheid, jaarlijks verlof voor scheepsgezellen en shoregangers, oproeping of wederoproeping onder de wapens in dienst van het Belgische leger, staking of lock-out, het vervullen van burgerplichten of van syndicale verplichtingen, gelijkgesteld met perioden van werkelijke arbeid.
Worden eveneens gelijkgesteld met perioden van werkelijke arbeid :
1° de perioden van studieverlof die regelmatig werden toegelaten door het Beheerscomité van de Pool der Belgische zeelieden;
2° de perioden tijdens welke aan de zeeman, met toestemming van de Pool der Belgische zeelieden, tijdelijk ontslag om persoonlijke redenen werd toegestaan, indien de zeeman voor deze periode bijdragen stort van 6 t.h., berekend op het fictief loon, bepaald bij § 2 van dit artikel;
3° de perioden tijdens welke de zeeman zich niet ter beschikking van de Pool der Belgische zeelieden kan stellen daar hij nog niet op Belgisch grondgebied is kunnen terugkeren tengevolge van de omstandigheden beoogd bij de artikelen 52, 53, 55 en 56 van de wet van 5 juni 1928 houdende arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst;
4° de periode van arbeidsonderbreking ingevolge een aandoening voortvloeiend uit een oorlogsfeit waarvoor de belanghebbende het genot van een statuut van nationale erkentelijkheid heeft verworven;
5° de perioden van tijdelijke volledige arbeidsongeschiktheid ingevolge een arbeidsongeval of beroepsziekte;
6° de perioden gedurende welke de verzekerde haar kind zoogt;
7° de perioden van arbeidsonderbreking om uitzonderlijke redenen waarvan de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag vooraf verwittigd werd, en waarvoor de Minister van Sociale Voorzorg, na advies van de Raad van Beheer, de werknemer heeft gemachtigd aan deze Kas het bedrag van zijn persoonlijke bijdrage te storten op basis van het fictief loon bepaald bij § 2 van dit artikel.
De storting van de bijdrage voorzien onder 2° en 7° moet verricht worden binnen de zes maanden na de werkhervatting en ten laatste één jaar na het verstrijken van het kalenderkwartaal waarop de bijdragen betrekking hebben.
§ 2. Voor elke van de in vorige paragraaf bedoelde dagen arbeidsonderbreking die zich voorgedaan hebben vóór 1 januari 1962, wordt rekening gehouden met een fictief loon, waarvan het bedrag gelijk is aan datgene dat in aanmerking wordt genomen voor de inzake jaarlijks verlof der zeelieden gelijkgestelde dagen.
Voor elke van de in vorige paragraaf bedoelde dagen arbeidsonderbreking die zich voorgedaan hebben na 31 december 1961, wordt rekening gehouden met een fictief loon vastgesteld op 326 F, 252 F of 191 F naargelang het gaat om scheepsofficieren, scheepsgezellen boven de rang van kadet, lichtmatroos en boys, of om deze laatsten. Bedoelde fictieve lonen zijn gekoppeld aan het indexcijfer 110 der kleinhandelsprijzen van het Koninkrijk en worden aan de schommelingen van het indexcijfer der kleinhandelsprijzen van het Koninkrijk aangepast als bepaald bij de collectieve arbeidsovereenkomst der zeelieden ter koopvaardij.
§ 1. Onder voorbehoud van de bepalingen van artikel 48 worden zowel voor het ingaan van het recht op rust- of overlevingspensioen als voor de berekening van het pensioen de perioden van primaire arbeidsongeschiktheid of invaliditeit in de geest van artikel 109 van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936 houdende wijziging en samenordening van de statuten van de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 7 januari 1958, de rustperiode bij de bevalling, [1 de periode van vaderschaps- en adoptieverlof,]1 de perioden van arbeidsonderbreking ingevolge gecontroleerde onvrijwillige werkloosheid, jaarlijks verlof voor scheepsgezellen en shoregangers, oproeping of wederoproeping onder de wapens in dienst van het Belgische leger, staking of lock-out, het vervullen van burgerplichten of van syndicale verplichtingen, gelijkgesteld met perioden van werkelijke arbeid.
Worden eveneens gelijkgesteld met perioden van werkelijke arbeid :
1° de perioden van studieverlof die regelmatig werden toegelaten door het Beheerscomité van de Pool der Belgische zeelieden;
2° de perioden tijdens welke aan de zeeman, met toestemming van de Pool der Belgische zeelieden, tijdelijk ontslag om persoonlijke redenen werd toegestaan, indien de zeeman voor deze periode bijdragen stort van 6 t.h., berekend op het fictief loon, bepaald bij § 2 van dit artikel;
3° de perioden tijdens welke de zeeman zich niet ter beschikking van de Pool der Belgische zeelieden kan stellen daar hij nog niet op Belgisch grondgebied is kunnen terugkeren tengevolge van de omstandigheden beoogd bij de artikelen 52, 53, 55 en 56 van de wet van 5 juni 1928 houdende arbeidsovereenkomst wegens scheepsdienst;
4° de periode van arbeidsonderbreking ingevolge een aandoening voortvloeiend uit een oorlogsfeit waarvoor de belanghebbende het genot van een statuut van nationale erkentelijkheid heeft verworven;
5° de perioden van tijdelijke volledige arbeidsongeschiktheid ingevolge een arbeidsongeval of beroepsziekte;
6° de perioden gedurende welke de verzekerde haar kind zoogt;
7° de perioden van arbeidsonderbreking om uitzonderlijke redenen waarvan de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag vooraf verwittigd werd, en waarvoor de Minister van Sociale Voorzorg, na advies van de Raad van Beheer, de werknemer heeft gemachtigd aan deze Kas het bedrag van zijn persoonlijke bijdrage te storten op basis van het fictief loon bepaald bij § 2 van dit artikel.
De storting van de bijdrage voorzien onder 2° en 7° moet verricht worden binnen de zes maanden na de werkhervatting en ten laatste één jaar na het verstrijken van het kalenderkwartaal waarop de bijdragen betrekking hebben.
§ 2. Voor elke van de in vorige paragraaf bedoelde dagen arbeidsonderbreking die zich voorgedaan hebben vóór 1 januari 1962, wordt rekening gehouden met een fictief loon, waarvan het bedrag gelijk is aan datgene dat in aanmerking wordt genomen voor de inzake jaarlijks verlof der zeelieden gelijkgestelde dagen.
Voor elke van de in vorige paragraaf bedoelde dagen arbeidsonderbreking die zich voorgedaan hebben na 31 december 1961, wordt rekening gehouden met een fictief loon vastgesteld op 326 F, 252 F of 191 F naargelang het gaat om scheepsofficieren, scheepsgezellen boven de rang van kadet, lichtmatroos en boys, of om deze laatsten. Bedoelde fictieve lonen zijn gekoppeld aan het indexcijfer 110 der kleinhandelsprijzen van het Koninkrijk en worden aan de schommelingen van het indexcijfer der kleinhandelsprijzen van het Koninkrijk aangepast als bepaald bij de collectieve arbeidsovereenkomst der zeelieden ter koopvaardij.
Modifications
Art. 47bis. <AR 3-4-1962, art. 5>
§ 1. Sous réserve des dispositions de l'article 48 et tant pour l'ouverture du droit à la pension de retraite ou de survie que pour le calcul de la pension, les périodes d'incapacité primaire de travail ou d'invalidité au sens de l'article 109 de l'arrêté royal du 24 octobre 1936 modifiant et coordonnant les statuts de la Caisse de secours et de prévoyance en faveur des marins naviguant sous pavillon belge, modifié par l'arrêté royal du 7 janvier 1958, la période de repos d'accouchement, [1 la période de congé de paternité et de congé d'adoption,]1 les périodes d'interruption de travail résultant de chômage involontaire contrôlé, de vacances annuelles pour les marins subalternes et shoregangers, d'appel ou de rappel sous les armes au service de l'armée belge, de grève ou de lock-out, de l'accomplissement des devoirs civiques ou de l'exécution d'obligations syndicales, sont assimilées à des périodes de travail effectif.
Sont également assimilées à des périodes de travail effectif :
1° les périodes de congé d'étude admises régulièrement par le Comité de gestion du Pool des marins belges;
2° les périodes durant lesquelles le marin se voit accorder après accord du Pool des marins belges, une démission temporaire pour des raisons personnelles, pour autant que le marin verse pour cette période des cotisations de 6 p.c., calculées sur base du salaire fictif prévu au § 2 du présent article;
3° les périodes pendant lesquelles le marin ne peut se mettre à la disposition du Pool des marins belges, n'ayant pu réintégrer le territoire belge par suite des circonstances visées aux articles 52, 53, 55 et 56 de la loi du 5 juin 1928 portant règlementation du contrat d'engagement maritime;
4° la période d'interruption du travail résultant d'une affection consécutive à un fait de guerre pour lequel l'intéressé a obtenu le bénéfice d'un statut de reconnaissance nationale;
5° les périodes d'incapacité temporaire totale résultant d'un accident du travail ou d'une maladie professionnelle;
6° les périodes pendant lesquelles l'assurée allaite son enfant;
7° les périodes d'interruption de travail pour cause exceptionnelle dont la Caisse de secours et de prévoyance a été préalablement avisée, et pour lesquelles le Ministre de la Prévoyance sociale, après avis du Conseil d'administration a autorisé le travailleur à verser à la Caisse le montant de ses cotisations personnelles, sur base de la rémunération fictive prévue au § 2 du présent article.
Le versement de la cotisation prévue au 2° et 7° devra s'effectuer endéans les six mois après la reprise du travail et au plus tard un an après l'expiration du trimestre civil auquel les cotisations se rapportent.
§ 2. Pour chacune des journées d'interruption de travail prévues au paragraphe précédent, antérieures au 1er janvier 1962, il est tenu compte d'une rémunération fictive dont le montant est égal à celui pris en considération pour les journées assimilées en matière de vacances annuelles des marins.
Pour chacune des journées d'interruption de travail visées au paragraphe précédent, postérieures au 31 décembre 1961, il est tenu compte d'une rémunération fictive fixée à 326 F, 252 F, ou 191 F, selon qu'il s'agit d'officiers marins, de marins subalternes ayant un grade supérieur à celui de cadet, de novice ou de mousse, ou de ces derniers. Les rémunérations fictives susvisées sont liées à l'indice 110 des prix de détail du Royaume de la façon prévue par le contrat collectif des marins de la marine marchande.
§ 1. Sous réserve des dispositions de l'article 48 et tant pour l'ouverture du droit à la pension de retraite ou de survie que pour le calcul de la pension, les périodes d'incapacité primaire de travail ou d'invalidité au sens de l'article 109 de l'arrêté royal du 24 octobre 1936 modifiant et coordonnant les statuts de la Caisse de secours et de prévoyance en faveur des marins naviguant sous pavillon belge, modifié par l'arrêté royal du 7 janvier 1958, la période de repos d'accouchement, [1 la période de congé de paternité et de congé d'adoption,]1 les périodes d'interruption de travail résultant de chômage involontaire contrôlé, de vacances annuelles pour les marins subalternes et shoregangers, d'appel ou de rappel sous les armes au service de l'armée belge, de grève ou de lock-out, de l'accomplissement des devoirs civiques ou de l'exécution d'obligations syndicales, sont assimilées à des périodes de travail effectif.
Sont également assimilées à des périodes de travail effectif :
1° les périodes de congé d'étude admises régulièrement par le Comité de gestion du Pool des marins belges;
2° les périodes durant lesquelles le marin se voit accorder après accord du Pool des marins belges, une démission temporaire pour des raisons personnelles, pour autant que le marin verse pour cette période des cotisations de 6 p.c., calculées sur base du salaire fictif prévu au § 2 du présent article;
3° les périodes pendant lesquelles le marin ne peut se mettre à la disposition du Pool des marins belges, n'ayant pu réintégrer le territoire belge par suite des circonstances visées aux articles 52, 53, 55 et 56 de la loi du 5 juin 1928 portant règlementation du contrat d'engagement maritime;
4° la période d'interruption du travail résultant d'une affection consécutive à un fait de guerre pour lequel l'intéressé a obtenu le bénéfice d'un statut de reconnaissance nationale;
5° les périodes d'incapacité temporaire totale résultant d'un accident du travail ou d'une maladie professionnelle;
6° les périodes pendant lesquelles l'assurée allaite son enfant;
7° les périodes d'interruption de travail pour cause exceptionnelle dont la Caisse de secours et de prévoyance a été préalablement avisée, et pour lesquelles le Ministre de la Prévoyance sociale, après avis du Conseil d'administration a autorisé le travailleur à verser à la Caisse le montant de ses cotisations personnelles, sur base de la rémunération fictive prévue au § 2 du présent article.
Le versement de la cotisation prévue au 2° et 7° devra s'effectuer endéans les six mois après la reprise du travail et au plus tard un an après l'expiration du trimestre civil auquel les cotisations se rapportent.
§ 2. Pour chacune des journées d'interruption de travail prévues au paragraphe précédent, antérieures au 1er janvier 1962, il est tenu compte d'une rémunération fictive dont le montant est égal à celui pris en considération pour les journées assimilées en matière de vacances annuelles des marins.
Pour chacune des journées d'interruption de travail visées au paragraphe précédent, postérieures au 31 décembre 1961, il est tenu compte d'une rémunération fictive fixée à 326 F, 252 F, ou 191 F, selon qu'il s'agit d'officiers marins, de marins subalternes ayant un grade supérieur à celui de cadet, de novice ou de mousse, ou de ces derniers. Les rémunérations fictives susvisées sont liées à l'indice 110 des prix de détail du Royaume de la façon prévue par le contrat collectif des marins de la marine marchande.
Modifications
Art.48. <KB 3-4-1962, art.6>
§ 1. Voor de periode vanaf 1 januari 1956 zijn de bepalingen van artikel 47bis slechts van toepassing zo de verzekerde zeeman was op het ogenblik dat de tot gelijkstelling aanleiding gevende gebeurtenis zich voordoet, en sedert ten minste vier kwartalen verzekeringsplichtig was ten aanzien van de pensioenregeling der zeelieden, arbeiders, bedienden of mijnwerkers, of dat hij een beroepsbedrijvigheid uitoefende in dienst van het Rijk, de provinciën of de gemeenten. De perioden van oproeping en wederoproeping onder de wapens en de studieverloven worden slechts gelijkgesteld zo de zeeman op het einde van zijn verantwoorde afwezigheid binnen de zes maanden opnieuw verzekerd was ten aanzien van dit besluit en dit gedurende minstens drie jaren is gebleven.
Wanneer een zeeman die vóór zijn militaire dienst niet verzekeringsplichtig is geweest ten aanzien van de pensioenregeling voorzien bij dit besluit, dit wel is geweest binnen de zes maanden volgend op het einde van zijn diensttijd, en dit gedurende minstens drie jaren is gebleven, wordt de onder de wapens doorgebrachte tijd in afwijking van het eerste lid van deze paragraaf, met een periode van werkelijke arbeid gelijkgesteld. In dat geval wordt de fictieve bezoldiging vastgesteld op de bij artikel 47bis, § 2, bepaalde wijze en op basis van de rang die betrokkene bekleedt bij zijn eerste aanmonstering.
§ 2. Voor de periode vóór 1 januari 1956 zijn de bepalingen van artikel 47bis slechts van toepassing zo de zeeman verzekerd was bij de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag op het ogenblik dat de tot gelijkstelling aanleiding gevende gebeurtenis zich voordeed.
Eveneens wordt voor de periode vóór 1 januari 1945 de tijd tussen de af- en aanmonstering gelijkgesteld met perioden van werkelijke arbeid voor zover deze perioden geen drie weken of eenentwintig dagen overtreft.
§ 1. Voor de periode vanaf 1 januari 1956 zijn de bepalingen van artikel 47bis slechts van toepassing zo de verzekerde zeeman was op het ogenblik dat de tot gelijkstelling aanleiding gevende gebeurtenis zich voordoet, en sedert ten minste vier kwartalen verzekeringsplichtig was ten aanzien van de pensioenregeling der zeelieden, arbeiders, bedienden of mijnwerkers, of dat hij een beroepsbedrijvigheid uitoefende in dienst van het Rijk, de provinciën of de gemeenten. De perioden van oproeping en wederoproeping onder de wapens en de studieverloven worden slechts gelijkgesteld zo de zeeman op het einde van zijn verantwoorde afwezigheid binnen de zes maanden opnieuw verzekerd was ten aanzien van dit besluit en dit gedurende minstens drie jaren is gebleven.
Wanneer een zeeman die vóór zijn militaire dienst niet verzekeringsplichtig is geweest ten aanzien van de pensioenregeling voorzien bij dit besluit, dit wel is geweest binnen de zes maanden volgend op het einde van zijn diensttijd, en dit gedurende minstens drie jaren is gebleven, wordt de onder de wapens doorgebrachte tijd in afwijking van het eerste lid van deze paragraaf, met een periode van werkelijke arbeid gelijkgesteld. In dat geval wordt de fictieve bezoldiging vastgesteld op de bij artikel 47bis, § 2, bepaalde wijze en op basis van de rang die betrokkene bekleedt bij zijn eerste aanmonstering.
§ 2. Voor de periode vóór 1 januari 1956 zijn de bepalingen van artikel 47bis slechts van toepassing zo de zeeman verzekerd was bij de Hulp- en Voorzorgskas voor zeevarenden onder Belgische vlag op het ogenblik dat de tot gelijkstelling aanleiding gevende gebeurtenis zich voordeed.
Eveneens wordt voor de periode vóór 1 januari 1945 de tijd tussen de af- en aanmonstering gelijkgesteld met perioden van werkelijke arbeid voor zover deze perioden geen drie weken of eenentwintig dagen overtreft.
Art.48. <AR 3-4-1962, art. 6>
§ 1. Pour la période postérieure au 1er janvier 1956, les dispositions de l'article 47bis ne sont applicables que si, au moment o l'événement donnant lieu à assimilation se produit, l'assuré était marin et s'il était assujetti depuis au moins quatre trimestres au régime de pension des marins, des ouvriers, des employés ou des ouvriers mineurs, ou s'il exerçait une activité professionnelle au service de l'Etat, des provinces ou des communes. Les périodes d'appel ou de rappel sous les armes et les congés d'études ne sont assimilés que si le marin, à la fin de son absence justifiée, a de nouveau été assuré dans le cadre du présent arrêté et l'est resté pendant trois ans au moins.
Lorsqu'un marin, qui n'a pas été assujetti au régime de pension prévu par le présent arrêté avant son service militaire, l'a été dans les six mois qui ont suivi la fin de son temps de service et l'est resté pendant trois ans au moins, le temps passé sous les armes est assimilé à une période de travail effectif, par dérogation au premier alinéa du présent paragraphe. Dans ce cas la rémunération fictive est fixée de la façon prévue à l'article 47bis, § 2 et sur base du rang que l'intéressé occupe au moment de son premier enrôlement.
§ 2. Pour la période antérieure au 1er janvier 1956, les dispositions de l'article 47bis ne sont applicables que si le marin était assuré auprès de la Caisse de secours et de prévoyance en faveur des marins naviguant sous pavillon belge au moment où l'événement donnant lieu à assimilation s'est produit.
De même, pour la période antérieure au 1er janvier 1945, le temps entre la libération en l'enrôlement est assimilé à des périodes de travail effectif pour autant que cette période ne dépasse pas trois semaines ou vingt et un jours.
§ 1. Pour la période postérieure au 1er janvier 1956, les dispositions de l'article 47bis ne sont applicables que si, au moment o l'événement donnant lieu à assimilation se produit, l'assuré était marin et s'il était assujetti depuis au moins quatre trimestres au régime de pension des marins, des ouvriers, des employés ou des ouvriers mineurs, ou s'il exerçait une activité professionnelle au service de l'Etat, des provinces ou des communes. Les périodes d'appel ou de rappel sous les armes et les congés d'études ne sont assimilés que si le marin, à la fin de son absence justifiée, a de nouveau été assuré dans le cadre du présent arrêté et l'est resté pendant trois ans au moins.
Lorsqu'un marin, qui n'a pas été assujetti au régime de pension prévu par le présent arrêté avant son service militaire, l'a été dans les six mois qui ont suivi la fin de son temps de service et l'est resté pendant trois ans au moins, le temps passé sous les armes est assimilé à une période de travail effectif, par dérogation au premier alinéa du présent paragraphe. Dans ce cas la rémunération fictive est fixée de la façon prévue à l'article 47bis, § 2 et sur base du rang que l'intéressé occupe au moment de son premier enrôlement.
§ 2. Pour la période antérieure au 1er janvier 1956, les dispositions de l'article 47bis ne sont applicables que si le marin était assuré auprès de la Caisse de secours et de prévoyance en faveur des marins naviguant sous pavillon belge au moment où l'événement donnant lieu à assimilation s'est produit.
De même, pour la période antérieure au 1er janvier 1945, le temps entre la libération en l'enrôlement est assimilé à des périodes de travail effectif pour autant que cette période ne dépasse pas trois semaines ou vingt et un jours.
Art.49. <KB 4-12-1956, art. 3> In geval van arbeidsongeval of beroepsziekte, aanleiding gevend tot schadeloosstelling bij toepassing van de wetgevingen terzake, worden de perioden van ongeschiktheid tot werken gelijkgesteld met werkelijke arbeidsdagen.
(Al. 2 opgeheven) <KB 16-7-1963, art. 13, 1°>
(Al. 2 opgeheven) <KB 16-7-1963, art. 13, 1°>
Art.49. <AR 4-12-1956, art. 3> En cas d'accident du travail ou de maladie professionnelle donnant lieu à l'indemnisation en application des législations concernant cette matière, les périodes d'incapacité de travail sont assimilées à des journées de travail effectif.
(Alinéa 2 abrogé) <AR 16-7-1963, art. 13, 1°>
(Alinéa 2 abrogé) <AR 16-7-1963, art. 13, 1°>
Art.50. <KB 4-12-1956, art. 3> Bij ontstentenis van internationale overeenkomsten, kunnen de zeelieden van Belgische nationaliteit die onder vreemde vlag varen aan de Kas bijdragen storten, op voorwaarde dat deze stortingen 12 pct bedragen van de lonen, vastgesteld voor de onder Belgische vlag varende zeelieden van hun graad en dat zij in België woonachtig blijven.
Art.50. <AR 4-12-1956, art. 3> En l'absence de conventions internationales, les marins de nationalité belge, naviguant sous pavillon étranger, sont autorisés à faire des versements de cotisations à la caisse, à la condition que ces versements représentent 12 p.c. des rémunérations prévues pour les marins de leur grade, naviguant sous pavillon belge, et qu'ils conservent leur domicile en Belgique.
Art. 50bis. <KB 4-12-1956, art. 3> Bij ontstentenis van internationale overeenkomsten, mogen de bij de pool der zeelieden ter koopvaardij ingeschreven zeelieden, die bij gelegenheid zouden zijn tewerkgesteld aan boord van buitenlandse schepen, in een Belgische haven tijdens hun aldaar gewerkte perioden aan de Kas een bijdrage storten van 12 pct van de voor zeelieden van hun graad, varende onder Belgische vlag, bepaalde lonen.
Art. 50bis. <AR 4-12-1956, art. 3> En l'absence de conventions internationales les marins inscrits au pool des marins de la marine marchande, occasionnellement employés à bord de navires étrangers dans un port belge sont autorisés à verser à la caisse pendant les périodes d'emploi, une cotisation de 12 p.c. des rémunérations prévues pour les marins de leur grade, naviguant sous pavillon belge.
HOOFDSTUK V. _ Aanvullende pensioenen.
CHAPITRE V. _ Des pensions complémentaires.
Art.51. (Opgeheven) <KB 23-10-1965, art. 1>
Art.51. (Abrogé) <AR 23-10-1965, art. 1>
HOOFDSTUK VI. _ Procedure voor het indienen der aanvragen en modaliteiten van betaling der uitkeringen.
CHAPITRE VI. _ Procédure d'instruction des demandes et modalités de paiement des prestations.
Afdeling 1. _ Procedure voor het indienen der aanvragen.
SECTION I. _ Procédure d'instruction des demandes.
Art.52. <KB 21-10-1966, art. 4> Onverminderd de bepalingen van artikel 43, § 1, derde en vierde lid, is elk persoon die het rust- of overlevingspensioen wenst te genieten verplicht daartoe een aanvraag in te dienen bij de Hulp- en Voorzorgskas.
Art.52. <AR 21-10-1966, art. 4> Sans préjudice des dispositions de l'article 43, § 1er, alinéas 3 et 4, toute personne qui désire bénéficier de la pension de retraite ou de survie est tenue d'en faire la demande à la Caisse de secours et de prévoyance.
Art. 52bis. <KB 18-1-1967, art. 1> De aanvraag van een rustpensioen mag ten vroegste worden ingediend de eerste dag van de maand die met één jaar aan deze voorafgaat tijdens welke de aanvrager ten volle de leeftijd van 60 jaar bereikt, of, indien het voordeel van het vervroegd pensioen wordt aangevraagd, één jaar vóór de datum welke gekozen werd voor het ingaan van het pensioengenot.
Art. 52bis. <AR 18-1-1967, art. 1er> La demande d'une pension de retraite peut être introduite, au plus tôt, le premier jour du mois précédant d'une année celui au cours duquel le demandeur atteint l'âge de 60 ans accomplis ou, si le bénéfice de la pension anticipée est demandé, une année entière avant la date choisie pour l'entrée en jouissance.
Art.53. <KB 4-12-1956, art. 3> Het overlevingspensioen wordt slechts toegekend vanaf de eerste dag der maand die volgt op het indienen van de aanvraag, indien deze formaliteit vervuld wordt meer dan zes maanden na het overlijden van de verzekerde of, bij overlijden vóór 1 januari 1956, vanaf het inwerkingtreden van deze statuten.
Art.53. <AR 4-12-1956, art. 3> La pension de survie n'est accordée qu'à partir du premier jour du mois qui suit celui de l'introduction de la demande lorsque cette formalité est accomplie plus de six mois après le décès de l'assuré ou si le décès est antérieur au 1er janvier 1956, à dater de l'entrée en vigueur des présents statuts.
Art. 53bis. <KB 4-12-1956, art. 3> De blijvende onbekwaamheid van de weduwe van minder dan 45 jaar wordt bewezen zoals bepaald in artikel 14 van het koninklijk besluit van 17 Juni 1955 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor arbeiders.
De Geneeskundige Raad voor invaliditeit, ingesteld bij het organiek koninklijk besluit van 22 September 1955 van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 December 1955 en 11 April 1956, wordt belast met het vaststellen van de onbekwaamheid vereist voor de toekenning van het overlevingspensioen aan de weduwe waarvan sprake in lid 1.
Om deze onbekwaamheid te wettigen richt de weduwe aan de Hulp- en Voorzorgskas, te zamen met haar verzoek om een overlevingspensioen een bewijs afgeleverd door de behandelende geneesheer, onder vertrouwelijke omslag, bestemd voor de Geneeskundige Raad voor invaliditeit. Voormeld bewijs wordt ingevuld op een typebescheid opgesteld door deze raad, in akkoord met de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg.
Alle voorzorgsmaatregelen worden getroffen om volledig en in alle omstandigheden het medisch beroepsgeheim te verzekeren.
De Geneeskundige Raad voor invaliditeit, ingesteld bij het organiek koninklijk besluit van 22 September 1955 van de ziekte- en invaliditeitsverzekering, gewijzigd bij de koninklijke besluiten van 31 December 1955 en 11 April 1956, wordt belast met het vaststellen van de onbekwaamheid vereist voor de toekenning van het overlevingspensioen aan de weduwe waarvan sprake in lid 1.
Om deze onbekwaamheid te wettigen richt de weduwe aan de Hulp- en Voorzorgskas, te zamen met haar verzoek om een overlevingspensioen een bewijs afgeleverd door de behandelende geneesheer, onder vertrouwelijke omslag, bestemd voor de Geneeskundige Raad voor invaliditeit. Voormeld bewijs wordt ingevuld op een typebescheid opgesteld door deze raad, in akkoord met de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg.
Alle voorzorgsmaatregelen worden getroffen om volledig en in alle omstandigheden het medisch beroepsgeheim te verzekeren.
Art. 53bis. <AR 4-12-1956, art. 3> L'incapacité permanente de la veuve âgée de moins de 45 ans se justifie de la manière prévue à l'article 14 de l'arrêté royal du 17 juin 1955, portant règlement général du régime de retraite et de survie des ouvriers.
Le conseil médical de l'invalidité, institué par l'arrêté royal du 22 septembre 1955, organique de l'assurance maladie-invalidite, modifié par les arrêtés royaux des 31 décembre 1955 et 11 avril 1956, est chargé de constater l'incapacité requise pour l'octroi de la pension de survie à la veuve dont question à l'alinéa 1er.
Pour justifier de cette incapacité, la veuve adresse à la Caisse de secours et de prévoyance, à l'appui de sa demande de pension de survie, un certificat délivré par son médecin traitant, sous pli confidentiel, destiné au conseil médical de l'invalidité, conformément à un modèle-type déterminé par ce conseil, en accord avec le Ministre du Travail et de la Prévoyance sociale.
Toutes les précautions sont prises en toutes circonstances pour assurer entièrement le respect du secret médical.
Le conseil médical de l'invalidité, institué par l'arrêté royal du 22 septembre 1955, organique de l'assurance maladie-invalidite, modifié par les arrêtés royaux des 31 décembre 1955 et 11 avril 1956, est chargé de constater l'incapacité requise pour l'octroi de la pension de survie à la veuve dont question à l'alinéa 1er.
Pour justifier de cette incapacité, la veuve adresse à la Caisse de secours et de prévoyance, à l'appui de sa demande de pension de survie, un certificat délivré par son médecin traitant, sous pli confidentiel, destiné au conseil médical de l'invalidité, conformément à un modèle-type déterminé par ce conseil, en accord avec le Ministre du Travail et de la Prévoyance sociale.
Toutes les précautions sont prises en toutes circonstances pour assurer entièrement le respect du secret médical.
Art.54. <KB 4-12-1956, art. 3> De Geneeskundige Raad voor invaliditeit stelt het bestaan vast van de onbekwaamheid, en bepaalt er de duur en de aanvangsdatum van.
De beslissing van de Geneeskundige Raad voor invaliditeit wordt binnen de drie dagen aan de Hulp- en Voorzorgskas en aan de belanghebbende betekend.
De beslissing van de Geneeskundige Raad voor invaliditeit wordt binnen de drie dagen aan de Hulp- en Voorzorgskas en aan de belanghebbende betekend.
Art.54. <AR 4-12-1956, art. 3> Le Conseil médical de l'invalidité constate l'existence de l'incapacité et en fixe la durée et la date à laquelle elle a débuté.
La décision du conseil médical de l'invalidité est notifiée dans les trois jours à la Caisse de prévoyance et de secours et à l'intéressé.
La décision du conseil médical de l'invalidité est notifiée dans les trois jours à la Caisse de prévoyance et de secours et à l'intéressé.
Art. 54bis. <KB 4-12-1956, art. 3>
§ 1. De beslissingen van de Geneeskundige Raad voor invaliditeit zijn vatbaar voor herziening op vraag van de weduwe of van de Hulp- en Voorzorgskas.
§ 2. Binnen de vijftien dagen der betekening voorzien bij artikel 54, lid 2, kunnen de Hulp- en Voorzorgskas en de weduwe verhaal nemen tegen de beslissing van de Geneeskundige Raad voor invaliditeit, vóór de beroepscommissie van het rechtsgebied waar de belanghebbende verbleef op het ogenblik van haar pensioensaanvraag.
De bevoegde beroepscommissie beslist op het verslag van een geneesheer-deskundige door haar aangesteld buiten de leden die deel uitmaken van de Geneeskundige Raad voor invaliditeit.
De aldus aangestelde deskundige mag bij de Geneeskundige Raad voor invaliditeit inzage vragen van het dossier van belanghebbende of er kennis van nemen; hij moet zijn verslag indienen binnen de maand der betekening waarbij hem de opdracht werd toevertrouwd.
§ 1. De beslissingen van de Geneeskundige Raad voor invaliditeit zijn vatbaar voor herziening op vraag van de weduwe of van de Hulp- en Voorzorgskas.
§ 2. Binnen de vijftien dagen der betekening voorzien bij artikel 54, lid 2, kunnen de Hulp- en Voorzorgskas en de weduwe verhaal nemen tegen de beslissing van de Geneeskundige Raad voor invaliditeit, vóór de beroepscommissie van het rechtsgebied waar de belanghebbende verbleef op het ogenblik van haar pensioensaanvraag.
De bevoegde beroepscommissie beslist op het verslag van een geneesheer-deskundige door haar aangesteld buiten de leden die deel uitmaken van de Geneeskundige Raad voor invaliditeit.
De aldus aangestelde deskundige mag bij de Geneeskundige Raad voor invaliditeit inzage vragen van het dossier van belanghebbende of er kennis van nemen; hij moet zijn verslag indienen binnen de maand der betekening waarbij hem de opdracht werd toevertrouwd.
Art. 54bis. <AR 4-12-1956, art. 3>
§ 1er. Les décisions du Conseil médical de l'invalidité sont sujettes à révision sur demande de la veuve ou de la Caisse de secours et de prévoyance.
§ 2. Dans les quinze jours de la notification prévue à l'article 54, alinéa 2, la Caisse de secours et de prévoyance et la veuve peuvent prendre leur recours contre la décision du Conseil médical de l'invalidité devant la commission d'appel dans le ressort de laquelle l'intéressé résidait au moment de sa demande de pension.
La commission d'appel compétente statue sur rapport d'un médecin expert désigné par elle, en dehors des membres du Conseil médical de l'invalidité.
L'expert ainsi désigné peut se faire produire le dossier du Conseil médical de l'invalidité concernant l'intéressée ou en prendre communication; il est tenu de déposer son rapport dans le mois de la notification qui lui est faite de sa mission.
§ 1er. Les décisions du Conseil médical de l'invalidité sont sujettes à révision sur demande de la veuve ou de la Caisse de secours et de prévoyance.
§ 2. Dans les quinze jours de la notification prévue à l'article 54, alinéa 2, la Caisse de secours et de prévoyance et la veuve peuvent prendre leur recours contre la décision du Conseil médical de l'invalidité devant la commission d'appel dans le ressort de laquelle l'intéressé résidait au moment de sa demande de pension.
La commission d'appel compétente statue sur rapport d'un médecin expert désigné par elle, en dehors des membres du Conseil médical de l'invalidité.
L'expert ainsi désigné peut se faire produire le dossier du Conseil médical de l'invalidité concernant l'intéressée ou en prendre communication; il est tenu de déposer son rapport dans le mois de la notification qui lui est faite de sa mission.
Art.55. <KB 4-12-1956, art. 3> De weduwe die een kind opvoedt voor hetwelk zij op kinderbijslag aanspraak kan maken verstrekt bij het indienen van haar aanvraag een verklaring en een attest overeenkomstig het door de Hulp- en Voorzorgskas vastgestelde model. Dit attest wordt door de betrokken kas voor kinderbijslag afgegeven en wordt bij het begin van elk kwartaal vernieuwd.
Art.55. <AR 4-12-1956, art. 3> La veuve qui élève un enfant pour lequel elle est en droit de toucher des allocations familiales fournit, lors de l'instruction de sa demande, une déclaration et une attestation conformes aux modèles arrêtés par la Caisse de secours et de prévoyance. Cette attestation est délivrée par la Caisse d'allocations familiales intéressée et est renouvelée au début de chaque trimestre.
Art.56. <KB 4-12-1956, art. 3> De aanvragen om rust- en overlevingspensioen, alsmede om de aanpassingsvergoeding moeten worden ingediend door middel van een formulier overeenkomstig het model dat werd vastgesteld door de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg en wordt uitgereikt door de Hulp- en Voorzorgskas.
(De aanvrager is gehouden zich aan te bieden ofwel bij bedoelde Kas, ofwel b ij de Belgische consul in het buitenland, ofwel bij de burgemeester van zijn werkelijke verblijfplaats.
Hij kan zich door een speciaal gemachtigd persoon laten vertegenwoordigen voor het vervullen van deze formaliteit. De lasthebber moet meerderjarig zijn en houder van een volmacht die bij de aanvraag wordt gevoegd.) <KB 29-5-1967, art. 1>
Bij het indienen van zijn aanvraag is de aanvrager gehouden zijn identiteitskaart alsook eventueel deze van zij echtgenote te vertonen. De lasthebber moet eveneens zijn identiteitskaart alsook deze van de aanvrager voorleggen.
(De aanvrager is gehouden zich aan te bieden ofwel bij bedoelde Kas, ofwel b ij de Belgische consul in het buitenland, ofwel bij de burgemeester van zijn werkelijke verblijfplaats.
Hij kan zich door een speciaal gemachtigd persoon laten vertegenwoordigen voor het vervullen van deze formaliteit. De lasthebber moet meerderjarig zijn en houder van een volmacht die bij de aanvraag wordt gevoegd.) <KB 29-5-1967, art. 1>
Bij het indienen van zijn aanvraag is de aanvrager gehouden zijn identiteitskaart alsook eventueel deze van zij echtgenote te vertonen. De lasthebber moet eveneens zijn identiteitskaart alsook deze van de aanvrager voorleggen.
Art.56. <AR 4-12-1956, art. 3> Les demandes de pension de retraite et de survie ainsi que de l'indemnité d'adaptation doivent être introduites au moyen d'un formulaire conforme au modèle fixé par le Ministre du Travail et de la Prévoyance sociale et délivré par la Caisse de secours et de prévoyance.
(Le demandeur est tenu de se présenter soit à ladite Caisse, soit au consul belge à l'étranger, soit au bourgmestre de sa résidence effective.
Il peut se faire représenter par une personne qu'il mandate spécialement en vue d'accomplir cette formalité. Le mandataire doit être majeur et porteur d'une procuration qui est jointe à la demande.) <AR 29-5-1967, art. 1>
Lors de l'introduction de sa demande, le demandeur est tenu de présenter sa carte d'identité et, éventuellement, celle de son conjoint. Le mandataire doit également présenter sa carte d'identité en même temps que celle du demandeur.
(Le demandeur est tenu de se présenter soit à ladite Caisse, soit au consul belge à l'étranger, soit au bourgmestre de sa résidence effective.
Il peut se faire représenter par une personne qu'il mandate spécialement en vue d'accomplir cette formalité. Le mandataire doit être majeur et porteur d'une procuration qui est jointe à la demande.) <AR 29-5-1967, art. 1>
Lors de l'introduction de sa demande, le demandeur est tenu de présenter sa carte d'identité et, éventuellement, celle de son conjoint. Le mandataire doit également présenter sa carte d'identité en même temps que celle du demandeur.
Art.57. <KB 4-12-1956, art. 3> De Hulp- en Voorzorgskas. de Belgische consul of de burgemeester die de aanvragen ontvangen laten volgende verbintenis door de aanvrager ondertekenen :
Ik ondergetekende (naam,voornaam en burgerlijke stand, wonende te ............ straat, nr ....), verklaar bij deze de uitdrukkelijke verbintenis aan te gaan alle beroepsbedrijvigheid te staken vanaf het ogenblik dat het voordeel van het rust- of overlevingspensioen mij zal worden toegekend of zal worden toegekend aan mijn echtgenoot, met uitzondering van gelegenheidswerk zoals het is vastgesteld door de bepalingen van het koninklijk besluit waarvan de tekst op de keerzijde van het ontvangstbewijs der aanvraag staat.
Ik verklaar eveneens geen enkele vergoeding uit hoofde van ziekte, invaliditeit of onvrijwillige werkloosheid te genieten, in toepassing van een Belgische wetgeving, van het moederland of kolonie, of van het buitenland betreffende de sociale zekerheid, met inbegrip van deze betreffende de gebrekkigen en verminkten.
Ik weet dat het verboden is :
1° een arbeidsovereenkomst aan te gaan;
2° persoonlijk of door een tussenpersoon onverschillig welk ambacht, welke handels-, nijverheids- of landbouwbedrijvigheid, alsook een vrij beroep uit te oefenen.
Gedaan te ..............
(Handtekening).
Indien de aanvrager het pensioen wenst te bekomen ten belope van het bedrag, zoals bepaald bij artikel 39, lid 2, b, van dit besluit, doen de burgemeester, de consul of de Kas gelijkaardige formulieren ondertekenen door de echtgenote.
De aanvrager moet bovendien aangifte doen van de voor elke betaling in kapitaal vastgestelde vergoedingen hem toegekend krachtens de wetten op de arbeidsongevallen, de beroepsziekten of het gemeen recht, alsmede van elk als zodanig geldend pensioen of voordeel ander dan die aangevraagd bij de Hulp- en Voorzorgskas waarop gij gerechtigd is of waarop gij in de toekomst zou kunne aanspraak maken.
Ik ondergetekende (naam,voornaam en burgerlijke stand, wonende te ............ straat, nr ....), verklaar bij deze de uitdrukkelijke verbintenis aan te gaan alle beroepsbedrijvigheid te staken vanaf het ogenblik dat het voordeel van het rust- of overlevingspensioen mij zal worden toegekend of zal worden toegekend aan mijn echtgenoot, met uitzondering van gelegenheidswerk zoals het is vastgesteld door de bepalingen van het koninklijk besluit waarvan de tekst op de keerzijde van het ontvangstbewijs der aanvraag staat.
Ik verklaar eveneens geen enkele vergoeding uit hoofde van ziekte, invaliditeit of onvrijwillige werkloosheid te genieten, in toepassing van een Belgische wetgeving, van het moederland of kolonie, of van het buitenland betreffende de sociale zekerheid, met inbegrip van deze betreffende de gebrekkigen en verminkten.
Ik weet dat het verboden is :
1° een arbeidsovereenkomst aan te gaan;
2° persoonlijk of door een tussenpersoon onverschillig welk ambacht, welke handels-, nijverheids- of landbouwbedrijvigheid, alsook een vrij beroep uit te oefenen.
Gedaan te ..............
(Handtekening).
Indien de aanvrager het pensioen wenst te bekomen ten belope van het bedrag, zoals bepaald bij artikel 39, lid 2, b, van dit besluit, doen de burgemeester, de consul of de Kas gelijkaardige formulieren ondertekenen door de echtgenote.
De aanvrager moet bovendien aangifte doen van de voor elke betaling in kapitaal vastgestelde vergoedingen hem toegekend krachtens de wetten op de arbeidsongevallen, de beroepsziekten of het gemeen recht, alsmede van elk als zodanig geldend pensioen of voordeel ander dan die aangevraagd bij de Hulp- en Voorzorgskas waarop gij gerechtigd is of waarop gij in de toekomst zou kunne aanspraak maken.
Art.57. <AR 4-12-1956, art. 3> La Caisse de secours et de prévoyance, le consul belge ou le bourgmestre qui reçoivent les demandes font souscrire et signer par le demandeur l'engagement suivant :
Je soussigné (nom, prénoms, état civil, demeurant à... rue... n°...), déclare par la présente, prendre l'engagement formel de cesser toute activité professionnelle à partir du moment où le bénéfice de la pension de retraite ou de survie (m') aura été accordée (à mon mari), à l'exception d'un travail occasionnel, tel qu'il est défini par les dispositions de l'arrêté royal du dont le texte figure au verso de l'accusé de réception de la demande.
Je déclare également n'être bénéficiaire d'aucune indemnité pour cause de maladie, d'invalidité ou chômage involontaire par application d'une législation de sécurité sociale belge, métropolitaine ou coloniale, ou étrangère, y compris celle relative aux estropiés et mutilés.
Il est à ma connaissance qu'il est interdit :
1° de m'engager dans les liens d'un contrat de louage de travail;
2° d'exercer, en mon nom ou par personne interposée, n'importe quelle activité artisanale, commerciale, industrielle ou agricole, ou une profession libérale.
Fait à..., le...
(Signature.)
Lorsque le demandeur désire obtenir la pension au taux prévu par l'article 39, alinéa 2, b, du présent arrêté, le bourgmestre, le consul ou la caisse font signer des formulaires semblables par l'épouse.
Le demandeur doit, en outre, déclarer les indemnités fixées avant tout paiement en capital, accordées en vertu des lois relatives aux accidents du travail, maladies professionnelles ou du droit commun, ainsi que toute pension ou avantage en tenant lieu dont il bénéficie ou auxquels il pourrait prétendre à l'avenir, autres que ceux demandés à la Caisse de secours et de prévoyance.
Je soussigné (nom, prénoms, état civil, demeurant à... rue... n°...), déclare par la présente, prendre l'engagement formel de cesser toute activité professionnelle à partir du moment où le bénéfice de la pension de retraite ou de survie (m') aura été accordée (à mon mari), à l'exception d'un travail occasionnel, tel qu'il est défini par les dispositions de l'arrêté royal du dont le texte figure au verso de l'accusé de réception de la demande.
Je déclare également n'être bénéficiaire d'aucune indemnité pour cause de maladie, d'invalidité ou chômage involontaire par application d'une législation de sécurité sociale belge, métropolitaine ou coloniale, ou étrangère, y compris celle relative aux estropiés et mutilés.
Il est à ma connaissance qu'il est interdit :
1° de m'engager dans les liens d'un contrat de louage de travail;
2° d'exercer, en mon nom ou par personne interposée, n'importe quelle activité artisanale, commerciale, industrielle ou agricole, ou une profession libérale.
Fait à..., le...
(Signature.)
Lorsque le demandeur désire obtenir la pension au taux prévu par l'article 39, alinéa 2, b, du présent arrêté, le bourgmestre, le consul ou la caisse font signer des formulaires semblables par l'épouse.
Le demandeur doit, en outre, déclarer les indemnités fixées avant tout paiement en capital, accordées en vertu des lois relatives aux accidents du travail, maladies professionnelles ou du droit commun, ainsi que toute pension ou avantage en tenant lieu dont il bénéficie ou auxquels il pourrait prétendre à l'avenir, autres que ceux demandés à la Caisse de secours et de prévoyance.
Art.58. <KB 4-12-1956, art. 3> De burgemeester, de consul of de Kas overhandigen aan de aanvrager of zijn lasthebber een ontvangstbewijs dat de datum vermeldt waarop belanghebbende zich voor de eerste maal heeft aangeboden om zijn aanvraag in te dienen, alsmede het dubbel van de verbintenis onderschreven overeenkomstig artikel 57 van dit besluit.
Art.58. <AR 4-12-1956, art. 3> Le bourgmestre, le consul ou la Caisse remettent au demandeur ou à son mandataire un accusé de réception portant la date à laquelle il s'est présenté pour la première fois en vue d'introduire la demande et le double de l'engagement souscrit conformément à l'article 57 du présent arrêté.
Art.59. <KB 4-12-1956, art.3> De consul of de burgemeester moeten de aanvragen binnen vijf dagen na de ontvangst overmaken aan de Hulp- en Voorzorgskas.
Art.59. <AR 4-12-1956, art. 3> Le consul ou le bourgmestre doivent transmettre les demandes à la Caisse de secours et de prévoyance, dans les cinq jours de la réception.
Art.60. <KB 4-12-1956, art. 3> De Hulp- en Voorzorgskas doet uitspraak binnen vijftien dagen na ontvangst van het dossier.
De beslissing wordt gemotiveerd. Zij wordt bij ter post aangetekende brief aan de aanvrager betekend. Voor de aanvrager is er een mogelijkheid tot het instellen van beroep van deze beslissing. Op straffe van nietigheid moet het beroep bij de Hulp- en Voorzorgskas worden ingediend binnen vijftien dagen na de ontvangst der betekening.
De beslissing wordt gemotiveerd. Zij wordt bij ter post aangetekende brief aan de aanvrager betekend. Voor de aanvrager is er een mogelijkheid tot het instellen van beroep van deze beslissing. Op straffe van nietigheid moet het beroep bij de Hulp- en Voorzorgskas worden ingediend binnen vijftien dagen na de ontvangst der betekening.
Art.60. <AR 4-12-1956, art. 3> La Caisse de secours et de prévoyance statue dans les quinze jours de la réception du dossier.
La décision est motivée. Elle est notifiée au demandeur par lettre recommandée à la poste. Le demandeur peut interjeter appel de la décision. Sous peine de nullité, l'appel doit être introduit à la Caisse de secours et de prévoyance dans les quinze jours à dater de la réception de la notification.
La décision est motivée. Elle est notifiée au demandeur par lettre recommandée à la poste. Le demandeur peut interjeter appel de la décision. Sous peine de nullité, l'appel doit être introduit à la Caisse de secours et de prévoyance dans les quinze jours à dater de la réception de la notification.
Art.61. <KB 3-2-1976, art. 1>
§ 1. De gerechtigden op een rustpensioen dat op grond van een administratieve eindbeslissing of van een rechterlijke beslissing, die (kracht van gewijsde) heeft, is toegekend, kan een nieuwe aanvraag indienen in de vormen welke in de artikelen 10 en volgende van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, zijn bepaald. <KB 29-7-1977, art. 1>
Een nieuwe aanvraag kan slechts gegrond worden verklaard op basis van nieuwe bewijselementen die vroeger niet aan de administratieve overheid of aan het bevoegde rechtscollege inzake geschillen werden voorgelegd of op grond van een wijziging van een wettelijke of reglementaire bepaling.
De gerechtigde op een overlevingspensioen kan onder dezelfde voorwaarden een nieuwe aanvraag indienen met het oog op de herziening van het overlevingspensioen en van het rustpensioen dat to basis heeft gediend voor de berekening van haar overlevingspensioen.
De personen aan wie een rust- of overlevingspensioen is ontzegd, beschikken, onder dezelfde voorwaarden, over die mogelijkheid. De over de nieuwe aanvraag genomen beslissing mag geen afbreuk doen aan de administratieve eindbeslissing of aan de rechterlijke beslissing, die (kracht van gewijsde) heeft, voor zover deze beschikte dat de betrokken werknemer over bepaalde jaren het bewijs van een gewoonlijke en hoofdzakelijke tewerkstelling had geleverd. <KB 29-7-1977, art. 1>
De nieuwe beslissing gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de nieuwe aanvraag is ingediend.
§ 2. Het verzoekschrift bij de Arbeidsrechtbank of het hoger beroep bij het Arbeidshof gelden als nieuwe aanvraag in de zin van artikel 10 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, als zij onontvankelijk worden verklaard.
§ 3. Een administratieve beslissing en een rechterlijke beslissing die (kracht van gewijsde) heeft, welke geen aanleiding geven tot herroeping van het gewijsde, kunnen in geval van nieuw feit, door de Rijksdienst voor werknemerspensioenen worden herzien. <KB 29-7-1977, art. 1>
De nieuwe beslissing wordt op verzoek of ambtshalve door de Rijksdienst voor werknemerspensioenen genomen.
De aanvraag om herziening geschiedt overeenkomstig artikel 10 en volgende van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.
Onder "nieuw feit" moet worden verstaan, elk feit dat onbekend was of de partijen of de rechtscolleges niet bekend kon zijn op het ogenblik van de beslissing.
De nieuwe beslissing gaat in met ingang van de datum waarop het nieuw feit een terugslag heeft op het bedrag van de uitkering. Zij gaat evenwel pas in de eerste dag van de maand na de kennisgeving wanneer het recht op uitkering kleiner is dan dat wat eerst werd toegekend.
§ 1. De gerechtigden op een rustpensioen dat op grond van een administratieve eindbeslissing of van een rechterlijke beslissing, die (kracht van gewijsde) heeft, is toegekend, kan een nieuwe aanvraag indienen in de vormen welke in de artikelen 10 en volgende van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, zijn bepaald. <KB 29-7-1977, art. 1>
Een nieuwe aanvraag kan slechts gegrond worden verklaard op basis van nieuwe bewijselementen die vroeger niet aan de administratieve overheid of aan het bevoegde rechtscollege inzake geschillen werden voorgelegd of op grond van een wijziging van een wettelijke of reglementaire bepaling.
De gerechtigde op een overlevingspensioen kan onder dezelfde voorwaarden een nieuwe aanvraag indienen met het oog op de herziening van het overlevingspensioen en van het rustpensioen dat to basis heeft gediend voor de berekening van haar overlevingspensioen.
De personen aan wie een rust- of overlevingspensioen is ontzegd, beschikken, onder dezelfde voorwaarden, over die mogelijkheid. De over de nieuwe aanvraag genomen beslissing mag geen afbreuk doen aan de administratieve eindbeslissing of aan de rechterlijke beslissing, die (kracht van gewijsde) heeft, voor zover deze beschikte dat de betrokken werknemer over bepaalde jaren het bewijs van een gewoonlijke en hoofdzakelijke tewerkstelling had geleverd. <KB 29-7-1977, art. 1>
De nieuwe beslissing gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die waarin de nieuwe aanvraag is ingediend.
§ 2. Het verzoekschrift bij de Arbeidsrechtbank of het hoger beroep bij het Arbeidshof gelden als nieuwe aanvraag in de zin van artikel 10 van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers, als zij onontvankelijk worden verklaard.
§ 3. Een administratieve beslissing en een rechterlijke beslissing die (kracht van gewijsde) heeft, welke geen aanleiding geven tot herroeping van het gewijsde, kunnen in geval van nieuw feit, door de Rijksdienst voor werknemerspensioenen worden herzien. <KB 29-7-1977, art. 1>
De nieuwe beslissing wordt op verzoek of ambtshalve door de Rijksdienst voor werknemerspensioenen genomen.
De aanvraag om herziening geschiedt overeenkomstig artikel 10 en volgende van het koninklijk besluit van 21 december 1967 tot vaststelling van het algemeen reglement betreffende het rust- en overlevingspensioen voor werknemers.
Onder "nieuw feit" moet worden verstaan, elk feit dat onbekend was of de partijen of de rechtscolleges niet bekend kon zijn op het ogenblik van de beslissing.
De nieuwe beslissing gaat in met ingang van de datum waarop het nieuw feit een terugslag heeft op het bedrag van de uitkering. Zij gaat evenwel pas in de eerste dag van de maand na de kennisgeving wanneer het recht op uitkering kleiner is dan dat wat eerst werd toegekend.
Art.61. <AR 3-2-1976, art. 1er.>
§ 1er. Le bénéficiaire d'une pension de retraite accordée en vertu d'une décision administrative définitive ou d'une décision juridictionnelle ayant force de chose jugée à la faculté d'introduire une nouvelle demande dans les formes prévues aux articles 10 et suivants de l'arrêté royal du 21 décembre 1967 portant règlement général du régime de pension de retraite et de survie des travailleurs salariés.
Une nouvelle demande ne peut être déclarée fondée qu'au vu d'éléments de preuve nouveaux qui n'avaient pas été soumis antérieurement à l'autorité administrative ou à la juridiction contentieuse compétente ou en raison d'une modification d'une disposition légale ou réglementaire.
La bénéficiaire d'une pension de survie peut dans les mêmes conditions introduire une nouvelle demande pour la révision de la pension de survie et de la pension ayant servi de base de calcul de sa pension de survie.
Ces droits sont reconnus, aux mêmes conditions, aux personnes auxquelles le bénéfice d'une pension de retraite ou de survie a été refusé. La décision rendue à la suite de la nouvelle demande ne peut porter atteinte à la décision administrative définitive ou à la décision juridictionnelle ayant force de chose jugée dans la mesure où celle-ci décidait que le travailleur intéressé avait pour certaines années, apporté la preuve d'une occupation habituelle et en ordre principal.
La nouvelle décision prend cours le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel la nouvelle demande a été introduite.
§ 2. La requête devant le Tribunal du travail ou l'appel devant la Cour du travail valent nouvelle demande au sens de l'article 10 de l'arrêté royal du 21 décembre 1967 portant règlement général du régime de pension de retraite et de survie des travailleurs salariés, s'ils sont déclarés irrecevables.
§ 3. En cas de fait nouveau, une décision administrative et une décision juridictionnelle ayant force de chose jugée, qui ne donnent pas lieu à ouverture de requête civile, peuvent faire l'objet d'une décision en révision par l'Office national des pensions pour travailleurs salariés.
La nouvelle décision est prise soit sur demande, soit d'office par l'Office national des pensions pour travailleurs salariés.
La demande en révision doit être faite conformément aux articles 10 et suivants de l'arrêté royal du 21 décembre 1967 portant règlement général du régime de pension de retraite et de survie des travailleurs salariés.
Par "fait nouveau", il y a lieu d'entendre tout fait qui était inconnu ou ne pouvait être connu par les parties ou les juridictions au moment de la décision.
La nouvelle décision produit ses effets à la date à laquelle le fait nouveau a une incidence sur le montant de la prestation. Toutefois, elle ne sortira ses effets que le premier jour du mois qui suit la notification si le droit à la prestation est inférieur à celui reconnu initialement.
§ 1er. Le bénéficiaire d'une pension de retraite accordée en vertu d'une décision administrative définitive ou d'une décision juridictionnelle ayant force de chose jugée à la faculté d'introduire une nouvelle demande dans les formes prévues aux articles 10 et suivants de l'arrêté royal du 21 décembre 1967 portant règlement général du régime de pension de retraite et de survie des travailleurs salariés.
Une nouvelle demande ne peut être déclarée fondée qu'au vu d'éléments de preuve nouveaux qui n'avaient pas été soumis antérieurement à l'autorité administrative ou à la juridiction contentieuse compétente ou en raison d'une modification d'une disposition légale ou réglementaire.
La bénéficiaire d'une pension de survie peut dans les mêmes conditions introduire une nouvelle demande pour la révision de la pension de survie et de la pension ayant servi de base de calcul de sa pension de survie.
Ces droits sont reconnus, aux mêmes conditions, aux personnes auxquelles le bénéfice d'une pension de retraite ou de survie a été refusé. La décision rendue à la suite de la nouvelle demande ne peut porter atteinte à la décision administrative définitive ou à la décision juridictionnelle ayant force de chose jugée dans la mesure où celle-ci décidait que le travailleur intéressé avait pour certaines années, apporté la preuve d'une occupation habituelle et en ordre principal.
La nouvelle décision prend cours le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel la nouvelle demande a été introduite.
§ 2. La requête devant le Tribunal du travail ou l'appel devant la Cour du travail valent nouvelle demande au sens de l'article 10 de l'arrêté royal du 21 décembre 1967 portant règlement général du régime de pension de retraite et de survie des travailleurs salariés, s'ils sont déclarés irrecevables.
§ 3. En cas de fait nouveau, une décision administrative et une décision juridictionnelle ayant force de chose jugée, qui ne donnent pas lieu à ouverture de requête civile, peuvent faire l'objet d'une décision en révision par l'Office national des pensions pour travailleurs salariés.
La nouvelle décision est prise soit sur demande, soit d'office par l'Office national des pensions pour travailleurs salariés.
La demande en révision doit être faite conformément aux articles 10 et suivants de l'arrêté royal du 21 décembre 1967 portant règlement général du régime de pension de retraite et de survie des travailleurs salariés.
Par "fait nouveau", il y a lieu d'entendre tout fait qui était inconnu ou ne pouvait être connu par les parties ou les juridictions au moment de la décision.
La nouvelle décision produit ses effets à la date à laquelle le fait nouveau a une incidence sur le montant de la prestation. Toutefois, elle ne sortira ses effets que le premier jour du mois qui suit la notification si le droit à la prestation est inférieur à celui reconnu initialement.
Art. 61bis. <KB 3-2-1976, art. 2>
§ 1. Wanneer vastgesteld wordt dat aan de administratieve beslissing een onregelmatigheid of een materiële vergissing kleeft, kan de Rijksdienst voor werknemerspensioenen een nieuwe beslissing nemen die uitwerking heeft op de ingangsdatum van de eerste beslissing.
Onverminderd de toepassing van § 2, zal, als de vergissing aan de administratie te wijten is, de nieuwe beslissing ingaan op de eerste dag van de maand na de kennisgeving als de rechten op de uitkering kleiner zijn dan die welke eerst werden toegekend.
§ 2. De Rijksdienst voor werknemerspensioenen kan de administratieve beslissing intrekken en een nieuwe beslissing nemen binnen de termijn van indiening van een verzoekschrift bij de Arbeidsrechtbank of, als een verzoekschrift werd ingediend, tot op de sluiting van de debatten, wanneer :
a) op de ingangsdatum van het pensioen, het recht door een wettelijke of reglementaire bepaling is gewijzigd;
b) een nieuw feit of nieuwe bewijselementen die een terugslag hebben op de rechten van de aanvrager tijdens het geding worden ingeroepen;
c) vastgesteld wordt dat aan de administratieve beslissing een onregelmatigheid of een materiële vergissing kleeft.
§ 1. Wanneer vastgesteld wordt dat aan de administratieve beslissing een onregelmatigheid of een materiële vergissing kleeft, kan de Rijksdienst voor werknemerspensioenen een nieuwe beslissing nemen die uitwerking heeft op de ingangsdatum van de eerste beslissing.
Onverminderd de toepassing van § 2, zal, als de vergissing aan de administratie te wijten is, de nieuwe beslissing ingaan op de eerste dag van de maand na de kennisgeving als de rechten op de uitkering kleiner zijn dan die welke eerst werden toegekend.
§ 2. De Rijksdienst voor werknemerspensioenen kan de administratieve beslissing intrekken en een nieuwe beslissing nemen binnen de termijn van indiening van een verzoekschrift bij de Arbeidsrechtbank of, als een verzoekschrift werd ingediend, tot op de sluiting van de debatten, wanneer :
a) op de ingangsdatum van het pensioen, het recht door een wettelijke of reglementaire bepaling is gewijzigd;
b) een nieuw feit of nieuwe bewijselementen die een terugslag hebben op de rechten van de aanvrager tijdens het geding worden ingeroepen;
c) vastgesteld wordt dat aan de administratieve beslissing een onregelmatigheid of een materiële vergissing kleeft.
Art. 61bis. <AR 3-2-1976, art. 2>
§ 1er. Lorsqu'il est constaté que la décision administrative est entachée d'une erreur de droit ou matérielle, l'Office national des pensions pour travailleurs salariés peut prendre une nouvelle décision produisant ses effets à la date de prise de cours de la décision initiale.
Sans préjudice de l'application du § 2, la nouvelle décision produira ses effets, en cas d'erreur due à l'administration, le premier jour du mois qui suit la notification si les droits à la prestation sont inférieurs à ceux reconnus initialement.
§ 2. L'Office national des pensions pour travailleurs salariés peut rapporter la décision administrative et prendre une nouvelle décision dans le délai d'introduction d'une requête devant le Tribunal du travail ou si une requête a été introduite, jusqu'à la clôture des débats lorsque :
a) à la date de prise de cours de la pension, le droit est modifié par une disposition légale ou réglementaire;
b) un fait nouveau ou des éléments de preuve nouveaux ayant une incidence sur les droits du demandeur sont invoqués en cours d'instance;
c) il est constaté que la décision administrative est entachée d'irrégularité ou d'erreur matérielle.
§ 1er. Lorsqu'il est constaté que la décision administrative est entachée d'une erreur de droit ou matérielle, l'Office national des pensions pour travailleurs salariés peut prendre une nouvelle décision produisant ses effets à la date de prise de cours de la décision initiale.
Sans préjudice de l'application du § 2, la nouvelle décision produira ses effets, en cas d'erreur due à l'administration, le premier jour du mois qui suit la notification si les droits à la prestation sont inférieurs à ceux reconnus initialement.
§ 2. L'Office national des pensions pour travailleurs salariés peut rapporter la décision administrative et prendre une nouvelle décision dans le délai d'introduction d'une requête devant le Tribunal du travail ou si une requête a été introduite, jusqu'à la clôture des débats lorsque :
a) à la date de prise de cours de la pension, le droit est modifié par une disposition légale ou réglementaire;
b) un fait nouveau ou des éléments de preuve nouveaux ayant une incidence sur les droits du demandeur sont invoqués en cours d'instance;
c) il est constaté que la décision administrative est entachée d'irrégularité ou d'erreur matérielle.
Art. 61ter. <KB 3-2-1976, art. 3> De Rijksdienst voor werknemerspensioenen neemt ambtshalve een nieuwe beslissing wanneer :
1° ingevolge het huwelijk of de echtscheiding van een gerechtigde, het bedrag van het rustpensioen moet worden berekend op grond van het bedrag bepaald in artikel 39, tweede lid, b, en in het tweede geval, op grond van het bedrag bepaald in artikel 39, tweede lid, a ;
De nieuwe beslissing gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die van het huwelijk of van de echtscheiding;
2° de echtgenote van een gerechtigde op een pensioen, berekend aan het bedrag bedoeld in artikel 39, tweede lid, b, overlijdt;
De nieuwe beslissing gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan de echtgenote is overleden;
3° de echtgenote de voorwaarden vervult waardoor de echtgenoot het voordeel bekomt van het rustpensioen berekend aan het bedrag bedoeld in artikel 39, tweede lid, b;
De nieuwe beslissing gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan een niet door de Koning toegelaten beroepsarbeid wordt stopgezet, of in de loop waarvan een einde wordt gesteld aan het genot van een rustpensioen of van een als dusdanig geldend voordeel of van een der vergoedingen bedoeld in artikel 35bis, eerste lid;
4° de echtgenote niet meer de voorwaarden vervult waardoor de echtgenoot het voordeel bekomt van het rustpensioen berekend aan het bedrag bedoeld in artikel 39, tweede lid, b;
De nieuwe beslissing gaat in op de eerste van de maand in de loop waarvan een niet door de Koning toegelaten beroepsarbeid wordt uitgeoefend of in de loop waarvan het genot van een rustpensioen of van een als dusdanig geldend voordeel of van een der vergoedingen bedoeld in artikel 35bis, eerste lid, wordt verkregen.
1° ingevolge het huwelijk of de echtscheiding van een gerechtigde, het bedrag van het rustpensioen moet worden berekend op grond van het bedrag bepaald in artikel 39, tweede lid, b, en in het tweede geval, op grond van het bedrag bepaald in artikel 39, tweede lid, a ;
De nieuwe beslissing gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die van het huwelijk of van de echtscheiding;
2° de echtgenote van een gerechtigde op een pensioen, berekend aan het bedrag bedoeld in artikel 39, tweede lid, b, overlijdt;
De nieuwe beslissing gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan de echtgenote is overleden;
3° de echtgenote de voorwaarden vervult waardoor de echtgenoot het voordeel bekomt van het rustpensioen berekend aan het bedrag bedoeld in artikel 39, tweede lid, b;
De nieuwe beslissing gaat in op de eerste dag van de maand volgend op die in de loop waarvan een niet door de Koning toegelaten beroepsarbeid wordt stopgezet, of in de loop waarvan een einde wordt gesteld aan het genot van een rustpensioen of van een als dusdanig geldend voordeel of van een der vergoedingen bedoeld in artikel 35bis, eerste lid;
4° de echtgenote niet meer de voorwaarden vervult waardoor de echtgenoot het voordeel bekomt van het rustpensioen berekend aan het bedrag bedoeld in artikel 39, tweede lid, b;
De nieuwe beslissing gaat in op de eerste van de maand in de loop waarvan een niet door de Koning toegelaten beroepsarbeid wordt uitgeoefend of in de loop waarvan het genot van een rustpensioen of van een als dusdanig geldend voordeel of van een der vergoedingen bedoeld in artikel 35bis, eerste lid, wordt verkregen.
Art. 61ter. <AR 3-2-1976, art. 3.> L'Office national des pensions pour travailleurs salariés prend d'office une nouvelle décision lorsque :
1° à la suite du mariage ou du divorce d'un bénéficiaire, le montant de la pension de retraite doit être calculé, au taux prévu à l'article 39, alinéa 2, b, et dans le deuxième cas, au taux prévu à l'article 39, alinéa 2, a;
La nouvelle décision produit ses effets au premier jour du mois qui suit celui du mariage ou du divorce;
2° l'épouse d'un bénéficiaire d'une pension calculée au taux visé à l'article 39, alinéa 2, b, décède;
La nouvelle décision produit ses effets au premier jour du mois qui suit celui du décès de l'épouse;
3° l'épouse remplit les conditions permettant au conjoint de bénéficier de la pension de retraite calculée au taux visé à l'article 39, alinéa 2, b;
La nouvelle décision produit ses effets le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel prend fin l'exercice de l'activité professionnelle autre que celle autorisée par le Roi ou au cours duquel prend fin la jouissance d'une pension de retraite ou d'un avantage en tenant lieu ou d'une des indemnités visées à l'article 35 bis, alinéa 1er;
4° l'épouse ne remplit plus les conditions permettant au conjoint de bénéficier de la pension de retraite calculée au taux visé à l'article 39, alinéa 2, b;
La nouvelle décision produit ses effets au premier jour du mois au cours duquel se situe l'exercice de l'activité professionnelle autre que celle autorisée par le Roi ou au cours duquel se situe la jouissance d'une pension de retraite ou d'un avantage en tenant lieu ou d'une des indemnités visées à l'article 35 bis, alinéa 1er.
1° à la suite du mariage ou du divorce d'un bénéficiaire, le montant de la pension de retraite doit être calculé, au taux prévu à l'article 39, alinéa 2, b, et dans le deuxième cas, au taux prévu à l'article 39, alinéa 2, a;
La nouvelle décision produit ses effets au premier jour du mois qui suit celui du mariage ou du divorce;
2° l'épouse d'un bénéficiaire d'une pension calculée au taux visé à l'article 39, alinéa 2, b, décède;
La nouvelle décision produit ses effets au premier jour du mois qui suit celui du décès de l'épouse;
3° l'épouse remplit les conditions permettant au conjoint de bénéficier de la pension de retraite calculée au taux visé à l'article 39, alinéa 2, b;
La nouvelle décision produit ses effets le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel prend fin l'exercice de l'activité professionnelle autre que celle autorisée par le Roi ou au cours duquel prend fin la jouissance d'une pension de retraite ou d'un avantage en tenant lieu ou d'une des indemnités visées à l'article 35 bis, alinéa 1er;
4° l'épouse ne remplit plus les conditions permettant au conjoint de bénéficier de la pension de retraite calculée au taux visé à l'article 39, alinéa 2, b;
La nouvelle décision produit ses effets au premier jour du mois au cours duquel se situe l'exercice de l'activité professionnelle autre que celle autorisée par le Roi ou au cours duquel se situe la jouissance d'une pension de retraite ou d'un avantage en tenant lieu ou d'une des indemnités visées à l'article 35 bis, alinéa 1er.
Afdeling 2. _ Betalingswijze der uitkeringen.
Section 2. _ Modalités de paiement des prestations.
Art.62. <KB 4-12-1956, art. 3> De in deze titel bedoelde achterstallen van uitkeringen, met uitzondering van de aanvullende vergoeding bedoeld in artikel 41bis en van de aanvullende pensioenen en vergoedingen bedoeld in artikel 51, worden door de Rijkskas voor rust- en overlevingspensioenen betaald door middel van postassignaties, waarvan het bedrag thuis en in handen van de gerechtigde betaalbaar is.
Is de gerechtigde gehuwd en woont hij samen met zijn echtgenote, dan wordt de assignatie opgemaakt op naam van beide echtgenoten.
Elke maand zal de Kas aan de Rijkskas voor rust- en overlevingspensioenen de betalingen mededelen die deze laatste voor haar rekening zal moeten verrichten. Zij zal de gelden voor de betaling van de verstrekkingen die zij zal toegekend hebben ter harer beschikking stellen.
Is de gerechtigde gehuwd en woont hij samen met zijn echtgenote, dan wordt de assignatie opgemaakt op naam van beide echtgenoten.
Elke maand zal de Kas aan de Rijkskas voor rust- en overlevingspensioenen de betalingen mededelen die deze laatste voor haar rekening zal moeten verrichten. Zij zal de gelden voor de betaling van de verstrekkingen die zij zal toegekend hebben ter harer beschikking stellen.
Art.62. <AR 4-12-1956, art. 3> Les arrérages des prestations prévues par le présent titre autres que l'indemnité complémentaire prévue à l'article 41bis et les pensions et indemnités complémentaires prévues à l'article 51 sont payés par la Caisse nationale des pensions de retraite et de survie au moyen d'assignations postales, dont le montant est payable au domicile et en mains du bénéficiaire.
Lorsque le bénéficiaire est un homme marie, habitant avec son épouse, l'assignation est établie au nom des deux conjoints.
Chaque mois, la caisse avisera la Caisse nationale des pensions de retraite et de survie des paiements que cette dernière aura à effectuer pour son compte. Elle mettra à sa disposition les fonds nécessaires aux parts des prestations qu'elle aura accordées.
Lorsque le bénéficiaire est un homme marie, habitant avec son épouse, l'assignation est établie au nom des deux conjoints.
Chaque mois, la caisse avisera la Caisse nationale des pensions de retraite et de survie des paiements que cette dernière aura à effectuer pour son compte. Elle mettra à sa disposition les fonds nécessaires aux parts des prestations qu'elle aura accordées.
Art.63. <KB 4-12-1956, art. 3> De rust- en overlevingspensioenen zijn verworven per twaalfden en betaalbaar per maand.
Art.63. <AR 4-12-1956, art. 3> Les pensions de retraite et de survie sont acquises par douzième et payables par mois.
Art.64. (opgeheven) <KB 15-6-1967, art. 3>
Art.64. (Abrogé) <AR 15-6-1967, art. 3>
Art.65. <KB 4-12-1956, art. 3> In geval van overlijden van de gerechtigde op een bij deze titel voorziene uitkering worden (de vervallen en niet uitgekeerde termijnen, met inbegrip van het vakantiegeld) slechts uitbetaald aan de natuurlijke personen en naar de hierna bepaalde volgorde : <KB 13-2-1975, art. 1>
1° aan de echtgenoot met wie de gerechtigde leefde op het ogenblik van zijn overlijden;
2° aan de kinderen met wie de gerechtigde leefde op het ogenblik van zijn overlijden;
3° aan ieder persoon met wie de gerechtigde leefde op het ogenblik van zijn overlijden;
4° aan de persoon die in de verplegingskosten tussenbeide kwam;
5° aan de persoon die de begrafeniskosten heeft uitbetaald (...) . <KB 18-3-1968, art. 1, 1°>
(De vervallen en aan een overleden gerechtigde niet uitbetaalde termijnen worden van ambtswege aan de in het eerste lid, 1°, beoogde rechthebbende, en, bij ontstentenis van deze, aan de in het eerste lid, 2°, beoogde rechthebbende gestort.
De overige hierboven vermelde rechthebbende die de vereffening van de vervallen en aan een overleden gerechtigde niet uitgekeerde termijnen te hunnen voordele verlangen, moeten een aanvraag rechtstreeks tot de Rijkskas voor rust- en overlevingspensioenen richten. De aanvraag, die gedagtekend en ondertekend is, moeten opgemaakt worden volgens een formulier conform het door de Minister, die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft, vastgesteld model; de burgemeester van de gemeenten, waar de overledene verbleef, bevestigd de juistheid van de op het formulier vermelde gegevens en ondertekent dit mede.) <KB 18-3<1968, art. 1, 2°>
(Op straffe van verval moeten de aanvragen tot uitbetaling van termijnen ingediend worden binnen een termijn van zes maanden. Die termijn gaat in op de dag van het overlijden van de gerechtigde of op de dag van de verzending van de kennisgeving der beslissing indien deze na het overlijden verzonden werd.
Wanneer de kennisgeving aan de afzender teruggezonden wordt wegens het overlijden van de gepensioneerde, wordt een nieuwe kennisgeving gezonden aan de burgemeester van de gemeente waar de overledene zijn gewone verblijfplaats had. De burgemeester bezorgt deze kennisgeving aan de natuurlijke personen die, op grond van het eerste lid van dit artikel, voor de uitbetaling van de termijnen in aanmerking komt.) <KB 24-5-1959, art.1>
1° aan de echtgenoot met wie de gerechtigde leefde op het ogenblik van zijn overlijden;
2° aan de kinderen met wie de gerechtigde leefde op het ogenblik van zijn overlijden;
3° aan ieder persoon met wie de gerechtigde leefde op het ogenblik van zijn overlijden;
4° aan de persoon die in de verplegingskosten tussenbeide kwam;
5° aan de persoon die de begrafeniskosten heeft uitbetaald (...) . <KB 18-3-1968, art. 1, 1°>
(De vervallen en aan een overleden gerechtigde niet uitbetaalde termijnen worden van ambtswege aan de in het eerste lid, 1°, beoogde rechthebbende, en, bij ontstentenis van deze, aan de in het eerste lid, 2°, beoogde rechthebbende gestort.
De overige hierboven vermelde rechthebbende die de vereffening van de vervallen en aan een overleden gerechtigde niet uitgekeerde termijnen te hunnen voordele verlangen, moeten een aanvraag rechtstreeks tot de Rijkskas voor rust- en overlevingspensioenen richten. De aanvraag, die gedagtekend en ondertekend is, moeten opgemaakt worden volgens een formulier conform het door de Minister, die de Sociale Voorzorg onder zijn bevoegdheid heeft, vastgesteld model; de burgemeester van de gemeenten, waar de overledene verbleef, bevestigd de juistheid van de op het formulier vermelde gegevens en ondertekent dit mede.) <KB 18-3<1968, art. 1, 2°>
(Op straffe van verval moeten de aanvragen tot uitbetaling van termijnen ingediend worden binnen een termijn van zes maanden. Die termijn gaat in op de dag van het overlijden van de gerechtigde of op de dag van de verzending van de kennisgeving der beslissing indien deze na het overlijden verzonden werd.
Wanneer de kennisgeving aan de afzender teruggezonden wordt wegens het overlijden van de gepensioneerde, wordt een nieuwe kennisgeving gezonden aan de burgemeester van de gemeente waar de overledene zijn gewone verblijfplaats had. De burgemeester bezorgt deze kennisgeving aan de natuurlijke personen die, op grond van het eerste lid van dit artikel, voor de uitbetaling van de termijnen in aanmerking komt.) <KB 24-5-1959, art.1>
Art.65. En cas de décès du bénéficiaire d'une prestation prévue par le présent titre, (les arrérages échus et non payés, y compris le pécule de vacances) ne sont versés qu'aux personnes physiques et dans l'ordre repris ci-après : <AR 13-2-1975, art. 1>
1° au conjoint avec lequel le bénéficiaire vivait au moment de son décès;
2° aux enfants avec qui le bénéficiaire vivait au moment de son décès;
3° à toute personne avec qui le bénéficiaire vivait au moment de son décès;
4° à la personne qui est intervenue dans les frais d'hospitalisation;
5° à la personne qui a acquitté les frais de funérailles (...). <AR 18-3-1968, art. 1, 1°>
(Les arrérages échus et non payés à un bénéficiaire décédé sont versés d'office à l'ayant droit visé à l'alinéa 1er, 1°, et, à défaut, aux ayants droit visés à l'alinéa 1er, 2°.
Les autres ayants droit, énumérés ci-dessus, qui désirent obtenir la liquidation, à leur profit, des arrérages échus et non payés à un bénéficiaire décédé, doivent adresser une demande directement à la Caisse nationale des pensions de retraite et de survie. La demande, datée et signée, doit être établie sur un formulaire conforme au modèle établi par le Ministre qui a la Prévoyance sociale dans ses attributions; le bourgmestre de la commune de la résidence du défunt certifie l'exactitude des renseignements qui sont mentionnés sur ce formulaire et le contresigne.) <AR 18-3-1968, art. 1, 2°>
(Sous peine de forclusion, les demandes de paiement d'arrérages doivent être introduites dans un délai de six mois. Ce délai prend cours le jour du décès du bénéficiaire ou le jour de l'envoi de la notification de la décision, si celle-ci a été envoyée après le décès.
Lorsque la notification est renvoyée à l'expéditeur en raison du décès du pensionné, une nouvelle notification est envoyée au bourgmestre de la commune où le défunt avait sa résidence habituelle. Le bourgmestre fait parvenir cette notification à la personne physique qui, en vertu de l'alinéa 1er de cet article, entre en ligne de compte pour le paiement des arrérages.) <AR 24-5-1959, art. 1>
1° au conjoint avec lequel le bénéficiaire vivait au moment de son décès;
2° aux enfants avec qui le bénéficiaire vivait au moment de son décès;
3° à toute personne avec qui le bénéficiaire vivait au moment de son décès;
4° à la personne qui est intervenue dans les frais d'hospitalisation;
5° à la personne qui a acquitté les frais de funérailles (...). <AR 18-3-1968, art. 1, 1°>
(Les arrérages échus et non payés à un bénéficiaire décédé sont versés d'office à l'ayant droit visé à l'alinéa 1er, 1°, et, à défaut, aux ayants droit visés à l'alinéa 1er, 2°.
Les autres ayants droit, énumérés ci-dessus, qui désirent obtenir la liquidation, à leur profit, des arrérages échus et non payés à un bénéficiaire décédé, doivent adresser une demande directement à la Caisse nationale des pensions de retraite et de survie. La demande, datée et signée, doit être établie sur un formulaire conforme au modèle établi par le Ministre qui a la Prévoyance sociale dans ses attributions; le bourgmestre de la commune de la résidence du défunt certifie l'exactitude des renseignements qui sont mentionnés sur ce formulaire et le contresigne.) <AR 18-3-1968, art. 1, 2°>
(Sous peine de forclusion, les demandes de paiement d'arrérages doivent être introduites dans un délai de six mois. Ce délai prend cours le jour du décès du bénéficiaire ou le jour de l'envoi de la notification de la décision, si celle-ci a été envoyée après le décès.
Lorsque la notification est renvoyée à l'expéditeur en raison du décès du pensionné, une nouvelle notification est envoyée au bourgmestre de la commune où le défunt avait sa résidence habituelle. Le bourgmestre fait parvenir cette notification à la personne physique qui, en vertu de l'alinéa 1er de cet article, entre en ligne de compte pour le paiement des arrérages.) <AR 24-5-1959, art. 1>
Art.66. <KB 4-12-1956, art. 3> De commissies van openbare onderstand en het Gemeen Fonds kunnen van hun gehospitaliseerde, die krachtens deze titel een rust- of overlevingspensioen genieten, als verplegingskosten geen bedrag eisen dat de (drie vierden) van dat pensioen overtreft. <KB 18-3-1968, art. 2>
Art.66. <AR 4-12-1956, art. 3> Les commissions d'assistance publique et le Fonds commun ne peuvent exiger de la part de leurs hospitalisés qui bénéficient d'une pension de retraite ou de survie, en vertu du présent titre, comme paiement des frais d'hospitalisation, une somme dépassant les (trois quarts) de la dite pension. <AR 18-3-1968, art. 2>
HOOFDSTUK VII. _ Toezicht, sancties en strafbepalingen.
CHAPITRE VII. _ Surveillance, sanctions et dispositions pénales.
Art.67. <KB 4-12-1956, art. 3> De reders, de personen die in gelijk welke hoedanigheid belast zijn met het dagelijks beheer van een maatschappij of welkdanige vereniging, evenals hun aangestelden, zijn verplicht aan de daartoe bevoegde beambten van de Hulp- en Voorzorgskas op eenvoudige vordering en zonder verplaatsing elk stuk mede te delen, waarvan het bijhouden opgelegd is door de vigerende sociale wetgeving en hun alle inlichtingen nuttig voor het uitoefenen van hun opdracht te verschaffen.
Alle openbare besturen, evenals alle organismen belast met de toepassing van een wetgeving betreffende de sociale zekerheid, de arbeidsongevallen en beroepsziekten moeten dezelfde verplichtingen naleven.
Alle openbare besturen, evenals alle organismen belast met de toepassing van een wetgeving betreffende de sociale zekerheid, de arbeidsongevallen en beroepsziekten moeten dezelfde verplichtingen naleven.
Art.67. <AR 4-12-1956, art. 3> Les armateurs, les personnes chargées de la gestion journalière d'une société ou association quelconque en quelque qualité que ce soit, ainsi que leurs préposes, sont tenus de communiquer aux agents de la Caisse de secours et de prévoyance, habilités à ces fins, sur simple réquisition et sans déplacement, tout document dont la tenue est imposée par la législation sociale en vigueur et à leur fournir tous renseignements utiles à l'accomplissement de leur mission.
Toutes les administrations publiques ainsi que tous les organismes chargés de l'application d'une législation sur la sécurité sociale, les accidents du travail et les maladies professionnelles sont tenus aux mêmes obligations.
Toutes les administrations publiques ainsi que tous les organismes chargés de l'application d'une législation sur la sécurité sociale, les accidents du travail et les maladies professionnelles sont tenus aux mêmes obligations.
Art.68. <KB 4-12-1956, art. 3> De beambten van de Hulp- en Voorzorgskas zijn verplicht het beroepsgeheim, opgelegd bij artikel 76, § 1, van de gecoördineerde wetten betreffende de inkomstenbelastingen na te leven.
Art.68. <AR 4-12-1956, art. 3> Les agents de la Caisse de secours et de prévoyance sont tenu au secret imposé par l'article 76, § 1er, des lois coordonnées relatives aux impôts sur les revenus.
Art.69. <KB 4-12-1956, art. 3> (Wanneer de pensioenentrekker een beroepsbezigheid voortzet of hervat, zonder zulks, zoals het vereist is, vooraf aan te geven, worden de gevallen waarin het pensioen wordt geschorst evenals de toegepaste sancties, vastgesteld conform de pensioenregeling voor werknemers.) <KB 11-4-1973, art. 2>
De sancties, gesteld in lid 1, mogen niet meer uitgesproken worden na verloop van een termijn van twee jaar, te rekenen van de dag waarop de overtreding is gepleegd. Zij mogen niet meer worden toegepast na verloop van twee jaar, te rekenen van de dag waarop zij definitief zijn geworden.
De sancties, gesteld in lid 1, mogen niet meer uitgesproken worden na verloop van een termijn van twee jaar, te rekenen van de dag waarop de overtreding is gepleegd. Zij mogen niet meer worden toegepast na verloop van twee jaar, te rekenen van de dag waarop zij definitief zijn geworden.
Art.69. <AR 4-12-1956, art. 3> (Lorsque le bénéficiaire d'une pension continue à exercer ou reprend une activité professionnelle sans en faire la déclaration préalable requise, les cas dans lesquels la pension est suspendue ainsi que les sanctions applicables sont déterminés conformément au régime de pension des travailleurs salariés.)
Les sanctions prévues par l'alinéa 1er ne peuvent pas être prononcées lorsqu'il s'est écoulé un délai de deux années à compter du jour où l'infraction a été commise. Elles ne peuvent plus être appliquées lorsqu'il s'est écoulé deux années à compter du jour où elles sont devenues définitives.
Les sanctions prévues par l'alinéa 1er ne peuvent pas être prononcées lorsqu'il s'est écoulé un délai de deux années à compter du jour où l'infraction a été commise. Elles ne peuvent plus être appliquées lorsqu'il s'est écoulé deux années à compter du jour où elles sont devenues définitives.
Art.70. <KB 4-12-1956, art. 3> De personen die niet voldoen aan de voorwaarden gesteld om de voordelen van dit besluit te genieten, behouden de rechten en voordelen die zij verworven hebben met toepassing van de wettelijke en reglementaire bepalingen die genomen werden vóór dit besluit.
(Indien deze personen bij een openbaar bestuur tewerkgesteld zijn, kunnen zij de ouderdomsrente ten laste van de Kas bekomen alvorens zij bij dit openbaar bestuur zijn gepensioneerd.) <KB 28-6-1963, art. 1>
(Indien deze personen bij een openbaar bestuur tewerkgesteld zijn, kunnen zij de ouderdomsrente ten laste van de Kas bekomen alvorens zij bij dit openbaar bestuur zijn gepensioneerd.) <KB 28-6-1963, art. 1>
Art.70. <AR 4-12-1956, art. 3> Les personnes qui ne se trouvent pas dans les conditions requises pour bénéficier des dispositions du présent arrêté conservent les droits et avantages qu'elles ont acquis par application des dispositions légales et réglementaires antérieures au présent arrêté.
(Si ces personnes sont occupées dans une administration publique, elles peuvent obtenir la rente de vieillesse à charge de la Caisse avant d'être mises à la retraite dans cette administration publique.) <AR 28-6-1963, art. 1>
(Si ces personnes sont occupées dans une administration publique, elles peuvent obtenir la rente de vieillesse à charge de la Caisse avant d'être mises à la retraite dans cette administration publique.) <AR 28-6-1963, art. 1>
Art.71.
Art.71.
Art.72.
Art.72.
Art. 72bis. <KB 3-4-1962, art. 7> Vóór de toepassing van deze titel worden eveneens gelijkgesteld met verzekeringsperioden, de perioden tijdens welke de aangeslotene, die na 1 januari 1955 de ouderdom van 65 jaar bereikt heeft, in uitvoering van de wettelijke en reglementaire bepalingen van de verzekeringen tegen ziekte en invaliditeit van de Hulp- en Voorzorgskas een invaliditeitsvergoeding genoot tot beloop van het verschil tussen het toegekend onvolledig pensioen en de bij voornoemde wettelijke en reglementaire bepalingen vastgestelde invaliditeitsvergoedingen.
Deze bepaling is toepasselijk vanaf de stopzetting der uitbetaling van de invaliditeitsvergoeding bij toepassing van artikel 101 van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936.
Deze bepaling is toepasselijk vanaf de stopzetting der uitbetaling van de invaliditeitsvergoeding bij toepassing van artikel 101 van het koninklijk besluit van 24 oktober 1936.
Art. 72bis. <AR 3-4-1962, art. 7.> Pour l'application du présent titre sont également assimilées à des périodes d'assurance, les périodes au cours desquelles l'assuré, ayant atteint l'âge de 65 ans après le 1er janvier 1955, a bénéficié, en exécution des dispositions légales et réglementaires de l'assurance maladie-invalidité, à charge de la Caisse de secours et de prévoyance, d'une allocation d'invalidité à concurrence de la différence entre la pension incomplète allouée et les allocations d'invalidité déterminées par les dispositions légales et réglementaires précitées.
La présente disposition est applicable à partir de la cessation du paiement de l'allocation d'invalidité par application de l'article 101 de l'arrêté royal du 24 octobre 1936.
La présente disposition est applicable à partir de la cessation du paiement de l'allocation d'invalidité par application de l'article 101 de l'arrêté royal du 24 octobre 1936.
TITEL III. _ Ziekte- en invaliditeitsverzekering.
TITRE III_ DE L'ASSURANCE MALADIE-INVALIDITE.
HOOFDSTUK I. _ Geldmiddelen.
CHAPITRE Ier_ RESSOURCES.
Art.73. <KB 17-12-1965, art. 1> De [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 bestemt voor de ziekte- en invaliditeitsverzekering :
1° de opbrengst van de voor de ziekte- en invaliditeitsverzekering bestemde bijdragen bedoeld :
a) in artikel 4, eerste lid, 2°, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid der zeelieden ter koopvaardij;
b) in de reglementering betreffende de betalingsmodaliteiten der bijdragen van sociale zekerheid, verschuldigd door de door arbeidsongevallen getroffenen, begunstigd bij de wetgeving betreffende de vergoeding der schade voortspruitende uit deze ongevallen;
c) in de reglementering betreffende de betalingsmodaliteiten der bijdragen van sociale zekerheid, verschuldigd door de door beroepsziekten getroffenen die krachtens de wetgeving op de schadeloosstelling inzake beroepsziekten op vergoeding gerechtigd zijn;
2° de persoonlijke bijdragen, die door de verzekerden bij toepassing van de artikelen 84, 85 en 118 gestort worden;
3° (de bij toepassing van artikel 76 verleende toelagen;) <KB 18-03-1983,art. 1>
4° elke andere toelage alsmede de giften en legaten, die voor de ziekte- en invaliditeitsverzekering bestemd zijn en door (het beheerscomité) en door de Minister van Sociale Voorzorg worden aanvaard;
5° alle andere inkomsten die uit de toepassing van dit besluit voortvloeien en de ziekte- en invaliditeitsverzekering betreffen.
1° de opbrengst van de voor de ziekte- en invaliditeitsverzekering bestemde bijdragen bedoeld :
a) in artikel 4, eerste lid, 2°, van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid der zeelieden ter koopvaardij;
b) in de reglementering betreffende de betalingsmodaliteiten der bijdragen van sociale zekerheid, verschuldigd door de door arbeidsongevallen getroffenen, begunstigd bij de wetgeving betreffende de vergoeding der schade voortspruitende uit deze ongevallen;
c) in de reglementering betreffende de betalingsmodaliteiten der bijdragen van sociale zekerheid, verschuldigd door de door beroepsziekten getroffenen die krachtens de wetgeving op de schadeloosstelling inzake beroepsziekten op vergoeding gerechtigd zijn;
2° de persoonlijke bijdragen, die door de verzekerden bij toepassing van de artikelen 84, 85 en 118 gestort worden;
3° (de bij toepassing van artikel 76 verleende toelagen;) <KB 18-03-1983,art. 1>
4° elke andere toelage alsmede de giften en legaten, die voor de ziekte- en invaliditeitsverzekering bestemd zijn en door (het beheerscomité) en door de Minister van Sociale Voorzorg worden aanvaard;
5° alle andere inkomsten die uit de toepassing van dit besluit voortvloeien en de ziekte- en invaliditeitsverzekering betreffen.
Modifications
Art.73. <AR 17-12-1965, art. 1er> [1 La Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 affecte à l'assurance maladie-invalidité :
1° le produit des cotisations destinées à l'assurance maladie-invalidité, visées :
a) à l'article 4, alinéa 1er, 2°, de l'arrêté-loi du 7 février 1945 concernant la sécurité sociale des marins de la marine marchande;
b) à la réglementation concernant les modalités de paiement des cotisations de sécurité sociale, dues par les victimes d'accidents de travail, bénéficiaires de la législation sur la réparation des dommages résultant de ces accidents;
c) à la réglementation concernant les modalités de paiement des cotisations de sécurité sociale, dues par les victimes de maladies professionnelles bénéficiant d'indemnisation en application de la législation sur la réparation des maladies professionnelles;
2° les cotisations personnelles payées par les assurés en application des articles 84, 85 et 118;
3° (les subventions allouées en application de l'article 76;) <AR 18-03-1983,art. 1er>
4° toute autre subvention et les dons et legs, destinés à l'assurance maladie-invalidité, acceptés par le Comité de gestion et par le Ministre de la prévoyance sociale;
5° toutes autres ressources qui découlent de l'application du présent arrêté et qui concernent l'assurance maladie-invalidité.
1° le produit des cotisations destinées à l'assurance maladie-invalidité, visées :
a) à l'article 4, alinéa 1er, 2°, de l'arrêté-loi du 7 février 1945 concernant la sécurité sociale des marins de la marine marchande;
b) à la réglementation concernant les modalités de paiement des cotisations de sécurité sociale, dues par les victimes d'accidents de travail, bénéficiaires de la législation sur la réparation des dommages résultant de ces accidents;
c) à la réglementation concernant les modalités de paiement des cotisations de sécurité sociale, dues par les victimes de maladies professionnelles bénéficiant d'indemnisation en application de la législation sur la réparation des maladies professionnelles;
2° les cotisations personnelles payées par les assurés en application des articles 84, 85 et 118;
3° (les subventions allouées en application de l'article 76;) <AR 18-03-1983,art. 1er>
4° toute autre subvention et les dons et legs, destinés à l'assurance maladie-invalidité, acceptés par le Comité de gestion et par le Ministre de la prévoyance sociale;
5° toutes autres ressources qui découlent de l'application du présent arrêté et qui concernent l'assurance maladie-invalidité.
Modifications
Art.74. (opgeheven) <KB 18-03-1983, art. 3>
Art.74. (abroge) <AR 18-03-1983, art. 3>
Art.75. (opgeheven) <KB 18-03-1983, art. 3>
Art.75. (abrogé) <AR 18-03-1983, art. 3>
Art. 76bis. (opgeheven) <KB 17-12-1965, art. 5>
Art. 76bis. (abrogé) <AR 17-12-1965, art. 5>
Art.77. (opgeheven) <KB 16-7-1963, art. 13, 2°>
Art.77. (abrogé) <AR 16-7-1963, art. 13, 2°>
HOOFDSTUK II. _ Geneeskundige verzorging.
CHAPITRE II_ SOINS DE SANTE.
Afdeling 1. _ Bepalingen der verzorging.
Section 1_ Définitions des soins.
Art.78. § 1. De uitkeringen voor geneeskundige verzorging, toegekend ten laste van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 met toepassing van dit besluit, zijn diegenen bepaald voor de werknemers die vallen onder de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging, krachtens de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders.<AR 2003-04-03/39, art. 1, 017; Inwerkingtreding : 01-05-2003>
§ 2. (In afwijking van § 1 neemt de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1, in de gevallen bedoeld in artikel 94, de gehele verzorging van de zeeman op zich, zolang deze in het buitenland wordt behandeld in zoverre die verzorging niet ten laste komt van ((de reder)) of van ((het Fonds voor arbeidsongevallen)). Deze bepaling geldt niet voor de verzekerde die in een vreemde haven behandeld is, waaruit hij gewoonlijk inscheept, en voor wie die haven of omgeving er van als zijn normale verblijfplaats moet worden aangemerkt; in dat geval wordt de verzekerde op gelijke voet behandeld als de in België ingescheepte verzekerden.) <KB 11-7-1962, art. 4> <KB 1993-03-11/36, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
§ 3. (De [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 draagt bij in de kosten voor de inentingen welke opgelegd zijn om het beroep van zeeman te mogen uitoefenen. In afwijking van de bepalingen van het eerste lid van artikel 81 van dit besluit, geven de kosten van bedoelde inentingen van personen die nog niet onderworpen zijn aan de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij aanleiding tot de bijdrage van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1, indien deze personen binnen de maand volgende op die inenting aangemonsterd zijn.
De bijdrage in de kosten voor deze inentingen wordt betaald onder bij reglement bepaalde voorwaarden en modaliteiten.) <KB 11-7-1962, art. 4>
§ 4. (De [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 komt tussen in de bij reglement bepaalde voorwaarden en modaliteiten, in de kosten van vervoer van de zeeman in geval van ziekte of ongeval.) <KB 8-5-1979, art. 1>
§ 5. (De [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 wordt gemachtigd in éénmaal de verpleegdagprijs, inclusief de in artikel 12, § 1, van de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen voorziene staatstoelagen, aan de verplegingsinrichtingen te betalen. Zij maakt vervolgens de staat op bestemd voor het Ministerie van Volksgezondheid met het oog op de terugvordering van de aan de verpleeginrichtingen gestorte toelagen.) <KB 14-12-1977, art. 1>
§ 2. (In afwijking van § 1 neemt de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1, in de gevallen bedoeld in artikel 94, de gehele verzorging van de zeeman op zich, zolang deze in het buitenland wordt behandeld in zoverre die verzorging niet ten laste komt van ((de reder)) of van ((het Fonds voor arbeidsongevallen)). Deze bepaling geldt niet voor de verzekerde die in een vreemde haven behandeld is, waaruit hij gewoonlijk inscheept, en voor wie die haven of omgeving er van als zijn normale verblijfplaats moet worden aangemerkt; in dat geval wordt de verzekerde op gelijke voet behandeld als de in België ingescheepte verzekerden.) <KB 11-7-1962, art. 4> <KB 1993-03-11/36, art. 7, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
§ 3. (De [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 draagt bij in de kosten voor de inentingen welke opgelegd zijn om het beroep van zeeman te mogen uitoefenen. In afwijking van de bepalingen van het eerste lid van artikel 81 van dit besluit, geven de kosten van bedoelde inentingen van personen die nog niet onderworpen zijn aan de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke veiligheid van de zeelieden ter koopvaardij aanleiding tot de bijdrage van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1, indien deze personen binnen de maand volgende op die inenting aangemonsterd zijn.
De bijdrage in de kosten voor deze inentingen wordt betaald onder bij reglement bepaalde voorwaarden en modaliteiten.) <KB 11-7-1962, art. 4>
§ 4. (De [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 komt tussen in de bij reglement bepaalde voorwaarden en modaliteiten, in de kosten van vervoer van de zeeman in geval van ziekte of ongeval.) <KB 8-5-1979, art. 1>
§ 5. (De [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 wordt gemachtigd in éénmaal de verpleegdagprijs, inclusief de in artikel 12, § 1, van de wet van 23 december 1963 op de ziekenhuizen voorziene staatstoelagen, aan de verplegingsinrichtingen te betalen. Zij maakt vervolgens de staat op bestemd voor het Ministerie van Volksgezondheid met het oog op de terugvordering van de aan de verpleeginrichtingen gestorte toelagen.) <KB 14-12-1977, art. 1>
Modifications
Art.78. § 1er. (Les prestations de soins de santé attribuées à charge de [1 la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité]1 en application du présent arrêté, sont celles prévues en faveur des travailleurs assujettis à l'assurance obligatoire soins de santé, en vertu de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs.) <AR 2003-04-03/39, art. 1, 017; En vigueur : 01-05-2003>
§ 2. (Par dérogation au § 1er, [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1, dans les cas prévus à l'article 94, supporte la totalité des soins du marin pendant toute la durée du traitement de celui-ci à l'étranger, si cette charge n'incombe pas à l'armateur ou ((au Fonds des accidents du travail)). Cette disposition n'est pas applicable aux assurés soignés dans un port étranger où ils embarquent habituellement et pour qui ce port, ou ses environs doit être considéré comme lieu de résidence normal; dans ce cas les intéressés sont traités de la même façon que les assurés embarqués en Belgique. <AR 11-7-1962, art. 4> <AR 1993-03-11/36, art. 7, 014; En vigueur : 01-01-1991>
§ 3. ([1 La Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 intervient dans le coût des vaccinations imposées pour pouvoir exercer la profession de marin. Par dérogation aux dispositions de l'article 81, alinéa 1er, du présent arrêté, les frais de vaccination des personnes qui ne sont pas encore assujetties à l'arrêté-loi du 7 février 1945 concernant la sécurité sociale des marins de la marine marchande entraînent l'intervention de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1, si ces personnes sont enrôlées dans le mois suivant la vaccination.
L'intervention dans le coût de ces vaccinations est payée sous les conditions et modalités fixées par règlement.) <AR 11-7-1962, art. 4>
§ 4. ([1 La Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 intervient dans les frais de transport du marin malade ou accidenté, dans les conditions et modalités fixées par règlement.) <AR 8-5-1979, art. 1>
§ 5. ([1 La Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 est autorisée à payer en une seule fois le prix de la journée d'entretien aux établissements de soins y compris les subsides de l'Etat prévus à l'article 12, § 1er de la loi du 23 décembre 1963, sur les hôpitaux. Ensuite elle établit le relevé destiné au ministère de la santé publique en vue de la récupération des subsides verses aux établissements de soins.) <AR 14-12-1977, art. 1>
§ 2. (Par dérogation au § 1er, [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1, dans les cas prévus à l'article 94, supporte la totalité des soins du marin pendant toute la durée du traitement de celui-ci à l'étranger, si cette charge n'incombe pas à l'armateur ou ((au Fonds des accidents du travail)). Cette disposition n'est pas applicable aux assurés soignés dans un port étranger où ils embarquent habituellement et pour qui ce port, ou ses environs doit être considéré comme lieu de résidence normal; dans ce cas les intéressés sont traités de la même façon que les assurés embarqués en Belgique. <AR 11-7-1962, art. 4> <AR 1993-03-11/36, art. 7, 014; En vigueur : 01-01-1991>
§ 3. ([1 La Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 intervient dans le coût des vaccinations imposées pour pouvoir exercer la profession de marin. Par dérogation aux dispositions de l'article 81, alinéa 1er, du présent arrêté, les frais de vaccination des personnes qui ne sont pas encore assujetties à l'arrêté-loi du 7 février 1945 concernant la sécurité sociale des marins de la marine marchande entraînent l'intervention de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1, si ces personnes sont enrôlées dans le mois suivant la vaccination.
L'intervention dans le coût de ces vaccinations est payée sous les conditions et modalités fixées par règlement.) <AR 11-7-1962, art. 4>
§ 4. ([1 La Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 intervient dans les frais de transport du marin malade ou accidenté, dans les conditions et modalités fixées par règlement.) <AR 8-5-1979, art. 1>
§ 5. ([1 La Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 est autorisée à payer en une seule fois le prix de la journée d'entretien aux établissements de soins y compris les subsides de l'Etat prévus à l'article 12, § 1er de la loi du 23 décembre 1963, sur les hôpitaux. Ensuite elle établit le relevé destiné au ministère de la santé publique en vue de la récupération des subsides verses aux établissements de soins.) <AR 14-12-1977, art. 1>
Modifications
Art. 78bis. <KB 2003-04-03/39, art. 2, 017; Inwerkingtreding : 01-05-2003> De toekennings- en inkomensvoorwaarden voor de verhoogde tegemoetkoming van de verzekering, vastgesteld in artikel 37, § 1, van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994, zijn toepasselijk op de rechthebbenden op de uitkeringen bedoeld in artikel 78, § 1.
Art. 78bis. <AR 2003-04-03/39, art. 2, 017; En vigueur : 01-05-2003> Les conditions d'octroi et de revenus pour l'intervention majorée de l'assurance, prévue à l'article 37, § 1er, de la loi relative à l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994, sont applicables aux bénéficiaires des prestations visées à l'article 78, § 1er.
Afdeling 2. _ Medewerking van de geneesheren, de tandheelkundigen, de ziekenhuizen en klinieken en de paramedische medewerkers.
Section 2_ Collaboration des médecins, des chirurgiens-dentistes, des hôpitaux et cliniques et des auxiliaires paramédicaux.
Art.79. <KB 18-1-1964, art. 2> Om de in artikel 78 bedoelde verzorging te verkrijgen wenden de rechthebbenden zich vrijelijk tot de bij artikel 74 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering bedoelde personen en verplegingsinrichtingen.
Art.79. <AR 18-1-1964, art. 2> Pour obtenir les soins visés à l'article 78, les bénéficiaires s'adressent librement aux personnes et aux établissements hospitaliers visés à l'article 74 de la loi du 9 août 1963 instituant et organisant un régime d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité
Art.80. <KB 18-1-1964, art. 2> De plichten van de beoefenaars van de geneeskunst, de paramedische medewerkers en de verplegingsinrichting zijn deze vastgesteld overeenkomstig de artikelen 35, 36 en 37 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.
Art.80. <AR 18-1-1964, art. 2> Les devoirs des praticiens de l'art de guérir, des auxiliaires paramédicaux et des établissements hospitaliers sont ceux qui ont été établis conformément aux articles 35, 36 et 37 de la loi du 9 août 1963 instituant et organisant un régime d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité.)
Afdeling 3. _ (Gerechtigden op geneeskundige verzorging.)
Section 3_ (Bénéficiaires des soins de santé.)
Art.81. <KB 7-1-1958, art. 1> Onder voorbehoud van de bepalingen van een internationale overeenkomst betreffende de sociale zekerheid heeft de verzekerde recht op de in afdeling 1 van dit hoofdstuk bepaalde geneeskundige verzorging, voor hem zelf en voor de personen die deel uitmaken van zijn gezin. (De personen die tot het gezin van de verzekerde behoren zijn dezelfde als deze bepaald als personen ten laste en als volle wezen in uitvoering van artikel 21 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.) Het recht op geneeskundige verzorging wordt evenwel slechts verkregen zo de verzekerde op het tijdstip dat hij daarop een beroep doet : <KB 18-1-1964, art. 4>
1° wegens zijn arbeid aan de besluitwet van 7 februari 1945 is onderworpen;
2° of de door de pool van de zeelieden ter koopvaardij verleende wachtvergoedingen geniet;
3° of in een bij artikel 118 bedoelde periode van voortgezette verzekering is;
4° of in en door de Minister van (...) Sociale Voorzorg bepaalde verzekeringsperiode is; <KB 13-11-1969, art. 7>
5° of in de bij artikel 119 bedoelde immuniteitsperiode is.
(6° of verbonden is door een leerovereenkomst bedoeld in het koninklijk besluit van 20 mei 1986 houdende regeling van het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door arbeiders in loondienst bij de koopvaardij.) <KB 1987-10-22/33, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-07-1987>
De werknemer die de in artikel 101, lid 1, beoogde leeftijd bereikt, alsmede zijn rechtverkrijgenden behouden recht op geneeskundige verzorging tot op het einde van de maand na die waarin hij die leeftijd bereikt.
De werknemer die heeft voortgewerkt na de in artikel 101, lid 1, beoogde leeftijd alsmede zijn rechtverkrijgenden behouden recht op geneeskundige verzorging tot op het einde van de maand na die waarin hij het werk stopzet.
1° wegens zijn arbeid aan de besluitwet van 7 februari 1945 is onderworpen;
2° of de door de pool van de zeelieden ter koopvaardij verleende wachtvergoedingen geniet;
3° of in een bij artikel 118 bedoelde periode van voortgezette verzekering is;
4° of in en door de Minister van (...) Sociale Voorzorg bepaalde verzekeringsperiode is; <KB 13-11-1969, art. 7>
5° of in de bij artikel 119 bedoelde immuniteitsperiode is.
(6° of verbonden is door een leerovereenkomst bedoeld in het koninklijk besluit van 20 mei 1986 houdende regeling van het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door arbeiders in loondienst bij de koopvaardij.) <KB 1987-10-22/33, art. 3, 007; Inwerkingtreding : 01-07-1987>
De werknemer die de in artikel 101, lid 1, beoogde leeftijd bereikt, alsmede zijn rechtverkrijgenden behouden recht op geneeskundige verzorging tot op het einde van de maand na die waarin hij die leeftijd bereikt.
De werknemer die heeft voortgewerkt na de in artikel 101, lid 1, beoogde leeftijd alsmede zijn rechtverkrijgenden behouden recht op geneeskundige verzorging tot op het einde van de maand na die waarin hij het werk stopzet.
Art.81. <AR 7-1-1958, art. 1> Sous réserve des dispositions d'une convention internationale de sécurité sociale, l'assuré a droit aux soins de santé, tels qu'ils sont définis à la section 1 du présent chapitre, pour lui-même et pour les personnes qui font partie de son ménage. (Les personnes faisant partie du ménage de l'assuré sont les mêmes que celles qui sont déterminées comme personnes à charge et comme orphelins de père et de mère en exécution de l'article 21 de la loi du 9 août 1963 instituant et organisant un régime d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité.) Toutefois, le droit aux soins de santé n'est acquis que si l'assuré, au moment où il fait appel aux soins : <AR 18-1-1964, art. 4>
1° est assujetti, du fait de son travail à l'arrêté-loi du 7 février 1945;
2° ou bénéficie de l'indemnité d'attente octroyée par le pool des marins de la marine marchande;
3° ou se trouve dans une période d'assurance continuée visée à l'article 118;
4° ou se trouve dans une période d'assurance fixée par le Ministre (...) de la prévoyance sociale; <AR 13-11-1969, art. 7>
5° ou se trouve dans la période de franchise visée à l'article 119.
(6° ou se trouve dans les liens d'un contrat d'apprentissage visé à l'arrêté royal du 20 mai 1986 réglementant l'apprentissage de professions exercées par des travailleurs salariés dans la marine marchande.) <AR 1987-10-22/33, art. 3, 007; En vigueur : 01-07-1987>
Le droit aux soins de santé du travailleur atteignant l'âge visé à l'article 101, alinéa 1er, est maintenu, pour lui-même et ses ayants droit, jusqu'à la fin du mois suivant celui au cours duquel il atteint cet âge.
Le droit aux soins de santé du travailleur qui a continué le travail après l'âge visé à l'article 101, alinéa 1er, est maintenu pour lui-même et ses ayants droit jusqu'à la fin du mois suivant celui au cours duquel il cesse le travail.
1° est assujetti, du fait de son travail à l'arrêté-loi du 7 février 1945;
2° ou bénéficie de l'indemnité d'attente octroyée par le pool des marins de la marine marchande;
3° ou se trouve dans une période d'assurance continuée visée à l'article 118;
4° ou se trouve dans une période d'assurance fixée par le Ministre (...) de la prévoyance sociale; <AR 13-11-1969, art. 7>
5° ou se trouve dans la période de franchise visée à l'article 119.
(6° ou se trouve dans les liens d'un contrat d'apprentissage visé à l'arrêté royal du 20 mai 1986 réglementant l'apprentissage de professions exercées par des travailleurs salariés dans la marine marchande.) <AR 1987-10-22/33, art. 3, 007; En vigueur : 01-07-1987>
Le droit aux soins de santé du travailleur atteignant l'âge visé à l'article 101, alinéa 1er, est maintenu, pour lui-même et ses ayants droit, jusqu'à la fin du mois suivant celui au cours duquel il atteint cet âge.
Le droit aux soins de santé du travailleur qui a continué le travail après l'âge visé à l'article 101, alinéa 1er, est maintenu pour lui-même et ses ayants droit jusqu'à la fin du mois suivant celui au cours duquel il cesse le travail.
Art.82. <KB 7-1-1958, art. 1> Onder voorbehoud van de bepalingen van een internationale overeenkomst betreffende de sociale zekerheid, heeft de verzekerde wiens verminderd vermogen tot verdienen, zoals bepaald bij artikel 109, erkend is, en die vergoeding voor primaire ongeschiktheid of invaliditeitsvergoeding geniet, of bij toepassing van de artikelen 113, 114, 115, 116, (125 en 126) van het recht op deze vergoedingen, maar niet van de geneeskundige verzorging, uitgesloten is alsmede de verzekerde die de rustvergoeding bij bevalling geniet of bij toepassing van diezelfde artikelen van het recht op deze vergoedingen is uitgesloten, of zwanger is en opgehouden heeft te werken om ten vroegste vanaf de vijfde maand zwangerschap te rusten, [1 alsmede de verzekerde die uitkeringen geniet tijdens de verloven bedoeld in de artikelen 106, § 5 en 106bis,]1 zonder bijdragebetaling, recht op de bij afdeling I van dit hoofdstuk bepaalde geneeskundige verzorging, voor hemzelf en voor de bij artikel 81 van dit besluit bepaalde personen. <KB 10-3-1964, art. 3>
Modifications
Art.82. <AR 7-1-1958, art. 1> Sous réserve des dispositions d'une convention internationale de sécurité sociale, l'assure auquel une réduction de capacité de gain, telle qu'elle est définie à l'article 109 est reconnue et qui est soit admis au bénéfice d'indemnités d'incapacité primaire ou d'invalidité, soit exclu du bénéfice de ces indemnités mais non des soins de santé en application des articles 113, 114, 115, 116, (125 et 126), ainsi que l'assurée admise au bénéfice d'indemnités de repos d'accouchement ou exclue du bénéfice de ces indemnités en application de ces mêmes articles, ou en état de grossesse et ayant cessé de travailler pour se reposer, au plus tôt à partir du cinquième mois de gestation, [1 ainsi que l'assuré admis au bénéfice d'indemnités pendant les congés visés aux articles 106, § 5 et 106bis,]1 a droit sans paiement de cotisation, aux soins de santé, tels qu'ils sont définis à la section I du présent chapitre, pour lui-même et pour les personnes visées à l'article 81 du présent arrêté. <AR 10-3-1964, art. 3>
Modifications
Art.83. <KB 7-1-1958, art. 1>
§ 1. De verzekerden die de in artikel 81 bedoelde voorwaarden niet vervullen maar die, op het ogenblik waarop zij een beroep doen op geneeskundige verzorging, een vergoeding, toelage of rente genieten verschuldigd bij toepassing van de wetgeving betreffende de vergoeding van schade voortspruitende uit arbeidsongevallen of van schade ingevolge beroepsziekten, voor een arbeidsongeschiktheid zoals bepaald in artikel 109, hebben, zonder betaling van aanvullende bijdrage, recht op geneeskundige verzorging voor hen zelf en voor de in artikel 81 bedoelde personen.
(Al. opgeheven) <KB 10-3-1964, art. 4>
§2. (Opgeheven) <KB 10-3-1964, art. 4>
§ 1. De verzekerden die de in artikel 81 bedoelde voorwaarden niet vervullen maar die, op het ogenblik waarop zij een beroep doen op geneeskundige verzorging, een vergoeding, toelage of rente genieten verschuldigd bij toepassing van de wetgeving betreffende de vergoeding van schade voortspruitende uit arbeidsongevallen of van schade ingevolge beroepsziekten, voor een arbeidsongeschiktheid zoals bepaald in artikel 109, hebben, zonder betaling van aanvullende bijdrage, recht op geneeskundige verzorging voor hen zelf en voor de in artikel 81 bedoelde personen.
(Al. opgeheven) <KB 10-3-1964, art. 4>
§2. (Opgeheven) <KB 10-3-1964, art. 4>
Art.83. <AR 7-1-1958, art. 1>
§ 1er. Les assurés ne répondant pas aux conditions visées à l'article 81 mais qui, au moment où ils font appel aux prestations des soins de santé, bénéficient d'une indemnité, d'une allocation ou d'une rente due en application des législations sur la réparation des accidents du travail ou des dommages causés par des maladies professionnelles pour une incapacité de travail, telle qu'elle est définie à l'article 109, ont droit, sans paiement de cotisation complémentaire, aux soins de santé pour eux-mêmes et pour les personnes visées à l'article 81.
(Al. abrogé) <AR 10-3-1964, art. 4>
§ 2. (Abrogé) <AR 10-3-1964, art. 4>
§ 1er. Les assurés ne répondant pas aux conditions visées à l'article 81 mais qui, au moment où ils font appel aux prestations des soins de santé, bénéficient d'une indemnité, d'une allocation ou d'une rente due en application des législations sur la réparation des accidents du travail ou des dommages causés par des maladies professionnelles pour une incapacité de travail, telle qu'elle est définie à l'article 109, ont droit, sans paiement de cotisation complémentaire, aux soins de santé pour eux-mêmes et pour les personnes visées à l'article 81.
(Al. abrogé) <AR 10-3-1964, art. 4>
§ 2. (Abrogé) <AR 10-3-1964, art. 4>
Art. 84. <KB 9-7-1964, art. 1>
§ 1. Onder voorbehoud van het bepaalde in de internationale overeenkomsten betreffende de sociale zekerheid heeft de verzekerde die krachtens titel II van deze statuten een rustpensioen geniet, recht op de in afdeling I van dit hoofdstuk bepaalde geneeskundige verzorging voor hemzelf en voor de personen die van zijn gezin deel uitmaken, in de zin van artikel 81, wanneer hij het bewijs levert :
1°
a) dat hij zich op het ogenblik dat zijn rustpensioen ingaat in een door de Minister van Sociale Voorzorg vastgestelde verzekeringsperiode bevindt of,
b) dat hij gedurende de twaalf maanden vóór de dag waarop zijn rustpensioen ingaat, ten minste 185 dagen verzekerd was, rekening gehouden met de door de Minister van Sociale Voorzorg vastgestelde verzekeringsperioden;
2° dat hij de maandelijkse bijdrage betaald heeft waarvan het bedrag in navolgende tabel is vastgesteld in verhouding tot het aantal jaren die in aanmerking komen voor de berekening van zijn pensioen.
§ 1. Onder voorbehoud van het bepaalde in de internationale overeenkomsten betreffende de sociale zekerheid heeft de verzekerde die krachtens titel II van deze statuten een rustpensioen geniet, recht op de in afdeling I van dit hoofdstuk bepaalde geneeskundige verzorging voor hemzelf en voor de personen die van zijn gezin deel uitmaken, in de zin van artikel 81, wanneer hij het bewijs levert :
1°
a) dat hij zich op het ogenblik dat zijn rustpensioen ingaat in een door de Minister van Sociale Voorzorg vastgestelde verzekeringsperiode bevindt of,
b) dat hij gedurende de twaalf maanden vóór de dag waarop zijn rustpensioen ingaat, ten minste 185 dagen verzekerd was, rekening gehouden met de door de Minister van Sociale Voorzorg vastgestelde verzekeringsperioden;
2° dat hij de maandelijkse bijdrage betaald heeft waarvan het bedrag in navolgende tabel is vastgesteld in verhouding tot het aantal jaren die in aanmerking komen voor de berekening van zijn pensioen.
Art. 84. <AR 9-7-1964, art. 1er>
§ 1er. Sous réserve des dispositions des conventions internationales de sécurité sociale, l'assuré, bénéficiaire d'une pension de retraite en vertu du titre II des présents statuts, a droit aux soins de santé, tels qu'ils sont définis à la section 1 du présent chapitre, pour lui-même et pour les personnes qui font partie de son ménage au sens de l'article 81, lorsqu'il fournit la preuve :
1°
a) qu'au moment de la prise de cours de sa pension de retraite, il se trouve dans une période d'assurance fixée par le Ministre de la prévoyance sociale ou
b) qu'au cours des douze mois précédant la prise de cours de sa pension de retraite, il a été assuré pendant au moins 185 jours, compte tenu des périodes d'assurance fixées par le Ministre de la prévoyance sociale;
2° qu'il a paye la cotisation mensuelle dont le montant est fixé dans le tableau ci-après, en fonction du nombre d'années entrant en ligne de compte pour le calcul de sa pension.
§ 1er. Sous réserve des dispositions des conventions internationales de sécurité sociale, l'assuré, bénéficiaire d'une pension de retraite en vertu du titre II des présents statuts, a droit aux soins de santé, tels qu'ils sont définis à la section 1 du présent chapitre, pour lui-même et pour les personnes qui font partie de son ménage au sens de l'article 81, lorsqu'il fournit la preuve :
1°
a) qu'au moment de la prise de cours de sa pension de retraite, il se trouve dans une période d'assurance fixée par le Ministre de la prévoyance sociale ou
b) qu'au cours des douze mois précédant la prise de cours de sa pension de retraite, il a été assuré pendant au moins 185 jours, compte tenu des périodes d'assurance fixées par le Ministre de la prévoyance sociale;
2° qu'il a paye la cotisation mensuelle dont le montant est fixé dans le tableau ci-après, en fonction du nombre d'années entrant en ligne de compte pour le calcul de sa pension.
Aantal jaren Bijdrage
15 en meer -
12 tot en met 14 30
9 tot en met 11 60
6 tot en met 8 90
3 tot en met 5 120
0 tot en met 2 150
15 en meer -
12 tot en met 14 30
9 tot en met 11 60
6 tot en met 8 90
3 tot en met 5 120
0 tot en met 2 150
Nombre d'années Cotisation
15 et plus -
12 à 14 30
9 à 11 60
6 à 8 90
3 à 5 120
0 à 2 150
15 et plus -
12 à 14 30
9 à 11 60
6 à 8 90
3 à 5 120
0 à 2 150
§ 2. In afwijking van § 1 wordt geen bewijs van verzekering geëist van, noch wordt een bijdrage betaald door de zeeman die een volledig rustpensioen geniet krachtens artikel 3 van het koninklijk besluit van 4 april 1962 betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor zeevarenden onder Belgische vlag.
§ 2. Par dérogation au § 1er, aucune preuve d'assurance ni aucune cotisation ne sont exigées du marin qui bénéficie d'une pension de retraite complète en vertu de l'article 3 de l'arrêté royal du 4 avril 1962 relatif aux pensions de retraite et de survie des marins naviguant sous pavillon belge.
Art. 85. <KB 1987-12-11/38, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 08-08-1985> § 1. Onder voorbehoud van het bepaalde in de internationale overeenkomsten betreffende de sociale zekerheid heeft de niet hertrouwde weduwnaar of weduwe die krachtens titel II van deze statuten een overlevingspensioen geniet, recht op de in afdeling I van dit hoofdstuk bepaalde geneeskundige verzorging voor hem- of haarzelf en voor de personen die van zijn of haar gezin deel uitmaken en voor de personen die van zijn of haar gezin deel uitmaken, in de zin van artikel 81, wanneer hij of zij het bewijs levert :
1° dat zijn echtgenote of haar echtgenoot :
a) zich op het tijdstip dat haar of zijn rustpensioen inging of bij haar of zijn overlijden, in een door de Minister van Sociale Voorzorg vastgestelde verzekeringsperiode bevond of
b) gedurende de twaalf maanden die de ingang van haar of zijn rustpensioen of haar of zijn overlijden voorafgingen ten minste 185 dagen verzekerd was, rekening gehouden met de door de Minister van Sociale Voorzorg vastgestelde verzekeringsperioden;
2° dat hij of zij de maandelijkse bijdrage betaald heeft waarvan het bedrag in navolgende tabel is vastgesteld, in verhouding tot het aantal jaren gewone en hoofdzakelijke tewerkstelling van zijn echtgenote of haar echtgenoot als aangeslotene;
1° dat zijn echtgenote of haar echtgenoot :
a) zich op het tijdstip dat haar of zijn rustpensioen inging of bij haar of zijn overlijden, in een door de Minister van Sociale Voorzorg vastgestelde verzekeringsperiode bevond of
b) gedurende de twaalf maanden die de ingang van haar of zijn rustpensioen of haar of zijn overlijden voorafgingen ten minste 185 dagen verzekerd was, rekening gehouden met de door de Minister van Sociale Voorzorg vastgestelde verzekeringsperioden;
2° dat hij of zij de maandelijkse bijdrage betaald heeft waarvan het bedrag in navolgende tabel is vastgesteld, in verhouding tot het aantal jaren gewone en hoofdzakelijke tewerkstelling van zijn echtgenote of haar echtgenoot als aangeslotene;
Art. 85. <AR 1987-12-11/38, art. 1, 008; En vigueur : 08-08-1985> § 1. Sous réserve des dispositions des conventions internationales de sécurité sociale, le veuf ou la veuve non remarié bénéficiaire d'une pension de survie en vertu du titre II des présents statuts, a drt aux soins de santé tels qu'ils sont définis à la section I du présent chapitre, pour lui ou elle-même et pour les personnes qui font partie de son ménage au sens de l'article 81, lorsqu'il ou elle fournit la preuve :
1° que son conjoint :
a) au moment de la prise de cours de sa pension de retraite ou au moment de son décès se trouvait dans une période d'assurance fixée par le Ministre de la Prévoyance sociale ou
b) au cours des douze mois précédant la prise de sa pension de retraite ou son décès, a été assuré pendant au moins 85 jours, compte tenu des périodes d'assurance fixés par le Ministre de la Prévoyance sociale;2° qu'il ou elle a payé la cotisation mensuelle dont le montant est fixé dans le tableau ci-après, en fonction du nombre d'années d'occupation habituelle et à titre principal de son conjoint comme affilié;
2° qu'il ou elle a payé la cotisation mensuelle dont le montant est fixé dans le tableau ci-après, en fonction du nombre d'années d'occupation habituelle et à titre principal de son conjoint comme affilié;
1° que son conjoint :
a) au moment de la prise de cours de sa pension de retraite ou au moment de son décès se trouvait dans une période d'assurance fixée par le Ministre de la Prévoyance sociale ou
b) au cours des douze mois précédant la prise de sa pension de retraite ou son décès, a été assuré pendant au moins 85 jours, compte tenu des périodes d'assurance fixés par le Ministre de la Prévoyance sociale;2° qu'il ou elle a payé la cotisation mensuelle dont le montant est fixé dans le tableau ci-après, en fonction du nombre d'années d'occupation habituelle et à titre principal de son conjoint comme affilié;
2° qu'il ou elle a payé la cotisation mensuelle dont le montant est fixé dans le tableau ci-après, en fonction du nombre d'années d'occupation habituelle et à titre principal de son conjoint comme affilié;
Aantal jaren Bijdragen
15 en meer -
12 tot en met 14 20 F
9 tot en met 11 40 F
6 tot en met 8 60 F
3 tot en met 5 80 F
0 tot en met 2 100 F
15 en meer -
12 tot en met 14 20 F
9 tot en met 11 40 F
6 tot en met 8 60 F
3 tot en met 5 80 F
0 tot en met 2 100 F
Nombre d'années Cotisation
15 et plus -
12 à 14 20 F
9 à 11 40 F
6 à 8 60 F
3 à 5 80 F
0 à 2 100 F
15 et plus -
12 à 14 20 F
9 à 11 40 F
6 à 8 60 F
3 à 5 80 F
0 à 2 100 F
Als jaren gewone en hoofdzakelijke tewerkstelling worden beschouwd :
a) voor de weduwnaar of weduwe van een gepensioneerde zeevarende, de jaren die in aanmerking kwamen voor de berekening van haar of zijn rustpensioen :
b) voor de weduwnaar of weduwe van een zeevarende die haar of zijn rustpensioen nog niet genoot, de jaren die in aanmerking komen voor de berekening van het theoretisch rustpensioen dat haar of hem op de dag van haar of zijn overlijden toegekend zou zijn.
In dat geval evenwel wordt de maandelijkse bijdrage vastgesteld, rekening gehouden met het product van het getal van deze jaren, vermenigvuldigd met het quotiënt van de deling van 40 door het aantal jaren van de referteperiode die in aanmerking komt voor de berekening van het bedoeld theoretisch rustpensioen.
§ 2. In afwijking van § 1 wordt noch een bewijs van verzekering noch een bijdrage geëist van de weduwnaar of weduwe die een overlevingspensioen geniet in functie van een rustpensioen voor een volledige loopbaan krachtens artikel 3 van het koninklijk besluit van 4 april 1962 betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor zeevarenden onder Belgische vlag.
a) voor de weduwnaar of weduwe van een gepensioneerde zeevarende, de jaren die in aanmerking kwamen voor de berekening van haar of zijn rustpensioen :
b) voor de weduwnaar of weduwe van een zeevarende die haar of zijn rustpensioen nog niet genoot, de jaren die in aanmerking komen voor de berekening van het theoretisch rustpensioen dat haar of hem op de dag van haar of zijn overlijden toegekend zou zijn.
In dat geval evenwel wordt de maandelijkse bijdrage vastgesteld, rekening gehouden met het product van het getal van deze jaren, vermenigvuldigd met het quotiënt van de deling van 40 door het aantal jaren van de referteperiode die in aanmerking komt voor de berekening van het bedoeld theoretisch rustpensioen.
§ 2. In afwijking van § 1 wordt noch een bewijs van verzekering noch een bijdrage geëist van de weduwnaar of weduwe die een overlevingspensioen geniet in functie van een rustpensioen voor een volledige loopbaan krachtens artikel 3 van het koninklijk besluit van 4 april 1962 betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor zeevarenden onder Belgische vlag.
Sont considérées comme des années d'occupation habituelle et à titre principal :
a) pour le veuf ou la veuve d'un marin pensionné, les années qui entraient en ligne de compte pour le calcul de la pension de retraite de celui-ci;
b) pour le veuf ou la veuve d'un marin qui ne bénéficiait pas encore de sa pension, les années prises en considération pour le calcul de la pension de retraite théorique qui lui aurait été octroyée le jour de son décès.
Toutefois, dans ce cas, la cotisation mensuelle est fixée compte tenu du produit de la multiplication du nombre de ces années par le quotient obtenu en divisant 40 par le nombre d'années comprises dans la période de référence, qui est retenue pour le calcul de ladite pension de retraite théorique.
§ 2. Par dérogation au § 1er, aucune preuve d'assurance ni aucune cotisation ne sont exigées du veuf ou de la veuve qui bénéficie d'une pension de survie calculée en fonction d'une pension de retraite pour une carrière complète en vertu de l'article 3 de l'arrêté royal du 4 avril 1962 relatif aux pensions de retraite et de survie des marins naviguant sous pavillon belge.
a) pour le veuf ou la veuve d'un marin pensionné, les années qui entraient en ligne de compte pour le calcul de la pension de retraite de celui-ci;
b) pour le veuf ou la veuve d'un marin qui ne bénéficiait pas encore de sa pension, les années prises en considération pour le calcul de la pension de retraite théorique qui lui aurait été octroyée le jour de son décès.
Toutefois, dans ce cas, la cotisation mensuelle est fixée compte tenu du produit de la multiplication du nombre de ces années par le quotient obtenu en divisant 40 par le nombre d'années comprises dans la période de référence, qui est retenue pour le calcul de ladite pension de retraite théorique.
§ 2. Par dérogation au § 1er, aucune preuve d'assurance ni aucune cotisation ne sont exigées du veuf ou de la veuve qui bénéficie d'une pension de survie calculée en fonction d'une pension de retraite pour une carrière complète en vertu de l'article 3 de l'arrêté royal du 4 avril 1962 relatif aux pensions de retraite et de survie des marins naviguant sous pavillon belge.
Art.85. <KB 1987-12-11/38, art. 1, 008; Inwerkingtreding : 08-08-1985> § 1. Onder voorbehoud van het bepaalde in de internationale overeenkomsten betreffende de sociale zekerheid heeft de niet hertrouwde weduwnaar of weduwe die krachtens titel II van deze statuten een overlevingspensioen geniet, recht op de in afdeling I van dit hoofdstuk bepaalde geneeskundige verzorging voor hem- of haarzelf en voor de personen die van zijn of haar gezin deel uitmaken en voor de personen die van zijn of haar gezin deel uitmaken, in de zin van artikel 81, wanneer hij of zij het bewijs levert :
1° dat zijn echtgenote of haar echtgenoot :
a) zich op het tijdstip dat haar of zijn rustpensioen inging of bij haar of zijn overlijden, in een door de Minister van Sociale Voorzorg vastgestelde verzekeringsperiode bevond of
b) gedurende de twaalf maanden die de ingang van haar of zijn rustpensioen of haar of zijn overlijden voorafgingen ten minste 185 dagen verzekerd was, rekening gehouden met de door de Minister van Sociale Voorzorg vastgestelde verzekeringsperioden;
2° dat hij of zij de maandelijkse bijdrage betaald heeft waarvan het bedrag in navolgende tabel is vastgesteld, in verhouding tot het aantal jaren gewone en hoofdzakelijke tewerkstelling van zijn echtgenote of haar echtgenoot als aangeslotene; Aantal jaren Bijdragen 15 en meer - 12 tot en met 14 20 F 9 tot en met 11 40 F 6 tot en met 8 60 F 3 tot en met 5 80 F 0 tot en met 2 100 F
1° dat zijn echtgenote of haar echtgenoot :
a) zich op het tijdstip dat haar of zijn rustpensioen inging of bij haar of zijn overlijden, in een door de Minister van Sociale Voorzorg vastgestelde verzekeringsperiode bevond of
b) gedurende de twaalf maanden die de ingang van haar of zijn rustpensioen of haar of zijn overlijden voorafgingen ten minste 185 dagen verzekerd was, rekening gehouden met de door de Minister van Sociale Voorzorg vastgestelde verzekeringsperioden;
2° dat hij of zij de maandelijkse bijdrage betaald heeft waarvan het bedrag in navolgende tabel is vastgesteld, in verhouding tot het aantal jaren gewone en hoofdzakelijke tewerkstelling van zijn echtgenote of haar echtgenoot als aangeslotene; Aantal jaren Bijdragen 15 en meer - 12 tot en met 14 20 F 9 tot en met 11 40 F 6 tot en met 8 60 F 3 tot en met 5 80 F 0 tot en met 2 100 F
Art.85. <AR 1987-12-11/38, art. 1, 008; En vigueur : 08-08-1985> § 1. Sous réserve des dispositions des conventions internationales de sécurité sociale, le veuf ou la veuve non remarié bénéficiaire d'une pension de survie en vertu du titre II des présents statuts, a drt aux soins de santé tels qu'ils sont définis à la section I du présent chapitre, pour lui ou elle-même et pour les personnes qui font partie de son ménage au sens de l'article 81, lorsqu'il ou elle fournit la preuve :
1° que son conjoint :
a) au moment de la prise de cours de sa pension de retraite ou au moment de son décès se trouvait dans une période d'assurance fixée par le Ministre de la Prévoyance sociale ou
b) au cours des douze mois précédant la prise de sa pension de retraite ou son décès, a été assuré pendant au moins 85 jours, compte tenu des périodes d'assurance fixés par le Ministre de la Prévoyance sociale;2° qu'il ou elle a payé la cotisation mensuelle dont le montant est fixé dans le tableau ci-après, en fonction du nombre d'années d'occupation habituelle et à titre principal de son conjoint comme affilié;
2° qu'il ou elle a payé la cotisation mensuelle dont le montant est fixé dans le tableau ci-après, en fonction du nombre d'années d'occupation habituelle et à titre principal de son conjoint comme affilié; Nombre d'années Cotisation 15 et plus - 12 à 14 20 F 9 à 11 40 F 6 à 8 60 F 3 à 5 80 F 0 à 2 100 F
1° que son conjoint :
a) au moment de la prise de cours de sa pension de retraite ou au moment de son décès se trouvait dans une période d'assurance fixée par le Ministre de la Prévoyance sociale ou
b) au cours des douze mois précédant la prise de sa pension de retraite ou son décès, a été assuré pendant au moins 85 jours, compte tenu des périodes d'assurance fixés par le Ministre de la Prévoyance sociale;2° qu'il ou elle a payé la cotisation mensuelle dont le montant est fixé dans le tableau ci-après, en fonction du nombre d'années d'occupation habituelle et à titre principal de son conjoint comme affilié;
2° qu'il ou elle a payé la cotisation mensuelle dont le montant est fixé dans le tableau ci-après, en fonction du nombre d'années d'occupation habituelle et à titre principal de son conjoint comme affilié; Nombre d'années Cotisation 15 et plus - 12 à 14 20 F 9 à 11 40 F 6 à 8 60 F 3 à 5 80 F 0 à 2 100 F
Als jaren gewone en hoofdzakelijke tewerkstelling worden beschouwd :
a) voor de weduwnaar of weduwe van een gepensioneerde zeevarende, de jaren die in aanmerking kwamen voor de berekening van haar of zijn rustpensioen :
b) voor de weduwnaar of weduwe van een zeevarende die haar of zijn rustpensioen nog niet genoot, de jaren die in aanmerking komen voor de berekening van het theoretisch rustpensioen dat haar of hem op de dag van haar of zijn overlijden toegekend zou zijn.
In dat geval evenwel wordt de maandelijkse bijdrage vastgesteld, rekening gehouden met het product van het getal van deze jaren, vermenigvuldigd met het quotiënt van de deling van 40 door het aantal jaren van de referteperiode die in aanmerking komt voor de berekening van het bedoeld theoretisch rustpensioen.
§ 2. In afwijking van § 1 wordt noch een bewijs van verzekering noch een bijdrage geëist van de weduwnaar of weduwe die een overlevingspensioen geniet in functie van een rustpensioen voor een volledige loopbaan krachtens artikel 3 van het koninklijk besluit van 4 april 1962 betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor zeevarenden onder Belgische vlag.
a) voor de weduwnaar of weduwe van een gepensioneerde zeevarende, de jaren die in aanmerking kwamen voor de berekening van haar of zijn rustpensioen :
b) voor de weduwnaar of weduwe van een zeevarende die haar of zijn rustpensioen nog niet genoot, de jaren die in aanmerking komen voor de berekening van het theoretisch rustpensioen dat haar of hem op de dag van haar of zijn overlijden toegekend zou zijn.
In dat geval evenwel wordt de maandelijkse bijdrage vastgesteld, rekening gehouden met het product van het getal van deze jaren, vermenigvuldigd met het quotiënt van de deling van 40 door het aantal jaren van de referteperiode die in aanmerking komt voor de berekening van het bedoeld theoretisch rustpensioen.
§ 2. In afwijking van § 1 wordt noch een bewijs van verzekering noch een bijdrage geëist van de weduwnaar of weduwe die een overlevingspensioen geniet in functie van een rustpensioen voor een volledige loopbaan krachtens artikel 3 van het koninklijk besluit van 4 april 1962 betreffende de rust- en overlevingspensioenen voor zeevarenden onder Belgische vlag.
Sont considérées comme des années d'occupation habituelle et à titre principal :
a) pour le veuf ou la veuve d'un marin pensionné, les années qui entraient en ligne de compte pour le calcul de la pension de retraite de celui-ci;
b) pour le veuf ou la veuve d'un marin qui ne bénéficiait pas encore de sa pension, les années prises en considération pour le calcul de la pension de retraite théorique qui lui aurait été octroyée le jour de son décès.
Toutefois, dans ce cas, la cotisation mensuelle est fixée compte tenu du produit de la multiplication du nombre de ces années par le quotient obtenu en divisant 40 par le nombre d'années comprises dans la période de référence, qui est retenue pour le calcul de ladite pension de retraite théorique.
§ 2. Par dérogation au § 1er, aucune preuve d'assurance ni aucune cotisation ne sont exigées du veuf ou de la veuve qui bénéficie d'une pension de survie calculée en fonction d'une pension de retraite pour une carrière complète en vertu de l'article 3 de l'arrêté royal du 4 avril 1962 relatif aux pensions de retraite et de survie des marins naviguant sous pavillon belge.
a) pour le veuf ou la veuve d'un marin pensionné, les années qui entraient en ligne de compte pour le calcul de la pension de retraite de celui-ci;
b) pour le veuf ou la veuve d'un marin qui ne bénéficiait pas encore de sa pension, les années prises en considération pour le calcul de la pension de retraite théorique qui lui aurait été octroyée le jour de son décès.
Toutefois, dans ce cas, la cotisation mensuelle est fixée compte tenu du produit de la multiplication du nombre de ces années par le quotient obtenu en divisant 40 par le nombre d'années comprises dans la période de référence, qui est retenue pour le calcul de ladite pension de retraite théorique.
§ 2. Par dérogation au § 1er, aucune preuve d'assurance ni aucune cotisation ne sont exigées du veuf ou de la veuve qui bénéficie d'une pension de survie calculée en fonction d'une pension de retraite pour une carrière complète en vertu de l'article 3 de l'arrêté royal du 4 avril 1962 relatif aux pensions de retraite et de survie des marins naviguant sous pavillon belge.
Art. 85bis. <KB 9-7-1964, art. 3>
§ 1. De bijdragen, bedoeld bij de artikelen 84 en 85, zijn verschuldigd vanaf de dag waarop het rust- of overlevingspensioen ingaat. Zij moeten ten laatste in de loop van de maand volgende op die waarop zij betrekking hebben, worden gestort.
In geval van achterstallige bijdragen kan de geneeskundige verzorging slechts worden genoten nadat dit achterstallige werd aangezuiverd. Geschiedt de aanzuivering binnen twaalf maanden na de datum waarop het pensioen is ingegaan, dan wordt het verschuldigd achterstallige beperkt tot een bedrag gelijk aan zes maandelijkse bijdragen.
Is aan die voorwaarden niet voldaan, dan moeten de gepensioneerde of de weduwe een proeftijd van zes maanden doormaken alvorens aanspraak te hebben op verstrekkingen. Deze proeftijd gaat in de dag waarop de bijdragebetaling geschiedt.
§ 2. Op verzoek van de betrokkene wordt de storting van de persoonlijke bijdragen onderbroken gedurende de periode waarin hij, om welke reden ook, recht heeft op geneeskundige verzorging ten laste van een sociale verzekering. Deze onderbreking heeft geen schorsing van het recht op geneeskundige verzorging voor gevolg indien de bijdragebetaling wordt hervat vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin genoemde periode van verzorging ten laste van een sociale verzekering een einde heeft genomen.)
§ 1. De bijdragen, bedoeld bij de artikelen 84 en 85, zijn verschuldigd vanaf de dag waarop het rust- of overlevingspensioen ingaat. Zij moeten ten laatste in de loop van de maand volgende op die waarop zij betrekking hebben, worden gestort.
In geval van achterstallige bijdragen kan de geneeskundige verzorging slechts worden genoten nadat dit achterstallige werd aangezuiverd. Geschiedt de aanzuivering binnen twaalf maanden na de datum waarop het pensioen is ingegaan, dan wordt het verschuldigd achterstallige beperkt tot een bedrag gelijk aan zes maandelijkse bijdragen.
Is aan die voorwaarden niet voldaan, dan moeten de gepensioneerde of de weduwe een proeftijd van zes maanden doormaken alvorens aanspraak te hebben op verstrekkingen. Deze proeftijd gaat in de dag waarop de bijdragebetaling geschiedt.
§ 2. Op verzoek van de betrokkene wordt de storting van de persoonlijke bijdragen onderbroken gedurende de periode waarin hij, om welke reden ook, recht heeft op geneeskundige verzorging ten laste van een sociale verzekering. Deze onderbreking heeft geen schorsing van het recht op geneeskundige verzorging voor gevolg indien de bijdragebetaling wordt hervat vanaf de eerste dag van de maand volgend op die waarin genoemde periode van verzorging ten laste van een sociale verzekering een einde heeft genomen.)
Art. 85bis. <AR 9-7-1964, art. 3>
§ 1er. Les cotisations visées aux articles 84 et 85 sont dues à partir de la prise de cours de la pension de retraite ou de survie. Elles doivent être versées au plus tard dans le courant du mois qui suit celui auquel elles se rapportent.
En cas d'arriéré de cotisation, le bénéfice des soins de santé ne peut être accordé qu'après paiement de cet arriéré. Si le paiement est fait dans les douze mois à compter de la date de prise de cours de la pension, l'arriéré dû est réduit à un montant égal à six cotisations mensuelles.
Lorsque ces conditions ne sont pas remplies, le pensionné ou la veuve sont tenus d'effectuer un stage de six mois avant de pouvoir prétendre aux prestations. Ce stage prend cours à la date du paiement de la cotisation.
§ 2. Le versement des cotisations personnelles est interrompu à la demande de l'intéressé pour la période pendant laquelle il a droit, à quelque titre que ce soit, aux soins de santé à charge d'une assurance sociale. Cette interruption ne suspend pas le droit aux soins de santé, si le versement des cotisations est repris des le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel ladite période de soins à la charge d'une assurance sociale a pris fin.
§ 1er. Les cotisations visées aux articles 84 et 85 sont dues à partir de la prise de cours de la pension de retraite ou de survie. Elles doivent être versées au plus tard dans le courant du mois qui suit celui auquel elles se rapportent.
En cas d'arriéré de cotisation, le bénéfice des soins de santé ne peut être accordé qu'après paiement de cet arriéré. Si le paiement est fait dans les douze mois à compter de la date de prise de cours de la pension, l'arriéré dû est réduit à un montant égal à six cotisations mensuelles.
Lorsque ces conditions ne sont pas remplies, le pensionné ou la veuve sont tenus d'effectuer un stage de six mois avant de pouvoir prétendre aux prestations. Ce stage prend cours à la date du paiement de la cotisation.
§ 2. Le versement des cotisations personnelles est interrompu à la demande de l'intéressé pour la période pendant laquelle il a droit, à quelque titre que ce soit, aux soins de santé à charge d'une assurance sociale. Cette interruption ne suspend pas le droit aux soins de santé, si le versement des cotisations est repris des le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel ladite période de soins à la charge d'une assurance sociale a pris fin.
Art.86. De in artikel 81 genoemde leden van het gezin van een in artikel 76 genoemde verzekerde hebben recht op de in afdeling 1 van dit hoofdstuk bepaalde geneeskundige verzorging, mits die personen in België verblijven.
Art.86. Les membres du ménage visés à l'article 81 d'un assuré visé à l'article 76, ont droit aux soins de santé, tels qu'ils sont définis à la section I du présent chapitre, à condition que ces personnes résident en Belgique.
Art.87. De niet verzekeringsplichtige leden van het gezin kunnen enkel verstrekkingen in natura genieten ten laste van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 zo het gezinshoofd verzekerd is in de zin van dit besluit.
Art.87. Les membres du ménage qui ne sont pas assujettis, ne peuvent bénéficier des prestations en nature à charge de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 que si le chef de ménage est assuré au sens du présent arrêté.
Art. 88. <KB 7-1-1958, art. 1>(De [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 betaalt aan de verzekerde die arbeidsongeschikt is in de zin van artikel 109, een uitkering voor elke arbeidsdag gedurende een periode van een jaar ingaande op de in artikel 90, derde lid, bedoelde aanvangsdatum van arbeidsongeschiktheid. Die uitkering bedraagt 60 pct. van de door de Minister per bezoldigingscategorie vastgestelde eenvormige dagbezoldigingen.) <KB 1986-04-07/31, art. 2, 004>
(Tweede lid opgeheven) <KB 11-7-1962, art. 14, 1°>
(Derde lid opgeheven) <KB 27-7-1970, art. 20, 1°>
(De vergoeding is niet verschuldigd voor de dagen van arbeidsongeschiktheid wanneer de verzekerde ingevolge zijn laatste reis nog recht heeft op inhaalrustdagen. Evenwel voor de dagen van arbeidsongeschiktheid welke samenvallen met inhaalrustdagen, is de vergoeding verschuldigd, mits de verzekerde die inhaalrustdagen uitstelt en de verplichting aangaat de aldus uitgestelde inhaalrustdagen daadwerkelijk op te nemen vóór iedere andere arbeidsprestatie.
Het beheerscomité kan in het algemeen reglement de bijzondere gevallen bepalen waarin de inhaalrustdagen kunnen uitgesteld worden in afwijking van het voornoemde principe.) <KB 9-1-1980, art. 1>
Die vergoeding wordt minstens éénmaal per maand uitbetaald en uiterlijk de 5e van de maand volgend op die waarvoor zij verschuldigd is.
De perioden van werkongeschiktheid die door (het Fonds voor arbeidsongevallen) wegens een arbeidsongeval vergoed worden, komen niet in aanmerking om de in lid 1 bedoelde primaire ongeschiktheidsperiode vast te stellen. <KB 1993-03-11/36, art. 8, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
Elke nieuwe werkongeschiktheidsperiode die voorkomt in de eerste vijftien dagen (al dan niet werkdagen) die volgen op het einde van een vergoedingsperiode, wordt als de voortzetting van deze periode beschouwd ter bepaling zowel van het vergoedingsbedrag als van (de in het eerste lid bepaalde primaire ongeschiktheidsperiode). <KB 27-7-1970, art. 1, 2°>
Voor elke werkongeschiktheidsperiode, behalve die voorkomende in de maand na het einde van een vergoedingsperiode, wordt (een aanvangswachttijd van één werkdag) opgelegd ingaande op de datum door de huisarts op de kennisgeving van werkstopping vermeld. <KB 27-7-1970, art. 1, 3°>
De aanvangswachttijd is niet van toepassing :
1° op een periode van werkongeschiktheid van minstens vier dagen, die zich heeft voorgedaan tijdens een periode waarin de belanghebbende wachtvergoedingen genoot ten laste van de pool van de zeelieden ter koopvaardij ;
2° wanneer de werkongeschiktheid aan een aandoening ingevolge zwangerschap of bevalling te wijten is.
(Tweede lid opgeheven) <KB 11-7-1962, art. 14, 1°>
(Derde lid opgeheven) <KB 27-7-1970, art. 20, 1°>
(De vergoeding is niet verschuldigd voor de dagen van arbeidsongeschiktheid wanneer de verzekerde ingevolge zijn laatste reis nog recht heeft op inhaalrustdagen. Evenwel voor de dagen van arbeidsongeschiktheid welke samenvallen met inhaalrustdagen, is de vergoeding verschuldigd, mits de verzekerde die inhaalrustdagen uitstelt en de verplichting aangaat de aldus uitgestelde inhaalrustdagen daadwerkelijk op te nemen vóór iedere andere arbeidsprestatie.
Het beheerscomité kan in het algemeen reglement de bijzondere gevallen bepalen waarin de inhaalrustdagen kunnen uitgesteld worden in afwijking van het voornoemde principe.) <KB 9-1-1980, art. 1>
Die vergoeding wordt minstens éénmaal per maand uitbetaald en uiterlijk de 5e van de maand volgend op die waarvoor zij verschuldigd is.
De perioden van werkongeschiktheid die door (het Fonds voor arbeidsongevallen) wegens een arbeidsongeval vergoed worden, komen niet in aanmerking om de in lid 1 bedoelde primaire ongeschiktheidsperiode vast te stellen. <KB 1993-03-11/36, art. 8, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
Elke nieuwe werkongeschiktheidsperiode die voorkomt in de eerste vijftien dagen (al dan niet werkdagen) die volgen op het einde van een vergoedingsperiode, wordt als de voortzetting van deze periode beschouwd ter bepaling zowel van het vergoedingsbedrag als van (de in het eerste lid bepaalde primaire ongeschiktheidsperiode). <KB 27-7-1970, art. 1, 2°>
Voor elke werkongeschiktheidsperiode, behalve die voorkomende in de maand na het einde van een vergoedingsperiode, wordt (een aanvangswachttijd van één werkdag) opgelegd ingaande op de datum door de huisarts op de kennisgeving van werkstopping vermeld. <KB 27-7-1970, art. 1, 3°>
De aanvangswachttijd is niet van toepassing :
1° op een periode van werkongeschiktheid van minstens vier dagen, die zich heeft voorgedaan tijdens een periode waarin de belanghebbende wachtvergoedingen genoot ten laste van de pool van de zeelieden ter koopvaardij ;
2° wanneer de werkongeschiktheid aan een aandoening ingevolge zwangerschap of bevalling te wijten is.
Modifications
Art. 88. <AR 7-1-1958, art. 1> ([1 La Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 paie à l'assuré en état d'incapacité de travail au sens de l'article 109, une indemnité pour chaque jour ouvrable, pendant une période d'un an prenant cours à la date de début de l'incapacité de travail visée à l'article 90, alinéa 3. Cette indemnité s'élève à 60 p.c. des rémunérations journalières uniformes fixées par le Ministre pour chaque catégorie de rémunération.) <AR 1986-04-07/31, art. 2, 004>
(Al. 2 abrogé) <AR 11-7-1962, art. 14, 1°>
(Al. 3 abrogé) <AR 27-7-1970, art. 20, 1°>
(Cette indemnité n'est pas due pour les jours d'incapacité de travail lorsqu'en raison de son dernier voyage l'assuré a encore droit à des jours de repos compensatoire. Toutefois, pour les jours d'incapacité de travail qui coïncident avec des jours de repos compensatoire, l'indemnité est due, à condition que l'assuré reporte ces jours de repos compensatoire et s'engage à prendre effectivement les jours de repos compensatoire ainsi reportés avant toute autre prestation de travail.
Le comité de gestion peut stipuler dans le règlement général les cas particuliers dans lesquels les jours de repos compensatoire peuvent être reportés par dérogation au principe susvisé.) <AR 9-11-1980, art. 1>
Cette indemnité est payée au moins une fois par mois et au plus tard le cinq du mois suivant celui au cours duquel elle est due.
Les périodes d'incapacité de travail indemnisées par (le Fonds des accidents du travail( en raison d'un accident du travail ne sont pas prises en considération pour déterminer la période d'incapacité primaire visée à l'alinéa 1er. <AR 1993-03-11/36, art. 8, 014; En vigueur : 01-01-1991>
Toute nouvelle période d'incapacité de travail survenant dans les quinze jours (ouvrables ou non) qui suivent la fin d'une période d'indemnisation est considérée comme la continuation de cette dernière pour la détermination tant du montant de l'indemnité que de (la période d'incapacité primaire visée à l'alinéa 1er). <AR 27-7-1970, art. 1, 2°>
Il est appliqué, pour chaque période d'incapacité de travail, sauf pour celle survenant dans le mois qui suit la fin d'une période d'indemnisation, une carence initiale (d'un jour ouvrable), prenant cours à la date du début de l'incapacité de travail mentionnée sur l'avis d'arrêt de travail par le médecin traitant. <AR 27-7-1970, art. 1, 3°>
La carence initiale n'est pas appliquée :
1° pour une période d'incapacité de travail d'une durée de quatre jours au moins qui s'est produite au cours d'une période pendant laquelle l'intéressé était au bénéfice d'indemnités d'attente à charge du Pool des marins de la marine marchande;
2° lorsque l'incapacité de travail est due à une affection résultant de la grossesse ou de l'accouchement.
(Al. 2 abrogé) <AR 11-7-1962, art. 14, 1°>
(Al. 3 abrogé) <AR 27-7-1970, art. 20, 1°>
(Cette indemnité n'est pas due pour les jours d'incapacité de travail lorsqu'en raison de son dernier voyage l'assuré a encore droit à des jours de repos compensatoire. Toutefois, pour les jours d'incapacité de travail qui coïncident avec des jours de repos compensatoire, l'indemnité est due, à condition que l'assuré reporte ces jours de repos compensatoire et s'engage à prendre effectivement les jours de repos compensatoire ainsi reportés avant toute autre prestation de travail.
Le comité de gestion peut stipuler dans le règlement général les cas particuliers dans lesquels les jours de repos compensatoire peuvent être reportés par dérogation au principe susvisé.) <AR 9-11-1980, art. 1>
Cette indemnité est payée au moins une fois par mois et au plus tard le cinq du mois suivant celui au cours duquel elle est due.
Les périodes d'incapacité de travail indemnisées par (le Fonds des accidents du travail( en raison d'un accident du travail ne sont pas prises en considération pour déterminer la période d'incapacité primaire visée à l'alinéa 1er. <AR 1993-03-11/36, art. 8, 014; En vigueur : 01-01-1991>
Toute nouvelle période d'incapacité de travail survenant dans les quinze jours (ouvrables ou non) qui suivent la fin d'une période d'indemnisation est considérée comme la continuation de cette dernière pour la détermination tant du montant de l'indemnité que de (la période d'incapacité primaire visée à l'alinéa 1er). <AR 27-7-1970, art. 1, 2°>
Il est appliqué, pour chaque période d'incapacité de travail, sauf pour celle survenant dans le mois qui suit la fin d'une période d'indemnisation, une carence initiale (d'un jour ouvrable), prenant cours à la date du début de l'incapacité de travail mentionnée sur l'avis d'arrêt de travail par le médecin traitant. <AR 27-7-1970, art. 1, 3°>
La carence initiale n'est pas appliquée :
1° pour une période d'incapacité de travail d'une durée de quatre jours au moins qui s'est produite au cours d'une période pendant laquelle l'intéressé était au bénéfice d'indemnités d'attente à charge du Pool des marins de la marine marchande;
2° lorsque l'incapacité de travail est due à une affection résultant de la grossesse ou de l'accouchement.
Modifications
Art. 89. <KB 5-5-1960, art. 1> De werkongeschiktheid die op vergoeding voor primaire ongeschiktheid recht geeft, wordt vastgesteld door de adviserende geneesheer van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1
Modifications
Art. 89. <AR 5-5-1960, art. 1er> L'incapacité de travail donnant lieu à l'indemnité dite d'incapacité primaire est constatée par le médecin-conseil de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
Modifications
Art. 90. <KB 5-5-1960, art. 2> Om het begin van de werkongeschiktheid te doen vaststellen moet de verzekerde binnen drie dagen van de dag waarop de werkongeschiktheid een aanvang neemt of waarop de verzekerde in (een BLEU-haven( aan wal gaat, zo de werkongeschiktheid tijdens de vaart begonnen is, een "kennisgeving van werkstopzetting" aan de adviserende geneesheer van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 overmaken. <KB 1993-03-11/36, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
(In geval van repatriëring wegens ziekte, is de rederij gehouden binnen de drie dagen na de thuiskomst ((in België)) van de zeeman, de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 in kennis te stellen van de werkongeschiktheid door middel van een schrijven aangetekend verzonden of bij de Kas afgegeven tegen ontvangstbewijs. Bij gebrek aan aangifte of in geval van laattijdige aangifte, is de rederij gehouden tot betaling van het geleden verlies inzake uitkeringen.) <KB 28-9-1977, art. 1, 1°> <KB 1993-03-11/36, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
Ten einde zijn rechten op de bij dit hoofdstuk bepaalde verstrekkingen bij welk ongeval ook te vrijwaren, moet de verzekerde de in het eerste lid vastgestelde formaliteiten in acht nemen. Wanneer het evenwel een arbeidsongeval betreft of een ongeval overkomen op de weg van of naar het werk, moet (het Fonds voor arbeidsongevallen) de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 van de aanvang van de werkongeschiktheid verwittigen, zodra zij daarvan in kennis wordt gesteld. <KB 28-9-1977, art. 1, 2°>
De in aanmerking te nemen aanvangsdatum der werkongeschiktheid is deze welke door de huisdokter op de "kennisgeving van werkstopzetting" vermeld werd, indien deze datum door de adviserende geneesheer wordt goedgekeurd. Indien hij door de adviserende geneesheer niet wordt goedgekeurd, wordt de door deze laatste vastgestelde datum in aanmerking genomen. De datum van de aanvang der werkongeschiktheid mag evenwel slechts in aanmerking genomen worden om de aanvraag van de vergoedingsperiode te bepalen, indien het bericht van werkstopzetting binnen de drie dagen aan de adviserende geneesheer van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 werd overgemaakt.
Wordt de kennisgeving van werkstopzetting niet binnen bovenbedoelde termijnen overgemaakt, dan begint de vergoeding te lopen ten vroegste twee dagen na de datum van de verzending of de overhandiging van de kennisgeving van werkstopzetting.
Zodra de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 kennisgeving van werkstopzetting ontvangen heeft stuurt zij aan de verzekerde een controleblad en een inlichtingsblad.
Binnen drie dagen die volgen op de dag van ontvangst van de kennisgeving van werkstopzetting, betekent de adviserende geneesheer aan de verzekerde dat hij de datum van de aanvang der werkongeschiktheid goedkeurt of betwist. De betekening gebeurt door middel van een formulier "erkenning van tijdelijke werkongeschiktheid". Dit formulier bevat de datum waarop de verzekerde als werkongeschikt erkend wordt evenals plaats en datum voor het eventueel onderzoek. Tegelijkertijd stuurt de adviserende geneesheer een afschrift van deze documenten aan de administratieve dienst van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1. Indien bij de geneeskundige controle de adviserende geneesheer meent dat de verzekerde het werk kan hernemen, geeft hij hem onmiddellijk een formulier van "einde werkongeschiktheid".
Binnen drie dagen stuurt hij een dubbel van dit document, door de verzekerde gedagtekend en voor ontvangst ondertekend, aan de administratie van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1.
Indien het medisch onderzoek waartoe de adviserende geneesheer is overgegaan door andere opsporingen van medische aard moeten gevolgd worden of indien de adviserende geneesheer op aanvullende inlichtingen wacht, mag het formulier "einde werkongeschiktheid" bij aangetekend schrijven aan de verzekerde gezonden worden. In deze gevallen wordt de werkongeschiktheid geacht te blijven voortduren tot op de dag waarop de verzekerde dit document ontvangt.
De werknemer die het werk hervat vóór de dag welke door de adviserende geneesheer voor zijn onderzoek vastgesteld werd, moet dit laten weten door hem, binnen de twee dagen het behoorlijk ondertekend controleblad terug te sturen, hetzij langs de post, hetzij door toedoen van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1.
(lid opgeheven) <KB 1992-12-17/43, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
(Al. opgeheven) <KB 18-1-1964, art. 5>
(lid opgeheven) <KB 1992-12-17/43, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
De in dit artikel bedoelde verzendingstermijnen worden met één dag verlengd indien de laatste dag van deze termijnen met een zondag of met een betaalde feestdag samenvalt.
(In geval van repatriëring wegens ziekte, is de rederij gehouden binnen de drie dagen na de thuiskomst ((in België)) van de zeeman, de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 in kennis te stellen van de werkongeschiktheid door middel van een schrijven aangetekend verzonden of bij de Kas afgegeven tegen ontvangstbewijs. Bij gebrek aan aangifte of in geval van laattijdige aangifte, is de rederij gehouden tot betaling van het geleden verlies inzake uitkeringen.) <KB 28-9-1977, art. 1, 1°> <KB 1993-03-11/36, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
Ten einde zijn rechten op de bij dit hoofdstuk bepaalde verstrekkingen bij welk ongeval ook te vrijwaren, moet de verzekerde de in het eerste lid vastgestelde formaliteiten in acht nemen. Wanneer het evenwel een arbeidsongeval betreft of een ongeval overkomen op de weg van of naar het werk, moet (het Fonds voor arbeidsongevallen) de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 van de aanvang van de werkongeschiktheid verwittigen, zodra zij daarvan in kennis wordt gesteld. <KB 28-9-1977, art. 1, 2°>
De in aanmerking te nemen aanvangsdatum der werkongeschiktheid is deze welke door de huisdokter op de "kennisgeving van werkstopzetting" vermeld werd, indien deze datum door de adviserende geneesheer wordt goedgekeurd. Indien hij door de adviserende geneesheer niet wordt goedgekeurd, wordt de door deze laatste vastgestelde datum in aanmerking genomen. De datum van de aanvang der werkongeschiktheid mag evenwel slechts in aanmerking genomen worden om de aanvraag van de vergoedingsperiode te bepalen, indien het bericht van werkstopzetting binnen de drie dagen aan de adviserende geneesheer van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 werd overgemaakt.
Wordt de kennisgeving van werkstopzetting niet binnen bovenbedoelde termijnen overgemaakt, dan begint de vergoeding te lopen ten vroegste twee dagen na de datum van de verzending of de overhandiging van de kennisgeving van werkstopzetting.
Zodra de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 kennisgeving van werkstopzetting ontvangen heeft stuurt zij aan de verzekerde een controleblad en een inlichtingsblad.
Binnen drie dagen die volgen op de dag van ontvangst van de kennisgeving van werkstopzetting, betekent de adviserende geneesheer aan de verzekerde dat hij de datum van de aanvang der werkongeschiktheid goedkeurt of betwist. De betekening gebeurt door middel van een formulier "erkenning van tijdelijke werkongeschiktheid". Dit formulier bevat de datum waarop de verzekerde als werkongeschikt erkend wordt evenals plaats en datum voor het eventueel onderzoek. Tegelijkertijd stuurt de adviserende geneesheer een afschrift van deze documenten aan de administratieve dienst van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1. Indien bij de geneeskundige controle de adviserende geneesheer meent dat de verzekerde het werk kan hernemen, geeft hij hem onmiddellijk een formulier van "einde werkongeschiktheid".
Binnen drie dagen stuurt hij een dubbel van dit document, door de verzekerde gedagtekend en voor ontvangst ondertekend, aan de administratie van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1.
Indien het medisch onderzoek waartoe de adviserende geneesheer is overgegaan door andere opsporingen van medische aard moeten gevolgd worden of indien de adviserende geneesheer op aanvullende inlichtingen wacht, mag het formulier "einde werkongeschiktheid" bij aangetekend schrijven aan de verzekerde gezonden worden. In deze gevallen wordt de werkongeschiktheid geacht te blijven voortduren tot op de dag waarop de verzekerde dit document ontvangt.
De werknemer die het werk hervat vóór de dag welke door de adviserende geneesheer voor zijn onderzoek vastgesteld werd, moet dit laten weten door hem, binnen de twee dagen het behoorlijk ondertekend controleblad terug te sturen, hetzij langs de post, hetzij door toedoen van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1.
(lid opgeheven) <KB 1992-12-17/43, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
(Al. opgeheven) <KB 18-1-1964, art. 5>
(lid opgeheven) <KB 1992-12-17/43, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
De in dit artikel bedoelde verzendingstermijnen worden met één dag verlengd indien de laatste dag van deze termijnen met een zondag of met een betaalde feestdag samenvalt.
Modifications
Art. 90. <AR 5-5-1960, art. 2> Pour faire constater le début de l'incapacité de travail, l'assuré doit transmettre, dans les trois jours qui suivent le jour du début de l'incapacité de travail ou du débarquement au (port-UEBL) si l'incapacité a débuté au cours du voyage, au médecin-conseil de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1, un "avis d'arrêt du travail". <AR 1993-03-11/36, art. 9, 013; En vigueur : 01-01-1991>
(En cas de rapatriement pour cause de maladie, l'armateur est tenu dans les trois jours suivant le retour du marin ((en Belgique)) d'avertir [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 de l'incapacité de travail, au moyen d'une lettre recommandée à la poste ou remise à [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 contre accusé de réception. A défaut d'une déclaration ou en cas d'une déclaration tardive, l'armateur est tenu au paiement de la perte subie en matière d'indemnités.) <AR 28-9-1977, art. 1, 1°> <AR 1993-03-11/36, art. 9, 013; En vigueur : 01-01-1991>
En vue de sauvegarder ses droits, en cas d'accident de quelque nature que ce soit, aux prestations prévues par le présent chapitre, l'assuré est tenu de remplir les formalités visées à l'alinéa 1er. Toutefois, lorsqu'il s'agit d'un accident du travail ou survenu sur le chemin du travail, (le Fonds des accidents du travail) est tenu d'aviser [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 du début de l'incapacité de travail dès que la déclaration lui en est parvenue. <AR 28-9-1977, art. 1, 2°>
La date du début de l'incapacité de travail à prendre en considération est celle mentionnée par le médecin traitant sur l'"avis d'arrêt de travail", pour autant que cette date soit approuvée par le médecin-conseil. Si elle ne l'est pas, c'est la date fixée par ce dernier qui est prise en considération. La date du début de l'incapacité de travail ne peut, toutefois, être prise en considération pour fixer le début de la période d'indemnisation, que si l'avis d'arrêt de travail a été transmis dans les trois jours au médecin-conseil de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
En cas d'envoi ou de remise de l'avis d'arrêt de travail, hors des délais visés ci-dessus, l'indemnisation prend cours au plus tôt deux jours après la date de l'envoi ou de la remise de l'avis d'arrêt de travail.
Dès la réception de l'avis d'arrêt de travail, [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 fait parvenir à l'assuré une feuille de contrôle et une feuille de renseignements.
Le médecin-conseil notifie à l'assuré, dans les trois jours suivant celui de la réception de l'avis d'arrêt de travail, s'il approuve ou conteste la date du début de l'incapacité. La notification se fait au moyen d'un formulaire dit "reconnaissance d'incapacité temporaire de travail". Ce formulaire mentionne la date à laquelle l'assuré a été reconnu incapable de travailler ainsi que le lieu et la date de l'examen éventuel. En même temps, le médecin-conseil envoie au service administratif de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 une copie de ces documents. Si, lors du contrôle médical, le médecin-conseil juge l'assuré apte à reprendre le travail, il lui remet immédiatement un formulaire de "fin d'incapacité de travail".
Il transmet, dans les trois jours au service administratif de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 un double de ce document, daté et signé pour réception par l'assuré.
Si l'examen médical auquel a procédé le médecin-conseil doit être suivi par d'autres investigations de nature médicale ou si le médecin-conseil attend des informations complémentaires, le formulaire de "fin d'incapacité de travail" peut être envoyé à l'assuré par lettre recommandée. Dans ces cas. l'incapacité de travail est censée continuer jusqu'au jour de la réception de ce document par l'assuré.
Le travailleur reprenant le travail avant la date fixée par le médecin-conseil pour son examen, est tenu de le signaler en lui renvoyant, dans les deux jours, soit par la poste, soit à l'entremise de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1, la feuille de contrôle dûment signée.
(alinéa abrogé) <AR 1992-12-17/43, art. 2, 014; En vigueur : 01-07-1993>
(Al. abrogé) <AR 18-1-1964, art. 5>
Chaque changement de domicile ou de résidence doit être communiqué dans les deux jours au médecin-conseil.
Les délais d'envoi visés par le présent article sont prorogés d'un jour, lorsque le dernier jour de ces délais coïncide avec un dimanche ou un jour férié payé.
(En cas de rapatriement pour cause de maladie, l'armateur est tenu dans les trois jours suivant le retour du marin ((en Belgique)) d'avertir [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 de l'incapacité de travail, au moyen d'une lettre recommandée à la poste ou remise à [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 contre accusé de réception. A défaut d'une déclaration ou en cas d'une déclaration tardive, l'armateur est tenu au paiement de la perte subie en matière d'indemnités.) <AR 28-9-1977, art. 1, 1°> <AR 1993-03-11/36, art. 9, 013; En vigueur : 01-01-1991>
En vue de sauvegarder ses droits, en cas d'accident de quelque nature que ce soit, aux prestations prévues par le présent chapitre, l'assuré est tenu de remplir les formalités visées à l'alinéa 1er. Toutefois, lorsqu'il s'agit d'un accident du travail ou survenu sur le chemin du travail, (le Fonds des accidents du travail) est tenu d'aviser [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 du début de l'incapacité de travail dès que la déclaration lui en est parvenue. <AR 28-9-1977, art. 1, 2°>
La date du début de l'incapacité de travail à prendre en considération est celle mentionnée par le médecin traitant sur l'"avis d'arrêt de travail", pour autant que cette date soit approuvée par le médecin-conseil. Si elle ne l'est pas, c'est la date fixée par ce dernier qui est prise en considération. La date du début de l'incapacité de travail ne peut, toutefois, être prise en considération pour fixer le début de la période d'indemnisation, que si l'avis d'arrêt de travail a été transmis dans les trois jours au médecin-conseil de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
En cas d'envoi ou de remise de l'avis d'arrêt de travail, hors des délais visés ci-dessus, l'indemnisation prend cours au plus tôt deux jours après la date de l'envoi ou de la remise de l'avis d'arrêt de travail.
Dès la réception de l'avis d'arrêt de travail, [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 fait parvenir à l'assuré une feuille de contrôle et une feuille de renseignements.
Le médecin-conseil notifie à l'assuré, dans les trois jours suivant celui de la réception de l'avis d'arrêt de travail, s'il approuve ou conteste la date du début de l'incapacité. La notification se fait au moyen d'un formulaire dit "reconnaissance d'incapacité temporaire de travail". Ce formulaire mentionne la date à laquelle l'assuré a été reconnu incapable de travailler ainsi que le lieu et la date de l'examen éventuel. En même temps, le médecin-conseil envoie au service administratif de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 une copie de ces documents. Si, lors du contrôle médical, le médecin-conseil juge l'assuré apte à reprendre le travail, il lui remet immédiatement un formulaire de "fin d'incapacité de travail".
Il transmet, dans les trois jours au service administratif de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 un double de ce document, daté et signé pour réception par l'assuré.
Si l'examen médical auquel a procédé le médecin-conseil doit être suivi par d'autres investigations de nature médicale ou si le médecin-conseil attend des informations complémentaires, le formulaire de "fin d'incapacité de travail" peut être envoyé à l'assuré par lettre recommandée. Dans ces cas. l'incapacité de travail est censée continuer jusqu'au jour de la réception de ce document par l'assuré.
Le travailleur reprenant le travail avant la date fixée par le médecin-conseil pour son examen, est tenu de le signaler en lui renvoyant, dans les deux jours, soit par la poste, soit à l'entremise de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1, la feuille de contrôle dûment signée.
(alinéa abrogé) <AR 1992-12-17/43, art. 2, 014; En vigueur : 01-07-1993>
(Al. abrogé) <AR 18-1-1964, art. 5>
Chaque changement de domicile ou de résidence doit être communiqué dans les deux jours au médecin-conseil.
Les délais d'envoi visés par le présent article sont prorogés d'un jour, lorsque le dernier jour de ces délais coïncide avec un dimanche ou un jour férié payé.
Modifications
Art. 91. <KB 28-9-1977, art. 2> Wordt vrijgesteld van de formaliteit bedoeld bij artikel 90, eerste lid, de verzekerde die met toelating van de adviserend geneesheer van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 ter verpleging is opgenomen.
Modifications
Art. 91. <AR 28-9-1977, art. 2> Est dispensé de la formalité visée à l'article 90, alinéa 1er, l'assuré qui est hospitalisé avec l'autorisation du médecin-conseil de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
Modifications
Art.90. <KB 5-5-1960, art. 2> Om het begin van de werkongeschiktheid te doen vaststellen moet de verzekerde binnen drie dagen van de dag waarop de werkongeschiktheid een aanvang neemt of waarop de verzekerde in (een BLEU-haven( aan wal gaat, zo de werkongeschiktheid tijdens de vaart begonnen is, een "kennisgeving van werkstopzetting" aan de adviserende geneesheer van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 overmaken. <KB 1993-03-11/36, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
(In geval van repatriëring wegens ziekte, is de rederij gehouden binnen de drie dagen na de thuiskomst ((in België)) van de zeeman, de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 in kennis te stellen van de werkongeschiktheid door middel van een schrijven aangetekend verzonden of bij de Kas afgegeven tegen ontvangstbewijs. Bij gebrek aan aangifte of in geval van laattijdige aangifte, is de rederij gehouden tot betaling van het geleden verlies inzake uitkeringen.) <KB 28-9-1977, art. 1, 1°> <KB 1993-03-11/36, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
Ten einde zijn rechten op de bij dit hoofdstuk bepaalde verstrekkingen bij welk ongeval ook te vrijwaren, moet de verzekerde de in het eerste lid vastgestelde formaliteiten in acht nemen. Wanneer het evenwel een arbeidsongeval betreft of een ongeval overkomen op de weg van of naar het werk, moet (het Fonds voor arbeidsongevallen) de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 van de aanvang van de werkongeschiktheid verwittigen, zodra zij daarvan in kennis wordt gesteld. <KB 28-9-1977, art. 1, 2°>
De in aanmerking te nemen aanvangsdatum der werkongeschiktheid is deze welke door de huisdokter op de "kennisgeving van werkstopzetting" vermeld werd, indien deze datum door de adviserende geneesheer wordt goedgekeurd. Indien hij door de adviserende geneesheer niet wordt goedgekeurd, wordt de door deze laatste vastgestelde datum in aanmerking genomen. De datum van de aanvang der werkongeschiktheid mag evenwel slechts in aanmerking genomen worden om de aanvraag van de vergoedingsperiode te bepalen, indien het bericht van werkstopzetting binnen de drie dagen aan de adviserende geneesheer van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 werd overgemaakt.
Wordt de kennisgeving van werkstopzetting niet binnen bovenbedoelde termijnen overgemaakt, dan begint de vergoeding te lopen ten vroegste twee dagen na de datum van de verzending of de overhandiging van de kennisgeving van werkstopzetting.
Zodra de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 kennisgeving van werkstopzetting ontvangen heeft stuurt zij aan de verzekerde een controleblad en een inlichtingsblad.
Binnen drie dagen die volgen op de dag van ontvangst van de kennisgeving van werkstopzetting, betekent de adviserende geneesheer aan de verzekerde dat hij de datum van de aanvang der werkongeschiktheid goedkeurt of betwist. De betekening gebeurt door middel van een formulier "erkenning van tijdelijke werkongeschiktheid". Dit formulier bevat de datum waarop de verzekerde als werkongeschikt erkend wordt evenals plaats en datum voor het eventueel onderzoek. Tegelijkertijd stuurt de adviserende geneesheer een afschrift van deze documenten aan de administratieve dienst van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1. Indien bij de geneeskundige controle de adviserende geneesheer meent dat de verzekerde het werk kan hernemen, geeft hij hem onmiddellijk een formulier van "einde werkongeschiktheid".
Binnen drie dagen stuurt hij een dubbel van dit document, door de verzekerde gedagtekend en voor ontvangst ondertekend, aan de administratie van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1.
Indien het medisch onderzoek waartoe de adviserende geneesheer is overgegaan door andere opsporingen van medische aard moeten gevolgd worden of indien de adviserende geneesheer op aanvullende inlichtingen wacht, mag het formulier "einde werkongeschiktheid" bij aangetekend schrijven aan de verzekerde gezonden worden. In deze gevallen wordt de werkongeschiktheid geacht te blijven voortduren tot op de dag waarop de verzekerde dit document ontvangt.
De werknemer die het werk hervat vóór de dag welke door de adviserende geneesheer voor zijn onderzoek vastgesteld werd, moet dit laten weten door hem, binnen de twee dagen het behoorlijk ondertekend controleblad terug te sturen, hetzij langs de post, hetzij door toedoen van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1.
(lid opgeheven) <KB 1992-12-17/43, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
(Al. opgeheven) <KB 18-1-1964, art. 5>
(lid opgeheven) <KB 1992-12-17/43, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
De in dit artikel bedoelde verzendingstermijnen worden met één dag verlengd indien de laatste dag van deze termijnen met een zondag of met een betaalde feestdag samenvalt.
(In geval van repatriëring wegens ziekte, is de rederij gehouden binnen de drie dagen na de thuiskomst ((in België)) van de zeeman, de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 in kennis te stellen van de werkongeschiktheid door middel van een schrijven aangetekend verzonden of bij de Kas afgegeven tegen ontvangstbewijs. Bij gebrek aan aangifte of in geval van laattijdige aangifte, is de rederij gehouden tot betaling van het geleden verlies inzake uitkeringen.) <KB 28-9-1977, art. 1, 1°> <KB 1993-03-11/36, art. 9, 013; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
Ten einde zijn rechten op de bij dit hoofdstuk bepaalde verstrekkingen bij welk ongeval ook te vrijwaren, moet de verzekerde de in het eerste lid vastgestelde formaliteiten in acht nemen. Wanneer het evenwel een arbeidsongeval betreft of een ongeval overkomen op de weg van of naar het werk, moet (het Fonds voor arbeidsongevallen) de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 van de aanvang van de werkongeschiktheid verwittigen, zodra zij daarvan in kennis wordt gesteld. <KB 28-9-1977, art. 1, 2°>
De in aanmerking te nemen aanvangsdatum der werkongeschiktheid is deze welke door de huisdokter op de "kennisgeving van werkstopzetting" vermeld werd, indien deze datum door de adviserende geneesheer wordt goedgekeurd. Indien hij door de adviserende geneesheer niet wordt goedgekeurd, wordt de door deze laatste vastgestelde datum in aanmerking genomen. De datum van de aanvang der werkongeschiktheid mag evenwel slechts in aanmerking genomen worden om de aanvraag van de vergoedingsperiode te bepalen, indien het bericht van werkstopzetting binnen de drie dagen aan de adviserende geneesheer van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 werd overgemaakt.
Wordt de kennisgeving van werkstopzetting niet binnen bovenbedoelde termijnen overgemaakt, dan begint de vergoeding te lopen ten vroegste twee dagen na de datum van de verzending of de overhandiging van de kennisgeving van werkstopzetting.
Zodra de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 kennisgeving van werkstopzetting ontvangen heeft stuurt zij aan de verzekerde een controleblad en een inlichtingsblad.
Binnen drie dagen die volgen op de dag van ontvangst van de kennisgeving van werkstopzetting, betekent de adviserende geneesheer aan de verzekerde dat hij de datum van de aanvang der werkongeschiktheid goedkeurt of betwist. De betekening gebeurt door middel van een formulier "erkenning van tijdelijke werkongeschiktheid". Dit formulier bevat de datum waarop de verzekerde als werkongeschikt erkend wordt evenals plaats en datum voor het eventueel onderzoek. Tegelijkertijd stuurt de adviserende geneesheer een afschrift van deze documenten aan de administratieve dienst van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1. Indien bij de geneeskundige controle de adviserende geneesheer meent dat de verzekerde het werk kan hernemen, geeft hij hem onmiddellijk een formulier van "einde werkongeschiktheid".
Binnen drie dagen stuurt hij een dubbel van dit document, door de verzekerde gedagtekend en voor ontvangst ondertekend, aan de administratie van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1.
Indien het medisch onderzoek waartoe de adviserende geneesheer is overgegaan door andere opsporingen van medische aard moeten gevolgd worden of indien de adviserende geneesheer op aanvullende inlichtingen wacht, mag het formulier "einde werkongeschiktheid" bij aangetekend schrijven aan de verzekerde gezonden worden. In deze gevallen wordt de werkongeschiktheid geacht te blijven voortduren tot op de dag waarop de verzekerde dit document ontvangt.
De werknemer die het werk hervat vóór de dag welke door de adviserende geneesheer voor zijn onderzoek vastgesteld werd, moet dit laten weten door hem, binnen de twee dagen het behoorlijk ondertekend controleblad terug te sturen, hetzij langs de post, hetzij door toedoen van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1.
(lid opgeheven) <KB 1992-12-17/43, art. 2, 014; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
(Al. opgeheven) <KB 18-1-1964, art. 5>
(lid opgeheven) <KB 1992-12-17/43, art. 2, 013; Inwerkingtreding : 01-07-1993>
De in dit artikel bedoelde verzendingstermijnen worden met één dag verlengd indien de laatste dag van deze termijnen met een zondag of met een betaalde feestdag samenvalt.
Modifications
Art.90. <AR 5-5-1960, art. 2> Pour faire constater le début de l'incapacité de travail, l'assuré doit transmettre, dans les trois jours qui suivent le jour du début de l'incapacité de travail ou du débarquement au (port-UEBL) si l'incapacité a débuté au cours du voyage, au médecin-conseil de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1, un "avis d'arrêt du travail". <AR 1993-03-11/36, art. 9, 013; En vigueur : 01-01-1991>
(En cas de rapatriement pour cause de maladie, l'armateur est tenu dans les trois jours suivant le retour du marin ((en Belgique)) d'avertir [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 de l'incapacité de travail, au moyen d'une lettre recommandée à la poste ou remise à [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 contre accusé de réception. A défaut d'une déclaration ou en cas d'une déclaration tardive, l'armateur est tenu au paiement de la perte subie en matière d'indemnités.) <AR 28-9-1977, art. 1, 1°> <AR 1993-03-11/36, art. 9, 013; En vigueur : 01-01-1991>
En vue de sauvegarder ses droits, en cas d'accident de quelque nature que ce soit, aux prestations prévues par le présent chapitre, l'assuré est tenu de remplir les formalités visées à l'alinéa 1er. Toutefois, lorsqu'il s'agit d'un accident du travail ou survenu sur le chemin du travail, (le Fonds des accidents du travail) est tenu d'aviser [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 du début de l'incapacité de travail dès que la déclaration lui en est parvenue. <AR 28-9-1977, art. 1, 2°>
La date du début de l'incapacité de travail à prendre en considération est celle mentionnée par le médecin traitant sur l'"avis d'arrêt de travail", pour autant que cette date soit approuvée par le médecin-conseil. Si elle ne l'est pas, c'est la date fixée par ce dernier qui est prise en considération. La date du début de l'incapacité de travail ne peut, toutefois, être prise en considération pour fixer le début de la période d'indemnisation, que si l'avis d'arrêt de travail a été transmis dans les trois jours au médecin-conseil de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
En cas d'envoi ou de remise de l'avis d'arrêt de travail, hors des délais visés ci-dessus, l'indemnisation prend cours au plus tôt deux jours après la date de l'envoi ou de la remise de l'avis d'arrêt de travail.
Dès la réception de l'avis d'arrêt de travail, [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 fait parvenir à l'assuré une feuille de contrôle et une feuille de renseignements.
Le médecin-conseil notifie à l'assuré, dans les trois jours suivant celui de la réception de l'avis d'arrêt de travail, s'il approuve ou conteste la date du début de l'incapacité. La notification se fait au moyen d'un formulaire dit "reconnaissance d'incapacité temporaire de travail". Ce formulaire mentionne la date à laquelle l'assuré a été reconnu incapable de travailler ainsi que le lieu et la date de l'examen éventuel. En même temps, le médecin-conseil envoie au service administratif de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 une copie de ces documents. Si, lors du contrôle médical, le médecin-conseil juge l'assuré apte à reprendre le travail, il lui remet immédiatement un formulaire de "fin d'incapacité de travail".
Il transmet, dans les trois jours au service administratif de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 un double de ce document, daté et signé pour réception par l'assuré.
Si l'examen médical auquel a procédé le médecin-conseil doit être suivi par d'autres investigations de nature médicale ou si le médecin-conseil attend des informations complémentaires, le formulaire de "fin d'incapacité de travail" peut être envoyé à l'assuré par lettre recommandée. Dans ces cas. l'incapacité de travail est censée continuer jusqu'au jour de la réception de ce document par l'assuré.
Le travailleur reprenant le travail avant la date fixée par le médecin-conseil pour son examen, est tenu de le signaler en lui renvoyant, dans les deux jours, soit par la poste, soit à l'entremise de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1, la feuille de contrôle dûment signée.
(alinéa abrogé) <AR 1992-12-17/43, art. 2, 014; En vigueur : 01-07-1993>
(Al. abrogé) <AR 18-1-1964, art. 5>
Chaque changement de domicile ou de résidence doit être communiqué dans les deux jours au médecin-conseil.
Les délais d'envoi visés par le présent article sont prorogés d'un jour, lorsque le dernier jour de ces délais coïncide avec un dimanche ou un jour férié payé.
(En cas de rapatriement pour cause de maladie, l'armateur est tenu dans les trois jours suivant le retour du marin ((en Belgique)) d'avertir [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 de l'incapacité de travail, au moyen d'une lettre recommandée à la poste ou remise à [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 contre accusé de réception. A défaut d'une déclaration ou en cas d'une déclaration tardive, l'armateur est tenu au paiement de la perte subie en matière d'indemnités.) <AR 28-9-1977, art. 1, 1°> <AR 1993-03-11/36, art. 9, 013; En vigueur : 01-01-1991>
En vue de sauvegarder ses droits, en cas d'accident de quelque nature que ce soit, aux prestations prévues par le présent chapitre, l'assuré est tenu de remplir les formalités visées à l'alinéa 1er. Toutefois, lorsqu'il s'agit d'un accident du travail ou survenu sur le chemin du travail, (le Fonds des accidents du travail) est tenu d'aviser [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 du début de l'incapacité de travail dès que la déclaration lui en est parvenue. <AR 28-9-1977, art. 1, 2°>
La date du début de l'incapacité de travail à prendre en considération est celle mentionnée par le médecin traitant sur l'"avis d'arrêt de travail", pour autant que cette date soit approuvée par le médecin-conseil. Si elle ne l'est pas, c'est la date fixée par ce dernier qui est prise en considération. La date du début de l'incapacité de travail ne peut, toutefois, être prise en considération pour fixer le début de la période d'indemnisation, que si l'avis d'arrêt de travail a été transmis dans les trois jours au médecin-conseil de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
En cas d'envoi ou de remise de l'avis d'arrêt de travail, hors des délais visés ci-dessus, l'indemnisation prend cours au plus tôt deux jours après la date de l'envoi ou de la remise de l'avis d'arrêt de travail.
Dès la réception de l'avis d'arrêt de travail, [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 fait parvenir à l'assuré une feuille de contrôle et une feuille de renseignements.
Le médecin-conseil notifie à l'assuré, dans les trois jours suivant celui de la réception de l'avis d'arrêt de travail, s'il approuve ou conteste la date du début de l'incapacité. La notification se fait au moyen d'un formulaire dit "reconnaissance d'incapacité temporaire de travail". Ce formulaire mentionne la date à laquelle l'assuré a été reconnu incapable de travailler ainsi que le lieu et la date de l'examen éventuel. En même temps, le médecin-conseil envoie au service administratif de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 une copie de ces documents. Si, lors du contrôle médical, le médecin-conseil juge l'assuré apte à reprendre le travail, il lui remet immédiatement un formulaire de "fin d'incapacité de travail".
Il transmet, dans les trois jours au service administratif de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 un double de ce document, daté et signé pour réception par l'assuré.
Si l'examen médical auquel a procédé le médecin-conseil doit être suivi par d'autres investigations de nature médicale ou si le médecin-conseil attend des informations complémentaires, le formulaire de "fin d'incapacité de travail" peut être envoyé à l'assuré par lettre recommandée. Dans ces cas. l'incapacité de travail est censée continuer jusqu'au jour de la réception de ce document par l'assuré.
Le travailleur reprenant le travail avant la date fixée par le médecin-conseil pour son examen, est tenu de le signaler en lui renvoyant, dans les deux jours, soit par la poste, soit à l'entremise de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1, la feuille de contrôle dûment signée.
(alinéa abrogé) <AR 1992-12-17/43, art. 2, 014; En vigueur : 01-07-1993>
(Al. abrogé) <AR 18-1-1964, art. 5>
Chaque changement de domicile ou de résidence doit être communiqué dans les deux jours au médecin-conseil.
Les délais d'envoi visés par le présent article sont prorogés d'un jour, lorsque le dernier jour de ces délais coïncide avec un dimanche ou un jour férié payé.
Modifications
Art. 93. <KB 7-1-1958, art. 1> Duurt de werkongeschiktheid langer dan de in artikel 88 vastgestelde primaire ongeschiktheidsperiode, dan wordt aan de verzekerde een invaliditeitsvergoeding toegekend.
(Die vergoeding is gelijk aan 65 pct. van de door de Minister, in uitvoering van artikel 88 vastgestelde éénvormige dagbezoldigingen, behoudens voor de verzekerden zonder gezinslast tijdens een tijdvak van opname in een verplegingsinrichting. Voor deze laatste verzekerden wordt de vergoeding vastgesteld op 43,5 pct. van de éénvormige dagbezoldiging.) <KB 7-11-1973, art. 1>
Die vergoeding wordt minstens éénmaal per maand uitbetaald en uiterlijk de 5e van de maand volgend op die waarvoor zij verschuldigd is.
De gerechtigde op invaliditeitsvergoedingen, die het werk heeft hervat of gerechtigd geworden is op wachtvergoedingen ten laste van de pool der zeevarenden ter koopvaardij, heeft recht op de vergoeding voor primaire ongeschiktheid wanneer hij het werk hervat heeft of die vergoedingen sedert minstens drie maand geniet, op het ogenblik dat hij opnieuw werkongeschikt wordt. Indien hij binnen drie maanden na het einde van een vergoedingsperiode opnieuw werkongeschikt wordt, wordt de invaliditeitsvergoeding naar believen van de verzekerde, berekend op grond hetzij van de vóór aanvankelijke werkongeschiktheid in aanmerking genomen toestand, hetzij van de toestand waarop hij kan laten blijken in de loop van de periode tussen deze twee werkongeschiktheden.
(Aan de invaliden, die de hoedanigheid van regelmatig werknemer hebben, wordt een dagbedrag toegekend dat niet lager mag zijn dan het minimumbedrag dat krachtens artikel 149b, van de voornoemde wet van 9 augustus 1963 aan de regelmatige werknemers in de algemene regeling gewaarborgd is. Voor de toepassing van deze bepaling worden als regelmatig werknemer beschouwd, de invaliden die binnen een periode van achttien maanden vóór de aanvang van hun arbeidsongeschiktheid ten minste gedurende een periode van twaalf maanden de hoedanigheid van uitkeringsgerechtigde hadden.) <KB 1986-04-07/31, art. 3, 1°, 004>
(Aan de invaliden, die niet als regelmatig werknemer kunnen worden erkend in de zin van het vorige lid, wordt een dagbedrag toegekend dat niet lager mag zijn dan het minimum dagbedrag van de invaliditeitsuitkering toegekend aan de niet regelmatige werknemers in toepassing van voornoemde wet van 9 augustus 1963 en haar uitvoeringsbesluiten.) <KB 1986-04-07/31, art. 3, 2°, 004>
(De hoedanigheid van werknemer met persoon ten laste is die bepaald door artikel 229 van het koninklijk besluit van 4 november 1963 tot uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.) <KB 1986-04-07/31, art. 3, 3°, 004>
(Die vergoeding is gelijk aan 65 pct. van de door de Minister, in uitvoering van artikel 88 vastgestelde éénvormige dagbezoldigingen, behoudens voor de verzekerden zonder gezinslast tijdens een tijdvak van opname in een verplegingsinrichting. Voor deze laatste verzekerden wordt de vergoeding vastgesteld op 43,5 pct. van de éénvormige dagbezoldiging.) <KB 7-11-1973, art. 1>
Die vergoeding wordt minstens éénmaal per maand uitbetaald en uiterlijk de 5e van de maand volgend op die waarvoor zij verschuldigd is.
De gerechtigde op invaliditeitsvergoedingen, die het werk heeft hervat of gerechtigd geworden is op wachtvergoedingen ten laste van de pool der zeevarenden ter koopvaardij, heeft recht op de vergoeding voor primaire ongeschiktheid wanneer hij het werk hervat heeft of die vergoedingen sedert minstens drie maand geniet, op het ogenblik dat hij opnieuw werkongeschikt wordt. Indien hij binnen drie maanden na het einde van een vergoedingsperiode opnieuw werkongeschikt wordt, wordt de invaliditeitsvergoeding naar believen van de verzekerde, berekend op grond hetzij van de vóór aanvankelijke werkongeschiktheid in aanmerking genomen toestand, hetzij van de toestand waarop hij kan laten blijken in de loop van de periode tussen deze twee werkongeschiktheden.
(Aan de invaliden, die de hoedanigheid van regelmatig werknemer hebben, wordt een dagbedrag toegekend dat niet lager mag zijn dan het minimumbedrag dat krachtens artikel 149b, van de voornoemde wet van 9 augustus 1963 aan de regelmatige werknemers in de algemene regeling gewaarborgd is. Voor de toepassing van deze bepaling worden als regelmatig werknemer beschouwd, de invaliden die binnen een periode van achttien maanden vóór de aanvang van hun arbeidsongeschiktheid ten minste gedurende een periode van twaalf maanden de hoedanigheid van uitkeringsgerechtigde hadden.) <KB 1986-04-07/31, art. 3, 1°, 004>
(Aan de invaliden, die niet als regelmatig werknemer kunnen worden erkend in de zin van het vorige lid, wordt een dagbedrag toegekend dat niet lager mag zijn dan het minimum dagbedrag van de invaliditeitsuitkering toegekend aan de niet regelmatige werknemers in toepassing van voornoemde wet van 9 augustus 1963 en haar uitvoeringsbesluiten.) <KB 1986-04-07/31, art. 3, 2°, 004>
(De hoedanigheid van werknemer met persoon ten laste is die bepaald door artikel 229 van het koninklijk besluit van 4 november 1963 tot uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.) <KB 1986-04-07/31, art. 3, 3°, 004>
Art. 93. <AR 7-1-1958, art. 1> Lorsque l'incapacité se prolonge au-delà de la période d'incapacité primaire prévue à l'article 88 il est alloué à l'assuré une indemnité dite indemnité d'invalidité.
(Cette indemnité est égale à 65 p.c. des rémunérations journalières uniformes fixées par le Ministre en exécution de l'article 88, exception faite pour les assurés sans charge de famille pendant l'hospitalisation dans un établissement de soins. Pour ces derniers assurés, l'indemnité est fixée à 43,5 p.c. de la rémunération journalière uniforme.) <AR 7-11-1973, art. 1>
Cette indemnité est payée au moins une fois par mois et au plus tard le cinq du mois suivant celui au cours duquel elle est due.
Le bénéficiaire des indemnités d'invalidité qui a repris le travail ou est devenu bénéficiaire des indemnités d'attente à charge du Pool des marins de la marine marchande, a droit à l'indemnité d'incapacité primaire lorsqu'il a repris le travail ou bénéficie desdites indemnités depuis trois mois au moins, au moment où il deviendrait à nouveau incapable de travailler. S'il redevient incapable de travailler dans les trois mois suivant la fin d'une période d'indemnisation, l'indemnité d'invalidité est déterminée, au gré de l'assuré, sur la base de la situation prise en considération au début de l'incapacité de travail initiale ou de celle dont il peut justifier au cours de la période se situant entre les deux incapacités.
(Aux invalides qui ont la qualité de travailleur régulier il est accordé un montant journalier qui ne peut être inférieur au montant minimum garanti aux travailleurs réguliers dans le régime général en vertu de l'article 149, b, de la loi du 9 août 1963 précitée. Sont considérés comme travailleurs réguliers pour l'application de la présente disposition, les invalides qui au cours des dix-huit mois qui précèdent le début de leur incapacité de travail ont eu la qualité de titulaire des indemnités pendant au moins douze mois.) <AR 1986-04-07/31, art. 3, 1°, 004>
(Aux invalides à qui la qualité de travailleur régulier ne peut être reconnue au sens de l'alinéa précédent, il est accordé un montant journalier qui ne peut être inférieur au montant journalier minimum de l'indemnité d'invalidité accordé aux travailleurs non réguliers en application de la loi du 9 août 1963 précitée et de ses arrêtés d'exécution.) <AR 1986-04-07/31, art. 3, 2°, 004>
(La qualité de travailleur ayant personne à charge est celle qui est définie à l'article 229 de l'arrêté royal du 4 novembre 1963 portant exécution de la loi du 9 août 1963 instituant et organisant un régime d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité.) <AR 1986-04-07/31, art. 3, 3°, 004>
(Cette indemnité est égale à 65 p.c. des rémunérations journalières uniformes fixées par le Ministre en exécution de l'article 88, exception faite pour les assurés sans charge de famille pendant l'hospitalisation dans un établissement de soins. Pour ces derniers assurés, l'indemnité est fixée à 43,5 p.c. de la rémunération journalière uniforme.) <AR 7-11-1973, art. 1>
Cette indemnité est payée au moins une fois par mois et au plus tard le cinq du mois suivant celui au cours duquel elle est due.
Le bénéficiaire des indemnités d'invalidité qui a repris le travail ou est devenu bénéficiaire des indemnités d'attente à charge du Pool des marins de la marine marchande, a droit à l'indemnité d'incapacité primaire lorsqu'il a repris le travail ou bénéficie desdites indemnités depuis trois mois au moins, au moment où il deviendrait à nouveau incapable de travailler. S'il redevient incapable de travailler dans les trois mois suivant la fin d'une période d'indemnisation, l'indemnité d'invalidité est déterminée, au gré de l'assuré, sur la base de la situation prise en considération au début de l'incapacité de travail initiale ou de celle dont il peut justifier au cours de la période se situant entre les deux incapacités.
(Aux invalides qui ont la qualité de travailleur régulier il est accordé un montant journalier qui ne peut être inférieur au montant minimum garanti aux travailleurs réguliers dans le régime général en vertu de l'article 149, b, de la loi du 9 août 1963 précitée. Sont considérés comme travailleurs réguliers pour l'application de la présente disposition, les invalides qui au cours des dix-huit mois qui précèdent le début de leur incapacité de travail ont eu la qualité de titulaire des indemnités pendant au moins douze mois.) <AR 1986-04-07/31, art. 3, 1°, 004>
(Aux invalides à qui la qualité de travailleur régulier ne peut être reconnue au sens de l'alinéa précédent, il est accordé un montant journalier qui ne peut être inférieur au montant journalier minimum de l'indemnité d'invalidité accordé aux travailleurs non réguliers en application de la loi du 9 août 1963 précitée et de ses arrêtés d'exécution.) <AR 1986-04-07/31, art. 3, 2°, 004>
(La qualité de travailleur ayant personne à charge est celle qui est définie à l'article 229 de l'arrêté royal du 4 novembre 1963 portant exécution de la loi du 9 août 1963 instituant et organisant un régime d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité.) <AR 1986-04-07/31, art. 3, 3°, 004>
Art. 93bis. <KB 24-7-1974, art. 3> Ten gunste van bepaalde categorieën van invaliden kunnen door Onze Minister van Sociale Voorzorg maatregelen genomen worden ten einde de hen overeenkomstig vorig artikel toegekende invaliditeitsuitkeringen aan te passen aan de evolutie van het algemeen welzijn.
Art. 93bis. <AR 24-7-1974, art. 3> Des dispositions peuvent être prises en faveur de certaines catégories d'invalides par Notre Ministre de la prévoyance sociale afin d'adapter leurs indemnités d'invalidité visées à l'article précédent à l'évolution du bien-être général.
Art.93. <KB 7-1-1958, art. 1> Duurt de werkongeschiktheid langer dan de in artikel 88 vastgestelde primaire ongeschiktheidsperiode, dan wordt aan de verzekerde een invaliditeitsvergoeding toegekend.
(Die vergoeding is gelijk aan 65 pct. van de door de Minister, in uitvoering van artikel 88 vastgestelde éénvormige dagbezoldigingen, behoudens voor de verzekerden zonder gezinslast tijdens een tijdvak van opname in een verplegingsinrichting. Voor deze laatste verzekerden wordt de vergoeding vastgesteld op 43,5 pct. van de éénvormige dagbezoldiging.) <KB 7-11-1973, art. 1>
Die vergoeding wordt minstens éénmaal per maand uitbetaald en uiterlijk de 5e van de maand volgend op die waarvoor zij verschuldigd is.
De gerechtigde op invaliditeitsvergoedingen, die het werk heeft hervat of gerechtigd geworden is op wachtvergoedingen ten laste van de pool der zeevarenden ter koopvaardij, heeft recht op de vergoeding voor primaire ongeschiktheid wanneer hij het werk hervat heeft of die vergoedingen sedert minstens drie maand geniet, op het ogenblik dat hij opnieuw werkongeschikt wordt. Indien hij binnen drie maanden na het einde van een vergoedingsperiode opnieuw werkongeschikt wordt, wordt de invaliditeitsvergoeding naar believen van de verzekerde, berekend op grond hetzij van de vóór aanvankelijke werkongeschiktheid in aanmerking genomen toestand, hetzij van de toestand waarop hij kan laten blijken in de loop van de periode tussen deze twee werkongeschiktheden.
(Aan de invaliden, die de hoedanigheid van regelmatig werknemer hebben, wordt een dagbedrag toegekend dat niet lager mag zijn dan het minimumbedrag dat krachtens artikel 149b, van de voornoemde wet van 9 augustus 1963 aan de regelmatige werknemers in de algemene regeling gewaarborgd is. Voor de toepassing van deze bepaling worden als regelmatig werknemer beschouwd, de invaliden die binnen een periode van achttien maanden vóór de aanvang van hun arbeidsongeschiktheid ten minste gedurende een periode van twaalf maanden de hoedanigheid van uitkeringsgerechtigde hadden.) <KB 1986-04-07/31, art. 3, 1°, 004>
(Aan de invaliden, die niet als regelmatig werknemer kunnen worden erkend in de zin van het vorige lid, wordt een dagbedrag toegekend dat niet lager mag zijn dan het minimum dagbedrag van de invaliditeitsuitkering toegekend aan de niet regelmatige werknemers in toepassing van voornoemde wet van 9 augustus 1963 en haar uitvoeringsbesluiten.) <KB 1986-04-07/31, art. 3, 2°, 004>
(De hoedanigheid van werknemer met persoon ten laste is die bepaald door artikel 229 van het koninklijk besluit van 4 november 1963 tot uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.) <KB 1986-04-07/31, art. 3, 3°, 004>
(Die vergoeding is gelijk aan 65 pct. van de door de Minister, in uitvoering van artikel 88 vastgestelde éénvormige dagbezoldigingen, behoudens voor de verzekerden zonder gezinslast tijdens een tijdvak van opname in een verplegingsinrichting. Voor deze laatste verzekerden wordt de vergoeding vastgesteld op 43,5 pct. van de éénvormige dagbezoldiging.) <KB 7-11-1973, art. 1>
Die vergoeding wordt minstens éénmaal per maand uitbetaald en uiterlijk de 5e van de maand volgend op die waarvoor zij verschuldigd is.
De gerechtigde op invaliditeitsvergoedingen, die het werk heeft hervat of gerechtigd geworden is op wachtvergoedingen ten laste van de pool der zeevarenden ter koopvaardij, heeft recht op de vergoeding voor primaire ongeschiktheid wanneer hij het werk hervat heeft of die vergoedingen sedert minstens drie maand geniet, op het ogenblik dat hij opnieuw werkongeschikt wordt. Indien hij binnen drie maanden na het einde van een vergoedingsperiode opnieuw werkongeschikt wordt, wordt de invaliditeitsvergoeding naar believen van de verzekerde, berekend op grond hetzij van de vóór aanvankelijke werkongeschiktheid in aanmerking genomen toestand, hetzij van de toestand waarop hij kan laten blijken in de loop van de periode tussen deze twee werkongeschiktheden.
(Aan de invaliden, die de hoedanigheid van regelmatig werknemer hebben, wordt een dagbedrag toegekend dat niet lager mag zijn dan het minimumbedrag dat krachtens artikel 149b, van de voornoemde wet van 9 augustus 1963 aan de regelmatige werknemers in de algemene regeling gewaarborgd is. Voor de toepassing van deze bepaling worden als regelmatig werknemer beschouwd, de invaliden die binnen een periode van achttien maanden vóór de aanvang van hun arbeidsongeschiktheid ten minste gedurende een periode van twaalf maanden de hoedanigheid van uitkeringsgerechtigde hadden.) <KB 1986-04-07/31, art. 3, 1°, 004>
(Aan de invaliden, die niet als regelmatig werknemer kunnen worden erkend in de zin van het vorige lid, wordt een dagbedrag toegekend dat niet lager mag zijn dan het minimum dagbedrag van de invaliditeitsuitkering toegekend aan de niet regelmatige werknemers in toepassing van voornoemde wet van 9 augustus 1963 en haar uitvoeringsbesluiten.) <KB 1986-04-07/31, art. 3, 2°, 004>
(De hoedanigheid van werknemer met persoon ten laste is die bepaald door artikel 229 van het koninklijk besluit van 4 november 1963 tot uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.) <KB 1986-04-07/31, art. 3, 3°, 004>
Art.93. <AR 7-1-1958, art. 1> Lorsque l'incapacité se prolonge au-delà de la période d'incapacité primaire prévue à l'article 88 il est alloué à l'assuré une indemnité dite indemnité d'invalidité.
(Cette indemnité est égale à 65 p.c. des rémunérations journalières uniformes fixées par le Ministre en exécution de l'article 88, exception faite pour les assurés sans charge de famille pendant l'hospitalisation dans un établissement de soins. Pour ces derniers assurés, l'indemnité est fixée à 43,5 p.c. de la rémunération journalière uniforme.) <AR 7-11-1973, art. 1>
Cette indemnité est payée au moins une fois par mois et au plus tard le cinq du mois suivant celui au cours duquel elle est due.
Le bénéficiaire des indemnités d'invalidité qui a repris le travail ou est devenu bénéficiaire des indemnités d'attente à charge du Pool des marins de la marine marchande, a droit à l'indemnité d'incapacité primaire lorsqu'il a repris le travail ou bénéficie desdites indemnités depuis trois mois au moins, au moment où il deviendrait à nouveau incapable de travailler. S'il redevient incapable de travailler dans les trois mois suivant la fin d'une période d'indemnisation, l'indemnité d'invalidité est déterminée, au gré de l'assuré, sur la base de la situation prise en considération au début de l'incapacité de travail initiale ou de celle dont il peut justifier au cours de la période se situant entre les deux incapacités.
(Aux invalides qui ont la qualité de travailleur régulier il est accordé un montant journalier qui ne peut être inférieur au montant minimum garanti aux travailleurs réguliers dans le régime général en vertu de l'article 149, b, de la loi du 9 août 1963 précitée. Sont considérés comme travailleurs réguliers pour l'application de la présente disposition, les invalides qui au cours des dix-huit mois qui précèdent le début de leur incapacité de travail ont eu la qualité de titulaire des indemnités pendant au moins douze mois.) <AR 1986-04-07/31, art. 3, 1°, 004>
(Aux invalides à qui la qualité de travailleur régulier ne peut être reconnue au sens de l'alinéa précédent, il est accordé un montant journalier qui ne peut être inférieur au montant journalier minimum de l'indemnité d'invalidité accordé aux travailleurs non réguliers en application de la loi du 9 août 1963 précitée et de ses arrêtés d'exécution.) <AR 1986-04-07/31, art. 3, 2°, 004>
(La qualité de travailleur ayant personne à charge est celle qui est définie à l'article 229 de l'arrêté royal du 4 novembre 1963 portant exécution de la loi du 9 août 1963 instituant et organisant un régime d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité.) <AR 1986-04-07/31, art. 3, 3°, 004>
(Cette indemnité est égale à 65 p.c. des rémunérations journalières uniformes fixées par le Ministre en exécution de l'article 88, exception faite pour les assurés sans charge de famille pendant l'hospitalisation dans un établissement de soins. Pour ces derniers assurés, l'indemnité est fixée à 43,5 p.c. de la rémunération journalière uniforme.) <AR 7-11-1973, art. 1>
Cette indemnité est payée au moins une fois par mois et au plus tard le cinq du mois suivant celui au cours duquel elle est due.
Le bénéficiaire des indemnités d'invalidité qui a repris le travail ou est devenu bénéficiaire des indemnités d'attente à charge du Pool des marins de la marine marchande, a droit à l'indemnité d'incapacité primaire lorsqu'il a repris le travail ou bénéficie desdites indemnités depuis trois mois au moins, au moment où il deviendrait à nouveau incapable de travailler. S'il redevient incapable de travailler dans les trois mois suivant la fin d'une période d'indemnisation, l'indemnité d'invalidité est déterminée, au gré de l'assuré, sur la base de la situation prise en considération au début de l'incapacité de travail initiale ou de celle dont il peut justifier au cours de la période se situant entre les deux incapacités.
(Aux invalides qui ont la qualité de travailleur régulier il est accordé un montant journalier qui ne peut être inférieur au montant minimum garanti aux travailleurs réguliers dans le régime général en vertu de l'article 149, b, de la loi du 9 août 1963 précitée. Sont considérés comme travailleurs réguliers pour l'application de la présente disposition, les invalides qui au cours des dix-huit mois qui précèdent le début de leur incapacité de travail ont eu la qualité de titulaire des indemnités pendant au moins douze mois.) <AR 1986-04-07/31, art. 3, 1°, 004>
(Aux invalides à qui la qualité de travailleur régulier ne peut être reconnue au sens de l'alinéa précédent, il est accordé un montant journalier qui ne peut être inférieur au montant journalier minimum de l'indemnité d'invalidité accordé aux travailleurs non réguliers en application de la loi du 9 août 1963 précitée et de ses arrêtés d'exécution.) <AR 1986-04-07/31, art. 3, 2°, 004>
(La qualité de travailleur ayant personne à charge est celle qui est définie à l'article 229 de l'arrêté royal du 4 novembre 1963 portant exécution de la loi du 9 août 1963 instituant et organisant un régime d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité.) <AR 1986-04-07/31, art. 3, 3°, 004>
Art. 95. <KB 28-12-1971, art. 12> De uitkeringen die worden toegekend tot uitvoering van de artikelen [1 88, 93, 106 en 106bis]1 van dit besluit worden gekoppeld aan de spilindex 114,20 van de consumptieprijzen, bedoeld bij de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Deze bedragen worden vermeerderd of verminderd volgens de modaliteiten voorzien bij deze wet.
Modifications
Art. 95. <AR 28-12-1971, art. 12> Les indemnités accordées en application des articles [1 88, 93, 106 et 106bis]1 du présent arrêté, sont liées à l'indice-pivot 114,20 des prix à la consommation, visé par la loi du 2 août 1971 organisant un régime de liaison à l'indice des prix à la consommation des traitements, salaires, pensions, allocations et subventions à charge du Trésor public, de certaines prestations sociales, des limites de rémunération à prendre en considération pour le calcul de certaines cotisations de sécurité sociale des travailleurs, ainsi que des obligations imposées en matière sociale aux travailleurs indépendants. Ces montants sont majorés ou diminués selon les modalité prévues par la même loi.
Modifications
Art.94. <KB 7-1-1958, art. 1> In afwijking van de bepalingen van de artikelen 88, 89, 90, 91 en 93 van dit besluit wordt de primaire of invaliditeitsvergoeding gebracht op 100 t.h. van het loon (met uitsluiting van elke premie, verstrekking in natura, enz.) gedurende een periode van ten hoogste tweeënzeventig werkdagen, te rekenen vanaf de ontschepingsdag, voor de verzekerde die, ingevolge werkongeschiktheid voortvloeiend uit een in dienst van het schip overkomen ongeval of ingevolge ziekte, (...) in een vreemde haven aan wal is gegaan. <KB 1993-03-11/36, art. 10, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
Wordt voor de toepassing van dit artikel als ontschepingsdag in aanmerking genomen, de datum vermeld op de bewijsstukken en bevestigd, hetzij door de reder of zijn afgevaardigde, hetzij door de consulaire vertegenwoordiger van de ontschepingsplaats.
De bij dit artikel bepaalde voorzieningen worden niet langer toegekend wanneer de verzekerde in België is teruggekeerd. De periode waarover de ontscheepte verzekerde bij toepassing van de wet betreffende de arbeidsovereenkomst voor zeelieden zijn volle bezoldiging ten laste van de reder heeft genoten, wordt afgetrokken van de periode van ten hoogste tweeënzeventig werkdagen bepaald in dit artikel. Daarenboven wordt in voorkomend geval de bij toepassing van dit artikel toegekende vergoeding verminderd met het bedrag van de vergoeding welke door (het Fonds voor arbeidsongevallen) uitbetaald wordt wegens het aan de verzekerde overkomen arbeidsongeval. <KB 1993-03-11/36, art. 10, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
Wordt voor de toepassing van dit artikel als ontschepingsdag in aanmerking genomen, de datum vermeld op de bewijsstukken en bevestigd, hetzij door de reder of zijn afgevaardigde, hetzij door de consulaire vertegenwoordiger van de ontschepingsplaats.
De bij dit artikel bepaalde voorzieningen worden niet langer toegekend wanneer de verzekerde in België is teruggekeerd. De periode waarover de ontscheepte verzekerde bij toepassing van de wet betreffende de arbeidsovereenkomst voor zeelieden zijn volle bezoldiging ten laste van de reder heeft genoten, wordt afgetrokken van de periode van ten hoogste tweeënzeventig werkdagen bepaald in dit artikel. Daarenboven wordt in voorkomend geval de bij toepassing van dit artikel toegekende vergoeding verminderd met het bedrag van de vergoeding welke door (het Fonds voor arbeidsongevallen) uitbetaald wordt wegens het aan de verzekerde overkomen arbeidsongeval. <KB 1993-03-11/36, art. 10, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
Art.94. <AR 7-1-1958, art. 1> Par dérogation aux dispositions des articles 88, 89, 90, 91 et 93 du présent arrêté, l'indemnité primaire ou d'invalidité est portée à 100 p.c. du salaire (à l'exclusion de toute prime, allocation en nature, etc.) pendant une période maximum de septante-deux jours ouvrables, à compter du jour de débarquement, pour l'assuré qui, par suite d'incapacité de travail résultant d'un accident survenu au service du navire ou de maladie, est débarqué (...) dans un port étranger. <AR 1993-03-11/36, art. 10, 014; En vigueur : 01-01-1991>
Est prise en considération pour l'application du présent article comme jour du débarquement, la date mentionnée sur les pièces justificatives et confirmée, soit par l'armateur ou son délégué, soit par l'agent consulaire du lieu de débarquement.
Les avantages prévus au présent article cessent cependant d'être accordés dès le retour de l'assuré en Belgique. La période pendant laquelle l'assuré débarqué a bénéficié de ses gages pleins à charge de l'armateur, par application de la loi sur le contrat d'engagement maritime, est décomptée de la période maximum de septante-deux jours ouvrables prévue au présent article. En outre, l'indemnité accordée en application du présent article est diminuée, le cas échéant, du montant de l'indemnité payée par (le Fonds des accidents du travail) en raison de l'accident du travail survenu à l'assuré. <AR 1993-03-11/36, art. 10, 014; En vigueur : 01-01-1991>
Est prise en considération pour l'application du présent article comme jour du débarquement, la date mentionnée sur les pièces justificatives et confirmée, soit par l'armateur ou son délégué, soit par l'agent consulaire du lieu de débarquement.
Les avantages prévus au présent article cessent cependant d'être accordés dès le retour de l'assuré en Belgique. La période pendant laquelle l'assuré débarqué a bénéficié de ses gages pleins à charge de l'armateur, par application de la loi sur le contrat d'engagement maritime, est décomptée de la période maximum de septante-deux jours ouvrables prévue au présent article. En outre, l'indemnité accordée en application du présent article est diminuée, le cas échéant, du montant de l'indemnité payée par (le Fonds des accidents du travail) en raison de l'accident du travail survenu à l'assuré. <AR 1993-03-11/36, art. 10, 014; En vigueur : 01-01-1991>
Art.95. <KB 28-12-1971, art. 12> De uitkeringen die worden toegekend tot uitvoering van de artikelen [1 88, 93, 106 en 106bis]1 van dit besluit worden gekoppeld aan de spilindex 114,20 van de consumptieprijzen, bedoeld bij de wet van 2 augustus 1971 houdende inrichting van een stelsel waarbij de wedden, lonen, pensioenen, toelagen en tegemoetkomingen ten laste van de openbare Schatkist, sommige sociale uitkeringen, de bezoldigingsgrenzen waarmee rekening dient gehouden bij de berekening van sommige bijdragen van de sociale zekerheid der arbeiders, alsmede de verplichtingen op sociaal gebied opgelegd aan de zelfstandigen, aan het indexcijfer van de consumptieprijzen worden gekoppeld. Deze bedragen worden vermeerderd of verminderd volgens de modaliteiten voorzien bij deze wet.
Modifications
Art.95. <AR 28-12-1971, art. 12> Les indemnités accordées en application des articles [1 88, 93, 106 et 106bis]1 du présent arrêté, sont liées à l'indice-pivot 114,20 des prix à la consommation, visé par la loi du 2 août 1971 organisant un régime de liaison à l'indice des prix à la consommation des traitements, salaires, pensions, allocations et subventions à charge du Trésor public, de certaines prestations sociales, des limites de rémunération à prendre en considération pour le calcul de certaines cotisations de sécurité sociale des travailleurs, ainsi que des obligations imposées en matière sociale aux travailleurs indépendants. Ces montants sont majorés ou diminués selon les modalité prévues par la même loi.
Modifications
Art.96. <KB 27-7-1970, art. 4> De bepalingen van hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 4 november 1963 tot uitvoering van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, gewijzigd bij koninklijk besluit van 22 december 1969 zijn van toepassing wat betreft de erkenning van de staat van invaliditeit, de vaststelling van de duur ervan, de betekening van de beslissing betreffende deze staat en de bevoegdheid van de Geneeskundige Raad voor invaliditeit, van een of meer van zijn leden, van de adviserend geneesheer en van de geneesheer-inspecteur.
Art.96. <AR 27-7-1970, art. 4> Les dispositions du chapitre III de l'arrêté royal du 4 novembre 1963 portant exécution de la loi du 9 août 1963 instituant et organisant un régime d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité, modifié par arrêté royal du 22 décembre 1969, sont applicables en ce qui concerne la constatation de l'état d'invalidité, la fixation de la durée de celui-ci, la notification de la décision relative à ce même état et les attributions du Conseil médical de l'invalidité, ou de l'un ou de plusieurs de ses membres, du médecin-conseil et du médecin-inspecteur.
Art. 99. <KB 7-1-1958, art. 1> De modaliteiten ter betaling van de vergoedingen ten gunste der krankzinnigen worden bij reglement vastgesteld.
Art. 99. <AR 7-1-1958, art. 1> Les modalités de paiement des indemnités en faveur des aliénés sont arrêtées par voie de règlement.
Art. 100. <KB 27-7-1970, art. 5>
§ 1. Geen aanspraak op vergoedingen heeft de verzekerde :
1° voor de periode waarvoor hij recht heeft op loon. Het begrip loon wordt bepaald bij artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers;
2° (voor de periode gedekt door het vakantiegeld. Onder periode gedekt door het vakantiegeld wordt verstaan :
a) voor de shoregangers, de vakantiedagen die samenvallen met een periode van arbeidsongeschiktheid alsook de vakantiedagen die de shoreganger wegens zijn arbeidsongeschiktheid niet kan nemen vóór het einde van elk vakantiejaar; in dit laatste geval worden de overblijvende vakantiedagen aangerekend op de laatst vergoedbare dagen van dit jaar, behoudens wanneer de shoreganger een voorkeur heeft uitgesproken voor een andere periode.
b) voor de zeevarenden, de vakantiedagen die samenvallen met een periode van arbeidsongeschiktheid alsook de vakantiedagen die de zeevarende wegens zijn arbeidsongeschiktheid niet kan nemen ((vóór het einde van het tijdvak van zes maanden bepaald in de "collectieve arbeidsovereenkomst officieren" en van het tijdvak van achttien maanden, bepaald in de "collectieve arbeidsovereenkomst scheepsgezellen")), naargelang het een officier of scheepsgezel betreft. Nochtans kan de zeevarende in een periode van jaarlijkse vakantie aanspraak maken op de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid, indien hij wenst gebruik te maken van zijn recht van uitstel van de vakantiedagen, ((zoals voorzien in voornoemde collectieve arbeidsovereenkomsten)), en de verplichting aangaat de aldus uitgestelde vakantiedagen, daadwerkelijk op te nemen vóór iedere andere arbeidsprestatie;) <KB 9-1-1980, art. 2> <KB 1993-03-11/36, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
3° voor de periode waarvoor hij aanspraak kan maken op de vergoeding, verschuldigd wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst;
4° voor de periode waarvoor hij een vergoeding ontvangt, die hem is gewaarborgd door een Belgische of buitenlandse wet, wegens tijdelijke of definitieve stopzetting van zijn gewone beroepsactiviteit, die schadelijk is of dreigt te worden voor zijn gezondheid.
In afwijking van het vorige lid, kan de verzekerde die recht heeft op loon of op de vergoeding verschuldigd wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst maar die niet werkelijk het loon of de vergoeding verschuldigd wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst ontvangt, aanspraak kan maken op de vergoeding voor werkongeschiktheid, wanneer hij het bewijs levert dat hij de vereiste vordering heeft ingesteld tot het bekomen van het loon of de vergoeding verschuldigd wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
In dit geval zal de vergoeding wegens werkongeschiktheid door de verzekeringsinstelling teruggevorderd worden vanwege de verzekerde zodra hij het loon of de vergoeding bedoeld in het vorige lid, heeft ontvangen.
§ 2. [1 De uitkeringen worden aan de verzekerde ontzegd:
1° vanaf de eerste dag van de maand na die waarin hij de pensioenleeftijd bereikt bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leeftijd van de wettelijke pensioenstelsels. Indien de staat van primaire ongeschiktheid bedoeld in artikel 109 op dat ogenblik echter nog geen zes maanden duurt, kan hij verder aanspraak maken op uitkeringen voor de nog te lopen voormelde periode van zes maanden.
2° vanaf de eerste dag van de zevende maand van het tijdvak van primaire ongeschiktheid, als de aanvang van de staat van primaire ongeschiktheid bedoeld in artikel 109 zich bevindt na de maand waarin hij de in 1° bedoelde leeftijd heeft bereikt, wanneer het gaat om een gerechtigde die verder werkzaam is geweest na de voormelde maand]1.
§ 1. Geen aanspraak op vergoedingen heeft de verzekerde :
1° voor de periode waarvoor hij recht heeft op loon. Het begrip loon wordt bepaald bij artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers;
2° (voor de periode gedekt door het vakantiegeld. Onder periode gedekt door het vakantiegeld wordt verstaan :
a) voor de shoregangers, de vakantiedagen die samenvallen met een periode van arbeidsongeschiktheid alsook de vakantiedagen die de shoreganger wegens zijn arbeidsongeschiktheid niet kan nemen vóór het einde van elk vakantiejaar; in dit laatste geval worden de overblijvende vakantiedagen aangerekend op de laatst vergoedbare dagen van dit jaar, behoudens wanneer de shoreganger een voorkeur heeft uitgesproken voor een andere periode.
b) voor de zeevarenden, de vakantiedagen die samenvallen met een periode van arbeidsongeschiktheid alsook de vakantiedagen die de zeevarende wegens zijn arbeidsongeschiktheid niet kan nemen ((vóór het einde van het tijdvak van zes maanden bepaald in de "collectieve arbeidsovereenkomst officieren" en van het tijdvak van achttien maanden, bepaald in de "collectieve arbeidsovereenkomst scheepsgezellen")), naargelang het een officier of scheepsgezel betreft. Nochtans kan de zeevarende in een periode van jaarlijkse vakantie aanspraak maken op de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid, indien hij wenst gebruik te maken van zijn recht van uitstel van de vakantiedagen, ((zoals voorzien in voornoemde collectieve arbeidsovereenkomsten)), en de verplichting aangaat de aldus uitgestelde vakantiedagen, daadwerkelijk op te nemen vóór iedere andere arbeidsprestatie;) <KB 9-1-1980, art. 2> <KB 1993-03-11/36, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
3° voor de periode waarvoor hij aanspraak kan maken op de vergoeding, verschuldigd wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst;
4° voor de periode waarvoor hij een vergoeding ontvangt, die hem is gewaarborgd door een Belgische of buitenlandse wet, wegens tijdelijke of definitieve stopzetting van zijn gewone beroepsactiviteit, die schadelijk is of dreigt te worden voor zijn gezondheid.
In afwijking van het vorige lid, kan de verzekerde die recht heeft op loon of op de vergoeding verschuldigd wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst maar die niet werkelijk het loon of de vergoeding verschuldigd wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst ontvangt, aanspraak kan maken op de vergoeding voor werkongeschiktheid, wanneer hij het bewijs levert dat hij de vereiste vordering heeft ingesteld tot het bekomen van het loon of de vergoeding verschuldigd wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
In dit geval zal de vergoeding wegens werkongeschiktheid door de verzekeringsinstelling teruggevorderd worden vanwege de verzekerde zodra hij het loon of de vergoeding bedoeld in het vorige lid, heeft ontvangen.
§ 2. [1 De uitkeringen worden aan de verzekerde ontzegd:
1° vanaf de eerste dag van de maand na die waarin hij de pensioenleeftijd bereikt bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leeftijd van de wettelijke pensioenstelsels. Indien de staat van primaire ongeschiktheid bedoeld in artikel 109 op dat ogenblik echter nog geen zes maanden duurt, kan hij verder aanspraak maken op uitkeringen voor de nog te lopen voormelde periode van zes maanden.
2° vanaf de eerste dag van de zevende maand van het tijdvak van primaire ongeschiktheid, als de aanvang van de staat van primaire ongeschiktheid bedoeld in artikel 109 zich bevindt na de maand waarin hij de in 1° bedoelde leeftijd heeft bereikt, wanneer het gaat om een gerechtigde die verder werkzaam is geweest na de voormelde maand]1.
Modifications
Art. 100. <AR 27-7-1970, art. 5>
§ 1er. Les indemnités ne sont pas dues à l'assuré :
1° pour la période pour laquelle il a droit à une rémunération. La notion de rémunération est déterminée par l'article 2 de la loi du 12 avril 1965 concernant la protection de la rémunération des travailleurs;
2° (pour la période couverte par le pécule de vacances. Par période couverte par le pécule de vacances il y a lieu d'entendre :
a) pour les shoregangers les jours de vacances qui coïncident avec une période d'incapacité de travail ainsi que les jours de vacances que le shoreganger est dans l'impossibilité de prendre avant la fin de chaque année de vacances du fait de son incapacité de travail; dans ce dernier cas, les jours de vacances restants sont reportés sur les derniers jours indemnisables de cette année, sauf si le shoreganger a exprimé une préférence pour une autre période.
b) pour les navigants, les jours de vacances qui coïncident avec une période d'incapacité de travail ainsi que les jours de vacances que le naviguant est dans l'impossibilité de prendre ((avant la fin de la période de six mois vises à "la convention collective du travail officiers" et de la période de dix-huit mois visés à "la convention collective du travail pour marins subalternes" )) du fait de son incapacité de travail selon qu'il s'agit d'un officier ou d'un marin subalterne. Toutefois, le naviguant peut prétendre aux indemnités d'incapacité de travail pendant une période de vacances annuelles, lorsqu'il désire faire usage de son droit de reporter les jours de vacances ((tel que prévu aux conventions collectives de travail susvisées,)) et s'engage à prendre effectivement les jours de vacances ainsi reportés avant toute autre prestation de travail;) <AR 9-1-1980, art. 2> <AR 1993-03-11/36, art. 11, 014; En vigueur : 01-01-1991>
3° pour la période pour laquelle il peut pretendre à l'indemnité due pour rupture de contrat de louage de travail;
4° pour la période pendant laquelle il reçoit une indemnité garantie par une loi belge ou étrangère pour interruption temporaire ou définitive de son activité professionnelle habituelle, qui est ou risque d'être nuisible à sa santé.
Par dérogation à l'alinéa précédent, l'assuré qui a droit à une rémunération ou à l'indemnité due pour rupture de contrat de louage de travail mais qui ne reçoit pas effectivement la rémunération ou l'indemnité due pour rupture de contrat de louage de travail, peut prétendre l'indemnité d'incapacité de travail lorsqu'il fournit la preuve d'avoir intenté toute action nécessaire à l'obtention de la rémunération ou de l'indemnité due pour rupture de contrat de louage de travail.
Dans ce cas, l'indemnité d'incapacité de travail sera récupérée par l'organisme assureur auprès de l'assuré dès que celui-ci aura reçu la rémunération ou l'indemnité visée à l'alinéa précédent.
§ 2. [1 Les indemnités sont refusées au titulaire :
1° à partir du premier jour du mois qui suit celui au cours duquel il atteint l'âge de la pension déterminé par l'article 2 de l'arrêté royal du 23 décembre 1996 portant exécution des articles 15, 16 et 17 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions. Toutefois, si l'état d'incapacité primaire visé à l'article 109 n'atteint pas six mois à ce moment-là, il peut prétendre aux indemnités pour la période précitée de six mois restant à courir.
2° à partir du premier jour du septième mois de la période d'incapacité primaire, si le début de l'état d'incapacité primaire visé à l'article 109 se situe après le mois dans lequel il a atteint l'âge visé au 1° lorsqu'il s'agit d'un titulaire ayant continué à travailler après le mois précité]1.
§ 1er. Les indemnités ne sont pas dues à l'assuré :
1° pour la période pour laquelle il a droit à une rémunération. La notion de rémunération est déterminée par l'article 2 de la loi du 12 avril 1965 concernant la protection de la rémunération des travailleurs;
2° (pour la période couverte par le pécule de vacances. Par période couverte par le pécule de vacances il y a lieu d'entendre :
a) pour les shoregangers les jours de vacances qui coïncident avec une période d'incapacité de travail ainsi que les jours de vacances que le shoreganger est dans l'impossibilité de prendre avant la fin de chaque année de vacances du fait de son incapacité de travail; dans ce dernier cas, les jours de vacances restants sont reportés sur les derniers jours indemnisables de cette année, sauf si le shoreganger a exprimé une préférence pour une autre période.
b) pour les navigants, les jours de vacances qui coïncident avec une période d'incapacité de travail ainsi que les jours de vacances que le naviguant est dans l'impossibilité de prendre ((avant la fin de la période de six mois vises à "la convention collective du travail officiers" et de la période de dix-huit mois visés à "la convention collective du travail pour marins subalternes" )) du fait de son incapacité de travail selon qu'il s'agit d'un officier ou d'un marin subalterne. Toutefois, le naviguant peut prétendre aux indemnités d'incapacité de travail pendant une période de vacances annuelles, lorsqu'il désire faire usage de son droit de reporter les jours de vacances ((tel que prévu aux conventions collectives de travail susvisées,)) et s'engage à prendre effectivement les jours de vacances ainsi reportés avant toute autre prestation de travail;) <AR 9-1-1980, art. 2> <AR 1993-03-11/36, art. 11, 014; En vigueur : 01-01-1991>
3° pour la période pour laquelle il peut pretendre à l'indemnité due pour rupture de contrat de louage de travail;
4° pour la période pendant laquelle il reçoit une indemnité garantie par une loi belge ou étrangère pour interruption temporaire ou définitive de son activité professionnelle habituelle, qui est ou risque d'être nuisible à sa santé.
Par dérogation à l'alinéa précédent, l'assuré qui a droit à une rémunération ou à l'indemnité due pour rupture de contrat de louage de travail mais qui ne reçoit pas effectivement la rémunération ou l'indemnité due pour rupture de contrat de louage de travail, peut prétendre l'indemnité d'incapacité de travail lorsqu'il fournit la preuve d'avoir intenté toute action nécessaire à l'obtention de la rémunération ou de l'indemnité due pour rupture de contrat de louage de travail.
Dans ce cas, l'indemnité d'incapacité de travail sera récupérée par l'organisme assureur auprès de l'assuré dès que celui-ci aura reçu la rémunération ou l'indemnité visée à l'alinéa précédent.
§ 2. [1 Les indemnités sont refusées au titulaire :
1° à partir du premier jour du mois qui suit celui au cours duquel il atteint l'âge de la pension déterminé par l'article 2 de l'arrêté royal du 23 décembre 1996 portant exécution des articles 15, 16 et 17 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions. Toutefois, si l'état d'incapacité primaire visé à l'article 109 n'atteint pas six mois à ce moment-là, il peut prétendre aux indemnités pour la période précitée de six mois restant à courir.
2° à partir du premier jour du septième mois de la période d'incapacité primaire, si le début de l'état d'incapacité primaire visé à l'article 109 se situe après le mois dans lequel il a atteint l'âge visé au 1° lorsqu'il s'agit d'un titulaire ayant continué à travailler après le mois précité]1.
Modifications
Art. 101. <KB 27-7-1970, art. 6> Onder voorbehoud van beperkender bepalingen van een internationale overeenkomst kan de verzekerde die aanspraken kan doen gelden, krachtens een Belgische of buitenlandse wetgeving, op een invaliditeitspensioen ingevolge een wet of een openbaar reglement, op sommen toegekend als schadeloosstelling bij toepassing van bepalingen van het gemeen recht of op uitkeringen in geld krachtens de wetten betreffende de vergoeding van schade voortspruitende uit arbeidsongevallen en de vergoeding van schade voortspruitende uit arbeidsongevallen overkomen op de weg naar of van het werk en betreffende de vergoeding van schade veroorzaakt door beroepsziekten, respectievelijk slechts aanspraak maken naargelang hij personen ten laste heeft of niet, op een bedrag gelijk aan het verschil tussen 150 of 125 pct. van de vergoeding voor werkongeschiktheid, vastgesteld voor de verzekerde met personen ten laste en het hiervoor bedoelde bedrag, van het pensioen, de sommen of de uitkeringen in werkdagen gewaardeerd zonder het dagbedrag van de vergoeding te mogen overschrijden dat hem zou toegekend zijn indien er geen cumulatie was.
De bepalingen van dit artikel zijn evenwel niet van toepassing indien het pensioen, de sommen of de uitkeringen vrijgesteld zijn krachtens een wettelijke bepaling tot vaststelling van een statuut van nationale erkentelijkheid noch wanneer het een toelage betreft voor hulp van een derde persoon toegekend bij toepassing van een der wetgevingen betreffende de door arbeidsongeval of door beroepsziekte getroffenen.
De bepalingen van dit artikel zijn evenwel niet van toepassing indien het pensioen, de sommen of de uitkeringen vrijgesteld zijn krachtens een wettelijke bepaling tot vaststelling van een statuut van nationale erkentelijkheid noch wanneer het een toelage betreft voor hulp van een derde persoon toegekend bij toepassing van een der wetgevingen betreffende de door arbeidsongeval of door beroepsziekte getroffenen.
Art. 101. <AR 27-7-1970, art. 6> Sous réserve de dispositions plus restrictives d'une convention internationale, l'assuré qui peut faire valoir ses droits, en vertu d'une législation belge ou étrangère, à une pension d'invalidité résultant d'une loi ou d'un règlement public, à des sommes allouées à titre de réparation en application des dispositions du droit commun, ou à des prestations en espèces prévues par les lois sur la réparation des dommages résultant des accidents du travail, sur la réparation des dommages des accidents survenus sur le chemin du travail et sur la réparation des dommages causés par les maladies professionnelles, ne peut prétendre respectivement, selon qu'il a ou non des personnes à charge, qu'un montant égal à la différence entre 150 ou 125 p.c. de l'indemnité d'incapacité de travail, fixée pour l'assuré ayant des personnes à charge et le montant de la pension, des sommes ou des prestations visées ci-dessus, évalué en jours ouvrables, sans pouvoir dépasser le montant journalier de l'indemnité qui lui serait allouée s'il n'y avait pas de cumul.
Néanmoins les dispositions du présent article ne sont pas d'application si la pension, les sommes ou les prestations sont immunisées en vertu d'une disposition légale fixant un statut de reconnaissance nationale ni lorsqu'il s'agit d'une allocation pour l'aide d'une tierce personne accordée en application d'une des législations concernant les victimes d'un accident de travail ou d'une maladie professionnelle.
Néanmoins les dispositions du présent article ne sont pas d'application si la pension, les sommes ou les prestations sont immunisées en vertu d'une disposition légale fixant un statut de reconnaissance nationale ni lorsqu'il s'agit d'une allocation pour l'aide d'une tierce personne accordée en application d'une des législations concernant les victimes d'un accident de travail ou d'une maladie professionnelle.
Art.100. <KB 27-7-1970, art. 5>
§ 1. Geen aanspraak op vergoedingen heeft de verzekerde :
1° voor de periode waarvoor hij recht heeft op loon. Het begrip loon wordt bepaald bij artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers;
2° (voor de periode gedekt door het vakantiegeld. Onder periode gedekt door het vakantiegeld wordt verstaan :
a) voor de shoregangers, de vakantiedagen die samenvallen met een periode van arbeidsongeschiktheid alsook de vakantiedagen die de shoreganger wegens zijn arbeidsongeschiktheid niet kan nemen vóór het einde van elk vakantiejaar; in dit laatste geval worden de overblijvende vakantiedagen aangerekend op de laatst vergoedbare dagen van dit jaar, behoudens wanneer de shoreganger een voorkeur heeft uitgesproken voor een andere periode.
b) voor de zeevarenden, de vakantiedagen die samenvallen met een periode van arbeidsongeschiktheid alsook de vakantiedagen die de zeevarende wegens zijn arbeidsongeschiktheid niet kan nemen ((vóór het einde van het tijdvak van zes maanden bepaald in de "collectieve arbeidsovereenkomst officieren" en van het tijdvak van achttien maanden, bepaald in de "collectieve arbeidsovereenkomst scheepsgezellen")), naargelang het een officier of scheepsgezel betreft. Nochtans kan de zeevarende in een periode van jaarlijkse vakantie aanspraak maken op de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid, indien hij wenst gebruik te maken van zijn recht van uitstel van de vakantiedagen, ((zoals voorzien in voornoemde collectieve arbeidsovereenkomsten)), en de verplichting aangaat de aldus uitgestelde vakantiedagen, daadwerkelijk op te nemen vóór iedere andere arbeidsprestatie;) <KB 9-1-1980, art. 2> <KB 1993-03-11/36, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
3° voor de periode waarvoor hij aanspraak kan maken op de vergoeding, verschuldigd wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst;
4° voor de periode waarvoor hij een vergoeding ontvangt, die hem is gewaarborgd door een Belgische of buitenlandse wet, wegens tijdelijke of definitieve stopzetting van zijn gewone beroepsactiviteit, die schadelijk is of dreigt te worden voor zijn gezondheid.
In afwijking van het vorige lid, kan de verzekerde die recht heeft op loon of op de vergoeding verschuldigd wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst maar die niet werkelijk het loon of de vergoeding verschuldigd wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst ontvangt, aanspraak kan maken op de vergoeding voor werkongeschiktheid, wanneer hij het bewijs levert dat hij de vereiste vordering heeft ingesteld tot het bekomen van het loon of de vergoeding verschuldigd wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
In dit geval zal de vergoeding wegens werkongeschiktheid door de verzekeringsinstelling teruggevorderd worden vanwege de verzekerde zodra hij het loon of de vergoeding bedoeld in het vorige lid, heeft ontvangen.
§ 2. [1 De uitkeringen worden aan de verzekerde ontzegd:
1° vanaf de eerste dag van de maand na die waarin hij de pensioenleeftijd bereikt bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leeftijd van de wettelijke pensioenstelsels. Indien de staat van primaire ongeschiktheid bedoeld in artikel 109 op dat ogenblik echter nog geen zes maanden duurt, kan hij verder aanspraak maken op uitkeringen voor de nog te lopen voormelde periode van zes maanden.
2° vanaf de eerste dag van de zevende maand van het tijdvak van primaire ongeschiktheid, als de aanvang van de staat van primaire ongeschiktheid bedoeld in artikel 109 zich bevindt na de maand waarin hij de in 1° bedoelde leeftijd heeft bereikt, wanneer het gaat om een gerechtigde die verder werkzaam is geweest na de voormelde maand]1.
§ 1. Geen aanspraak op vergoedingen heeft de verzekerde :
1° voor de periode waarvoor hij recht heeft op loon. Het begrip loon wordt bepaald bij artikel 2 van de wet van 12 april 1965 betreffende de bescherming van het loon der werknemers;
2° (voor de periode gedekt door het vakantiegeld. Onder periode gedekt door het vakantiegeld wordt verstaan :
a) voor de shoregangers, de vakantiedagen die samenvallen met een periode van arbeidsongeschiktheid alsook de vakantiedagen die de shoreganger wegens zijn arbeidsongeschiktheid niet kan nemen vóór het einde van elk vakantiejaar; in dit laatste geval worden de overblijvende vakantiedagen aangerekend op de laatst vergoedbare dagen van dit jaar, behoudens wanneer de shoreganger een voorkeur heeft uitgesproken voor een andere periode.
b) voor de zeevarenden, de vakantiedagen die samenvallen met een periode van arbeidsongeschiktheid alsook de vakantiedagen die de zeevarende wegens zijn arbeidsongeschiktheid niet kan nemen ((vóór het einde van het tijdvak van zes maanden bepaald in de "collectieve arbeidsovereenkomst officieren" en van het tijdvak van achttien maanden, bepaald in de "collectieve arbeidsovereenkomst scheepsgezellen")), naargelang het een officier of scheepsgezel betreft. Nochtans kan de zeevarende in een periode van jaarlijkse vakantie aanspraak maken op de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid, indien hij wenst gebruik te maken van zijn recht van uitstel van de vakantiedagen, ((zoals voorzien in voornoemde collectieve arbeidsovereenkomsten)), en de verplichting aangaat de aldus uitgestelde vakantiedagen, daadwerkelijk op te nemen vóór iedere andere arbeidsprestatie;) <KB 9-1-1980, art. 2> <KB 1993-03-11/36, art. 11, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
3° voor de periode waarvoor hij aanspraak kan maken op de vergoeding, verschuldigd wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst;
4° voor de periode waarvoor hij een vergoeding ontvangt, die hem is gewaarborgd door een Belgische of buitenlandse wet, wegens tijdelijke of definitieve stopzetting van zijn gewone beroepsactiviteit, die schadelijk is of dreigt te worden voor zijn gezondheid.
In afwijking van het vorige lid, kan de verzekerde die recht heeft op loon of op de vergoeding verschuldigd wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst maar die niet werkelijk het loon of de vergoeding verschuldigd wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst ontvangt, aanspraak kan maken op de vergoeding voor werkongeschiktheid, wanneer hij het bewijs levert dat hij de vereiste vordering heeft ingesteld tot het bekomen van het loon of de vergoeding verschuldigd wegens beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
In dit geval zal de vergoeding wegens werkongeschiktheid door de verzekeringsinstelling teruggevorderd worden vanwege de verzekerde zodra hij het loon of de vergoeding bedoeld in het vorige lid, heeft ontvangen.
§ 2. [1 De uitkeringen worden aan de verzekerde ontzegd:
1° vanaf de eerste dag van de maand na die waarin hij de pensioenleeftijd bereikt bepaald in artikel 2 van het koninklijk besluit van 23 december 1996 tot uitvoering van de artikelen 15, 16 en 17 van de wet van 26 juli 1996 tot modernisering van de sociale zekerheid en tot vrijwaring van de leeftijd van de wettelijke pensioenstelsels. Indien de staat van primaire ongeschiktheid bedoeld in artikel 109 op dat ogenblik echter nog geen zes maanden duurt, kan hij verder aanspraak maken op uitkeringen voor de nog te lopen voormelde periode van zes maanden.
2° vanaf de eerste dag van de zevende maand van het tijdvak van primaire ongeschiktheid, als de aanvang van de staat van primaire ongeschiktheid bedoeld in artikel 109 zich bevindt na de maand waarin hij de in 1° bedoelde leeftijd heeft bereikt, wanneer het gaat om een gerechtigde die verder werkzaam is geweest na de voormelde maand]1.
Modifications
Art.100. <AR 27-7-1970, art. 5>
§ 1er. Les indemnités ne sont pas dues à l'assuré :
1° pour la période pour laquelle il a droit à une rémunération. La notion de rémunération est déterminée par l'article 2 de la loi du 12 avril 1965 concernant la protection de la rémunération des travailleurs;
2° (pour la période couverte par le pécule de vacances. Par période couverte par le pécule de vacances il y a lieu d'entendre :
a) pour les shoregangers les jours de vacances qui coïncident avec une période d'incapacité de travail ainsi que les jours de vacances que le shoreganger est dans l'impossibilité de prendre avant la fin de chaque année de vacances du fait de son incapacité de travail; dans ce dernier cas, les jours de vacances restants sont reportés sur les derniers jours indemnisables de cette année, sauf si le shoreganger a exprimé une préférence pour une autre période.
b) pour les navigants, les jours de vacances qui coïncident avec une période d'incapacité de travail ainsi que les jours de vacances que le naviguant est dans l'impossibilité de prendre ((avant la fin de la période de six mois vises à "la convention collective du travail officiers" et de la période de dix-huit mois visés à "la convention collective du travail pour marins subalternes" )) du fait de son incapacité de travail selon qu'il s'agit d'un officier ou d'un marin subalterne. Toutefois, le naviguant peut prétendre aux indemnités d'incapacité de travail pendant une période de vacances annuelles, lorsqu'il désire faire usage de son droit de reporter les jours de vacances ((tel que prévu aux conventions collectives de travail susvisées,)) et s'engage à prendre effectivement les jours de vacances ainsi reportés avant toute autre prestation de travail;) <AR 9-1-1980, art. 2> <AR 1993-03-11/36, art. 11, 014; En vigueur : 01-01-1991>
3° pour la période pour laquelle il peut pretendre à l'indemnité due pour rupture de contrat de louage de travail;
4° pour la période pendant laquelle il reçoit une indemnité garantie par une loi belge ou étrangère pour interruption temporaire ou définitive de son activité professionnelle habituelle, qui est ou risque d'être nuisible à sa santé.
Par dérogation à l'alinéa précédent, l'assuré qui a droit à une rémunération ou à l'indemnité due pour rupture de contrat de louage de travail mais qui ne reçoit pas effectivement la rémunération ou l'indemnité due pour rupture de contrat de louage de travail, peut prétendre l'indemnité d'incapacité de travail lorsqu'il fournit la preuve d'avoir intenté toute action nécessaire à l'obtention de la rémunération ou de l'indemnité due pour rupture de contrat de louage de travail.
Dans ce cas, l'indemnité d'incapacité de travail sera récupérée par l'organisme assureur auprès de l'assuré dès que celui-ci aura reçu la rémunération ou l'indemnité visée à l'alinéa précédent.
§ 2. [1 Les indemnités sont refusées au titulaire :
1° à partir du premier jour du mois qui suit celui au cours duquel il atteint l'âge de la pension déterminé par l'article 2 de l'arrêté royal du 23 décembre 1996 portant exécution des articles 15, 16 et 17 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions. Toutefois, si l'état d'incapacité primaire visé à l'article 109 n'atteint pas six mois à ce moment-là, il peut prétendre aux indemnités pour la période précitée de six mois restant à courir.
2° à partir du premier jour du septième mois de la période d'incapacité primaire, si le début de l'état d'incapacité primaire visé à l'article 109 se situe après le mois dans lequel il a atteint l'âge visé au 1° lorsqu'il s'agit d'un titulaire ayant continué à travailler après le mois précité]1.
§ 1er. Les indemnités ne sont pas dues à l'assuré :
1° pour la période pour laquelle il a droit à une rémunération. La notion de rémunération est déterminée par l'article 2 de la loi du 12 avril 1965 concernant la protection de la rémunération des travailleurs;
2° (pour la période couverte par le pécule de vacances. Par période couverte par le pécule de vacances il y a lieu d'entendre :
a) pour les shoregangers les jours de vacances qui coïncident avec une période d'incapacité de travail ainsi que les jours de vacances que le shoreganger est dans l'impossibilité de prendre avant la fin de chaque année de vacances du fait de son incapacité de travail; dans ce dernier cas, les jours de vacances restants sont reportés sur les derniers jours indemnisables de cette année, sauf si le shoreganger a exprimé une préférence pour une autre période.
b) pour les navigants, les jours de vacances qui coïncident avec une période d'incapacité de travail ainsi que les jours de vacances que le naviguant est dans l'impossibilité de prendre ((avant la fin de la période de six mois vises à "la convention collective du travail officiers" et de la période de dix-huit mois visés à "la convention collective du travail pour marins subalternes" )) du fait de son incapacité de travail selon qu'il s'agit d'un officier ou d'un marin subalterne. Toutefois, le naviguant peut prétendre aux indemnités d'incapacité de travail pendant une période de vacances annuelles, lorsqu'il désire faire usage de son droit de reporter les jours de vacances ((tel que prévu aux conventions collectives de travail susvisées,)) et s'engage à prendre effectivement les jours de vacances ainsi reportés avant toute autre prestation de travail;) <AR 9-1-1980, art. 2> <AR 1993-03-11/36, art. 11, 014; En vigueur : 01-01-1991>
3° pour la période pour laquelle il peut pretendre à l'indemnité due pour rupture de contrat de louage de travail;
4° pour la période pendant laquelle il reçoit une indemnité garantie par une loi belge ou étrangère pour interruption temporaire ou définitive de son activité professionnelle habituelle, qui est ou risque d'être nuisible à sa santé.
Par dérogation à l'alinéa précédent, l'assuré qui a droit à une rémunération ou à l'indemnité due pour rupture de contrat de louage de travail mais qui ne reçoit pas effectivement la rémunération ou l'indemnité due pour rupture de contrat de louage de travail, peut prétendre l'indemnité d'incapacité de travail lorsqu'il fournit la preuve d'avoir intenté toute action nécessaire à l'obtention de la rémunération ou de l'indemnité due pour rupture de contrat de louage de travail.
Dans ce cas, l'indemnité d'incapacité de travail sera récupérée par l'organisme assureur auprès de l'assuré dès que celui-ci aura reçu la rémunération ou l'indemnité visée à l'alinéa précédent.
§ 2. [1 Les indemnités sont refusées au titulaire :
1° à partir du premier jour du mois qui suit celui au cours duquel il atteint l'âge de la pension déterminé par l'article 2 de l'arrêté royal du 23 décembre 1996 portant exécution des articles 15, 16 et 17 de la loi du 26 juillet 1996 portant modernisation de la sécurité sociale et assurant la viabilité des régimes légaux des pensions. Toutefois, si l'état d'incapacité primaire visé à l'article 109 n'atteint pas six mois à ce moment-là, il peut prétendre aux indemnités pour la période précitée de six mois restant à courir.
2° à partir du premier jour du septième mois de la période d'incapacité primaire, si le début de l'état d'incapacité primaire visé à l'article 109 se situe après le mois dans lequel il a atteint l'âge visé au 1° lorsqu'il s'agit d'un titulaire ayant continué à travailler après le mois précité]1.
Modifications
Art.101. <KB 27-7-1970, art. 6> Onder voorbehoud van beperkender bepalingen van een internationale overeenkomst kan de verzekerde die aanspraken kan doen gelden, krachtens een Belgische of buitenlandse wetgeving, op een invaliditeitspensioen ingevolge een wet of een openbaar reglement, op sommen toegekend als schadeloosstelling bij toepassing van bepalingen van het gemeen recht of op uitkeringen in geld krachtens de wetten betreffende de vergoeding van schade voortspruitende uit arbeidsongevallen en de vergoeding van schade voortspruitende uit arbeidsongevallen overkomen op de weg naar of van het werk en betreffende de vergoeding van schade veroorzaakt door beroepsziekten, respectievelijk slechts aanspraak maken naargelang hij personen ten laste heeft of niet, op een bedrag gelijk aan het verschil tussen 150 of 125 pct. van de vergoeding voor werkongeschiktheid, vastgesteld voor de verzekerde met personen ten laste en het hiervoor bedoelde bedrag, van het pensioen, de sommen of de uitkeringen in werkdagen gewaardeerd zonder het dagbedrag van de vergoeding te mogen overschrijden dat hem zou toegekend zijn indien er geen cumulatie was.
De bepalingen van dit artikel zijn evenwel niet van toepassing indien het pensioen, de sommen of de uitkeringen vrijgesteld zijn krachtens een wettelijke bepaling tot vaststelling van een statuut van nationale erkentelijkheid noch wanneer het een toelage betreft voor hulp van een derde persoon toegekend bij toepassing van een der wetgevingen betreffende de door arbeidsongeval of door beroepsziekte getroffenen.
De bepalingen van dit artikel zijn evenwel niet van toepassing indien het pensioen, de sommen of de uitkeringen vrijgesteld zijn krachtens een wettelijke bepaling tot vaststelling van een statuut van nationale erkentelijkheid noch wanneer het een toelage betreft voor hulp van een derde persoon toegekend bij toepassing van een der wetgevingen betreffende de door arbeidsongeval of door beroepsziekte getroffenen.
Art.101. <AR 27-7-1970, art. 6> Sous réserve de dispositions plus restrictives d'une convention internationale, l'assuré qui peut faire valoir ses droits, en vertu d'une législation belge ou étrangère, à une pension d'invalidité résultant d'une loi ou d'un règlement public, à des sommes allouées à titre de réparation en application des dispositions du droit commun, ou à des prestations en espèces prévues par les lois sur la réparation des dommages résultant des accidents du travail, sur la réparation des dommages des accidents survenus sur le chemin du travail et sur la réparation des dommages causés par les maladies professionnelles, ne peut prétendre respectivement, selon qu'il a ou non des personnes à charge, qu'un montant égal à la différence entre 150 ou 125 p.c. de l'indemnité d'incapacité de travail, fixée pour l'assuré ayant des personnes à charge et le montant de la pension, des sommes ou des prestations visées ci-dessus, évalué en jours ouvrables, sans pouvoir dépasser le montant journalier de l'indemnité qui lui serait allouée s'il n'y avait pas de cumul.
Néanmoins les dispositions du présent article ne sont pas d'application si la pension, les sommes ou les prestations sont immunisées en vertu d'une disposition légale fixant un statut de reconnaissance nationale ni lorsqu'il s'agit d'une allocation pour l'aide d'une tierce personne accordée en application d'une des législations concernant les victimes d'un accident de travail ou d'une maladie professionnelle.
Néanmoins les dispositions du présent article ne sont pas d'application si la pension, les sommes ou les prestations sont immunisées en vertu d'une disposition légale fixant un statut de reconnaissance nationale ni lorsqu'il s'agit d'une allocation pour l'aide d'une tierce personne accordée en application d'une des législations concernant les victimes d'un accident de travail ou d'une maladie professionnelle.
Art.102. <KB 27-7-1970, art. 7> Onverminderd het bepaalde in de wetgeving inzake rust- en overlevingspensioenen, kan de verzekerde, die uit welke hoofde ook aanspraken kan doen gelden op een ouderdoms-, een rust-, een anciënniteitspensioen of op eender welk als dergelijk pensioen geldend voordeel, toegekend hetzij door een Belgische of een buitenlandse instelling van sociale zekerheid, hetzij door een openbaar bestuur, een openbare instelling of een instelling van openbaar nut, naargelang hij personen ten laste heeft of niet respectievelijk slechts aanspraak kan maken op een bedrag gelijk aan het verschil tussen 150 of 125 pct. van de vergoeding wegens werkongeschiktheid, vastgesteld voor de gerechtigde met personen ten laste, en het bedrag van het pensioen of van het als dusdanig geldend voordeel, in werkdagen gewaardeerd, zonder het dagbedrag van de vergoeding te mogen overschrijden dat hem zou toegekend worden indien er geen cumulatie was.
De bepaling van het vorige lid is slechts van toepassing vanaf de eerste dag van de maand na die waarin de verzekerde uit welke hoofde ook aanspraak kan doen gelden op een van de hierboven bedoelde pensioenen of voordelen.
De bepaling van het vorige lid is slechts van toepassing vanaf de eerste dag van de maand na die waarin de verzekerde uit welke hoofde ook aanspraak kan doen gelden op een van de hierboven bedoelde pensioenen of voordelen.
Art.102. <AR 27-7-1970, art. 7> Sans préjudice des dispositions de la législation en matière de pension de retraite et de survie, l'assuré, qui peut faire valoir ses droits à quelque titre que ce soit à une pension de vieillesse, de retraite, d'ancienneté ou à tout autre avantage tenant lieu de pareille pension, accordée soit par un organisme de sécurité sociale belge ou étranger, soit par un pouvoir public, par un établissement public ou d'utilité publique, ne peut prétendre respectivement, selon qu'il a ou non des personnes à charge, qu'un montant égal à la différence entre 150 ou 125 p.c. de l'indemnité d'incapacité de travail, fixée pour l'assuré ayant des personnes à charge, et le montant de la pension ou de l'avantage en tenant lieu, évalué en jours ouvrables, sans pouvoir dépasser le montant journalier de l'indemnité qui lui serait alloué s'il n'y avait pas de cumul.
La disposition du précédent alinéa n'est d'application qu'à partir du premier jour du mois qui suit celui au cours duquel l'assuré peut faire valoir ses droits à quelque titre que ce soit à une telle pension ou un tel avantage.
La disposition du précédent alinéa n'est d'application qu'à partir du premier jour du mois qui suit celui au cours duquel l'assuré peut faire valoir ses droits à quelque titre que ce soit à une telle pension ou un tel avantage.
Art.103. <KB 27-7-1970, art. 8>
§ 1. De verzekerde die een beroepsinkomen geniet voortvloeiend uit een vooraf toegelaten arbeid, onder de in § 2 bepaalde voorwaarden, kan respectievelijk slechts aanspraak maken, naargelang hij personen ten laste heeft of niet, op een bedrag gelijk aan het verschil tussen 150 of 125 pct. van de vergoeding wegens werkongeschiktheid, vastgesteld voor de verzekerde met personen ten laste, en het bedrag van het beroepsinkomen, in werkdagen gewaardeerd, zonder het dagbedrag van de vergoeding te mogen overschrijden dat hem zou toegekend worden indien er geen cumulatie was.
Onder beroepsinkomen wordt verstaan elk inkomen dat een verzekerde zich door een beloonde of zelfstandige persoonlijke arbeid verschaft.
§ 2. Om de toelating te bekomen tot de uitoefening van een beroepsactiviteit tijdens de ongeschiktheid, moet de verzekerde vóór de hervatting van elke activiteit, hiertoe een aanvraag richten tot de geneeskundige instantie bevoegd om de werkongeschiktheid te beoordelen die de toelating kan verlenen voor zover zij verenigbaar is met de betrokken aandoening.
Die toelating waarin de aard, het volume en de voorwaarden tot uitoefening van die activiteit nader zijn opgegeven, wordt in het geneeskundig en administratief dossier van de betrokkene geborgen. Aan de verzekerde wordt kennis gegeven van de toelating.
§ 1. De verzekerde die een beroepsinkomen geniet voortvloeiend uit een vooraf toegelaten arbeid, onder de in § 2 bepaalde voorwaarden, kan respectievelijk slechts aanspraak maken, naargelang hij personen ten laste heeft of niet, op een bedrag gelijk aan het verschil tussen 150 of 125 pct. van de vergoeding wegens werkongeschiktheid, vastgesteld voor de verzekerde met personen ten laste, en het bedrag van het beroepsinkomen, in werkdagen gewaardeerd, zonder het dagbedrag van de vergoeding te mogen overschrijden dat hem zou toegekend worden indien er geen cumulatie was.
Onder beroepsinkomen wordt verstaan elk inkomen dat een verzekerde zich door een beloonde of zelfstandige persoonlijke arbeid verschaft.
§ 2. Om de toelating te bekomen tot de uitoefening van een beroepsactiviteit tijdens de ongeschiktheid, moet de verzekerde vóór de hervatting van elke activiteit, hiertoe een aanvraag richten tot de geneeskundige instantie bevoegd om de werkongeschiktheid te beoordelen die de toelating kan verlenen voor zover zij verenigbaar is met de betrokken aandoening.
Die toelating waarin de aard, het volume en de voorwaarden tot uitoefening van die activiteit nader zijn opgegeven, wordt in het geneeskundig en administratief dossier van de betrokkene geborgen. Aan de verzekerde wordt kennis gegeven van de toelating.
Art.103. <AR 27-7-1970, art. 8>
§ 1er. L'assuré bénéficiant d'un revenu professionnel découlant d'un travail préalablement autorisé, dans les conditions fixées au § 2 ne peut prétendre respectivement, selon qu'il ait ou non des personnes à charge, qu'un montant égal à la différence entre 150 et 125 p.c. de l'indemnité d'incapacité de travail, fixée pour l'assuré ayant des personnes à charge, et le montant du revenu professionnel, évalué en jours ouvrables, sans pouvoir dépasser le montant journalier de l'indemnité qui lui serait alloué s'il n'y avait pas de cumul.
Il y a lieu d'entendre par revenu professionnel tout revenu qu'un assuré se procure par une activité personnelle salariée ou indépendante.
§ 2. Pour obtenir l'autorisation d'exercer une activité professionnelle au cours de l'incapacité, l'assuré doit en faire la demande préalablement à toute reprise d'activité, à l'instance médicale compétente pour statuer sur l'incapacité de travail, qui peut accorder l'autorisation pour autant qu'elle soit compatible avec l'affection en cause.
Cette autorisation qui précise la nature, le volume et les conditions d'exercice de cette activité, est consignée dans le dossier médical et administratif de l'intéressé. L'autorisation est notifiée à l'assuré.
§ 1er. L'assuré bénéficiant d'un revenu professionnel découlant d'un travail préalablement autorisé, dans les conditions fixées au § 2 ne peut prétendre respectivement, selon qu'il ait ou non des personnes à charge, qu'un montant égal à la différence entre 150 et 125 p.c. de l'indemnité d'incapacité de travail, fixée pour l'assuré ayant des personnes à charge, et le montant du revenu professionnel, évalué en jours ouvrables, sans pouvoir dépasser le montant journalier de l'indemnité qui lui serait alloué s'il n'y avait pas de cumul.
Il y a lieu d'entendre par revenu professionnel tout revenu qu'un assuré se procure par une activité personnelle salariée ou indépendante.
§ 2. Pour obtenir l'autorisation d'exercer une activité professionnelle au cours de l'incapacité, l'assuré doit en faire la demande préalablement à toute reprise d'activité, à l'instance médicale compétente pour statuer sur l'incapacité de travail, qui peut accorder l'autorisation pour autant qu'elle soit compatible avec l'affection en cause.
Cette autorisation qui précise la nature, le volume et les conditions d'exercice de cette activité, est consignée dans le dossier médical et administratif de l'intéressé. L'autorisation est notifiée à l'assuré.
Art. 103bis. <KB 27-7-1970, art. 9>De verzekerde die met uitwerking na de aanvang van de werkongeschiktheid een gewone of aanvullende tegemoetkoming geniet als bepaald in de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen, kan respectievelijk slechts aanspraak maken, naargelang hij personen ten laste heeft of niet, op een bedrag gelijk aan het verschil tussen 150 of 125 pct. van de vergoeding wegens werkongeschiktheid, vastgesteld voor de verzekerde met personen ten laste, en het bedrag van de gewone of aanvullende tegemoetkoming als bepaald in de wet van 27 juni 1969 betreffende het toekennen van tegemoetkomingen aan de minder-validen, in werkdagen gewaardeerd, zonder het dagbedrag van de vergoeding te mogen overschrijden dat hem zou toegekend worden indien er geen cumulatie was.
Voor de toepassing van het bepaalde in het vorige lid wordt geen rekening gehouden met het gedeelte van de tegemoetkoming dat als tegemoetkoming voor een andermans hulp wordt beschouwd.
Voor de toepassing van het bepaalde in het vorige lid wordt geen rekening gehouden met het gedeelte van de tegemoetkoming dat als tegemoetkoming voor een andermans hulp wordt beschouwd.
Art. 103bis. <AR 27-7-1970, art. 9> L'assuré bénéficiant, avec effet, après le début de l'incapacité de travail, d'une allocation ordinaire ou complémentaire prévue par la loi du 27 juin 1960 relative à l'octroi d'allocations aux handicapés, ne peut prétendre respectivement, selon qu'il a ou non des personnes à charge, qu'un montant égal à la différence entre 150 ou 125 p.c. de l'indemnité d'incapacité de travail, fixée pour l'assuré ayant des personnes à charge, et le montant de l'allocation ordinaire ou complémentaire prévue par la loi du 27 juin 1969 relative à l'octroi d'allocations aux handicapés, évalué en jours ouvrables, sans pouvoir dépasser le montant journalier de l'indemnité qui lui serait alloué s'il n'y avait pas de cumul.
Pour l'application de la disposition prévue à l'alinéa précédent, il n'est pas tenu compte de la partie d'allocation considérée comme allocation pour l'aide d'un tiers.
Pour l'application de la disposition prévue à l'alinéa précédent, il n'est pas tenu compte de la partie d'allocation considérée comme allocation pour l'aide d'un tiers.
Art.104. <KB 27-7-1970, art. 10> Onverminderd het bepaalde in de wetgeving inzake rust- en overlevingspensioenen, kan de verzekerde, die tegelijkertijd in het genot is van inkomsten of sommen bedoeld bij twee of meer van de artikelen 101, 102, 103 en 103bis, respectievelijk slechts aanspraak maken, naar gelang hij personen ten laste heeft of niet, op een bedrag gelijk aan het verschil tussen 170 of 145 pct. van de vergoeding wegens werkongeschiktheid, vastgesteld voor de verzekerde met personen ten laste, en het bedrag van deze inkomsten of sommen samen in werkdagen gewaardeerd zonder het dagbedrag van de vergoeding te mogen overschrijden dat hem zou toegekend worden indien er geen cumulatie was.
Art.104. <AR 27-7-1970, art. 10> Sans préjudice des dispositions de la législation en matière de pension de retraite et de survie, l'assuré bénéficiant à la fois de ressources ou de sommes visées par deux ou par plusieurs des articles 101, 102, 103 et 103bis, ne peut prétendre respectivement selon qu'il a ou non des personnes à charge, qu'un montant égal à la différence entre 170 ou 145 p.c. de l'indemnité d'incapacité de travail, fixée pour l'assuré ayant des personnes à charge, et le montant de ces ressources ou sommes évaluées ensemble en jours ouvrables, sans pouvoir dépasser le montant journalier de l'indemnité qui lui serait alloué, s'il n'y avait pas de cumul.
Art. 104quater. <KB 27-7-1973, art. 13> De verzekerde die geen personen ten laste heeft en die, hetzij in een gevangenis is opgesloten of in een gesticht voor sociale bescherming is geïnterneerd, hetzij in een gesloten psychiatrische instelling is opgenomen of in een bedelaarstehuis is geplaatst, heeft recht op een vergoeding die gelijk is aan de helft van de vergoeding waarop hij aanspraak zou kunnen maken indien hij zich niet in een van de hierboven bedoelde toestanden bevond.
Art. 104quater. <AR 27-7-1970, art. 13> L'assuré qui n'a pas de personnes à charge et qui est, soit détenu en prison ou interné dans un établissement de défense sociale, soit placé dans un établissement psychiatrique fermé ou un dépôt de mendicité, a droit à une indemnité égale à la moitié de l'indemnité qu'il aurait pu prétendre, s'il ne se trouvait pas dans une des situations visées ci-dessus.
Art. 104quinquies. <KB 27-7-1970, art. 14> De vergoeding wegens werkongeschiktheid wordt verminderd met 10 pct. zolang de verzekerde weigert zich te onderwerpen aan een programma inzake revalidatie of vakherscholing voorgesteld door de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 en beslist door het College van geneesheren-directeurs.
Modifications
Art. 104quinquies. <AR 27-7-1970, art. 14> L'indemnité d'incapacité de travail est réduite de 10 p.c. aussi longtemps que l'assuré refuse de se soumettre à un programme de rééducation fonctionnelle ou professionnelle préconisé par [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 et décidé par le Collège des médecins-directeurs.
Modifications
Art. 105. <KB 7-1-1958, art. 1> Ter toepassing van de artikelen 100 tot 104 zijn de gerechtigden op een pensioen, een vergoeding of toelage of degenen die een aldaar beoogd loon of beroepsinkomen trekken, er uitdrukkelijk toe gehouden daarvan aangifte te doen bij de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1.
(Hebben de werknemers (...) invalide in de zin van dit besluit, krachtens een Belgische of een buitenlandse wetgeving, recht op een pensioen, bedrag, vergoeding of toelage, bedoeld bij artikel (101), doch verzuimen of weigeren zij hun aanspraken te doen gelden, dan is de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 er toe gehouden de toekenning der uitkeringen te schorsen. De toekenning der uitkering wordt hervat zodra de aanvraag is ingediend.) <KB 11-7-1962, art. 7> <KB 27-7-1970, art. 15>
(Hebben de werknemers (...) invalide in de zin van dit besluit, krachtens een Belgische of een buitenlandse wetgeving, recht op een pensioen, bedrag, vergoeding of toelage, bedoeld bij artikel (101), doch verzuimen of weigeren zij hun aanspraken te doen gelden, dan is de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 er toe gehouden de toekenning der uitkeringen te schorsen. De toekenning der uitkering wordt hervat zodra de aanvraag is ingediend.) <KB 11-7-1962, art. 7> <KB 27-7-1970, art. 15>
Modifications
Art. 105. <AR 7-1-1958, art. 1> Pour l'application des articles 100 à 104, les bénéficiaires d'une pension, indemnité ou allocation ou d'un salaire ou revenu professionnel y visés, sont formellement tenus de le déclarer à [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
(Lorsque les travailleurs, invalides au sens de cet arrêté, (...), sont en vertu d'une législation belge ou étrangère, en droit de bénéficier d'une pension, somme, indemnité ou allocation visées à l'article (101), mais négligent ou refusent de faire valoir leurs droits, [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 est tenue de suspendre l'octroi des prestations en espèces. L'octroi éventuel d'une prestation est repris à partir de la date à laquelle la demande est introduite.) <AR 11-7-1962, art. 7> <AR 27-7-1970, art. 15>
(Lorsque les travailleurs, invalides au sens de cet arrêté, (...), sont en vertu d'une législation belge ou étrangère, en droit de bénéficier d'une pension, somme, indemnité ou allocation visées à l'article (101), mais négligent ou refusent de faire valoir leurs droits, [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 est tenue de suspendre l'octroi des prestations en espèces. L'octroi éventuel d'une prestation est repris à partir de la date à laquelle la demande est introduite.) <AR 11-7-1962, art. 7> <AR 27-7-1970, art. 15>
Modifications
Art. 106. <KB 14-12-1977, art. 2>
§ 1. Aan de verzekerde vrouw die hetzij ten vroegste vanaf de vijfde maand van de zwangerschap de arbeid onderbreekt zoals bedoeld in artikel 82, hetzij in een periode van arbeidsongeschiktheid verkeert die vergoed wordt bij toepassing van de artikelen 88 en 93, hetzij het zwangerschapsverlof aanvangt uiterlijk de eerste werkdag na het einde van een periode van voortgezette verzekering of wiens uitkering van de wachtvergoeding verleend door de Pool van zeelieden ter koopvaardij geschorst wordt wegens zwangerschap, betaalt de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 gedurende [1 de periode van voorbevallingsrust en nabevallingsrust]1 voor elke werkdag een uitkering "rustvergoeding bij bevalling."
[1 ...]1
[1 De voorbevallingsrust neemt een aanvang, op vraag van de verzekerde, ten vroegste vanaf de zesde week vóór de vermoedelijke bevallingsdatum, of de achtste week wanneer de geboorte van een meerling voorzien wordt. De verzekerde geeft daartoe aan de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 een geneeskundig getuigschrift af, waarbij wordt verklaard dat ze normaal zal bevallen op het einde van de gevraagde voorbevallingsrust. Indien de bevalling plaatsvindt na de datum die door de geneesheer is voorzien, wordt de voorbevallingsrust verlengd tot aan de werkelijke datum van de bevalling.
De nabevallingsrust strekt zich uit over een tijdvak van negen weken te rekenen vanaf de dag van de bevalling. De periode van negen weken begint te lopen de dag na de dag van de bevalling wanneer de werkneemster de arbeid nog heeft aangevat op de dag van de bevalling. Dat tijdvak kan worden verlengd met de periode tijdens welke de gerechtigde is blijven doorwerken vanaf de zesde tot en met de tweede week vóór de bevalling en vanaf de achtste tot en met de tweede week ingeval van geboorte van een meerling.
In geval van geboorte van een meerling, kan op verzoek van de verzekerde de periode van nabevallingsrust van negen weken, eventueel verlengd overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid, verlengd worden met een periode van maximaal twee weken.
Op verzoek van de verzekerde kan de periode van nabevallingsrust van negen weken verlengd worden met één week, wanneer de verzekerde arbeidsongeschikt is geweest gedurende de ganse periode van zes weken voorafgaand aan de werkelijke bevallingsdatum, of van acht weken wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht.
Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf de geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van de verzekerde de nabevallingsrust verlengd worden met een duur gelijk aan de periode van hospitalisatie van het kind, die deze eerste zeven dagen overschrijdt. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. De verzekerde geeft daartoe bij het verstrijken van het tijdvak van nabevallingsrust aan de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 een getuigschrift van de verplegingsinrichting die de duur van de hospitalisatie van het kind vaststelt.]1
§ 2. De uitkering voor de [1 periode van voorbevallingsrust]1 is ten vroegste verschuldigd met ingang van de dag van verzending of afgifte aan de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2, van een attest van een dokter in de geneeskunde of een vroedvrouw, waarop de waarschijnlijke datum van de bevalling is vermeld.
De uitkering over de [1 periode van nabevallingsrust]1 is verschuldigd zo belanghebbende aan de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 binnen de maand volgend op de bevalling, een geboorte- of kraamattest heeft gezonden of afgegeven.
[1 De verzekerde bezorgt op het einde van de rustperiode binnen de twee dagen de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 het controleblad terug waarin de datum waarop de zij de arbeid heeft hervat wordt vermeld.]1
§ 3. Voor elke werkdag van de periode beoogd in § 1 van dit artikel wordt een vergoeding uitgekeerd overeenkomstig het artikel 88.
Nochtans wanneer het zwangerschapsverlof een aanvang neemt tijdens een periode van invaliditeit vergoed overeenkomstig het artikel 93, is de rustvergoeding bij bevalling gelijk aan de uitkering voorzien bij voornoemd artikel.
Daarenboven wordt voor elke vergoede dag tijdens de in § 1 van dit artikel bedoelde periode, aan de verzekerde vrouw een supplement toegekend ten belope van 19,5 pct. van de in het eerste lid beoogde eenvormige dagbezoldigingen.
Aan de verzekerde vrouw die in een periode van invaliditeit verkeert, mag de toekenning van dit supplement van 19,5 pct. niet voor gevolg hebben dat het bedrag van de uitkering 79,5 pct. van de bedoelde eenvormige dagbezoldiging overschrijdt.
§ 4. De dagen waarvoor de reder loon heeft betaald, voor of na de bevalling, in uitvoering van een wettelijke reglementaire of contractuele bepaling, worden in mindering gebracht. Ze worden steeds aangerekend vanaf de eerste dag na de bevalling.
[1 § 5. In geval van overlijden of verblijf in het ziekenhuis van de moeder kan een gedeelte van het tijdvak van nabevallingsrust worden omgezet in vaderschapsverlof voor de verzekerde die de vader van het kind is :
1° In geval van overlijden van de moeder, kan de vader van het kind aanspraak maken op vaderschapsverlof, waarvan de duur het deel van de nabevallingsrust bedoeld in § 1 derde, vierde en vijfde lid nog niet opgenomen door de moeder bij haar overlijden, niet mag overschrijden.
De verzekerde die aanspraak wenst te maken op vaderschapsverlof bedoeld in het vorig lid moet een aanvraag hiertoe indienen bij de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. Bij deze aanvraag moeten een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder en een verklaring van de verplegingsinstelling, die vermeldt dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft, gevoegd worden.
Bij ontvangst van de aanvraag stuurt de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 de verzekerde een inlichtingsblad en een controleblad. De verzekerde stuurt het inlichtingsblad, dat hij naar behoren heeft ingevuld en ondertekend, zo snel mogelijk terug naar de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. De verzekerde bezorgt op het einde van de periode van vaderschapsverlof binnen de twee dagen de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 het controleblad terug waarin de datum waarop hij de arbeid heeft hervat wordt vermeld.
De vader heeft aanspraak op een uitkering over elke werkdag van het tijdvak van vaderschapsverlof en over iedere dag van datzelfde tijdvak die gelijkgesteld wordt met een werkdag. Het bedrag van deze uitkering wordt bepaald op basis van het loon van de vader van het kind, overeenkomstig de bepalingen van § 3.
2° In geval van opname van de moeder in een ziekenhuis, kan de vader van het kind aanspraak maken op vaderschapsverlof dat ten vroegste een aanvang neemt vanaf de achtste dag te rekenen vanaf de geboorte van het kind, op voorwaarde dat de opname van de moeder in het ziekenhuis meer dan zeven dagen bedraagt en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft. Het vaderschapsverlof verstrijkt op het moment dat de opname van de moeder in het ziekenhuis een einde neemt en uiterlijk bij het verstrijken van de periode die overeenstemt met het moederschapsverlof dat door de moeder op het ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet was opgenomen.
De verzekerde die aanspraak wenst te maken op vaderschapsverlof bedoeld in het vorige lid moet een aanvraag hiertoe indienen bij de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. Bij deze aanvraag moet een verklaring van de verplegingsinrichting gevoegd worden die de datum vermeldt waarop de opname van de moeder in het ziekenhuis is aangevangen, en die bevestigt dat de opname van de moeder in het ziekenhuis meer bedraagt dan zeven dagen en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.
Bij ontvangst van de aanvraag stuurt de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 de verzekerde een inlichtingsblad en een controleblad. De verzekerde stuurt het inlichtingsblad, dat hij naar behoren heeft ingevuld en ondertekend, zo snel mogelijk terug naar de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. De verzekerde bezorgt op het einde van de periode van vaderschapsverlof binnen twee dagen de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 het controleblad terug waarin de datum waarop hij de arbeid heeft hervat wordt vermeld en in voorkomend geval een bewijsstuk van de verpleeginrichting waarin de datum vermeld wordt waarop de hospitalisatie van de moeder een einde heeft genomen.
De vader heeft over elke werkdag van het tijdvak van vaderschapsverlof aanspraak op een uitkering overeenkomstig artikel 88.
De moeder van het kind behoudt gedurende het vaderschapsverlof, een uitkering die berekend wordt overeenkomstig § 3.]1
§ 1. Aan de verzekerde vrouw die hetzij ten vroegste vanaf de vijfde maand van de zwangerschap de arbeid onderbreekt zoals bedoeld in artikel 82, hetzij in een periode van arbeidsongeschiktheid verkeert die vergoed wordt bij toepassing van de artikelen 88 en 93, hetzij het zwangerschapsverlof aanvangt uiterlijk de eerste werkdag na het einde van een periode van voortgezette verzekering of wiens uitkering van de wachtvergoeding verleend door de Pool van zeelieden ter koopvaardij geschorst wordt wegens zwangerschap, betaalt de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 gedurende [1 de periode van voorbevallingsrust en nabevallingsrust]1 voor elke werkdag een uitkering "rustvergoeding bij bevalling."
[1 ...]1
[1 De voorbevallingsrust neemt een aanvang, op vraag van de verzekerde, ten vroegste vanaf de zesde week vóór de vermoedelijke bevallingsdatum, of de achtste week wanneer de geboorte van een meerling voorzien wordt. De verzekerde geeft daartoe aan de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 een geneeskundig getuigschrift af, waarbij wordt verklaard dat ze normaal zal bevallen op het einde van de gevraagde voorbevallingsrust. Indien de bevalling plaatsvindt na de datum die door de geneesheer is voorzien, wordt de voorbevallingsrust verlengd tot aan de werkelijke datum van de bevalling.
De nabevallingsrust strekt zich uit over een tijdvak van negen weken te rekenen vanaf de dag van de bevalling. De periode van negen weken begint te lopen de dag na de dag van de bevalling wanneer de werkneemster de arbeid nog heeft aangevat op de dag van de bevalling. Dat tijdvak kan worden verlengd met de periode tijdens welke de gerechtigde is blijven doorwerken vanaf de zesde tot en met de tweede week vóór de bevalling en vanaf de achtste tot en met de tweede week ingeval van geboorte van een meerling.
In geval van geboorte van een meerling, kan op verzoek van de verzekerde de periode van nabevallingsrust van negen weken, eventueel verlengd overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid, verlengd worden met een periode van maximaal twee weken.
Op verzoek van de verzekerde kan de periode van nabevallingsrust van negen weken verlengd worden met één week, wanneer de verzekerde arbeidsongeschikt is geweest gedurende de ganse periode van zes weken voorafgaand aan de werkelijke bevallingsdatum, of van acht weken wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht.
Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf de geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van de verzekerde de nabevallingsrust verlengd worden met een duur gelijk aan de periode van hospitalisatie van het kind, die deze eerste zeven dagen overschrijdt. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. De verzekerde geeft daartoe bij het verstrijken van het tijdvak van nabevallingsrust aan de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 een getuigschrift van de verplegingsinrichting die de duur van de hospitalisatie van het kind vaststelt.]1
§ 2. De uitkering voor de [1 periode van voorbevallingsrust]1 is ten vroegste verschuldigd met ingang van de dag van verzending of afgifte aan de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2, van een attest van een dokter in de geneeskunde of een vroedvrouw, waarop de waarschijnlijke datum van de bevalling is vermeld.
De uitkering over de [1 periode van nabevallingsrust]1 is verschuldigd zo belanghebbende aan de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 binnen de maand volgend op de bevalling, een geboorte- of kraamattest heeft gezonden of afgegeven.
[1 De verzekerde bezorgt op het einde van de rustperiode binnen de twee dagen de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 het controleblad terug waarin de datum waarop de zij de arbeid heeft hervat wordt vermeld.]1
§ 3. Voor elke werkdag van de periode beoogd in § 1 van dit artikel wordt een vergoeding uitgekeerd overeenkomstig het artikel 88.
Nochtans wanneer het zwangerschapsverlof een aanvang neemt tijdens een periode van invaliditeit vergoed overeenkomstig het artikel 93, is de rustvergoeding bij bevalling gelijk aan de uitkering voorzien bij voornoemd artikel.
Daarenboven wordt voor elke vergoede dag tijdens de in § 1 van dit artikel bedoelde periode, aan de verzekerde vrouw een supplement toegekend ten belope van 19,5 pct. van de in het eerste lid beoogde eenvormige dagbezoldigingen.
Aan de verzekerde vrouw die in een periode van invaliditeit verkeert, mag de toekenning van dit supplement van 19,5 pct. niet voor gevolg hebben dat het bedrag van de uitkering 79,5 pct. van de bedoelde eenvormige dagbezoldiging overschrijdt.
§ 4. De dagen waarvoor de reder loon heeft betaald, voor of na de bevalling, in uitvoering van een wettelijke reglementaire of contractuele bepaling, worden in mindering gebracht. Ze worden steeds aangerekend vanaf de eerste dag na de bevalling.
[1 § 5. In geval van overlijden of verblijf in het ziekenhuis van de moeder kan een gedeelte van het tijdvak van nabevallingsrust worden omgezet in vaderschapsverlof voor de verzekerde die de vader van het kind is :
1° In geval van overlijden van de moeder, kan de vader van het kind aanspraak maken op vaderschapsverlof, waarvan de duur het deel van de nabevallingsrust bedoeld in § 1 derde, vierde en vijfde lid nog niet opgenomen door de moeder bij haar overlijden, niet mag overschrijden.
De verzekerde die aanspraak wenst te maken op vaderschapsverlof bedoeld in het vorig lid moet een aanvraag hiertoe indienen bij de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. Bij deze aanvraag moeten een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder en een verklaring van de verplegingsinstelling, die vermeldt dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft, gevoegd worden.
Bij ontvangst van de aanvraag stuurt de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 de verzekerde een inlichtingsblad en een controleblad. De verzekerde stuurt het inlichtingsblad, dat hij naar behoren heeft ingevuld en ondertekend, zo snel mogelijk terug naar de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. De verzekerde bezorgt op het einde van de periode van vaderschapsverlof binnen de twee dagen de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 het controleblad terug waarin de datum waarop hij de arbeid heeft hervat wordt vermeld.
De vader heeft aanspraak op een uitkering over elke werkdag van het tijdvak van vaderschapsverlof en over iedere dag van datzelfde tijdvak die gelijkgesteld wordt met een werkdag. Het bedrag van deze uitkering wordt bepaald op basis van het loon van de vader van het kind, overeenkomstig de bepalingen van § 3.
2° In geval van opname van de moeder in een ziekenhuis, kan de vader van het kind aanspraak maken op vaderschapsverlof dat ten vroegste een aanvang neemt vanaf de achtste dag te rekenen vanaf de geboorte van het kind, op voorwaarde dat de opname van de moeder in het ziekenhuis meer dan zeven dagen bedraagt en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft. Het vaderschapsverlof verstrijkt op het moment dat de opname van de moeder in het ziekenhuis een einde neemt en uiterlijk bij het verstrijken van de periode die overeenstemt met het moederschapsverlof dat door de moeder op het ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet was opgenomen.
De verzekerde die aanspraak wenst te maken op vaderschapsverlof bedoeld in het vorige lid moet een aanvraag hiertoe indienen bij de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. Bij deze aanvraag moet een verklaring van de verplegingsinrichting gevoegd worden die de datum vermeldt waarop de opname van de moeder in het ziekenhuis is aangevangen, en die bevestigt dat de opname van de moeder in het ziekenhuis meer bedraagt dan zeven dagen en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.
Bij ontvangst van de aanvraag stuurt de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 de verzekerde een inlichtingsblad en een controleblad. De verzekerde stuurt het inlichtingsblad, dat hij naar behoren heeft ingevuld en ondertekend, zo snel mogelijk terug naar de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. De verzekerde bezorgt op het einde van de periode van vaderschapsverlof binnen twee dagen de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 het controleblad terug waarin de datum waarop hij de arbeid heeft hervat wordt vermeld en in voorkomend geval een bewijsstuk van de verpleeginrichting waarin de datum vermeld wordt waarop de hospitalisatie van de moeder een einde heeft genomen.
De vader heeft over elke werkdag van het tijdvak van vaderschapsverlof aanspraak op een uitkering overeenkomstig artikel 88.
De moeder van het kind behoudt gedurende het vaderschapsverlof, een uitkering die berekend wordt overeenkomstig § 3.]1
Art. 106. <AR 14-12-1977, art. 2>
§ 1er. A la femme assurée, qui, soit au plus tôt à partir du cinquième mois de la grossesse interrompt le travail comme prévu à l'article 82, soit se trouve dans une période d'incapacité de travail qui en application des articles 88 et 93 est indemnisée, soit commence le repos d'accouchement au plus tard le premier jour ouvrable suivant l'expiration d'une période d'assurance continuée ou dont le paiement de l'indemnité d'attente octroyée par le Pool des marins de la marine marchande est suspendu à cause de la grossesse, [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 paie pendant [1 la période de repos prénatal et de repos postnatal]1, pour chaque jour ouvrable, une indemnité dite "indemnité de repos d'accouchement".
[1 ...]1
[1 Le repos prénatal débute, à la demande de l'assurée, au plus tôt à partir de la sixième semaine qui précède la date présumée de l'accouchement ou de la huitième semaine, lorsqu'une naissance multiple est prévue. A cet effet, l'assurée remet à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 un certificat médical attestant que l'accouchement doit normalement se produire à la fin de la période de repos prénatal sollicitée. Si l'accouchement se produit après la date prévue par le médecin, le repos prénatal est prolongé jusqu'à la date réelle de l'accouchement.
Le repos postnatal s'étend à une période de neuf semaines qui prend cours le jour de l'accouchement. La période de neuf semaines commence à courir le jour après le jour de l'accouchement lorsque la travailleuse a entamé le travail le jour de l'accouchement. Cette période peut être prolongée à concurrence de la période pendant laquelle la titulaire a continué le travail de la sixième à la deuxième semaine y incluse précédant l'accouchement et de la huitième à la deuxième semaine y incluse en cas de naissance multiple.
En cas de naissance multiple, la période de repos postnatal de neuf semaines, éventuellement prolongée conformément aux dispositions de l'alinéa précédent, peut, à la demande de l'assurée, être prolongée d'une période de deux semaines au maximum.
La période de repos postnatal de neuf semaines peut, à la demande de l'assurée, être prolongée d'une semaine lorsque l'assurée a été incapable de travailler durant toute la période de six semaines précédant la date réelle de l'accouchement, ou de huit semaines lorsqu'une naissance multiple est prévue.
Lorsque l'enfant nouveau né doit rester hospitalisé après les sept premiers jours à compter de la naissance, la période de repos postnatal peut, à la demande de l'assurée, être prolongée d'une durée égale à la période d'hospitalisation de l'enfant qui excède ces sept premiers jours. La durée de cette prolongation ne peut dépasser vingt-quatre semaines. A cet effet, l'assurée remet à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2, à l'issue de la période de repos postnatal, un certificat de l'institution hospitalière attestant la durée d'hospitalisation de l'enfant.]1
§ 2. L'indemnité pour la [1 période de repos prénatal]1 est due au plus tôt à partir du jour de l'envoi ou de la remise à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2, d'un certificat d'un docteur en médecine ou d'une accoucheuse, mentionnant la date probable de l'accouchement.
L'indemnité pour la [1 période de repos postnatal]1 est due si l'intéressée a envoyé ou remis à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 dans le mois qui suit l'accouchement, une attestation de naissance ou d'accouchement.
[1 L'assurée remet au terme de la période de repos, dans les deux jours, à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 la feuille de contrôle sur laquelle est mentionnée la date à laquelle elle a repris le travail.]1
§ 3. Pour chaque jour ouvrable de la période visée au § 1er du présent article, il est octroyé une indemnité conformément à l'article 88.
Toutefois quand le repos d'accouchement débute pendant une période d'invalidité indemnisée conformément à l'article 93, l'indemnité de repos d'accouchement est égale à l'indemnité prévue par l'alinéa précité.
De plus pour chaque jour indemnisé de la période visée au § 1er du présent article, il est attribué à la femme assurée un supplément égal à 19,5 p.c. des rémunérations journalières uniformes visées à l'article 1er.
A la femme assurée, qui se trouve dans une période d'invalidité, l'attribution de ce supplément de 19,5 p.c. ne peut avoir pour conséquence, que le montant de l'indemnité dépasse 79,5 p.c. de la rémunération journalière visée.
§ 4. Les jours pour lesquels l'armateur a payé, avant ou après l'accouchement, une rémunération en vertu d'une disposition légale, réglementaire ou contractuelle sont déduits. Ils sont toujours imputés à partir du premier jour suivant la date de l'accouchement.
[1 § 5. En cas de décès ou d'hospitalisation de la mère, une partie de la période de repos postnatal peut être convertie en un congé de paternité en faveur de l'assuré qui est le père de l'enfant :
1° En cas de décès de la mère, le père de l'enfant peut prétendre à un congé de paternité, dont la durée ne peut dépasser la partie du repos postnatal visé au § 1er, alinéas 3, 4 et 5, non encore prise par la mère au moment de son décès.
L'assuré qui souhaite prétendre au congé de paternité visé à l'alinéa précédent doit introduire une demande à cet effet auprès de [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2. Cette demande doit être accompagnée d'un extrait de l'acte de décès de la mère et d'une déclaration de l'établissement de soins, dans laquelle il est mentionné que le nouveau-né a quitté l'hôpital.
Dès réception de la demande, [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 envoie une feuille de renseignements et une feuille de contrôle à l'assuré. L'assuré renvoie la feuille de renseignements, qu'il a dûment complétée et signée, le plus rapidement possible à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2. L'assuré remet au terme de la période de congé de paternité, dans les deux jours, à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 la feuille de contrôle sur laquelle est mentionnée la date à laquelle l'intéressé a repris le travail.
Le père a droit à une indemnité pour chaque jour ouvrable de la période du congé de paternité et pour chaque jour de cette même période qui est assimilé à un jour ouvrable. Le montant de cette indemnité est fixé sur la base de la rémunération du père de l'enfant, conformément aux dispositions du § 3.
2° En cas d'hospitalisation de la mère, le père de l'enfant peut prétendre à un congé de paternité qui débute au plus tôt le huitième jour à compter de la naissance de l'enfant, à condition que l'hospitalisation de la mère dure plus de sept jours et que le nouveau-né ait quitté l'hôpital. Le congé de paternité prend fin au moment où l'hospitalisation de la mère se termine et au plus tard au terme de la période correspondant au congé de maternité que la mère n'avait pas encore pris au moment de son hospitalisation.
L'assuré qui souhaite prétendre au congé de paternité visé à l'alinéa précédent doit introduire une demande à cet effet auprès de [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2. Cette demande doit être accompagnée d'une déclaration de l'établissement de soins, dans laquelle la date du début de l'hospitalisation de la mère est indiquée et dans laquelle il est confirmé que l'hospitalisation de la mère dure plus de sept jours et que le nouveau-né a quitté l'hôpital.
Dès réception de la demande, [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 envoie une feuille de renseignements et une feuille de contrôle à l'assuré. L'assuré renvoie la feuille de renseignements, qu'il a dûment complétée et signée, le plus rapidement possible à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2. L'assuré remet au terme de la période de congé de paternité, dans les deux jours, à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 la feuille de contrôle sur laquelle est mentionnée la date à laquelle l'intéressé a repris le travail, et, le cas échéant, une pièce justificative de l'établissement de soins dans laquelle est mentionné la date à laquelle l'hospitalisation de la mère a pris fin.
Le père a droit, pour chaque jour ouvrable de la période du congé de paternité, à une indemnité conformément à l'article 88.
La mère de l'enfant conserve pendant le congé de paternité une indemnité calculée conformément au § 3.]1
§ 1er. A la femme assurée, qui, soit au plus tôt à partir du cinquième mois de la grossesse interrompt le travail comme prévu à l'article 82, soit se trouve dans une période d'incapacité de travail qui en application des articles 88 et 93 est indemnisée, soit commence le repos d'accouchement au plus tard le premier jour ouvrable suivant l'expiration d'une période d'assurance continuée ou dont le paiement de l'indemnité d'attente octroyée par le Pool des marins de la marine marchande est suspendu à cause de la grossesse, [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 paie pendant [1 la période de repos prénatal et de repos postnatal]1, pour chaque jour ouvrable, une indemnité dite "indemnité de repos d'accouchement".
[1 ...]1
[1 Le repos prénatal débute, à la demande de l'assurée, au plus tôt à partir de la sixième semaine qui précède la date présumée de l'accouchement ou de la huitième semaine, lorsqu'une naissance multiple est prévue. A cet effet, l'assurée remet à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 un certificat médical attestant que l'accouchement doit normalement se produire à la fin de la période de repos prénatal sollicitée. Si l'accouchement se produit après la date prévue par le médecin, le repos prénatal est prolongé jusqu'à la date réelle de l'accouchement.
Le repos postnatal s'étend à une période de neuf semaines qui prend cours le jour de l'accouchement. La période de neuf semaines commence à courir le jour après le jour de l'accouchement lorsque la travailleuse a entamé le travail le jour de l'accouchement. Cette période peut être prolongée à concurrence de la période pendant laquelle la titulaire a continué le travail de la sixième à la deuxième semaine y incluse précédant l'accouchement et de la huitième à la deuxième semaine y incluse en cas de naissance multiple.
En cas de naissance multiple, la période de repos postnatal de neuf semaines, éventuellement prolongée conformément aux dispositions de l'alinéa précédent, peut, à la demande de l'assurée, être prolongée d'une période de deux semaines au maximum.
La période de repos postnatal de neuf semaines peut, à la demande de l'assurée, être prolongée d'une semaine lorsque l'assurée a été incapable de travailler durant toute la période de six semaines précédant la date réelle de l'accouchement, ou de huit semaines lorsqu'une naissance multiple est prévue.
Lorsque l'enfant nouveau né doit rester hospitalisé après les sept premiers jours à compter de la naissance, la période de repos postnatal peut, à la demande de l'assurée, être prolongée d'une durée égale à la période d'hospitalisation de l'enfant qui excède ces sept premiers jours. La durée de cette prolongation ne peut dépasser vingt-quatre semaines. A cet effet, l'assurée remet à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2, à l'issue de la période de repos postnatal, un certificat de l'institution hospitalière attestant la durée d'hospitalisation de l'enfant.]1
§ 2. L'indemnité pour la [1 période de repos prénatal]1 est due au plus tôt à partir du jour de l'envoi ou de la remise à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2, d'un certificat d'un docteur en médecine ou d'une accoucheuse, mentionnant la date probable de l'accouchement.
L'indemnité pour la [1 période de repos postnatal]1 est due si l'intéressée a envoyé ou remis à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 dans le mois qui suit l'accouchement, une attestation de naissance ou d'accouchement.
[1 L'assurée remet au terme de la période de repos, dans les deux jours, à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 la feuille de contrôle sur laquelle est mentionnée la date à laquelle elle a repris le travail.]1
§ 3. Pour chaque jour ouvrable de la période visée au § 1er du présent article, il est octroyé une indemnité conformément à l'article 88.
Toutefois quand le repos d'accouchement débute pendant une période d'invalidité indemnisée conformément à l'article 93, l'indemnité de repos d'accouchement est égale à l'indemnité prévue par l'alinéa précité.
De plus pour chaque jour indemnisé de la période visée au § 1er du présent article, il est attribué à la femme assurée un supplément égal à 19,5 p.c. des rémunérations journalières uniformes visées à l'article 1er.
A la femme assurée, qui se trouve dans une période d'invalidité, l'attribution de ce supplément de 19,5 p.c. ne peut avoir pour conséquence, que le montant de l'indemnité dépasse 79,5 p.c. de la rémunération journalière visée.
§ 4. Les jours pour lesquels l'armateur a payé, avant ou après l'accouchement, une rémunération en vertu d'une disposition légale, réglementaire ou contractuelle sont déduits. Ils sont toujours imputés à partir du premier jour suivant la date de l'accouchement.
[1 § 5. En cas de décès ou d'hospitalisation de la mère, une partie de la période de repos postnatal peut être convertie en un congé de paternité en faveur de l'assuré qui est le père de l'enfant :
1° En cas de décès de la mère, le père de l'enfant peut prétendre à un congé de paternité, dont la durée ne peut dépasser la partie du repos postnatal visé au § 1er, alinéas 3, 4 et 5, non encore prise par la mère au moment de son décès.
L'assuré qui souhaite prétendre au congé de paternité visé à l'alinéa précédent doit introduire une demande à cet effet auprès de [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2. Cette demande doit être accompagnée d'un extrait de l'acte de décès de la mère et d'une déclaration de l'établissement de soins, dans laquelle il est mentionné que le nouveau-né a quitté l'hôpital.
Dès réception de la demande, [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 envoie une feuille de renseignements et une feuille de contrôle à l'assuré. L'assuré renvoie la feuille de renseignements, qu'il a dûment complétée et signée, le plus rapidement possible à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2. L'assuré remet au terme de la période de congé de paternité, dans les deux jours, à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 la feuille de contrôle sur laquelle est mentionnée la date à laquelle l'intéressé a repris le travail.
Le père a droit à une indemnité pour chaque jour ouvrable de la période du congé de paternité et pour chaque jour de cette même période qui est assimilé à un jour ouvrable. Le montant de cette indemnité est fixé sur la base de la rémunération du père de l'enfant, conformément aux dispositions du § 3.
2° En cas d'hospitalisation de la mère, le père de l'enfant peut prétendre à un congé de paternité qui débute au plus tôt le huitième jour à compter de la naissance de l'enfant, à condition que l'hospitalisation de la mère dure plus de sept jours et que le nouveau-né ait quitté l'hôpital. Le congé de paternité prend fin au moment où l'hospitalisation de la mère se termine et au plus tard au terme de la période correspondant au congé de maternité que la mère n'avait pas encore pris au moment de son hospitalisation.
L'assuré qui souhaite prétendre au congé de paternité visé à l'alinéa précédent doit introduire une demande à cet effet auprès de [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2. Cette demande doit être accompagnée d'une déclaration de l'établissement de soins, dans laquelle la date du début de l'hospitalisation de la mère est indiquée et dans laquelle il est confirmé que l'hospitalisation de la mère dure plus de sept jours et que le nouveau-né a quitté l'hôpital.
Dès réception de la demande, [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 envoie une feuille de renseignements et une feuille de contrôle à l'assuré. L'assuré renvoie la feuille de renseignements, qu'il a dûment complétée et signée, le plus rapidement possible à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2. L'assuré remet au terme de la période de congé de paternité, dans les deux jours, à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 la feuille de contrôle sur laquelle est mentionnée la date à laquelle l'intéressé a repris le travail, et, le cas échéant, une pièce justificative de l'établissement de soins dans laquelle est mentionné la date à laquelle l'hospitalisation de la mère a pris fin.
Le père a droit, pour chaque jour ouvrable de la période du congé de paternité, à une indemnité conformément à l'article 88.
La mère de l'enfant conserve pendant le congé de paternité une indemnité calculée conformément au § 3.]1
Art.105. <KB 7-1-1958, art. 1> Ter toepassing van de artikelen 100 tot 104 zijn de gerechtigden op een pensioen, een vergoeding of toelage of degenen die een aldaar beoogd loon of beroepsinkomen trekken, er uitdrukkelijk toe gehouden daarvan aangifte te doen bij de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1.
(Hebben de werknemers (...) invalide in de zin van dit besluit, krachtens een Belgische of een buitenlandse wetgeving, recht op een pensioen, bedrag, vergoeding of toelage, bedoeld bij artikel (101), doch verzuimen of weigeren zij hun aanspraken te doen gelden, dan is de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 er toe gehouden de toekenning der uitkeringen te schorsen. De toekenning der uitkering wordt hervat zodra de aanvraag is ingediend.) <KB 11-7-1962, art. 7> <KB 27-7-1970, art. 15>
(Hebben de werknemers (...) invalide in de zin van dit besluit, krachtens een Belgische of een buitenlandse wetgeving, recht op een pensioen, bedrag, vergoeding of toelage, bedoeld bij artikel (101), doch verzuimen of weigeren zij hun aanspraken te doen gelden, dan is de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 er toe gehouden de toekenning der uitkeringen te schorsen. De toekenning der uitkering wordt hervat zodra de aanvraag is ingediend.) <KB 11-7-1962, art. 7> <KB 27-7-1970, art. 15>
Modifications
Art.105. <AR 7-1-1958, art. 1> Pour l'application des articles 100 à 104, les bénéficiaires d'une pension, indemnité ou allocation ou d'un salaire ou revenu professionnel y visés, sont formellement tenus de le déclarer à [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
(Lorsque les travailleurs, invalides au sens de cet arrêté, (...), sont en vertu d'une législation belge ou étrangère, en droit de bénéficier d'une pension, somme, indemnité ou allocation visées à l'article (101), mais négligent ou refusent de faire valoir leurs droits, [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 est tenue de suspendre l'octroi des prestations en espèces. L'octroi éventuel d'une prestation est repris à partir de la date à laquelle la demande est introduite.) <AR 11-7-1962, art. 7> <AR 27-7-1970, art. 15>
(Lorsque les travailleurs, invalides au sens de cet arrêté, (...), sont en vertu d'une législation belge ou étrangère, en droit de bénéficier d'une pension, somme, indemnité ou allocation visées à l'article (101), mais négligent ou refusent de faire valoir leurs droits, [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 est tenue de suspendre l'octroi des prestations en espèces. L'octroi éventuel d'une prestation est repris à partir de la date à laquelle la demande est introduite.) <AR 11-7-1962, art. 7> <AR 27-7-1970, art. 15>
Modifications
Art.106. <KB 14-12-1977, art. 2>
§ 1. Aan de verzekerde vrouw die hetzij ten vroegste vanaf de vijfde maand van de zwangerschap de arbeid onderbreekt zoals bedoeld in artikel 82, hetzij in een periode van arbeidsongeschiktheid verkeert die vergoed wordt bij toepassing van de artikelen 88 en 93, hetzij het zwangerschapsverlof aanvangt uiterlijk de eerste werkdag na het einde van een periode van voortgezette verzekering of wiens uitkering van de wachtvergoeding verleend door de Pool van zeelieden ter koopvaardij geschorst wordt wegens zwangerschap, betaalt de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 gedurende [1 de periode van voorbevallingsrust en nabevallingsrust]1 voor elke werkdag een uitkering "rustvergoeding bij bevalling."
[1 ...]1
[1 De voorbevallingsrust neemt een aanvang, op vraag van de verzekerde, ten vroegste vanaf de zesde week vóór de vermoedelijke bevallingsdatum, of de achtste week wanneer de geboorte van een meerling voorzien wordt. De verzekerde geeft daartoe aan de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 een geneeskundig getuigschrift af, waarbij wordt verklaard dat ze normaal zal bevallen op het einde van de gevraagde voorbevallingsrust. Indien de bevalling plaatsvindt na de datum die door de geneesheer is voorzien, wordt de voorbevallingsrust verlengd tot aan de werkelijke datum van de bevalling.
De nabevallingsrust strekt zich uit over een tijdvak van negen weken te rekenen vanaf de dag van de bevalling. De periode van negen weken begint te lopen de dag na de dag van de bevalling wanneer de werkneemster de arbeid nog heeft aangevat op de dag van de bevalling. Dat tijdvak kan worden verlengd met de periode tijdens welke de gerechtigde is blijven doorwerken vanaf de zesde tot en met de tweede week vóór de bevalling en vanaf de achtste tot en met de tweede week ingeval van geboorte van een meerling.
In geval van geboorte van een meerling, kan op verzoek van de verzekerde de periode van nabevallingsrust van negen weken, eventueel verlengd overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid, verlengd worden met een periode van maximaal twee weken.
Op verzoek van de verzekerde kan de periode van nabevallingsrust van negen weken verlengd worden met één week, wanneer de verzekerde arbeidsongeschikt is geweest gedurende de ganse periode van zes weken voorafgaand aan de werkelijke bevallingsdatum, of van acht weken wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht.
Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf de geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van de verzekerde de nabevallingsrust verlengd worden met een duur gelijk aan de periode van hospitalisatie van het kind, die deze eerste zeven dagen overschrijdt. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. De verzekerde geeft daartoe bij het verstrijken van het tijdvak van nabevallingsrust aan de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 een getuigschrift van de verplegingsinrichting die de duur van de hospitalisatie van het kind vaststelt.]1
§ 2. De uitkering voor de [1 periode van voorbevallingsrust]1 is ten vroegste verschuldigd met ingang van de dag van verzending of afgifte aan de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2, van een attest van een dokter in de geneeskunde of een vroedvrouw, waarop de waarschijnlijke datum van de bevalling is vermeld.
De uitkering over de [1 periode van nabevallingsrust]1 is verschuldigd zo belanghebbende aan de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 binnen de maand volgend op de bevalling, een geboorte- of kraamattest heeft gezonden of afgegeven.
[1 De verzekerde bezorgt op het einde van de rustperiode binnen de twee dagen de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 het controleblad terug waarin de datum waarop de zij de arbeid heeft hervat wordt vermeld.]1
§ 3. Voor elke werkdag van de periode beoogd in § 1 van dit artikel wordt een vergoeding uitgekeerd overeenkomstig het artikel 88.
Nochtans wanneer het zwangerschapsverlof een aanvang neemt tijdens een periode van invaliditeit vergoed overeenkomstig het artikel 93, is de rustvergoeding bij bevalling gelijk aan de uitkering voorzien bij voornoemd artikel.
Daarenboven wordt voor elke vergoede dag tijdens de in § 1 van dit artikel bedoelde periode, aan de verzekerde vrouw een supplement toegekend ten belope van 19,5 pct. van de in het eerste lid beoogde eenvormige dagbezoldigingen.
Aan de verzekerde vrouw die in een periode van invaliditeit verkeert, mag de toekenning van dit supplement van 19,5 pct. niet voor gevolg hebben dat het bedrag van de uitkering 79,5 pct. van de bedoelde eenvormige dagbezoldiging overschrijdt.
§ 4. De dagen waarvoor de reder loon heeft betaald, voor of na de bevalling, in uitvoering van een wettelijke reglementaire of contractuele bepaling, worden in mindering gebracht. Ze worden steeds aangerekend vanaf de eerste dag na de bevalling.
[1 § 5. In geval van overlijden of verblijf in het ziekenhuis van de moeder kan een gedeelte van het tijdvak van nabevallingsrust worden omgezet in vaderschapsverlof voor de verzekerde die de vader van het kind is :
1° In geval van overlijden van de moeder, kan de vader van het kind aanspraak maken op vaderschapsverlof, waarvan de duur het deel van de nabevallingsrust bedoeld in § 1 derde, vierde en vijfde lid nog niet opgenomen door de moeder bij haar overlijden, niet mag overschrijden.
De verzekerde die aanspraak wenst te maken op vaderschapsverlof bedoeld in het vorig lid moet een aanvraag hiertoe indienen bij de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. Bij deze aanvraag moeten een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder en een verklaring van de verplegingsinstelling, die vermeldt dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft, gevoegd worden.
Bij ontvangst van de aanvraag stuurt de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 de verzekerde een inlichtingsblad en een controleblad. De verzekerde stuurt het inlichtingsblad, dat hij naar behoren heeft ingevuld en ondertekend, zo snel mogelijk terug naar de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. De verzekerde bezorgt op het einde van de periode van vaderschapsverlof binnen de twee dagen de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 het controleblad terug waarin de datum waarop hij de arbeid heeft hervat wordt vermeld.
De vader heeft aanspraak op een uitkering over elke werkdag van het tijdvak van vaderschapsverlof en over iedere dag van datzelfde tijdvak die gelijkgesteld wordt met een werkdag. Het bedrag van deze uitkering wordt bepaald op basis van het loon van de vader van het kind, overeenkomstig de bepalingen van § 3.
2° In geval van opname van de moeder in een ziekenhuis, kan de vader van het kind aanspraak maken op vaderschapsverlof dat ten vroegste een aanvang neemt vanaf de achtste dag te rekenen vanaf de geboorte van het kind, op voorwaarde dat de opname van de moeder in het ziekenhuis meer dan zeven dagen bedraagt en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft. Het vaderschapsverlof verstrijkt op het moment dat de opname van de moeder in het ziekenhuis een einde neemt en uiterlijk bij het verstrijken van de periode die overeenstemt met het moederschapsverlof dat door de moeder op het ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet was opgenomen.
De verzekerde die aanspraak wenst te maken op vaderschapsverlof bedoeld in het vorige lid moet een aanvraag hiertoe indienen bij de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. Bij deze aanvraag moet een verklaring van de verplegingsinrichting gevoegd worden die de datum vermeldt waarop de opname van de moeder in het ziekenhuis is aangevangen, en die bevestigt dat de opname van de moeder in het ziekenhuis meer bedraagt dan zeven dagen en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.
Bij ontvangst van de aanvraag stuurt de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 de verzekerde een inlichtingsblad en een controleblad. De verzekerde stuurt het inlichtingsblad, dat hij naar behoren heeft ingevuld en ondertekend, zo snel mogelijk terug naar de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. De verzekerde bezorgt op het einde van de periode van vaderschapsverlof binnen twee dagen de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 het controleblad terug waarin de datum waarop hij de arbeid heeft hervat wordt vermeld en in voorkomend geval een bewijsstuk van de verpleeginrichting waarin de datum vermeld wordt waarop de hospitalisatie van de moeder een einde heeft genomen.
De vader heeft over elke werkdag van het tijdvak van vaderschapsverlof aanspraak op een uitkering overeenkomstig artikel 88.
De moeder van het kind behoudt gedurende het vaderschapsverlof, een uitkering die berekend wordt overeenkomstig § 3.]1
§ 1. Aan de verzekerde vrouw die hetzij ten vroegste vanaf de vijfde maand van de zwangerschap de arbeid onderbreekt zoals bedoeld in artikel 82, hetzij in een periode van arbeidsongeschiktheid verkeert die vergoed wordt bij toepassing van de artikelen 88 en 93, hetzij het zwangerschapsverlof aanvangt uiterlijk de eerste werkdag na het einde van een periode van voortgezette verzekering of wiens uitkering van de wachtvergoeding verleend door de Pool van zeelieden ter koopvaardij geschorst wordt wegens zwangerschap, betaalt de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 gedurende [1 de periode van voorbevallingsrust en nabevallingsrust]1 voor elke werkdag een uitkering "rustvergoeding bij bevalling."
[1 ...]1
[1 De voorbevallingsrust neemt een aanvang, op vraag van de verzekerde, ten vroegste vanaf de zesde week vóór de vermoedelijke bevallingsdatum, of de achtste week wanneer de geboorte van een meerling voorzien wordt. De verzekerde geeft daartoe aan de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 een geneeskundig getuigschrift af, waarbij wordt verklaard dat ze normaal zal bevallen op het einde van de gevraagde voorbevallingsrust. Indien de bevalling plaatsvindt na de datum die door de geneesheer is voorzien, wordt de voorbevallingsrust verlengd tot aan de werkelijke datum van de bevalling.
De nabevallingsrust strekt zich uit over een tijdvak van negen weken te rekenen vanaf de dag van de bevalling. De periode van negen weken begint te lopen de dag na de dag van de bevalling wanneer de werkneemster de arbeid nog heeft aangevat op de dag van de bevalling. Dat tijdvak kan worden verlengd met de periode tijdens welke de gerechtigde is blijven doorwerken vanaf de zesde tot en met de tweede week vóór de bevalling en vanaf de achtste tot en met de tweede week ingeval van geboorte van een meerling.
In geval van geboorte van een meerling, kan op verzoek van de verzekerde de periode van nabevallingsrust van negen weken, eventueel verlengd overeenkomstig het bepaalde in het vorige lid, verlengd worden met een periode van maximaal twee weken.
Op verzoek van de verzekerde kan de periode van nabevallingsrust van negen weken verlengd worden met één week, wanneer de verzekerde arbeidsongeschikt is geweest gedurende de ganse periode van zes weken voorafgaand aan de werkelijke bevallingsdatum, of van acht weken wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht.
Wanneer het pasgeboren kind na de eerste zeven dagen te rekenen vanaf de geboorte in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan op verzoek van de verzekerde de nabevallingsrust verlengd worden met een duur gelijk aan de periode van hospitalisatie van het kind, die deze eerste zeven dagen overschrijdt. De duur van deze verlenging mag vierentwintig weken niet overschrijden. De verzekerde geeft daartoe bij het verstrijken van het tijdvak van nabevallingsrust aan de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 een getuigschrift van de verplegingsinrichting die de duur van de hospitalisatie van het kind vaststelt.]1
§ 2. De uitkering voor de [1 periode van voorbevallingsrust]1 is ten vroegste verschuldigd met ingang van de dag van verzending of afgifte aan de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2, van een attest van een dokter in de geneeskunde of een vroedvrouw, waarop de waarschijnlijke datum van de bevalling is vermeld.
De uitkering over de [1 periode van nabevallingsrust]1 is verschuldigd zo belanghebbende aan de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 binnen de maand volgend op de bevalling, een geboorte- of kraamattest heeft gezonden of afgegeven.
[1 De verzekerde bezorgt op het einde van de rustperiode binnen de twee dagen de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 het controleblad terug waarin de datum waarop de zij de arbeid heeft hervat wordt vermeld.]1
§ 3. Voor elke werkdag van de periode beoogd in § 1 van dit artikel wordt een vergoeding uitgekeerd overeenkomstig het artikel 88.
Nochtans wanneer het zwangerschapsverlof een aanvang neemt tijdens een periode van invaliditeit vergoed overeenkomstig het artikel 93, is de rustvergoeding bij bevalling gelijk aan de uitkering voorzien bij voornoemd artikel.
Daarenboven wordt voor elke vergoede dag tijdens de in § 1 van dit artikel bedoelde periode, aan de verzekerde vrouw een supplement toegekend ten belope van 19,5 pct. van de in het eerste lid beoogde eenvormige dagbezoldigingen.
Aan de verzekerde vrouw die in een periode van invaliditeit verkeert, mag de toekenning van dit supplement van 19,5 pct. niet voor gevolg hebben dat het bedrag van de uitkering 79,5 pct. van de bedoelde eenvormige dagbezoldiging overschrijdt.
§ 4. De dagen waarvoor de reder loon heeft betaald, voor of na de bevalling, in uitvoering van een wettelijke reglementaire of contractuele bepaling, worden in mindering gebracht. Ze worden steeds aangerekend vanaf de eerste dag na de bevalling.
[1 § 5. In geval van overlijden of verblijf in het ziekenhuis van de moeder kan een gedeelte van het tijdvak van nabevallingsrust worden omgezet in vaderschapsverlof voor de verzekerde die de vader van het kind is :
1° In geval van overlijden van de moeder, kan de vader van het kind aanspraak maken op vaderschapsverlof, waarvan de duur het deel van de nabevallingsrust bedoeld in § 1 derde, vierde en vijfde lid nog niet opgenomen door de moeder bij haar overlijden, niet mag overschrijden.
De verzekerde die aanspraak wenst te maken op vaderschapsverlof bedoeld in het vorig lid moet een aanvraag hiertoe indienen bij de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. Bij deze aanvraag moeten een uittreksel uit de overlijdensakte van de moeder en een verklaring van de verplegingsinstelling, die vermeldt dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft, gevoegd worden.
Bij ontvangst van de aanvraag stuurt de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 de verzekerde een inlichtingsblad en een controleblad. De verzekerde stuurt het inlichtingsblad, dat hij naar behoren heeft ingevuld en ondertekend, zo snel mogelijk terug naar de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. De verzekerde bezorgt op het einde van de periode van vaderschapsverlof binnen de twee dagen de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 het controleblad terug waarin de datum waarop hij de arbeid heeft hervat wordt vermeld.
De vader heeft aanspraak op een uitkering over elke werkdag van het tijdvak van vaderschapsverlof en over iedere dag van datzelfde tijdvak die gelijkgesteld wordt met een werkdag. Het bedrag van deze uitkering wordt bepaald op basis van het loon van de vader van het kind, overeenkomstig de bepalingen van § 3.
2° In geval van opname van de moeder in een ziekenhuis, kan de vader van het kind aanspraak maken op vaderschapsverlof dat ten vroegste een aanvang neemt vanaf de achtste dag te rekenen vanaf de geboorte van het kind, op voorwaarde dat de opname van de moeder in het ziekenhuis meer dan zeven dagen bedraagt en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft. Het vaderschapsverlof verstrijkt op het moment dat de opname van de moeder in het ziekenhuis een einde neemt en uiterlijk bij het verstrijken van de periode die overeenstemt met het moederschapsverlof dat door de moeder op het ogenblik van haar opname in het ziekenhuis nog niet was opgenomen.
De verzekerde die aanspraak wenst te maken op vaderschapsverlof bedoeld in het vorige lid moet een aanvraag hiertoe indienen bij de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. Bij deze aanvraag moet een verklaring van de verplegingsinrichting gevoegd worden die de datum vermeldt waarop de opname van de moeder in het ziekenhuis is aangevangen, en die bevestigt dat de opname van de moeder in het ziekenhuis meer bedraagt dan zeven dagen en dat de pasgeborene het ziekenhuis verlaten heeft.
Bij ontvangst van de aanvraag stuurt de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 de verzekerde een inlichtingsblad en een controleblad. De verzekerde stuurt het inlichtingsblad, dat hij naar behoren heeft ingevuld en ondertekend, zo snel mogelijk terug naar de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. De verzekerde bezorgt op het einde van de periode van vaderschapsverlof binnen twee dagen de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 het controleblad terug waarin de datum waarop hij de arbeid heeft hervat wordt vermeld en in voorkomend geval een bewijsstuk van de verpleeginrichting waarin de datum vermeld wordt waarop de hospitalisatie van de moeder een einde heeft genomen.
De vader heeft over elke werkdag van het tijdvak van vaderschapsverlof aanspraak op een uitkering overeenkomstig artikel 88.
De moeder van het kind behoudt gedurende het vaderschapsverlof, een uitkering die berekend wordt overeenkomstig § 3.]1
Art.106. <AR 14-12-1977, art. 2>
§ 1er. A la femme assurée, qui, soit au plus tôt à partir du cinquième mois de la grossesse interrompt le travail comme prévu à l'article 82, soit se trouve dans une période d'incapacité de travail qui en application des articles 88 et 93 est indemnisée, soit commence le repos d'accouchement au plus tard le premier jour ouvrable suivant l'expiration d'une période d'assurance continuée ou dont le paiement de l'indemnité d'attente octroyée par le Pool des marins de la marine marchande est suspendu à cause de la grossesse, [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 paie pendant [1 la période de repos prénatal et de repos postnatal]1, pour chaque jour ouvrable, une indemnité dite "indemnité de repos d'accouchement".
[1 ...]1
[1 Le repos prénatal débute, à la demande de l'assurée, au plus tôt à partir de la sixième semaine qui précède la date présumée de l'accouchement ou de la huitième semaine, lorsqu'une naissance multiple est prévue. A cet effet, l'assurée remet à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 un certificat médical attestant que l'accouchement doit normalement se produire à la fin de la période de repos prénatal sollicitée. Si l'accouchement se produit après la date prévue par le médecin, le repos prénatal est prolongé jusqu'à la date réelle de l'accouchement.
Le repos postnatal s'étend à une période de neuf semaines qui prend cours le jour de l'accouchement. La période de neuf semaines commence à courir le jour après le jour de l'accouchement lorsque la travailleuse a entamé le travail le jour de l'accouchement. Cette période peut être prolongée à concurrence de la période pendant laquelle la titulaire a continué le travail de la sixième à la deuxième semaine y incluse précédant l'accouchement et de la huitième à la deuxième semaine y incluse en cas de naissance multiple.
En cas de naissance multiple, la période de repos postnatal de neuf semaines, éventuellement prolongée conformément aux dispositions de l'alinéa précédent, peut, à la demande de l'assurée, être prolongée d'une période de deux semaines au maximum.
La période de repos postnatal de neuf semaines peut, à la demande de l'assurée, être prolongée d'une semaine lorsque l'assurée a été incapable de travailler durant toute la période de six semaines précédant la date réelle de l'accouchement, ou de huit semaines lorsqu'une naissance multiple est prévue.
Lorsque l'enfant nouveau né doit rester hospitalisé après les sept premiers jours à compter de la naissance, la période de repos postnatal peut, à la demande de l'assurée, être prolongée d'une durée égale à la période d'hospitalisation de l'enfant qui excède ces sept premiers jours. La durée de cette prolongation ne peut dépasser vingt-quatre semaines. A cet effet, l'assurée remet à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2, à l'issue de la période de repos postnatal, un certificat de l'institution hospitalière attestant la durée d'hospitalisation de l'enfant.]1
§ 2. L'indemnité pour la [1 période de repos prénatal]1 est due au plus tôt à partir du jour de l'envoi ou de la remise à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2, d'un certificat d'un docteur en médecine ou d'une accoucheuse, mentionnant la date probable de l'accouchement.
L'indemnité pour la [1 période de repos postnatal]1 est due si l'intéressée a envoyé ou remis à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 dans le mois qui suit l'accouchement, une attestation de naissance ou d'accouchement.
[1 L'assurée remet au terme de la période de repos, dans les deux jours, à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 la feuille de contrôle sur laquelle est mentionnée la date à laquelle elle a repris le travail.]1
§ 3. Pour chaque jour ouvrable de la période visée au § 1er du présent article, il est octroyé une indemnité conformément à l'article 88.
Toutefois quand le repos d'accouchement débute pendant une période d'invalidité indemnisée conformément à l'article 93, l'indemnité de repos d'accouchement est égale à l'indemnité prévue par l'alinéa précité.
De plus pour chaque jour indemnisé de la période visée au § 1er du présent article, il est attribué à la femme assurée un supplément égal à 19,5 p.c. des rémunérations journalières uniformes visées à l'article 1er.
A la femme assurée, qui se trouve dans une période d'invalidité, l'attribution de ce supplément de 19,5 p.c. ne peut avoir pour conséquence, que le montant de l'indemnité dépasse 79,5 p.c. de la rémunération journalière visée.
§ 4. Les jours pour lesquels l'armateur a payé, avant ou après l'accouchement, une rémunération en vertu d'une disposition légale, réglementaire ou contractuelle sont déduits. Ils sont toujours imputés à partir du premier jour suivant la date de l'accouchement.
[1 § 5. En cas de décès ou d'hospitalisation de la mère, une partie de la période de repos postnatal peut être convertie en un congé de paternité en faveur de l'assuré qui est le père de l'enfant :
1° En cas de décès de la mère, le père de l'enfant peut prétendre à un congé de paternité, dont la durée ne peut dépasser la partie du repos postnatal visé au § 1er, alinéas 3, 4 et 5, non encore prise par la mère au moment de son décès.
L'assuré qui souhaite prétendre au congé de paternité visé à l'alinéa précédent doit introduire une demande à cet effet auprès de [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2. Cette demande doit être accompagnée d'un extrait de l'acte de décès de la mère et d'une déclaration de l'établissement de soins, dans laquelle il est mentionné que le nouveau-né a quitté l'hôpital.
Dès réception de la demande, [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 envoie une feuille de renseignements et une feuille de contrôle à l'assuré. L'assuré renvoie la feuille de renseignements, qu'il a dûment complétée et signée, le plus rapidement possible à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2. L'assuré remet au terme de la période de congé de paternité, dans les deux jours, à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 la feuille de contrôle sur laquelle est mentionnée la date à laquelle l'intéressé a repris le travail.
Le père a droit à une indemnité pour chaque jour ouvrable de la période du congé de paternité et pour chaque jour de cette même période qui est assimilé à un jour ouvrable. Le montant de cette indemnité est fixé sur la base de la rémunération du père de l'enfant, conformément aux dispositions du § 3.
2° En cas d'hospitalisation de la mère, le père de l'enfant peut prétendre à un congé de paternité qui débute au plus tôt le huitième jour à compter de la naissance de l'enfant, à condition que l'hospitalisation de la mère dure plus de sept jours et que le nouveau-né ait quitté l'hôpital. Le congé de paternité prend fin au moment où l'hospitalisation de la mère se termine et au plus tard au terme de la période correspondant au congé de maternité que la mère n'avait pas encore pris au moment de son hospitalisation.
L'assuré qui souhaite prétendre au congé de paternité visé à l'alinéa précédent doit introduire une demande à cet effet auprès de [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2. Cette demande doit être accompagnée d'une déclaration de l'établissement de soins, dans laquelle la date du début de l'hospitalisation de la mère est indiquée et dans laquelle il est confirmé que l'hospitalisation de la mère dure plus de sept jours et que le nouveau-né a quitté l'hôpital.
Dès réception de la demande, [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 envoie une feuille de renseignements et une feuille de contrôle à l'assuré. L'assuré renvoie la feuille de renseignements, qu'il a dûment complétée et signée, le plus rapidement possible à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2. L'assuré remet au terme de la période de congé de paternité, dans les deux jours, à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 la feuille de contrôle sur laquelle est mentionnée la date à laquelle l'intéressé a repris le travail, et, le cas échéant, une pièce justificative de l'établissement de soins dans laquelle est mentionné la date à laquelle l'hospitalisation de la mère a pris fin.
Le père a droit, pour chaque jour ouvrable de la période du congé de paternité, à une indemnité conformément à l'article 88.
La mère de l'enfant conserve pendant le congé de paternité une indemnité calculée conformément au § 3.]1
§ 1er. A la femme assurée, qui, soit au plus tôt à partir du cinquième mois de la grossesse interrompt le travail comme prévu à l'article 82, soit se trouve dans une période d'incapacité de travail qui en application des articles 88 et 93 est indemnisée, soit commence le repos d'accouchement au plus tard le premier jour ouvrable suivant l'expiration d'une période d'assurance continuée ou dont le paiement de l'indemnité d'attente octroyée par le Pool des marins de la marine marchande est suspendu à cause de la grossesse, [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 paie pendant [1 la période de repos prénatal et de repos postnatal]1, pour chaque jour ouvrable, une indemnité dite "indemnité de repos d'accouchement".
[1 ...]1
[1 Le repos prénatal débute, à la demande de l'assurée, au plus tôt à partir de la sixième semaine qui précède la date présumée de l'accouchement ou de la huitième semaine, lorsqu'une naissance multiple est prévue. A cet effet, l'assurée remet à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 un certificat médical attestant que l'accouchement doit normalement se produire à la fin de la période de repos prénatal sollicitée. Si l'accouchement se produit après la date prévue par le médecin, le repos prénatal est prolongé jusqu'à la date réelle de l'accouchement.
Le repos postnatal s'étend à une période de neuf semaines qui prend cours le jour de l'accouchement. La période de neuf semaines commence à courir le jour après le jour de l'accouchement lorsque la travailleuse a entamé le travail le jour de l'accouchement. Cette période peut être prolongée à concurrence de la période pendant laquelle la titulaire a continué le travail de la sixième à la deuxième semaine y incluse précédant l'accouchement et de la huitième à la deuxième semaine y incluse en cas de naissance multiple.
En cas de naissance multiple, la période de repos postnatal de neuf semaines, éventuellement prolongée conformément aux dispositions de l'alinéa précédent, peut, à la demande de l'assurée, être prolongée d'une période de deux semaines au maximum.
La période de repos postnatal de neuf semaines peut, à la demande de l'assurée, être prolongée d'une semaine lorsque l'assurée a été incapable de travailler durant toute la période de six semaines précédant la date réelle de l'accouchement, ou de huit semaines lorsqu'une naissance multiple est prévue.
Lorsque l'enfant nouveau né doit rester hospitalisé après les sept premiers jours à compter de la naissance, la période de repos postnatal peut, à la demande de l'assurée, être prolongée d'une durée égale à la période d'hospitalisation de l'enfant qui excède ces sept premiers jours. La durée de cette prolongation ne peut dépasser vingt-quatre semaines. A cet effet, l'assurée remet à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2, à l'issue de la période de repos postnatal, un certificat de l'institution hospitalière attestant la durée d'hospitalisation de l'enfant.]1
§ 2. L'indemnité pour la [1 période de repos prénatal]1 est due au plus tôt à partir du jour de l'envoi ou de la remise à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2, d'un certificat d'un docteur en médecine ou d'une accoucheuse, mentionnant la date probable de l'accouchement.
L'indemnité pour la [1 période de repos postnatal]1 est due si l'intéressée a envoyé ou remis à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 dans le mois qui suit l'accouchement, une attestation de naissance ou d'accouchement.
[1 L'assurée remet au terme de la période de repos, dans les deux jours, à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 la feuille de contrôle sur laquelle est mentionnée la date à laquelle elle a repris le travail.]1
§ 3. Pour chaque jour ouvrable de la période visée au § 1er du présent article, il est octroyé une indemnité conformément à l'article 88.
Toutefois quand le repos d'accouchement débute pendant une période d'invalidité indemnisée conformément à l'article 93, l'indemnité de repos d'accouchement est égale à l'indemnité prévue par l'alinéa précité.
De plus pour chaque jour indemnisé de la période visée au § 1er du présent article, il est attribué à la femme assurée un supplément égal à 19,5 p.c. des rémunérations journalières uniformes visées à l'article 1er.
A la femme assurée, qui se trouve dans une période d'invalidité, l'attribution de ce supplément de 19,5 p.c. ne peut avoir pour conséquence, que le montant de l'indemnité dépasse 79,5 p.c. de la rémunération journalière visée.
§ 4. Les jours pour lesquels l'armateur a payé, avant ou après l'accouchement, une rémunération en vertu d'une disposition légale, réglementaire ou contractuelle sont déduits. Ils sont toujours imputés à partir du premier jour suivant la date de l'accouchement.
[1 § 5. En cas de décès ou d'hospitalisation de la mère, une partie de la période de repos postnatal peut être convertie en un congé de paternité en faveur de l'assuré qui est le père de l'enfant :
1° En cas de décès de la mère, le père de l'enfant peut prétendre à un congé de paternité, dont la durée ne peut dépasser la partie du repos postnatal visé au § 1er, alinéas 3, 4 et 5, non encore prise par la mère au moment de son décès.
L'assuré qui souhaite prétendre au congé de paternité visé à l'alinéa précédent doit introduire une demande à cet effet auprès de [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2. Cette demande doit être accompagnée d'un extrait de l'acte de décès de la mère et d'une déclaration de l'établissement de soins, dans laquelle il est mentionné que le nouveau-né a quitté l'hôpital.
Dès réception de la demande, [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 envoie une feuille de renseignements et une feuille de contrôle à l'assuré. L'assuré renvoie la feuille de renseignements, qu'il a dûment complétée et signée, le plus rapidement possible à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2. L'assuré remet au terme de la période de congé de paternité, dans les deux jours, à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 la feuille de contrôle sur laquelle est mentionnée la date à laquelle l'intéressé a repris le travail.
Le père a droit à une indemnité pour chaque jour ouvrable de la période du congé de paternité et pour chaque jour de cette même période qui est assimilé à un jour ouvrable. Le montant de cette indemnité est fixé sur la base de la rémunération du père de l'enfant, conformément aux dispositions du § 3.
2° En cas d'hospitalisation de la mère, le père de l'enfant peut prétendre à un congé de paternité qui débute au plus tôt le huitième jour à compter de la naissance de l'enfant, à condition que l'hospitalisation de la mère dure plus de sept jours et que le nouveau-né ait quitté l'hôpital. Le congé de paternité prend fin au moment où l'hospitalisation de la mère se termine et au plus tard au terme de la période correspondant au congé de maternité que la mère n'avait pas encore pris au moment de son hospitalisation.
L'assuré qui souhaite prétendre au congé de paternité visé à l'alinéa précédent doit introduire une demande à cet effet auprès de [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2. Cette demande doit être accompagnée d'une déclaration de l'établissement de soins, dans laquelle la date du début de l'hospitalisation de la mère est indiquée et dans laquelle il est confirmé que l'hospitalisation de la mère dure plus de sept jours et que le nouveau-né a quitté l'hôpital.
Dès réception de la demande, [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 envoie une feuille de renseignements et une feuille de contrôle à l'assuré. L'assuré renvoie la feuille de renseignements, qu'il a dûment complétée et signée, le plus rapidement possible à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2. L'assuré remet au terme de la période de congé de paternité, dans les deux jours, à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 la feuille de contrôle sur laquelle est mentionnée la date à laquelle l'intéressé a repris le travail, et, le cas échéant, une pièce justificative de l'établissement de soins dans laquelle est mentionné la date à laquelle l'hospitalisation de la mère a pris fin.
Le père a droit, pour chaque jour ouvrable de la période du congé de paternité, à une indemnité conformément à l'article 88.
La mère de l'enfant conserve pendant le congé de paternité une indemnité calculée conformément au § 3.]1
Art. 106bis. [1 De [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 betaalt aan de verzekerde in vaderschapsverlof, overeenkomstig de voorwaarden bepaald in artikel 109bis, of in adoptieverlof, overeenkomstig de voorwaarden bepaald in artikel 109ter [3 , of in pleegouderverlof, overeenkomstig de voorwaarden bepaald in artikel 109quater]3 een uitkering ten bedrage van 82 % van de door de Minister, in uitvoering van artikel 88 vastgestelde eenvormige dagbezoldigingen.]1
Art. 106bis. [1 [2 La Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 paie à l'assuré en congé de paternité, dans les conditions prévues à l'article 109bis, ou à l'assuré en congé d'adoption, dans les conditions prévues à l'article 109ter, [3 ou à l'assuré en congé parental d'accueil, dans les conditions prévues à l'article 109quater,]3 une indemnité se montant à 82 % des rémunérations journalières uniformes fixées par le Ministre en exécution de l'article 88.]1
Art.107. <KB 24-7-1974, art. 4>
§ 1. (Onverminderd het bepaalde in § 4 van dit artikel betaalt de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 aan de rechtverkrijgende van een overleden verzekerde of van een overleden gepensioneerd verzekerde een uitkering voor begrafeniskosten waarvan het bedrag is vastgesteld op (6 000 F.).) <KB 28-4-1982, art. 1> <KB 1986-12-30/32, art. 1, 006>
§ 2. Deze uitkering is verschuldigd tegen overlegging van een door het gemeentebestuur afgegeven overlijdensattest.
§ 3. Ze is niet verschuldigd indien de verzekerde op het ogenblik van zijn overlijden in één van de bij artikelen 113, 114 en 116 bedoelde omstandigheden verkeerde.
Onverminderd de bepalingen van internationale overeenkomsten of verordeningen betreffende de sociale zekerheid is zij evenmin verschuldigd wanneer de rechtverkrijgende in het buitenland verblijft.
§ 4. De hoedanigheid van rechtverkrijgende op de uitkering voor begrafeniskosten, wordt toegekend aan de personen die de begrafenis werkelijk hebben bekostigd.
Als zodanig worden nooit beschouwd, de begrafenisondernemers en hun verwanten, aangestelden of lasthebbers, behoudens wanneer zij de echtgenoot of een bloed- of aanverwant tot de derde graad van de overleden gerechtigde zijn.
Wanneer de in het eerste lid bedoelde rechtverkrijgende hetzij een rechtspersoon is, hetzij een natuurlijke persoon die niet onder hetzelfde dak woont als de overledene en noch de echtgenoot noch een bloed- of aanverwant tot de derde graad is, wordt de uitkering echter slechts ten belope van de werkelijk gedragen kosten betaald, met dien verstande dat ze niet meer mag bedragen dan de helft van de in § 1 van dit artikel bepaalde uitkering. Nochtans worden geacht niet onder hetzelfde dak te wonen als de overledene, de personen die hem tegen vergoeding verblijf verschaften evenals de personeelsleden en de pensiongasten van de inrichting waar hij gehuisvest was.
§ 1. (Onverminderd het bepaalde in § 4 van dit artikel betaalt de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 aan de rechtverkrijgende van een overleden verzekerde of van een overleden gepensioneerd verzekerde een uitkering voor begrafeniskosten waarvan het bedrag is vastgesteld op (6 000 F.).) <KB 28-4-1982, art. 1> <KB 1986-12-30/32, art. 1, 006>
§ 2. Deze uitkering is verschuldigd tegen overlegging van een door het gemeentebestuur afgegeven overlijdensattest.
§ 3. Ze is niet verschuldigd indien de verzekerde op het ogenblik van zijn overlijden in één van de bij artikelen 113, 114 en 116 bedoelde omstandigheden verkeerde.
Onverminderd de bepalingen van internationale overeenkomsten of verordeningen betreffende de sociale zekerheid is zij evenmin verschuldigd wanneer de rechtverkrijgende in het buitenland verblijft.
§ 4. De hoedanigheid van rechtverkrijgende op de uitkering voor begrafeniskosten, wordt toegekend aan de personen die de begrafenis werkelijk hebben bekostigd.
Als zodanig worden nooit beschouwd, de begrafenisondernemers en hun verwanten, aangestelden of lasthebbers, behoudens wanneer zij de echtgenoot of een bloed- of aanverwant tot de derde graad van de overleden gerechtigde zijn.
Wanneer de in het eerste lid bedoelde rechtverkrijgende hetzij een rechtspersoon is, hetzij een natuurlijke persoon die niet onder hetzelfde dak woont als de overledene en noch de echtgenoot noch een bloed- of aanverwant tot de derde graad is, wordt de uitkering echter slechts ten belope van de werkelijk gedragen kosten betaald, met dien verstande dat ze niet meer mag bedragen dan de helft van de in § 1 van dit artikel bepaalde uitkering. Nochtans worden geacht niet onder hetzelfde dak te wonen als de overledene, de personen die hem tegen vergoeding verblijf verschaften evenals de personeelsleden en de pensiongasten van de inrichting waar hij gehuisvest was.
Modifications
Art.107. <AR 24-7-1974, art. 4>
§ 1er. (Sans préjudice des dispositions du § 4 du présent article, [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 paye au bénéficiaire d'un assuré décédé ou d'un assuré pensionné décédé une indemnité pour frais funéraires dont le montant est fixé à (6 000 F).) <AR 28-04-1982, art. 1er> <AR 1986-12-30/32, art. 1er, 006>
§ 2. Cette indemnité est due sur présentation d'un certificat de décès délivré par l'administration communale.
§ 3. Elle n'est pas due lorsque l'assuré se trouvait au moment de son décès dans une des situations visées aux articles 113, 114 et 116.
Sans préjudice aux dispositions des conventions ou règlements internationaux de sécurité sociale, elle n'est pas due non plus lorsque l'ayant droit réside à l'étranger.
§ 4. La qualité de bénéficiaire de l'indemnité funéraire est attribuée aux personnes ayant supporté effectivement les frais funéraires exposés.
Ne sont jamais considérés comme tels, les entrepreneurs de pompes funèbres, leurs parents, préposés ou mandataires, sauf s'ils sont le conjoint ou un parent ou allié jusqu'au troisième degré du défunt.
Lorsque l'ayant droit visé au 1er alinéa est soit une personne morale, soit une personne physique qui n'habite pas sous le même toit que le défunt et qui n'est ni le conjoint, ni parent ou allié jusqu'au troisième degré, l'indemnité n'est payée qu'à concurrence des frais réellement supportés, compte tenu qu'elle ne peut excéder la moitié de l'indemnité définie au § 1er de cet article. Sont toutefois considérées comme n'habitant pas sous le même toit que le défunt les personnes qui l'hébergeaient contre rétribution, de même que les membres du personnel et les pensionnaires de l'établissement dans lequel il était hébergé.
§ 1er. (Sans préjudice des dispositions du § 4 du présent article, [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 paye au bénéficiaire d'un assuré décédé ou d'un assuré pensionné décédé une indemnité pour frais funéraires dont le montant est fixé à (6 000 F).) <AR 28-04-1982, art. 1er> <AR 1986-12-30/32, art. 1er, 006>
§ 2. Cette indemnité est due sur présentation d'un certificat de décès délivré par l'administration communale.
§ 3. Elle n'est pas due lorsque l'assuré se trouvait au moment de son décès dans une des situations visées aux articles 113, 114 et 116.
Sans préjudice aux dispositions des conventions ou règlements internationaux de sécurité sociale, elle n'est pas due non plus lorsque l'ayant droit réside à l'étranger.
§ 4. La qualité de bénéficiaire de l'indemnité funéraire est attribuée aux personnes ayant supporté effectivement les frais funéraires exposés.
Ne sont jamais considérés comme tels, les entrepreneurs de pompes funèbres, leurs parents, préposés ou mandataires, sauf s'ils sont le conjoint ou un parent ou allié jusqu'au troisième degré du défunt.
Lorsque l'ayant droit visé au 1er alinéa est soit une personne morale, soit une personne physique qui n'habite pas sous le même toit que le défunt et qui n'est ni le conjoint, ni parent ou allié jusqu'au troisième degré, l'indemnité n'est payée qu'à concurrence des frais réellement supportés, compte tenu qu'elle ne peut excéder la moitié de l'indemnité définie au § 1er de cet article. Sont toutefois considérées comme n'habitant pas sous le même toit que le défunt les personnes qui l'hébergeaient contre rétribution, de même que les membres du personnel et les pensionnaires de l'établissement dans lequel il était hébergé.
Modifications
Art.108. Worden ter toepassing der bepalingen van dit besluit als werkdagen beschouwd, alle dagen van het jaar, behalve de zondagen.
Art.108. Sont réputés jours ouvrables pour l'application des dispositions du présent arrêté, tous les jours de l'année, sauf le dimanche.
Art. 109. <KB 10-3-1964, art. 6.>
§ 1. Wordt als arbeidsongeschikt beschouwd de verzekerde die alle werk heeft stopgezet in één der volgende voorwaarden :
1° wanneer de letsels en functionele stoornissen waardoor hij is aangetast werden erkend een vermindering van zijn vermogen tot verdienen mede te brengen tot op een peil gelijk aan of lager dan een derde van wat een persoon van dezelfde stand en dezelfde vorming door zijn arbeid kan verdienen.
Het vermogen tot verdienen wordt geraamd :
a) rekening houdend met het gewone beroep van de belanghebbende gedurende de onderbroken periode van ten hoogste één jaar die aanvangt met het begin van de arbeidsongeschiktheid en voor zover de aandoening binnen afzienbare tijd voor een gunstig verloop of genezing vatbaar is;
b) rekening houdend met de groep van beroepen waartoe de activiteit behoorde die de belanghebbende uitoefende op het ogenblik dat hij arbeidsongeschikt werd of tot de verschillende beroepen die hij uit hoofde van zijn beroepsvorming heeft of kon uitgeoefend hebben gedurende de periode die op het eerste jaar ongeschiktheid volgt evenals voor het eerste jaar arbeidsongeschiktheid wanneer de aandoening niet binnen afzienbare tijd voor een gunstig verloop of genezing vatbaar is. Indien de verzekerde zich aan een beroepsopleiding _ of herscholing heeft onderworpen wordt met die nieuwe opleiding rekening gehouden tot raming van de vermindering van zijn vermogen tot verdienen;
2° wanneer hij met machtiging van de adviserende geneesheer van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 ter verpleging is opgenomen;
3° (wanneer uit het geneeskundig onderzoek voorgeschreven door de toepasselijke maritieme arbeidsovereenkomstenwet blijkt dat hij niet kan aangeworven worden daar zijn inscheping gevaar oplevert voor zijn gezondheid of voor die van de bemanning. Deze toestand kan enkel aanleiding geven tot betaling van de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid, wanneer de betrokken zeeman binnen de gestelde aangiftetermijn van drie dagen een attest van arbeidsongeschiktheid van zijn behandelende geneesheer aan de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 overmaakt.) <KB 1993-03-11/36, art. 12, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1991; Erratum, B.St. 18-05-1993, blz. 11590>
4° wanneer het hem verboden is zijn arbeid te verrichten omdat hij in contact is geweest met een door een besmettelijke ziekte aangetaste persoon. De ziekten en de verbodsperioden worden bij reglement vastgesteld.
§ 2. Tijdens de periode bedoeld in § 1, 1°, a) hierboven worden de uitkeringen verder uitbetaald aan de verzekerde die door de adviserende geneesheer of door de geneeskundige Raad voor invaliditeit arbeidsgeschikt wordt verklaard, maar door de controlerende geneesheer van de Pool der zeelieden ter koopvaardij als arbeidsongeschikt wordt verklaard.
§ 3. De uitkering blijft verschuldigd onder de in artikelen 103 en 104 bepaalde voorwaarden aan de verzekerde die het werk hervat tijdens een primaire ongeschiktheids- of invaliditeitsperiode op voorwaarde dat hij uit geneeskundig oogpunt meer dan 66 t.h. arbeidsongeschiktheid behoudt. In dit geval dient de graad van arbeidsongeschiktheid minstens éénmaal om de zes maanden opnieuw bepaald.
§ 1. Wordt als arbeidsongeschikt beschouwd de verzekerde die alle werk heeft stopgezet in één der volgende voorwaarden :
1° wanneer de letsels en functionele stoornissen waardoor hij is aangetast werden erkend een vermindering van zijn vermogen tot verdienen mede te brengen tot op een peil gelijk aan of lager dan een derde van wat een persoon van dezelfde stand en dezelfde vorming door zijn arbeid kan verdienen.
Het vermogen tot verdienen wordt geraamd :
a) rekening houdend met het gewone beroep van de belanghebbende gedurende de onderbroken periode van ten hoogste één jaar die aanvangt met het begin van de arbeidsongeschiktheid en voor zover de aandoening binnen afzienbare tijd voor een gunstig verloop of genezing vatbaar is;
b) rekening houdend met de groep van beroepen waartoe de activiteit behoorde die de belanghebbende uitoefende op het ogenblik dat hij arbeidsongeschikt werd of tot de verschillende beroepen die hij uit hoofde van zijn beroepsvorming heeft of kon uitgeoefend hebben gedurende de periode die op het eerste jaar ongeschiktheid volgt evenals voor het eerste jaar arbeidsongeschiktheid wanneer de aandoening niet binnen afzienbare tijd voor een gunstig verloop of genezing vatbaar is. Indien de verzekerde zich aan een beroepsopleiding _ of herscholing heeft onderworpen wordt met die nieuwe opleiding rekening gehouden tot raming van de vermindering van zijn vermogen tot verdienen;
2° wanneer hij met machtiging van de adviserende geneesheer van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 ter verpleging is opgenomen;
3° (wanneer uit het geneeskundig onderzoek voorgeschreven door de toepasselijke maritieme arbeidsovereenkomstenwet blijkt dat hij niet kan aangeworven worden daar zijn inscheping gevaar oplevert voor zijn gezondheid of voor die van de bemanning. Deze toestand kan enkel aanleiding geven tot betaling van de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid, wanneer de betrokken zeeman binnen de gestelde aangiftetermijn van drie dagen een attest van arbeidsongeschiktheid van zijn behandelende geneesheer aan de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 overmaakt.) <KB 1993-03-11/36, art. 12, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1991; Erratum, B.St. 18-05-1993, blz. 11590>
4° wanneer het hem verboden is zijn arbeid te verrichten omdat hij in contact is geweest met een door een besmettelijke ziekte aangetaste persoon. De ziekten en de verbodsperioden worden bij reglement vastgesteld.
§ 2. Tijdens de periode bedoeld in § 1, 1°, a) hierboven worden de uitkeringen verder uitbetaald aan de verzekerde die door de adviserende geneesheer of door de geneeskundige Raad voor invaliditeit arbeidsgeschikt wordt verklaard, maar door de controlerende geneesheer van de Pool der zeelieden ter koopvaardij als arbeidsongeschikt wordt verklaard.
§ 3. De uitkering blijft verschuldigd onder de in artikelen 103 en 104 bepaalde voorwaarden aan de verzekerde die het werk hervat tijdens een primaire ongeschiktheids- of invaliditeitsperiode op voorwaarde dat hij uit geneeskundig oogpunt meer dan 66 t.h. arbeidsongeschiktheid behoudt. In dit geval dient de graad van arbeidsongeschiktheid minstens éénmaal om de zes maanden opnieuw bepaald.
Modifications
Art. 109. <AR 10-3-1964, art. 6>
§ 1er. Est atteint d'incapacité de travail l'assuré qui a cessé toute activité dans l'une des conditions suivantes :
1° lorsque les lésions et troubles fonctionnels dont il est atteint sont reconnus comme entraînant une réduction de sa capacité de gain à un taux égal ou inférieur au tiers de ce qu'une personne de même condition et de même formation peut gagner par son travail.
Le taux de capacité de gain est évalué :
a) en tenant compte de la profession habituelle de l'intéressé, pour la période ininterrompue d'un an maximum prenant cours au début de l'incapacité de travail et pour autant que l'affection soit susceptible d'évolution favorable ou de guérison à plus ou moins brève échéance;
b) en tenant compte du groupe de professions dans lesquelles se range l'activité professionnelle exercée par l'intéressé au moment où il a été frappé d'incapacité de travail ou des diverses profession s qu'il a ou aurait pu exercer du fait de sa formation professionnelle, pour la période qui suit la première année d'incapacité ainsi que pour cette première année d'incapacité si l'affection n'est pas susceptible d'évolution favorable ou de guérison a plus ou moins brève échéance. Si l'intéressé s'est soumis à une formation ou à une rééducation professionnelle, il est tenu compte de cette formation nouvelle pour l'évaluation de la réduction de sa capacité de gain;
2° lorsqu'il est hospitalisé avec l'autorisation du médecin-conseil de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1;
3° (lorsqu'il appert de l'examen médical, prescrit par la législation relative aux contrats d'engagement maritime applicable, qu'il ne peut être embauché parce que son embarquement présente un danger pour sa propre santé ou pour celle de l'équipage. Cette situation peut uniquement donner lieu au paiement des indemnités pour incapacité de travail, lorsque le marin concerné, dans le délai prévu de trois jours, remet à [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 une attestation d'incapacité de travail établie par son médecin traitant.) <AR 1993-03-11/36, art. 12, 014; En vigueur : 01-01-1991>
4° lorsqu'il lui est interdit d'effectuer son travail parce qu'il a été en contact avec une personne atteinte d'une maladie contagieuse. Les maladies et les périodes d'interdiction sont fixées par voie de règlement.
§ 2. Pendant la période visée au § 1er, 1°, a) ci-dessus les indemnités continuent à être payées à l'assuré qui, bien qu'ayant été déclaré capable de travailler par le médecin-conseil ou par le Conseil médical de l'invalidité, a été déclaré incapable de travailler par le médecin-contrôleur du Pool des marins de la marine marchande.
§ 3. L'indemnité reste due dans les conditions fixées aux articles 103 et 104 à l'assure, qui en période d'incapacité primaire ou en période d'invalidité, reprend du travail, à condition qu'il conserve, du point de vue médical, plus de 66 p.c. d'incapacité. Dans ce cas le taux d'incapacité de travail doit être réévalué au moins une fois tous les six mois.
§ 1er. Est atteint d'incapacité de travail l'assuré qui a cessé toute activité dans l'une des conditions suivantes :
1° lorsque les lésions et troubles fonctionnels dont il est atteint sont reconnus comme entraînant une réduction de sa capacité de gain à un taux égal ou inférieur au tiers de ce qu'une personne de même condition et de même formation peut gagner par son travail.
Le taux de capacité de gain est évalué :
a) en tenant compte de la profession habituelle de l'intéressé, pour la période ininterrompue d'un an maximum prenant cours au début de l'incapacité de travail et pour autant que l'affection soit susceptible d'évolution favorable ou de guérison à plus ou moins brève échéance;
b) en tenant compte du groupe de professions dans lesquelles se range l'activité professionnelle exercée par l'intéressé au moment où il a été frappé d'incapacité de travail ou des diverses profession s qu'il a ou aurait pu exercer du fait de sa formation professionnelle, pour la période qui suit la première année d'incapacité ainsi que pour cette première année d'incapacité si l'affection n'est pas susceptible d'évolution favorable ou de guérison a plus ou moins brève échéance. Si l'intéressé s'est soumis à une formation ou à une rééducation professionnelle, il est tenu compte de cette formation nouvelle pour l'évaluation de la réduction de sa capacité de gain;
2° lorsqu'il est hospitalisé avec l'autorisation du médecin-conseil de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1;
3° (lorsqu'il appert de l'examen médical, prescrit par la législation relative aux contrats d'engagement maritime applicable, qu'il ne peut être embauché parce que son embarquement présente un danger pour sa propre santé ou pour celle de l'équipage. Cette situation peut uniquement donner lieu au paiement des indemnités pour incapacité de travail, lorsque le marin concerné, dans le délai prévu de trois jours, remet à [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 une attestation d'incapacité de travail établie par son médecin traitant.) <AR 1993-03-11/36, art. 12, 014; En vigueur : 01-01-1991>
4° lorsqu'il lui est interdit d'effectuer son travail parce qu'il a été en contact avec une personne atteinte d'une maladie contagieuse. Les maladies et les périodes d'interdiction sont fixées par voie de règlement.
§ 2. Pendant la période visée au § 1er, 1°, a) ci-dessus les indemnités continuent à être payées à l'assuré qui, bien qu'ayant été déclaré capable de travailler par le médecin-conseil ou par le Conseil médical de l'invalidité, a été déclaré incapable de travailler par le médecin-contrôleur du Pool des marins de la marine marchande.
§ 3. L'indemnité reste due dans les conditions fixées aux articles 103 et 104 à l'assure, qui en période d'incapacité primaire ou en période d'invalidité, reprend du travail, à condition qu'il conserve, du point de vue médical, plus de 66 p.c. d'incapacité. Dans ce cas le taux d'incapacité de travail doit être réévalué au moins une fois tous les six mois.
Modifications
Art. 109bis. [1 § 1. [3 De verzekerde bedoeld in artikel 110, § 1, a), heeft voor de werkdagen tijdens het vaderschapsverlof bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst die in dat verband op hem van toepassing is, recht op een uitkering vanaf de 4de dag tot en met de 10de dag van het verlof.
De verzekerde bedoeld in artikel 110, § 1, a), op wie de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten van toepassing zijn heeft recht voor de werkdagen van het vaderschapsverlof bedoeld in artikel 30, § 2, van deze wet op een uitkering vanaf de 4de dag tot en met de 15de dag van het verlof. Voor de geboortes die plaatsvinden vanaf 1 januari 2023, wordt de uitkering vanaf de 4de dag tot en met de 20ste dag van het verlof toegekend.]3
§ 2. De verzekerde die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor het vaderschapsverlof bedoeld in § 1, moet hiertoe via de werkgever een aanvraag indienen bij de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. Bij die aanvraag moet een uittreksel van de geboorteakte van het kind worden gevoegd.
§ 3. Bij ontvangst van de aanvraag stuurt de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 de verzekerde een inlichtingsblad en een controleblad. De gerechtigde maakt het inlichtingsblad en het controleblad, dat hij naar behoren heeft ingevuld en ondertekend, op het einde van het vaderschapsverlof over aan de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2.
§ 4. Voor de dagen van het vaderschapsverlof die samenvallen met dagen inhaalrust of vakantiedagen is de uitkering verschuldigd, mits de verzekerde die dagen inhaalrust of vakantie uitstelt.]1
De verzekerde bedoeld in artikel 110, § 1, a), op wie de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten van toepassing zijn heeft recht voor de werkdagen van het vaderschapsverlof bedoeld in artikel 30, § 2, van deze wet op een uitkering vanaf de 4de dag tot en met de 15de dag van het verlof. Voor de geboortes die plaatsvinden vanaf 1 januari 2023, wordt de uitkering vanaf de 4de dag tot en met de 20ste dag van het verlof toegekend.]3
§ 2. De verzekerde die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor het vaderschapsverlof bedoeld in § 1, moet hiertoe via de werkgever een aanvraag indienen bij de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. Bij die aanvraag moet een uittreksel van de geboorteakte van het kind worden gevoegd.
§ 3. Bij ontvangst van de aanvraag stuurt de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 de verzekerde een inlichtingsblad en een controleblad. De gerechtigde maakt het inlichtingsblad en het controleblad, dat hij naar behoren heeft ingevuld en ondertekend, op het einde van het vaderschapsverlof over aan de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2.
§ 4. Voor de dagen van het vaderschapsverlof die samenvallen met dagen inhaalrust of vakantiedagen is de uitkering verschuldigd, mits de verzekerde die dagen inhaalrust of vakantie uitstelt.]1
Art. 109bis. [1 § 1er. [3 L'assuré visé à l'article 110, § 1er, a), a droit pour les jours ouvrables durant le congé de paternité visé dans la convention collective de travail qui lui est applicable en la matière à une indemnité à partir du 4ème jour jusqu'au 10ème jour du congé inclus.
L'assuré visé à l'article 110, § 1er, a), auquel les dispositions de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail sont applicables a droit, pour les jours ouvrables durant le congé de paternité visé à l'article 30, § 2 de cette même loi, à une indemnité à partir du 4ème jour jusqu'au 15ème jour du congé inclus. Pour les naissances qui ont lieu à partir du 1er janvier 2023, l'indemnité est octroyée à partir du 4ème jour jusqu'au 20ème jour du congé inclus.]3
§ 2. L'assuré qui souhaite bénéficier de l'indemnité pour le congé de paternité visé au § 1er, est tenu d'introduire une demande à cet effet, auprès de [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 par l'intermédiaire de l'employeur. Cette demande doit être accompagnée d'un extrait de l'acte de naissance de l'enfant.
§ 3. Dès réception de la demande, [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 envoie une feuille de renseignements et une feuille de contrôle à l'assuré. Le bénéficiaire renvoie la feuille de renseignements, qu'il a dûment complétée et signée, à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 au terme du congé de paternité.
§ 4. Pour les jours du congé de paternité qui coïncident avec des jours de repos compensatoire ou avec des jours de vacances, l'indemnité est due, à condition que l'assuré reporte ces jours de repos compensatoire ou de vacances.]1
L'assuré visé à l'article 110, § 1er, a), auquel les dispositions de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail sont applicables a droit, pour les jours ouvrables durant le congé de paternité visé à l'article 30, § 2 de cette même loi, à une indemnité à partir du 4ème jour jusqu'au 15ème jour du congé inclus. Pour les naissances qui ont lieu à partir du 1er janvier 2023, l'indemnité est octroyée à partir du 4ème jour jusqu'au 20ème jour du congé inclus.]3
§ 2. L'assuré qui souhaite bénéficier de l'indemnité pour le congé de paternité visé au § 1er, est tenu d'introduire une demande à cet effet, auprès de [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 par l'intermédiaire de l'employeur. Cette demande doit être accompagnée d'un extrait de l'acte de naissance de l'enfant.
§ 3. Dès réception de la demande, [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 envoie une feuille de renseignements et une feuille de contrôle à l'assuré. Le bénéficiaire renvoie la feuille de renseignements, qu'il a dûment complétée et signée, à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 au terme du congé de paternité.
§ 4. Pour les jours du congé de paternité qui coïncident avec des jours de repos compensatoire ou avec des jours de vacances, l'indemnité est due, à condition que l'assuré reporte ces jours de repos compensatoire ou de vacances.]1
Art.109. <KB 10-3-1964, art. 6.>
§ 1. Wordt als arbeidsongeschikt beschouwd de verzekerde die alle werk heeft stopgezet in één der volgende voorwaarden :
1° wanneer de letsels en functionele stoornissen waardoor hij is aangetast werden erkend een vermindering van zijn vermogen tot verdienen mede te brengen tot op een peil gelijk aan of lager dan een derde van wat een persoon van dezelfde stand en dezelfde vorming door zijn arbeid kan verdienen.
Het vermogen tot verdienen wordt geraamd :
a) rekening houdend met het gewone beroep van de belanghebbende gedurende de onderbroken periode van ten hoogste één jaar die aanvangt met het begin van de arbeidsongeschiktheid en voor zover de aandoening binnen afzienbare tijd voor een gunstig verloop of genezing vatbaar is;
b) rekening houdend met de groep van beroepen waartoe de activiteit behoorde die de belanghebbende uitoefende op het ogenblik dat hij arbeidsongeschikt werd of tot de verschillende beroepen die hij uit hoofde van zijn beroepsvorming heeft of kon uitgeoefend hebben gedurende de periode die op het eerste jaar ongeschiktheid volgt evenals voor het eerste jaar arbeidsongeschiktheid wanneer de aandoening niet binnen afzienbare tijd voor een gunstig verloop of genezing vatbaar is. Indien de verzekerde zich aan een beroepsopleiding _ of herscholing heeft onderworpen wordt met die nieuwe opleiding rekening gehouden tot raming van de vermindering van zijn vermogen tot verdienen;
2° wanneer hij met machtiging van de adviserende geneesheer van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 ter verpleging is opgenomen;
3° (wanneer uit het geneeskundig onderzoek voorgeschreven door de toepasselijke maritieme arbeidsovereenkomstenwet blijkt dat hij niet kan aangeworven worden daar zijn inscheping gevaar oplevert voor zijn gezondheid of voor die van de bemanning. Deze toestand kan enkel aanleiding geven tot betaling van de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid, wanneer de betrokken zeeman binnen de gestelde aangiftetermijn van drie dagen een attest van arbeidsongeschiktheid van zijn behandelende geneesheer aan de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 overmaakt.) <KB 1993-03-11/36, art. 12, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1991; Erratum, B.St. 18-05-1993, blz. 11590>
4° wanneer het hem verboden is zijn arbeid te verrichten omdat hij in contact is geweest met een door een besmettelijke ziekte aangetaste persoon. De ziekten en de verbodsperioden worden bij reglement vastgesteld.
§ 2. Tijdens de periode bedoeld in § 1, 1°, a) hierboven worden de uitkeringen verder uitbetaald aan de verzekerde die door de adviserende geneesheer of door de geneeskundige Raad voor invaliditeit arbeidsgeschikt wordt verklaard, maar door de controlerende geneesheer van de Pool der zeelieden ter koopvaardij als arbeidsongeschikt wordt verklaard.
§ 3. De uitkering blijft verschuldigd onder de in artikelen 103 en 104 bepaalde voorwaarden aan de verzekerde die het werk hervat tijdens een primaire ongeschiktheids- of invaliditeitsperiode op voorwaarde dat hij uit geneeskundig oogpunt meer dan 66 t.h. arbeidsongeschiktheid behoudt. In dit geval dient de graad van arbeidsongeschiktheid minstens éénmaal om de zes maanden opnieuw bepaald.
§ 1. Wordt als arbeidsongeschikt beschouwd de verzekerde die alle werk heeft stopgezet in één der volgende voorwaarden :
1° wanneer de letsels en functionele stoornissen waardoor hij is aangetast werden erkend een vermindering van zijn vermogen tot verdienen mede te brengen tot op een peil gelijk aan of lager dan een derde van wat een persoon van dezelfde stand en dezelfde vorming door zijn arbeid kan verdienen.
Het vermogen tot verdienen wordt geraamd :
a) rekening houdend met het gewone beroep van de belanghebbende gedurende de onderbroken periode van ten hoogste één jaar die aanvangt met het begin van de arbeidsongeschiktheid en voor zover de aandoening binnen afzienbare tijd voor een gunstig verloop of genezing vatbaar is;
b) rekening houdend met de groep van beroepen waartoe de activiteit behoorde die de belanghebbende uitoefende op het ogenblik dat hij arbeidsongeschikt werd of tot de verschillende beroepen die hij uit hoofde van zijn beroepsvorming heeft of kon uitgeoefend hebben gedurende de periode die op het eerste jaar ongeschiktheid volgt evenals voor het eerste jaar arbeidsongeschiktheid wanneer de aandoening niet binnen afzienbare tijd voor een gunstig verloop of genezing vatbaar is. Indien de verzekerde zich aan een beroepsopleiding _ of herscholing heeft onderworpen wordt met die nieuwe opleiding rekening gehouden tot raming van de vermindering van zijn vermogen tot verdienen;
2° wanneer hij met machtiging van de adviserende geneesheer van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 ter verpleging is opgenomen;
3° (wanneer uit het geneeskundig onderzoek voorgeschreven door de toepasselijke maritieme arbeidsovereenkomstenwet blijkt dat hij niet kan aangeworven worden daar zijn inscheping gevaar oplevert voor zijn gezondheid of voor die van de bemanning. Deze toestand kan enkel aanleiding geven tot betaling van de uitkeringen wegens arbeidsongeschiktheid, wanneer de betrokken zeeman binnen de gestelde aangiftetermijn van drie dagen een attest van arbeidsongeschiktheid van zijn behandelende geneesheer aan de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 overmaakt.) <KB 1993-03-11/36, art. 12, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1991; Erratum, B.St. 18-05-1993, blz. 11590>
4° wanneer het hem verboden is zijn arbeid te verrichten omdat hij in contact is geweest met een door een besmettelijke ziekte aangetaste persoon. De ziekten en de verbodsperioden worden bij reglement vastgesteld.
§ 2. Tijdens de periode bedoeld in § 1, 1°, a) hierboven worden de uitkeringen verder uitbetaald aan de verzekerde die door de adviserende geneesheer of door de geneeskundige Raad voor invaliditeit arbeidsgeschikt wordt verklaard, maar door de controlerende geneesheer van de Pool der zeelieden ter koopvaardij als arbeidsongeschikt wordt verklaard.
§ 3. De uitkering blijft verschuldigd onder de in artikelen 103 en 104 bepaalde voorwaarden aan de verzekerde die het werk hervat tijdens een primaire ongeschiktheids- of invaliditeitsperiode op voorwaarde dat hij uit geneeskundig oogpunt meer dan 66 t.h. arbeidsongeschiktheid behoudt. In dit geval dient de graad van arbeidsongeschiktheid minstens éénmaal om de zes maanden opnieuw bepaald.
Modifications
Art.109. <AR 10-3-1964, art. 6>
§ 1er. Est atteint d'incapacité de travail l'assuré qui a cessé toute activité dans l'une des conditions suivantes :
1° lorsque les lésions et troubles fonctionnels dont il est atteint sont reconnus comme entraînant une réduction de sa capacité de gain à un taux égal ou inférieur au tiers de ce qu'une personne de même condition et de même formation peut gagner par son travail.
Le taux de capacité de gain est évalué :
a) en tenant compte de la profession habituelle de l'intéressé, pour la période ininterrompue d'un an maximum prenant cours au début de l'incapacité de travail et pour autant que l'affection soit susceptible d'évolution favorable ou de guérison à plus ou moins brève échéance;
b) en tenant compte du groupe de professions dans lesquelles se range l'activité professionnelle exercée par l'intéressé au moment où il a été frappé d'incapacité de travail ou des diverses profession s qu'il a ou aurait pu exercer du fait de sa formation professionnelle, pour la période qui suit la première année d'incapacité ainsi que pour cette première année d'incapacité si l'affection n'est pas susceptible d'évolution favorable ou de guérison a plus ou moins brève échéance. Si l'intéressé s'est soumis à une formation ou à une rééducation professionnelle, il est tenu compte de cette formation nouvelle pour l'évaluation de la réduction de sa capacité de gain;
2° lorsqu'il est hospitalisé avec l'autorisation du médecin-conseil de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1;
3° (lorsqu'il appert de l'examen médical, prescrit par la législation relative aux contrats d'engagement maritime applicable, qu'il ne peut être embauché parce que son embarquement présente un danger pour sa propre santé ou pour celle de l'équipage. Cette situation peut uniquement donner lieu au paiement des indemnités pour incapacité de travail, lorsque le marin concerné, dans le délai prévu de trois jours, remet à [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 une attestation d'incapacité de travail établie par son médecin traitant.) <AR 1993-03-11/36, art. 12, 014; En vigueur : 01-01-1991>
4° lorsqu'il lui est interdit d'effectuer son travail parce qu'il a été en contact avec une personne atteinte d'une maladie contagieuse. Les maladies et les périodes d'interdiction sont fixées par voie de règlement.
§ 2. Pendant la période visée au § 1er, 1°, a) ci-dessus les indemnités continuent à être payées à l'assuré qui, bien qu'ayant été déclaré capable de travailler par le médecin-conseil ou par le Conseil médical de l'invalidité, a été déclaré incapable de travailler par le médecin-contrôleur du Pool des marins de la marine marchande.
§ 3. L'indemnité reste due dans les conditions fixées aux articles 103 et 104 à l'assure, qui en période d'incapacité primaire ou en période d'invalidité, reprend du travail, à condition qu'il conserve, du point de vue médical, plus de 66 p.c. d'incapacité. Dans ce cas le taux d'incapacité de travail doit être réévalué au moins une fois tous les six mois.
§ 1er. Est atteint d'incapacité de travail l'assuré qui a cessé toute activité dans l'une des conditions suivantes :
1° lorsque les lésions et troubles fonctionnels dont il est atteint sont reconnus comme entraînant une réduction de sa capacité de gain à un taux égal ou inférieur au tiers de ce qu'une personne de même condition et de même formation peut gagner par son travail.
Le taux de capacité de gain est évalué :
a) en tenant compte de la profession habituelle de l'intéressé, pour la période ininterrompue d'un an maximum prenant cours au début de l'incapacité de travail et pour autant que l'affection soit susceptible d'évolution favorable ou de guérison à plus ou moins brève échéance;
b) en tenant compte du groupe de professions dans lesquelles se range l'activité professionnelle exercée par l'intéressé au moment où il a été frappé d'incapacité de travail ou des diverses profession s qu'il a ou aurait pu exercer du fait de sa formation professionnelle, pour la période qui suit la première année d'incapacité ainsi que pour cette première année d'incapacité si l'affection n'est pas susceptible d'évolution favorable ou de guérison a plus ou moins brève échéance. Si l'intéressé s'est soumis à une formation ou à une rééducation professionnelle, il est tenu compte de cette formation nouvelle pour l'évaluation de la réduction de sa capacité de gain;
2° lorsqu'il est hospitalisé avec l'autorisation du médecin-conseil de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1;
3° (lorsqu'il appert de l'examen médical, prescrit par la législation relative aux contrats d'engagement maritime applicable, qu'il ne peut être embauché parce que son embarquement présente un danger pour sa propre santé ou pour celle de l'équipage. Cette situation peut uniquement donner lieu au paiement des indemnités pour incapacité de travail, lorsque le marin concerné, dans le délai prévu de trois jours, remet à [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 une attestation d'incapacité de travail établie par son médecin traitant.) <AR 1993-03-11/36, art. 12, 014; En vigueur : 01-01-1991>
4° lorsqu'il lui est interdit d'effectuer son travail parce qu'il a été en contact avec une personne atteinte d'une maladie contagieuse. Les maladies et les périodes d'interdiction sont fixées par voie de règlement.
§ 2. Pendant la période visée au § 1er, 1°, a) ci-dessus les indemnités continuent à être payées à l'assuré qui, bien qu'ayant été déclaré capable de travailler par le médecin-conseil ou par le Conseil médical de l'invalidité, a été déclaré incapable de travailler par le médecin-contrôleur du Pool des marins de la marine marchande.
§ 3. L'indemnité reste due dans les conditions fixées aux articles 103 et 104 à l'assure, qui en période d'incapacité primaire ou en période d'invalidité, reprend du travail, à condition qu'il conserve, du point de vue médical, plus de 66 p.c. d'incapacité. Dans ce cas le taux d'incapacité de travail doit être réévalué au moins une fois tous les six mois.
Modifications
Art. 109bis. [1 § 1. [3 De verzekerde bedoeld in artikel 110, § 1, a), heeft voor de werkdagen tijdens het vaderschapsverlof bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst die in dat verband op hem van toepassing is, recht op een uitkering vanaf de 4de dag tot en met de 10de dag van het verlof.
De verzekerde bedoeld in artikel 110, § 1, a), op wie de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten van toepassing zijn heeft recht voor de werkdagen van het vaderschapsverlof bedoeld in artikel 30, § 2, van deze wet op een uitkering vanaf de 4de dag tot en met de 15de dag van het verlof. Voor de geboortes die plaatsvinden vanaf 1 januari 2023, wordt de uitkering vanaf de 4de dag tot en met de 20ste dag van het verlof toegekend.]3
§ 2. De verzekerde die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor het vaderschapsverlof bedoeld in § 1, moet hiertoe via de werkgever een aanvraag indienen bij de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. Bij die aanvraag moet een uittreksel van de geboorteakte van het kind worden gevoegd.
§ 3. Bij ontvangst van de aanvraag stuurt de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 de verzekerde een inlichtingsblad en een controleblad. De gerechtigde maakt het inlichtingsblad en het controleblad, dat hij naar behoren heeft ingevuld en ondertekend, op het einde van het vaderschapsverlof over aan de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2.
§ 4. Voor de dagen van het vaderschapsverlof die samenvallen met dagen inhaalrust of vakantiedagen is de uitkering verschuldigd, mits de verzekerde die dagen inhaalrust of vakantie uitstelt.]1
De verzekerde bedoeld in artikel 110, § 1, a), op wie de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten van toepassing zijn heeft recht voor de werkdagen van het vaderschapsverlof bedoeld in artikel 30, § 2, van deze wet op een uitkering vanaf de 4de dag tot en met de 15de dag van het verlof. Voor de geboortes die plaatsvinden vanaf 1 januari 2023, wordt de uitkering vanaf de 4de dag tot en met de 20ste dag van het verlof toegekend.]3
§ 2. De verzekerde die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor het vaderschapsverlof bedoeld in § 1, moet hiertoe via de werkgever een aanvraag indienen bij de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. Bij die aanvraag moet een uittreksel van de geboorteakte van het kind worden gevoegd.
§ 3. Bij ontvangst van de aanvraag stuurt de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 de verzekerde een inlichtingsblad en een controleblad. De gerechtigde maakt het inlichtingsblad en het controleblad, dat hij naar behoren heeft ingevuld en ondertekend, op het einde van het vaderschapsverlof over aan de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2.
§ 4. Voor de dagen van het vaderschapsverlof die samenvallen met dagen inhaalrust of vakantiedagen is de uitkering verschuldigd, mits de verzekerde die dagen inhaalrust of vakantie uitstelt.]1
Art. 109bis. [1 § 1er. [3 L'assuré visé à l'article 110, § 1er, a), a droit pour les jours ouvrables durant le congé de paternité visé dans la convention collective de travail qui lui est applicable en la matière à une indemnité à partir du 4ème jour jusqu'au 10ème jour du congé inclus.
L'assuré visé à l'article 110, § 1er, a), auquel les dispositions de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail sont applicables a droit, pour les jours ouvrables durant le congé de paternité visé à l'article 30, § 2 de cette même loi, à une indemnité à partir du 4ème jour jusqu'au 15ème jour du congé inclus. Pour les naissances qui ont lieu à partir du 1er janvier 2023, l'indemnité est octroyée à partir du 4ème jour jusqu'au 20ème jour du congé inclus.]3
§ 2. L'assuré qui souhaite bénéficier de l'indemnité pour le congé de paternité visé au § 1er, est tenu d'introduire une demande à cet effet, auprès de [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 par l'intermédiaire de l'employeur. Cette demande doit être accompagnée d'un extrait de l'acte de naissance de l'enfant.
§ 3. Dès réception de la demande, [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 envoie une feuille de renseignements et une feuille de contrôle à l'assuré. Le bénéficiaire renvoie la feuille de renseignements, qu'il a dûment complétée et signée, à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 au terme du congé de paternité.
§ 4. Pour les jours du congé de paternité qui coïncident avec des jours de repos compensatoire ou avec des jours de vacances, l'indemnité est due, à condition que l'assuré reporte ces jours de repos compensatoire ou de vacances.]1
L'assuré visé à l'article 110, § 1er, a), auquel les dispositions de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail sont applicables a droit, pour les jours ouvrables durant le congé de paternité visé à l'article 30, § 2 de cette même loi, à une indemnité à partir du 4ème jour jusqu'au 15ème jour du congé inclus. Pour les naissances qui ont lieu à partir du 1er janvier 2023, l'indemnité est octroyée à partir du 4ème jour jusqu'au 20ème jour du congé inclus.]3
§ 2. L'assuré qui souhaite bénéficier de l'indemnité pour le congé de paternité visé au § 1er, est tenu d'introduire une demande à cet effet, auprès de [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 par l'intermédiaire de l'employeur. Cette demande doit être accompagnée d'un extrait de l'acte de naissance de l'enfant.
§ 3. Dès réception de la demande, [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 envoie une feuille de renseignements et une feuille de contrôle à l'assuré. Le bénéficiaire renvoie la feuille de renseignements, qu'il a dûment complétée et signée, à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 au terme du congé de paternité.
§ 4. Pour les jours du congé de paternité qui coïncident avec des jours de repos compensatoire ou avec des jours de vacances, l'indemnité est due, à condition que l'assuré reporte ces jours de repos compensatoire ou de vacances.]1
Art. 109ter. [1 § 1. [3 De verzekerde bedoeld in artikel 110, § 1, a), heeft voor de werkdagen tijdens het adoptieverlof bedoeld in de collectieve arbeidsovereenkomst die in dat verband op hem van toepassing is, recht op een uitkering vanaf de 4de dag van het verlof tot en met maximum de 6de week van het verlof, indien het kind de leeftijd van 3 jaar niet bereikt heeft, en tot en met maximum de 4de week van het verlof, indien het kind de leeftijd van 3 jaar bereikt heeft. De maximumduur wordt verdubbeld wanneer het kind getroffen is door een lichamelijke of geestelijke ongeschiktheid van ten minste 66 pct of een aandoening die tot gevolg heeft dat ten minste 4 punten toegekend worden in pijler 1 van de medisch-sociale schaal in de zin van de regelgeving betreffende de kinderbijslag.
De verzekerde bedoeld in artikel 110, § 1, a), op wie de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten van toepassing zijn, heeft recht op een uitkering voor de werkdagen van het adoptieverlof bedoeld in artikel 30ter van deze wet.]3
§ 2. De verzekerde die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor het adoptieverlof bedoeld in § 1, moet hiertoe via de werkgever een aanvraag indienen bij de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. Opdat die aanvraag in aanmerking kan worden genomen, moet het kind deel uitmaken van het gezin van de verzekerde. Dit bewijs volgt uit de informatie, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, of bij gebrek daaraan, uit een document dat de inschrijving van het kind aantoont in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de verzekerde zijn verblijfplaats heeft, als deel uitmakend van zijn gezin.
§ 3. Bij ontvangst van de aanvraag stuurt de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 de verzekerde een inlichtingsblad en een controleblad. De verzekerde stuurt het inlichtingsblad, dat hij naar behoren heeft ingevuld en ondertekend, zo snel mogelijk terug naar de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. De verzekerde bezorgt de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 binnen de twee dagen volgend op het einde van het adoptieverlof het controleblad dat is ingevuld, gedateerd en ondertekend door de reder en waarin de datum is vermeld waarop de betrokkene de arbeid heeft hervat.
§ 4. Voor de dagen van het adoptieverlof die samenvallen met dagen inhaalrust of vakantiedagen is de uitkering verschuldigd, mits de verzekerde die dagen inhaalrust of vakantie uitstelt.]1
De verzekerde bedoeld in artikel 110, § 1, a), op wie de bepalingen van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten van toepassing zijn, heeft recht op een uitkering voor de werkdagen van het adoptieverlof bedoeld in artikel 30ter van deze wet.]3
§ 2. De verzekerde die aanspraak wenst te maken op de uitkering voor het adoptieverlof bedoeld in § 1, moet hiertoe via de werkgever een aanvraag indienen bij de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. Opdat die aanvraag in aanmerking kan worden genomen, moet het kind deel uitmaken van het gezin van de verzekerde. Dit bewijs volgt uit de informatie, als bedoeld in artikel 3, eerste lid, 5°, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen, of bij gebrek daaraan, uit een document dat de inschrijving van het kind aantoont in het bevolkingsregister of in het vreemdelingenregister van de gemeente waar de verzekerde zijn verblijfplaats heeft, als deel uitmakend van zijn gezin.
§ 3. Bij ontvangst van de aanvraag stuurt de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 de verzekerde een inlichtingsblad en een controleblad. De verzekerde stuurt het inlichtingsblad, dat hij naar behoren heeft ingevuld en ondertekend, zo snel mogelijk terug naar de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2. De verzekerde bezorgt de [2 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]2 binnen de twee dagen volgend op het einde van het adoptieverlof het controleblad dat is ingevuld, gedateerd en ondertekend door de reder en waarin de datum is vermeld waarop de betrokkene de arbeid heeft hervat.
§ 4. Voor de dagen van het adoptieverlof die samenvallen met dagen inhaalrust of vakantiedagen is de uitkering verschuldigd, mits de verzekerde die dagen inhaalrust of vakantie uitstelt.]1
Art. 109ter. [1 § 1er. [3 L'assuré visé à l'article 110, § 1er, a), a droit pour les jours ouvrables durant le congé d'adoption visé dans la convention collective de travail qui lui est applicable en la matière à une indemnité à partir du 4ème jour du congé jusqu'au maximum la 6ème semaine du congé incluse, si l'enfant n'a pas atteint l'âge de 3 ans, et jusqu'au maximum la 4ème semaine du congé incluse, si l'enfant a atteint l'âge de 3 ans. La durée maximale est doublée lorsque l'enfant est atteint d'une incapacité physique ou mentale de 66 % au moins ou d'une affection qui a pour conséquence qu'au moins 4 points sont octroyés dans le pilier 1 de l'échelle médico-sociale, au sens de la réglementation relative aux allocations familiales.
L'assuré visé à l'article 110, § 1er, a), auquel les dispositions de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail sont applicables, a droit à une indemnité pour les jours ouvrables du congé d'adoption visé à l'article 30ter de cette même loi.]3
§ 2. L'assuré qui souhaite bénéficier de l'indemnité pour le congé d'adoption visé au § 1er, est tenu d'introduire une demande à cet effet, auprès de [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 par l'intermédiaire de l'employeur. Pour que cette demande puisse être prise en considération, l'enfant doit faire partie du ménage de l'assuré. Cette preuve résulte de l'information visée à l'article 3, alinéa 1er, 5°, de la loi du 8 août 1983 organisant un Registre national des personnes physiques ou à défaut, d'un document prouvant l'inscription de l'enfant dans le registre de la population ou dans le registre des étrangers de la commune de résidence de l'assuré comme faisant partie de son ménage.
§ 3. Dès réception de la demande, [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 envoie une feuille de renseignements et une feuille de contrôle à l'assuré. L'assuré renvoie la feuille de renseignements, qu'il a dûment complétée et signée, le plus rapidement possible à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2. L'assuré remet à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 dans les deux jours suivant la fin du congé d'adoption la feuille de contrôle remplie, datée et signée par l'armateur et sur laquelle est mentionnée la date à laquelle l'intéressé a repris le travail.
§ 4. Pour les jours du congé d'adoption qui coïncident avec des jours de repos compensatoire ou avec des jours de vacances, l'indemnité est due, à condition que l'assuré reporte ces jours de repos compensatoire ou de vacances.]1
L'assuré visé à l'article 110, § 1er, a), auquel les dispositions de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail sont applicables, a droit à une indemnité pour les jours ouvrables du congé d'adoption visé à l'article 30ter de cette même loi.]3
§ 2. L'assuré qui souhaite bénéficier de l'indemnité pour le congé d'adoption visé au § 1er, est tenu d'introduire une demande à cet effet, auprès de [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 par l'intermédiaire de l'employeur. Pour que cette demande puisse être prise en considération, l'enfant doit faire partie du ménage de l'assuré. Cette preuve résulte de l'information visée à l'article 3, alinéa 1er, 5°, de la loi du 8 août 1983 organisant un Registre national des personnes physiques ou à défaut, d'un document prouvant l'inscription de l'enfant dans le registre de la population ou dans le registre des étrangers de la commune de résidence de l'assuré comme faisant partie de son ménage.
§ 3. Dès réception de la demande, [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 envoie une feuille de renseignements et une feuille de contrôle à l'assuré. L'assuré renvoie la feuille de renseignements, qu'il a dûment complétée et signée, le plus rapidement possible à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2. L'assuré remet à [2 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]2 dans les deux jours suivant la fin du congé d'adoption la feuille de contrôle remplie, datée et signée par l'armateur et sur laquelle est mentionnée la date à laquelle l'intéressé a repris le travail.
§ 4. Pour les jours du congé d'adoption qui coïncident avec des jours de repos compensatoire ou avec des jours de vacances, l'indemnité est due, à condition que l'assuré reporte ces jours de repos compensatoire ou de vacances.]1
Art. 110bis. <INGEVOEGD bij KB 1987-10-22/33, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 01-07-1987> Voor elke werkdag of hiermee gelijkgestelde dag van het tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel 109, ontvangt de leerling die bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid verbonden is door een leerovereenkomst bedoeld in het koninklijk besluit van 20 mei 1986 houdende regeling van het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door arbeiders in loondienst bij de koopvaardij, een primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering die gelijk is aan het bedrag van het wachtgeld, dat hem met toepassing van titel III van het koninklijk besluit van 9 april 1965 betreffende de Pool van de zeelieden ter koopvaardij zou zijn toegekend indien hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geweest.
Duurt de arbeidsongeschiktheid voort na het tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid, dan wordt hem voor elke werkdag of hiermee gelijkgestelde dag een invaliditeitsuitkering betaald die berekend wordt op de eenvormige dagbezoldigingen vastgesteld door de Minister in toepassing van artikel 88.
Duurt de arbeidsongeschiktheid voort na het tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid, dan wordt hem voor elke werkdag of hiermee gelijkgestelde dag een invaliditeitsuitkering betaald die berekend wordt op de eenvormige dagbezoldigingen vastgesteld door de Minister in toepassing van artikel 88.
Art. 110bis. L'apprenti qui, au début de son incapacité de travail, est lié par un contrat d'apprentissage visé à l'arrêté royal du 20 mai 1986 réglementant l'apprentissage de professions exercées par des travailleurs salariés dans la marine marchande, perçoit pour chaque jour ouvrable ou jour assimile de la période d'incapacité primaire visée à l'article 109, une indemnité d'incapacité primaire égale au montant de l'indemnité d'attente qui lui aurait été allouée en application du titre III de l'arrêté royal du 9 avril 1965 relatif au Pool des marins de la marine marchande, s'il n'avait pas été en incapacité de travail.
Lorsque l'incapacité de travail se prolonge au-delà de la période d'incapacité primaire, une indemnité d'invalidité lui est payée pour chaque jour ouvrable ou jour assimilé, calculée sur les rémunérations journalières uniformes fixées par le Ministre en exécution de l'article 88.
Lorsque l'incapacité de travail se prolonge au-delà de la période d'incapacité primaire, une indemnité d'invalidité lui est payée pour chaque jour ouvrable ou jour assimilé, calculée sur les rémunérations journalières uniformes fixées par le Ministre en exécution de l'article 88.
Art.110. <KB 7-1-1958, art. 1>
§ 1. De vergoeding voor primaire ongeschiktheid is verschuldigd aan elke verzekerde die, op het ogenblik dat zijn werkongeschiktheid begint :
a) een werk verricht dat aanleiding geeft tot toepassing van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid der zeelieden ter koopvaardij;
b) wachtvergoeding uit de Pool van de zeelieden ter koopvaardij trekt;
c) in de immuniteitsperiode is bedoeld bij artikel 119;
d) nog steeds in een periode van werkongeschiktheid is welke reeds aanleiding heeft gegeven tot vergoeding of in de (bij artikel 88, zesde lid), bepaalde voorwaarden verkeert; <KB 19-3-1958, art. 2>
e) in een periode van werkongeschiktheid verkeert welke aansluit bij een rustperiode bij bevalling;
f) in een toestand van primaire werkongeschiktheid is, vergoed krachtens de bepalingen toegepast op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit;
g) in een periode van werkongeschiktheid verkeert bij het verstrijken van een periode van voortgezette verzekering.
(h) in een periode van arbeidsongeschiktheid verkeert, die aansluit op niet-bezoldigde dagen gewettigde afwezigheid, ten belope van maximum tien per jaar, wegens (dwingende redenen) toegekend in toepassing van sectoriële collectieve overeenkomsten, ondernemingsovereenkomsten of individuele overeenkomsten tussen reder en zeeman;) <KB 12-7-1976, art. 8> <KB 1990-05-10/32, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 01-01-1990>
[1 i) in een periode van arbeidsongeschiktheid verkeert, die aansluit op de verloven bedoeld in de artikelen 106, § 5 en 106bis.]1
§ 2. De invaliditeitsvergoeding is verschuldigd aan de verzekerde die het einde van de bij artikel (88) bepaalde primaire ongeschiktheidsperiode bereikt heeft. <KB 27-7-1970, art. 17>
§ 1. De vergoeding voor primaire ongeschiktheid is verschuldigd aan elke verzekerde die, op het ogenblik dat zijn werkongeschiktheid begint :
a) een werk verricht dat aanleiding geeft tot toepassing van de besluitwet van 7 februari 1945 betreffende de maatschappelijke zekerheid der zeelieden ter koopvaardij;
b) wachtvergoeding uit de Pool van de zeelieden ter koopvaardij trekt;
c) in de immuniteitsperiode is bedoeld bij artikel 119;
d) nog steeds in een periode van werkongeschiktheid is welke reeds aanleiding heeft gegeven tot vergoeding of in de (bij artikel 88, zesde lid), bepaalde voorwaarden verkeert; <KB 19-3-1958, art. 2>
e) in een periode van werkongeschiktheid verkeert welke aansluit bij een rustperiode bij bevalling;
f) in een toestand van primaire werkongeschiktheid is, vergoed krachtens de bepalingen toegepast op het ogenblik van de inwerkingtreding van dit besluit;
g) in een periode van werkongeschiktheid verkeert bij het verstrijken van een periode van voortgezette verzekering.
(h) in een periode van arbeidsongeschiktheid verkeert, die aansluit op niet-bezoldigde dagen gewettigde afwezigheid, ten belope van maximum tien per jaar, wegens (dwingende redenen) toegekend in toepassing van sectoriële collectieve overeenkomsten, ondernemingsovereenkomsten of individuele overeenkomsten tussen reder en zeeman;) <KB 12-7-1976, art. 8> <KB 1990-05-10/32, art. 1, 011; Inwerkingtreding : 01-01-1990>
[1 i) in een periode van arbeidsongeschiktheid verkeert, die aansluit op de verloven bedoeld in de artikelen 106, § 5 en 106bis.]1
§ 2. De invaliditeitsvergoeding is verschuldigd aan de verzekerde die het einde van de bij artikel (88) bepaalde primaire ongeschiktheidsperiode bereikt heeft. <KB 27-7-1970, art. 17>
Modifications
Art.110. <AR 7-1-1958, art. 1>
§ 1er. L'indemnité d'incapacité primaire est due à tout assuré qui, au moment du début de l'incapacité de travail :
a) se trouve au travail donnant lieu à application de l'arrête-loi du 7 février 1945 concernant la sécurité sociale des marins de la marine marchande;
b) se trouve au bénéfice des indemnités d'attente du Pool des marins de la marine marchande;
c) se trouve dans la période de franchise visée à l'article 119;
d) continue une période d'incapacité de travail ayant déjà donné lieu à indemnité ou qui se trouve dans la condition (prévue à l'article 88, 6e alinéa); <AR 19-3-1958, art. 2>
e) se trouve en période d'incapacité de travail faisant suite à une période pendant laquelle elle a bénéficié du repos d'accouchement;
f) se trouve en état d'incapacité de travail primaire indemnisé en vertu des dispositions appliquées au moment de l'entrée en vigueur du présent arrêté;
g) se trouve en incapacité de travail à l'expiration d'une période d'assurance continuée.
(h) se trouve en incapacité de travail faisant suite à des journées non rémunérées d'absence autorisée, à concurrence de dix au maximum par année, pour des (raisons impérieuses), accordées en application de conventions collectives sectorielles, de conventions d'entreprise ou de conventions individuelles entre l'armateur et le marin;) <AR 12-7-1976, art. 8> <AR 1990-05-10/32, art. 1, 011; En vigueur : 01-01-1990>
[1 i) se trouve dans une période d'incapacité de travail faisant suite aux congés visés aux articles 106, § 5 et 106bis.]1
§ 2. L'indemnité d'invalidité est due à l'assuré qui a atteint la fin de la période d'incapacité primaire prévue à l'article (88). <AR 27-7-1970, art. 17>
§ 1er. L'indemnité d'incapacité primaire est due à tout assuré qui, au moment du début de l'incapacité de travail :
a) se trouve au travail donnant lieu à application de l'arrête-loi du 7 février 1945 concernant la sécurité sociale des marins de la marine marchande;
b) se trouve au bénéfice des indemnités d'attente du Pool des marins de la marine marchande;
c) se trouve dans la période de franchise visée à l'article 119;
d) continue une période d'incapacité de travail ayant déjà donné lieu à indemnité ou qui se trouve dans la condition (prévue à l'article 88, 6e alinéa); <AR 19-3-1958, art. 2>
e) se trouve en période d'incapacité de travail faisant suite à une période pendant laquelle elle a bénéficié du repos d'accouchement;
f) se trouve en état d'incapacité de travail primaire indemnisé en vertu des dispositions appliquées au moment de l'entrée en vigueur du présent arrêté;
g) se trouve en incapacité de travail à l'expiration d'une période d'assurance continuée.
(h) se trouve en incapacité de travail faisant suite à des journées non rémunérées d'absence autorisée, à concurrence de dix au maximum par année, pour des (raisons impérieuses), accordées en application de conventions collectives sectorielles, de conventions d'entreprise ou de conventions individuelles entre l'armateur et le marin;) <AR 12-7-1976, art. 8> <AR 1990-05-10/32, art. 1, 011; En vigueur : 01-01-1990>
[1 i) se trouve dans une période d'incapacité de travail faisant suite aux congés visés aux articles 106, § 5 et 106bis.]1
§ 2. L'indemnité d'invalidité est due à l'assuré qui a atteint la fin de la période d'incapacité primaire prévue à l'article (88). <AR 27-7-1970, art. 17>
Modifications
Art. 110bis. <INGEVOEGD bij KB 1987-10-22/33, art. 4, 007; Inwerkingtreding : 01-07-1987> Voor elke werkdag of hiermee gelijkgestelde dag van het tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid, bedoeld in artikel 109, ontvangt de leerling die bij de aanvang van de arbeidsongeschiktheid verbonden is door een leerovereenkomst bedoeld in het koninklijk besluit van 20 mei 1986 houdende regeling van het leerlingwezen voor beroepen uitgeoefend door arbeiders in loondienst bij de koopvaardij, een primaire arbeidsongeschiktheidsuitkering die gelijk is aan het bedrag van het wachtgeld, dat hem met toepassing van titel III van het koninklijk besluit van 9 april 1965 betreffende de Pool van de zeelieden ter koopvaardij zou zijn toegekend indien hij niet arbeidsongeschikt zou zijn geweest.
Duurt de arbeidsongeschiktheid voort na het tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid, dan wordt hem voor elke werkdag of hiermee gelijkgestelde dag een invaliditeitsuitkering betaald die berekend wordt op de eenvormige dagbezoldigingen vastgesteld door de Minister in toepassing van artikel 88.
Duurt de arbeidsongeschiktheid voort na het tijdvak van primaire arbeidsongeschiktheid, dan wordt hem voor elke werkdag of hiermee gelijkgestelde dag een invaliditeitsuitkering betaald die berekend wordt op de eenvormige dagbezoldigingen vastgesteld door de Minister in toepassing van artikel 88.
Art. 110bis. L'apprenti qui, au début de son incapacité de travail, est lié par un contrat d'apprentissage visé à l'arrêté royal du 20 mai 1986 réglementant l'apprentissage de professions exercées par des travailleurs salariés dans la marine marchande, perçoit pour chaque jour ouvrable ou jour assimile de la période d'incapacité primaire visée à l'article 109, une indemnité d'incapacité primaire égale au montant de l'indemnité d'attente qui lui aurait été allouée en application du titre III de l'arrêté royal du 9 avril 1965 relatif au Pool des marins de la marine marchande, s'il n'avait pas été en incapacité de travail.
Lorsque l'incapacité de travail se prolonge au-delà de la période d'incapacité primaire, une indemnité d'invalidité lui est payée pour chaque jour ouvrable ou jour assimilé, calculée sur les rémunérations journalières uniformes fixées par le Ministre en exécution de l'article 88.
Lorsque l'incapacité de travail se prolonge au-delà de la période d'incapacité primaire, une indemnité d'invalidité lui est payée pour chaque jour ouvrable ou jour assimilé, calculée sur les rémunérations journalières uniformes fixées par le Ministre en exécution de l'article 88.
Art.111. Onder voorbehoud van toepassing van een internationale overeenkomst, heeft de verzekerde recht op rustvergoeding bij bevalling, op voorwaarde een ononderbroken verzekeringsperiode van ten minste tien maanden te hebben volbracht op de dag der bevalling.
Art.111. Sous réserve de l'application d'une convention internationale, l'assurée a droit à l'indemnité de repos d'accouchement, à la condition d'avoir accompli une période d'assurance ininterrompue d'au moins dix mois au jour de l'accouchement.
Art. 113. <KB 7-1-1958, art. 1> Onverminderd de bepalingen van de internationale overeenkomsten betreffende de sociale zekerheid en behoudens in de bij artikel 94 bedoelde gevallen, worden de in dit besluit bepaalde verstrekkingen niet toegekend aan de verzekerde die, of zijn gezinslid dat niet effectief op Belgisch grondgebied verblijft op het ogenblik dat hij verstrekkingen aanvraagt of wanneer hij buiten het Rijk geneeskundige verzorging heeft genoten.
De Minister van (...) Sociale Voorzorg mag, na advies van de raad van beheer, van de bepalingen van dit artikel afwijken. <KB 13-11-1969, art. 7>
De Minister van (...) Sociale Voorzorg mag, na advies van de raad van beheer, van de bepalingen van dit artikel afwijken. <KB 13-11-1969, art. 7>
Art. 113. <AR 7-1-1958, art. 1> Sans préjudice aux dispositions des conventions internationales de sécurité sociale et sauf dans les cas visés à l'article 94, les prestations prévues par le présent arrêté ne sont pas accordées pour l'assuré et la personne faisant partie du ménage d'un assuré qui ne réside pas effectivement sur le territoire belge au moment où il fait appel aux prestations ou lorsqu'il a bénéficié de soins de santé fournis en dehors du territoire national.
Le Ministre (...) de la prévoyance sociale peut déroger, après avis du conseil d'administration, aux dispositions du présent article. <AR 13-11-1969, art. 7>
Le Ministre (...) de la prévoyance sociale peut déroger, après avis du conseil d'administration, aux dispositions du présent article. <AR 13-11-1969, art. 7>
Art. 114. <KB 7-1-1958, art. 1> De bij dit besluit bepaalde verstrekkingen worden niet toegekend wanneer de verzekerde of het gezinslid zich opzettelijk ziek heeft gemaakt, verwond heeft of zich heeft laten verwonden.
Hetzelfde geldt wanneer de schade waarvoor verstrekkingen worden aangevraagd, haar oorsprong vindt :
1° (in een verkeersongeval, waarvoor de door schade getroffene definitief veroordeeld werd tot ten minste twee maand gevangenisstraf;) <KB 11-7-1962, art. 9, 1°>
2° in een ongeval overkomen naar aanleiding van een lichaamsoefening uitgevoerd in de loop van of met het oog op een competitie of exhibitie;
3° in een ongeval overkomen buiten de beroepsbezigheid die de onderwerping aan de sociale zekerheid medebrengen, tijdens het uitvoeren van een winstgevende bedrijvigheid die voor belanghebbende aanleiding is tot onderwerping aan de kinderbijslagregeling voor niet-loontrekkenden;
4° in een toestand voortspruitende uit oorlogsfeiten, behoudens de bij reglement bepaalde uitzonderingen;
5° in de gevallen gedekt door speciale wetgeving, zoals die betreffende de arbeidsongevallen, de ongevallen overkomen op de weg van en naar het werk en de beroepsziekten.
(Deze bepaling kan, wat betreft de gezondheidszorgen, evenwel niet worden ingeroepen tegen de personen, die van de geneeskundige en farmaceutische verzorging genieten, krachtens artikel 3 van het organiek koninklijk besluit van 11 oktober 1957 van het Nationaal Werk voor Oorlogsinvaliden;) <KB 11-7-1962, art. 9, 2°>
6° in een ongeval overkomen als het slachtoffer onder toezicht stond van ongeacht welke onderwijs- of opvoedingsinrichting of van een jeugd-, sport- of ontspanningsvereniging;
7° (in gelijk welk feit dat de burgerlijke aansprakelijkheid van een derde medebrengt; evenwel is deze bepaling slechts toepasselijk wat betreft het gedeelte van de schade, dat door de aansprakelijke derde of door een in de plaats van de aansprakelijke derde tredende instelling moet hersteld worden;) <KB 11-7-1962, art. 9, 3°>
8° in een ongeval dat zijn oorzaak vindt in de dronken toestand waarin het slachtoffer van het ongeval verkeerde;
(9° In een vechtpartij, waarvoor de door schade getroffene een definitieve veroordeling tot een criminele of correctionele straf heeft opgelopen; de uitbetaling van de verstrekkingen wordt geschorst, zodra vaststaat dat de betrokkene strafrechterlijke wordt vervolgd;) <KB 11-7-1962, art. 9, 3°>
(10° in een andere inbreuk dan bedoeld onder 1° en 9° van het tweede lid van dit artikel, waarvoor de door schade getroffene een definitieve veroordeling tot een criminele, correctionele of politiestraf heeft opgelopen; dit geldt eveneens, wanneer de schade haar oorsprong vindt in een voorval, overkomen naar aanleiding van een dergelijke inbreuk; de uitbetaling van de verstrekkingen wordt nochtans geschorst zodra de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 heeft vernomen dat betrokkene strafrechtelijk wordt vervolgd en wel totdat de betrokkene bewijst buiten vervolging gesteld of vrijgesproken te zijn.
Bij een definitieve veroordeling als bedoeld onder 1°, 9° en 10° van vorig lid worden alle ten onrechte ontvangen verstrekkingen teruggevorderd.
De bepaling van het vorig lid, alsmede de onder 1°, 9° en 10° van het tweede lid bevatte bepalingen, zijn eveneens toepasselijk wanneer de definitieve veroordeling door een buitenlandse rechtbank is uitgesproken in zover het gaat om feiten die strafbaar zijn volgens de Belgische wetgeving.) <KB 11-7-1962, art. 9, 3°>
De perioden van werkongeschiktheid wegens een der hierboven opgesomde oorzaken worden gelijkgesteld met verzekeringsperioden.
Hetzelfde geldt wanneer de schade waarvoor verstrekkingen worden aangevraagd, haar oorsprong vindt :
1° (in een verkeersongeval, waarvoor de door schade getroffene definitief veroordeeld werd tot ten minste twee maand gevangenisstraf;) <KB 11-7-1962, art. 9, 1°>
2° in een ongeval overkomen naar aanleiding van een lichaamsoefening uitgevoerd in de loop van of met het oog op een competitie of exhibitie;
3° in een ongeval overkomen buiten de beroepsbezigheid die de onderwerping aan de sociale zekerheid medebrengen, tijdens het uitvoeren van een winstgevende bedrijvigheid die voor belanghebbende aanleiding is tot onderwerping aan de kinderbijslagregeling voor niet-loontrekkenden;
4° in een toestand voortspruitende uit oorlogsfeiten, behoudens de bij reglement bepaalde uitzonderingen;
5° in de gevallen gedekt door speciale wetgeving, zoals die betreffende de arbeidsongevallen, de ongevallen overkomen op de weg van en naar het werk en de beroepsziekten.
(Deze bepaling kan, wat betreft de gezondheidszorgen, evenwel niet worden ingeroepen tegen de personen, die van de geneeskundige en farmaceutische verzorging genieten, krachtens artikel 3 van het organiek koninklijk besluit van 11 oktober 1957 van het Nationaal Werk voor Oorlogsinvaliden;) <KB 11-7-1962, art. 9, 2°>
6° in een ongeval overkomen als het slachtoffer onder toezicht stond van ongeacht welke onderwijs- of opvoedingsinrichting of van een jeugd-, sport- of ontspanningsvereniging;
7° (in gelijk welk feit dat de burgerlijke aansprakelijkheid van een derde medebrengt; evenwel is deze bepaling slechts toepasselijk wat betreft het gedeelte van de schade, dat door de aansprakelijke derde of door een in de plaats van de aansprakelijke derde tredende instelling moet hersteld worden;) <KB 11-7-1962, art. 9, 3°>
8° in een ongeval dat zijn oorzaak vindt in de dronken toestand waarin het slachtoffer van het ongeval verkeerde;
(9° In een vechtpartij, waarvoor de door schade getroffene een definitieve veroordeling tot een criminele of correctionele straf heeft opgelopen; de uitbetaling van de verstrekkingen wordt geschorst, zodra vaststaat dat de betrokkene strafrechterlijke wordt vervolgd;) <KB 11-7-1962, art. 9, 3°>
(10° in een andere inbreuk dan bedoeld onder 1° en 9° van het tweede lid van dit artikel, waarvoor de door schade getroffene een definitieve veroordeling tot een criminele, correctionele of politiestraf heeft opgelopen; dit geldt eveneens, wanneer de schade haar oorsprong vindt in een voorval, overkomen naar aanleiding van een dergelijke inbreuk; de uitbetaling van de verstrekkingen wordt nochtans geschorst zodra de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 heeft vernomen dat betrokkene strafrechtelijk wordt vervolgd en wel totdat de betrokkene bewijst buiten vervolging gesteld of vrijgesproken te zijn.
Bij een definitieve veroordeling als bedoeld onder 1°, 9° en 10° van vorig lid worden alle ten onrechte ontvangen verstrekkingen teruggevorderd.
De bepaling van het vorig lid, alsmede de onder 1°, 9° en 10° van het tweede lid bevatte bepalingen, zijn eveneens toepasselijk wanneer de definitieve veroordeling door een buitenlandse rechtbank is uitgesproken in zover het gaat om feiten die strafbaar zijn volgens de Belgische wetgeving.) <KB 11-7-1962, art. 9, 3°>
De perioden van werkongeschiktheid wegens een der hierboven opgesomde oorzaken worden gelijkgesteld met verzekeringsperioden.
Modifications
Art. 114. <AR 7-1-1958, art. 1> Les prestations prévues par le présent arrêté ne sont pas accordées lorsque l'assuré ou le membre de son ménage s'est blessé, fait blesser ou rendu malade intentionnellement.
Il en est de même lorsque le dommage pour lequel il est fait appel à ces prestations trouve sa source :
1° (dans un accident de circulation qui a entraîné pour la victime du dommage une condamnation définitive à deux mois de prison au moins); <AR 11-7-1962, art. 9, 1°>
2° dans un accident survenu à l'occasion d'un exercice physique pratiqué au cours ou en vue d'une compétition ou exhibition;
3° dans un accident survenu en dehors des occupations professionnelles impliquant l'assujettissement à la sécurité sociale, en effectuant des travaux lucratifs qui donnent lieu à un assujettissement de l'intéressé au régime des allocations familiales des non-salariés;
4° dans un état résultant de faits de guerre, sauf exceptions fixées par voie de règlement;
5° dans les cas couverts par une législation spéciale, telle que celles qui concernent les accidents du travail, les accidents survenus sur le chemin du travail et les maladies professionnelles.
(Cette disposition n'est toutefois pas opposable en ce qui concerne les soins de santé, aux personnes qui bénéficient des soins médicaux et pharmaceutiques, en vertu de l'article 3 de l'arrêté royal du 11 octobre 1957 organique de l'Oeuvre nationale des invalides de la guerre); <AR 11-7-1962, art. 9, 2°>
6° dans un accident survenu à un moment où l'accidenté se trouvait sous la discipline d'une institution d'enseignement ou d'éducation quelconque ou d'une organisation de jeunesse, de sport ou d'agrément;
7° (dans n'importe quel fait entraînant la responsabilité civile d'un tiers; toutefois, cette disposition n'est applicable qu'en ce qui concerne la partie du dommage que le tiers responsable ou un organisme qui se substitue au tiers responsable est tenu de réparer); <AR 11-7-1962, art. 9, 3°>
8° dans un accident causé par l'état d'ivresse, dans laquelle se trouvait la victime de l'accident;
(9° dans une rixe qui a entraîné pour la victime du dommage une condamnation définitive à une peine criminelle ou correctionnelle; le paiement des prestations est suspendu dès qu'il est établi que l'intéressé fait l'objet de poursuites pénales;) <AR 11-7-1962, art. 9, 4°>
(10° dans une infraction autre que celles visées sous 1° et 9° du deuxième alinéa du présent article, qui a entraîné pour la victime du dommage une condamnation définitive à une peine criminelle, correctionnelle ou de police; ceci est également le cas, quand le dommage résulte d'un événement, survenu à la suite d'une infraction pareille; toutefois le paiement des prestations est suspendu dès que [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 apprend que l'intéressé fait l'objet de poursuites judiciaires, jusqu'au moment où l'intéressé rend la preuve d'un non lieu ou de l'acquittement.
En cas de condamnation définitive, visée sous 1°, 9° ou 10° de l'alinéa précédent, toutes les prestations reçues à tort sont récupérées.
Les dispositions de l'alinéa précédent, ainsi que celles visées à l'alinéa 2, 1°, 9° et 10°, sont également applicables lorsque la condamnation définitive a été prononcée par un tribunal étranger pour autant qu'il s'agisse de faits punissables au sens de la législation belge.) <AR 11-7-1962, art. 9, 4°>
Les périodes d'incapacité de travail pour une des causes énumérées ci-dessus sont assimilées à des périodes d'assurance.
Il en est de même lorsque le dommage pour lequel il est fait appel à ces prestations trouve sa source :
1° (dans un accident de circulation qui a entraîné pour la victime du dommage une condamnation définitive à deux mois de prison au moins); <AR 11-7-1962, art. 9, 1°>
2° dans un accident survenu à l'occasion d'un exercice physique pratiqué au cours ou en vue d'une compétition ou exhibition;
3° dans un accident survenu en dehors des occupations professionnelles impliquant l'assujettissement à la sécurité sociale, en effectuant des travaux lucratifs qui donnent lieu à un assujettissement de l'intéressé au régime des allocations familiales des non-salariés;
4° dans un état résultant de faits de guerre, sauf exceptions fixées par voie de règlement;
5° dans les cas couverts par une législation spéciale, telle que celles qui concernent les accidents du travail, les accidents survenus sur le chemin du travail et les maladies professionnelles.
(Cette disposition n'est toutefois pas opposable en ce qui concerne les soins de santé, aux personnes qui bénéficient des soins médicaux et pharmaceutiques, en vertu de l'article 3 de l'arrêté royal du 11 octobre 1957 organique de l'Oeuvre nationale des invalides de la guerre); <AR 11-7-1962, art. 9, 2°>
6° dans un accident survenu à un moment où l'accidenté se trouvait sous la discipline d'une institution d'enseignement ou d'éducation quelconque ou d'une organisation de jeunesse, de sport ou d'agrément;
7° (dans n'importe quel fait entraînant la responsabilité civile d'un tiers; toutefois, cette disposition n'est applicable qu'en ce qui concerne la partie du dommage que le tiers responsable ou un organisme qui se substitue au tiers responsable est tenu de réparer); <AR 11-7-1962, art. 9, 3°>
8° dans un accident causé par l'état d'ivresse, dans laquelle se trouvait la victime de l'accident;
(9° dans une rixe qui a entraîné pour la victime du dommage une condamnation définitive à une peine criminelle ou correctionnelle; le paiement des prestations est suspendu dès qu'il est établi que l'intéressé fait l'objet de poursuites pénales;) <AR 11-7-1962, art. 9, 4°>
(10° dans une infraction autre que celles visées sous 1° et 9° du deuxième alinéa du présent article, qui a entraîné pour la victime du dommage une condamnation définitive à une peine criminelle, correctionnelle ou de police; ceci est également le cas, quand le dommage résulte d'un événement, survenu à la suite d'une infraction pareille; toutefois le paiement des prestations est suspendu dès que [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 apprend que l'intéressé fait l'objet de poursuites judiciaires, jusqu'au moment où l'intéressé rend la preuve d'un non lieu ou de l'acquittement.
En cas de condamnation définitive, visée sous 1°, 9° ou 10° de l'alinéa précédent, toutes les prestations reçues à tort sont récupérées.
Les dispositions de l'alinéa précédent, ainsi que celles visées à l'alinéa 2, 1°, 9° et 10°, sont également applicables lorsque la condamnation définitive a été prononcée par un tribunal étranger pour autant qu'il s'agisse de faits punissables au sens de la législation belge.) <AR 11-7-1962, art. 9, 4°>
Les périodes d'incapacité de travail pour une des causes énumérées ci-dessus sont assimilées à des périodes d'assurance.
Modifications
Art. 115. <KB 7-1-1958, art. 1> De verzekerde of het lid van zijn gezin, slachtoffer van een ongeval dat door een bijzondere wetgeving wordt gedekt, of van enig ander ongeval dat de burgerlijke aansprakelijkheid van een derde medebrengt, wiens recht op schadeherstelling wordt betwist, kan verstrekkingen als bedoeld in dit besluit ontvangen onder voorbehoud van terugvordering, hetzij ten laste van de verzekerde zelf, hetzij van hem die tot herstel gehouden is, mits de verzekerde :
1° (aangifte deed van het ongeval bij de adviserende geneesheer van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1;) <KB 15-5-1960, art. 5>
2° in de bij reglement bepaalde voorwaarden bewijst dat hij de vereiste vordering heeft ingesteld ten einde zijn recht op schadevergoeding overeenkomstig vorenvermelde wettelijke bepalingen te doen erkennen.
Wordt de eis tot terugvordering afgewezen, dan zijn de toegekende verstrekkingen definitief ten laste van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1.
Tussen degene, die herstel verschuldigd is en de gerechtigde mag geen minnelijke schikking worden getroffen tenzij de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 door de gerechtigde bij een ter post aangetekend schrijven daarvan in kennis gesteld, er zich, binnen de dertig dagen na afgifte van het aangetekend schrijven, niet tegen verzet.
1° (aangifte deed van het ongeval bij de adviserende geneesheer van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1;) <KB 15-5-1960, art. 5>
2° in de bij reglement bepaalde voorwaarden bewijst dat hij de vereiste vordering heeft ingesteld ten einde zijn recht op schadevergoeding overeenkomstig vorenvermelde wettelijke bepalingen te doen erkennen.
Wordt de eis tot terugvordering afgewezen, dan zijn de toegekende verstrekkingen definitief ten laste van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1.
Tussen degene, die herstel verschuldigd is en de gerechtigde mag geen minnelijke schikking worden getroffen tenzij de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 door de gerechtigde bij een ter post aangetekend schrijven daarvan in kennis gesteld, er zich, binnen de dertig dagen na afgifte van het aangetekend schrijven, niet tegen verzet.
Modifications
Art. 115. <AR 7-1-1958, art. 1> L'assuré ou le membre de son ménage, victime d'un accident couvert par une législation spéciale ou de tout autre accident entraînant la responsabilité civile d'un tiers, auquel est contesté le droit à la réparation, peut recevoir, sous réserve de récupération, soit à charge de l'assuré lui-même, soit à charge du débiteur de la réparation, les prestations prévues par le présent arrêté, à condition que l'assuré :
1° (ait averti le médecin-conseil de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 de la cause de l'accident); <AR 15-5-1960, art. 5>
2° établisse, dans les conditions fixées par voie de règlement, qu'il a intenté toute action nécessaire afin de faire reconnaître son droit à réparation au titre des dispositions légales susvisées.
Si l'action en récupération échoue, les prestations accordées sont définitivement à charge de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
Un règlement amiable ne peut intervenir entre le débiteur de la réparation et le bénéficiaire que si [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 prévenue par le bénéficiaire, par lettre recommandée à la poste, ne s'y est pas opposée dans les trente jours du dépôt de la dite lettre recommandée.
1° (ait averti le médecin-conseil de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 de la cause de l'accident); <AR 15-5-1960, art. 5>
2° établisse, dans les conditions fixées par voie de règlement, qu'il a intenté toute action nécessaire afin de faire reconnaître son droit à réparation au titre des dispositions légales susvisées.
Si l'action en récupération échoue, les prestations accordées sont définitivement à charge de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
Un règlement amiable ne peut intervenir entre le débiteur de la réparation et le bénéficiaire que si [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 prévenue par le bénéficiaire, par lettre recommandée à la poste, ne s'y est pas opposée dans les trente jours du dépôt de la dite lettre recommandée.
Modifications
Art.114. <KB 7-1-1958, art. 1> De bij dit besluit bepaalde verstrekkingen worden niet toegekend wanneer de verzekerde of het gezinslid zich opzettelijk ziek heeft gemaakt, verwond heeft of zich heeft laten verwonden.
Hetzelfde geldt wanneer de schade waarvoor verstrekkingen worden aangevraagd, haar oorsprong vindt :
1° (in een verkeersongeval, waarvoor de door schade getroffene definitief veroordeeld werd tot ten minste twee maand gevangenisstraf;) <KB 11-7-1962, art. 9, 1°>
2° in een ongeval overkomen naar aanleiding van een lichaamsoefening uitgevoerd in de loop van of met het oog op een competitie of exhibitie;
3° in een ongeval overkomen buiten de beroepsbezigheid die de onderwerping aan de sociale zekerheid medebrengen, tijdens het uitvoeren van een winstgevende bedrijvigheid die voor belanghebbende aanleiding is tot onderwerping aan de kinderbijslagregeling voor niet-loontrekkenden;
4° in een toestand voortspruitende uit oorlogsfeiten, behoudens de bij reglement bepaalde uitzonderingen;
5° in de gevallen gedekt door speciale wetgeving, zoals die betreffende de arbeidsongevallen, de ongevallen overkomen op de weg van en naar het werk en de beroepsziekten.
(Deze bepaling kan, wat betreft de gezondheidszorgen, evenwel niet worden ingeroepen tegen de personen, die van de geneeskundige en farmaceutische verzorging genieten, krachtens artikel 3 van het organiek koninklijk besluit van 11 oktober 1957 van het Nationaal Werk voor Oorlogsinvaliden;) <KB 11-7-1962, art. 9, 2°>
6° in een ongeval overkomen als het slachtoffer onder toezicht stond van ongeacht welke onderwijs- of opvoedingsinrichting of van een jeugd-, sport- of ontspanningsvereniging;
7° (in gelijk welk feit dat de burgerlijke aansprakelijkheid van een derde medebrengt; evenwel is deze bepaling slechts toepasselijk wat betreft het gedeelte van de schade, dat door de aansprakelijke derde of door een in de plaats van de aansprakelijke derde tredende instelling moet hersteld worden;) <KB 11-7-1962, art. 9, 3°>
8° in een ongeval dat zijn oorzaak vindt in de dronken toestand waarin het slachtoffer van het ongeval verkeerde;
(9° In een vechtpartij, waarvoor de door schade getroffene een definitieve veroordeling tot een criminele of correctionele straf heeft opgelopen; de uitbetaling van de verstrekkingen wordt geschorst, zodra vaststaat dat de betrokkene strafrechterlijke wordt vervolgd;) <KB 11-7-1962, art. 9, 3°>
(10° in een andere inbreuk dan bedoeld onder 1° en 9° van het tweede lid van dit artikel, waarvoor de door schade getroffene een definitieve veroordeling tot een criminele, correctionele of politiestraf heeft opgelopen; dit geldt eveneens, wanneer de schade haar oorsprong vindt in een voorval, overkomen naar aanleiding van een dergelijke inbreuk; de uitbetaling van de verstrekkingen wordt nochtans geschorst zodra de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 heeft vernomen dat betrokkene strafrechtelijk wordt vervolgd en wel totdat de betrokkene bewijst buiten vervolging gesteld of vrijgesproken te zijn.
Bij een definitieve veroordeling als bedoeld onder 1°, 9° en 10° van vorig lid worden alle ten onrechte ontvangen verstrekkingen teruggevorderd.
De bepaling van het vorig lid, alsmede de onder 1°, 9° en 10° van het tweede lid bevatte bepalingen, zijn eveneens toepasselijk wanneer de definitieve veroordeling door een buitenlandse rechtbank is uitgesproken in zover het gaat om feiten die strafbaar zijn volgens de Belgische wetgeving.) <KB 11-7-1962, art. 9, 3°>
De perioden van werkongeschiktheid wegens een der hierboven opgesomde oorzaken worden gelijkgesteld met verzekeringsperioden.
Hetzelfde geldt wanneer de schade waarvoor verstrekkingen worden aangevraagd, haar oorsprong vindt :
1° (in een verkeersongeval, waarvoor de door schade getroffene definitief veroordeeld werd tot ten minste twee maand gevangenisstraf;) <KB 11-7-1962, art. 9, 1°>
2° in een ongeval overkomen naar aanleiding van een lichaamsoefening uitgevoerd in de loop van of met het oog op een competitie of exhibitie;
3° in een ongeval overkomen buiten de beroepsbezigheid die de onderwerping aan de sociale zekerheid medebrengen, tijdens het uitvoeren van een winstgevende bedrijvigheid die voor belanghebbende aanleiding is tot onderwerping aan de kinderbijslagregeling voor niet-loontrekkenden;
4° in een toestand voortspruitende uit oorlogsfeiten, behoudens de bij reglement bepaalde uitzonderingen;
5° in de gevallen gedekt door speciale wetgeving, zoals die betreffende de arbeidsongevallen, de ongevallen overkomen op de weg van en naar het werk en de beroepsziekten.
(Deze bepaling kan, wat betreft de gezondheidszorgen, evenwel niet worden ingeroepen tegen de personen, die van de geneeskundige en farmaceutische verzorging genieten, krachtens artikel 3 van het organiek koninklijk besluit van 11 oktober 1957 van het Nationaal Werk voor Oorlogsinvaliden;) <KB 11-7-1962, art. 9, 2°>
6° in een ongeval overkomen als het slachtoffer onder toezicht stond van ongeacht welke onderwijs- of opvoedingsinrichting of van een jeugd-, sport- of ontspanningsvereniging;
7° (in gelijk welk feit dat de burgerlijke aansprakelijkheid van een derde medebrengt; evenwel is deze bepaling slechts toepasselijk wat betreft het gedeelte van de schade, dat door de aansprakelijke derde of door een in de plaats van de aansprakelijke derde tredende instelling moet hersteld worden;) <KB 11-7-1962, art. 9, 3°>
8° in een ongeval dat zijn oorzaak vindt in de dronken toestand waarin het slachtoffer van het ongeval verkeerde;
(9° In een vechtpartij, waarvoor de door schade getroffene een definitieve veroordeling tot een criminele of correctionele straf heeft opgelopen; de uitbetaling van de verstrekkingen wordt geschorst, zodra vaststaat dat de betrokkene strafrechterlijke wordt vervolgd;) <KB 11-7-1962, art. 9, 3°>
(10° in een andere inbreuk dan bedoeld onder 1° en 9° van het tweede lid van dit artikel, waarvoor de door schade getroffene een definitieve veroordeling tot een criminele, correctionele of politiestraf heeft opgelopen; dit geldt eveneens, wanneer de schade haar oorsprong vindt in een voorval, overkomen naar aanleiding van een dergelijke inbreuk; de uitbetaling van de verstrekkingen wordt nochtans geschorst zodra de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 heeft vernomen dat betrokkene strafrechtelijk wordt vervolgd en wel totdat de betrokkene bewijst buiten vervolging gesteld of vrijgesproken te zijn.
Bij een definitieve veroordeling als bedoeld onder 1°, 9° en 10° van vorig lid worden alle ten onrechte ontvangen verstrekkingen teruggevorderd.
De bepaling van het vorig lid, alsmede de onder 1°, 9° en 10° van het tweede lid bevatte bepalingen, zijn eveneens toepasselijk wanneer de definitieve veroordeling door een buitenlandse rechtbank is uitgesproken in zover het gaat om feiten die strafbaar zijn volgens de Belgische wetgeving.) <KB 11-7-1962, art. 9, 3°>
De perioden van werkongeschiktheid wegens een der hierboven opgesomde oorzaken worden gelijkgesteld met verzekeringsperioden.
Modifications
Art.114. <AR 7-1-1958, art. 1> Les prestations prévues par le présent arrêté ne sont pas accordées lorsque l'assuré ou le membre de son ménage s'est blessé, fait blesser ou rendu malade intentionnellement.
Il en est de même lorsque le dommage pour lequel il est fait appel à ces prestations trouve sa source :
1° (dans un accident de circulation qui a entraîné pour la victime du dommage une condamnation définitive à deux mois de prison au moins); <AR 11-7-1962, art. 9, 1°>
2° dans un accident survenu à l'occasion d'un exercice physique pratiqué au cours ou en vue d'une compétition ou exhibition;
3° dans un accident survenu en dehors des occupations professionnelles impliquant l'assujettissement à la sécurité sociale, en effectuant des travaux lucratifs qui donnent lieu à un assujettissement de l'intéressé au régime des allocations familiales des non-salariés;
4° dans un état résultant de faits de guerre, sauf exceptions fixées par voie de règlement;
5° dans les cas couverts par une législation spéciale, telle que celles qui concernent les accidents du travail, les accidents survenus sur le chemin du travail et les maladies professionnelles.
(Cette disposition n'est toutefois pas opposable en ce qui concerne les soins de santé, aux personnes qui bénéficient des soins médicaux et pharmaceutiques, en vertu de l'article 3 de l'arrêté royal du 11 octobre 1957 organique de l'Oeuvre nationale des invalides de la guerre); <AR 11-7-1962, art. 9, 2°>
6° dans un accident survenu à un moment où l'accidenté se trouvait sous la discipline d'une institution d'enseignement ou d'éducation quelconque ou d'une organisation de jeunesse, de sport ou d'agrément;
7° (dans n'importe quel fait entraînant la responsabilité civile d'un tiers; toutefois, cette disposition n'est applicable qu'en ce qui concerne la partie du dommage que le tiers responsable ou un organisme qui se substitue au tiers responsable est tenu de réparer); <AR 11-7-1962, art. 9, 3°>
8° dans un accident causé par l'état d'ivresse, dans laquelle se trouvait la victime de l'accident;
(9° dans une rixe qui a entraîné pour la victime du dommage une condamnation définitive à une peine criminelle ou correctionnelle; le paiement des prestations est suspendu dès qu'il est établi que l'intéressé fait l'objet de poursuites pénales;) <AR 11-7-1962, art. 9, 4°>
(10° dans une infraction autre que celles visées sous 1° et 9° du deuxième alinéa du présent article, qui a entraîné pour la victime du dommage une condamnation définitive à une peine criminelle, correctionnelle ou de police; ceci est également le cas, quand le dommage résulte d'un événement, survenu à la suite d'une infraction pareille; toutefois le paiement des prestations est suspendu dès que [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 apprend que l'intéressé fait l'objet de poursuites judiciaires, jusqu'au moment où l'intéressé rend la preuve d'un non lieu ou de l'acquittement.
En cas de condamnation définitive, visée sous 1°, 9° ou 10° de l'alinéa précédent, toutes les prestations reçues à tort sont récupérées.
Les dispositions de l'alinéa précédent, ainsi que celles visées à l'alinéa 2, 1°, 9° et 10°, sont également applicables lorsque la condamnation définitive a été prononcée par un tribunal étranger pour autant qu'il s'agisse de faits punissables au sens de la législation belge.) <AR 11-7-1962, art. 9, 4°>
Les périodes d'incapacité de travail pour une des causes énumérées ci-dessus sont assimilées à des périodes d'assurance.
Il en est de même lorsque le dommage pour lequel il est fait appel à ces prestations trouve sa source :
1° (dans un accident de circulation qui a entraîné pour la victime du dommage une condamnation définitive à deux mois de prison au moins); <AR 11-7-1962, art. 9, 1°>
2° dans un accident survenu à l'occasion d'un exercice physique pratiqué au cours ou en vue d'une compétition ou exhibition;
3° dans un accident survenu en dehors des occupations professionnelles impliquant l'assujettissement à la sécurité sociale, en effectuant des travaux lucratifs qui donnent lieu à un assujettissement de l'intéressé au régime des allocations familiales des non-salariés;
4° dans un état résultant de faits de guerre, sauf exceptions fixées par voie de règlement;
5° dans les cas couverts par une législation spéciale, telle que celles qui concernent les accidents du travail, les accidents survenus sur le chemin du travail et les maladies professionnelles.
(Cette disposition n'est toutefois pas opposable en ce qui concerne les soins de santé, aux personnes qui bénéficient des soins médicaux et pharmaceutiques, en vertu de l'article 3 de l'arrêté royal du 11 octobre 1957 organique de l'Oeuvre nationale des invalides de la guerre); <AR 11-7-1962, art. 9, 2°>
6° dans un accident survenu à un moment où l'accidenté se trouvait sous la discipline d'une institution d'enseignement ou d'éducation quelconque ou d'une organisation de jeunesse, de sport ou d'agrément;
7° (dans n'importe quel fait entraînant la responsabilité civile d'un tiers; toutefois, cette disposition n'est applicable qu'en ce qui concerne la partie du dommage que le tiers responsable ou un organisme qui se substitue au tiers responsable est tenu de réparer); <AR 11-7-1962, art. 9, 3°>
8° dans un accident causé par l'état d'ivresse, dans laquelle se trouvait la victime de l'accident;
(9° dans une rixe qui a entraîné pour la victime du dommage une condamnation définitive à une peine criminelle ou correctionnelle; le paiement des prestations est suspendu dès qu'il est établi que l'intéressé fait l'objet de poursuites pénales;) <AR 11-7-1962, art. 9, 4°>
(10° dans une infraction autre que celles visées sous 1° et 9° du deuxième alinéa du présent article, qui a entraîné pour la victime du dommage une condamnation définitive à une peine criminelle, correctionnelle ou de police; ceci est également le cas, quand le dommage résulte d'un événement, survenu à la suite d'une infraction pareille; toutefois le paiement des prestations est suspendu dès que [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 apprend que l'intéressé fait l'objet de poursuites judiciaires, jusqu'au moment où l'intéressé rend la preuve d'un non lieu ou de l'acquittement.
En cas de condamnation définitive, visée sous 1°, 9° ou 10° de l'alinéa précédent, toutes les prestations reçues à tort sont récupérées.
Les dispositions de l'alinéa précédent, ainsi que celles visées à l'alinéa 2, 1°, 9° et 10°, sont également applicables lorsque la condamnation définitive a été prononcée par un tribunal étranger pour autant qu'il s'agisse de faits punissables au sens de la législation belge.) <AR 11-7-1962, art. 9, 4°>
Les périodes d'incapacité de travail pour une des causes énumérées ci-dessus sont assimilées à des périodes d'assurance.
Modifications
Art.115. <KB 7-1-1958, art. 1> De verzekerde of het lid van zijn gezin, slachtoffer van een ongeval dat door een bijzondere wetgeving wordt gedekt, of van enig ander ongeval dat de burgerlijke aansprakelijkheid van een derde medebrengt, wiens recht op schadeherstelling wordt betwist, kan verstrekkingen als bedoeld in dit besluit ontvangen onder voorbehoud van terugvordering, hetzij ten laste van de verzekerde zelf, hetzij van hem die tot herstel gehouden is, mits de verzekerde :
1° (aangifte deed van het ongeval bij de adviserende geneesheer van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1;) <KB 15-5-1960, art. 5>
2° in de bij reglement bepaalde voorwaarden bewijst dat hij de vereiste vordering heeft ingesteld ten einde zijn recht op schadevergoeding overeenkomstig vorenvermelde wettelijke bepalingen te doen erkennen.
Wordt de eis tot terugvordering afgewezen, dan zijn de toegekende verstrekkingen definitief ten laste van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1.
Tussen degene, die herstel verschuldigd is en de gerechtigde mag geen minnelijke schikking worden getroffen tenzij de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 door de gerechtigde bij een ter post aangetekend schrijven daarvan in kennis gesteld, er zich, binnen de dertig dagen na afgifte van het aangetekend schrijven, niet tegen verzet.
1° (aangifte deed van het ongeval bij de adviserende geneesheer van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1;) <KB 15-5-1960, art. 5>
2° in de bij reglement bepaalde voorwaarden bewijst dat hij de vereiste vordering heeft ingesteld ten einde zijn recht op schadevergoeding overeenkomstig vorenvermelde wettelijke bepalingen te doen erkennen.
Wordt de eis tot terugvordering afgewezen, dan zijn de toegekende verstrekkingen definitief ten laste van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1.
Tussen degene, die herstel verschuldigd is en de gerechtigde mag geen minnelijke schikking worden getroffen tenzij de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 door de gerechtigde bij een ter post aangetekend schrijven daarvan in kennis gesteld, er zich, binnen de dertig dagen na afgifte van het aangetekend schrijven, niet tegen verzet.
Modifications
Art.115. <AR 7-1-1958, art. 1> L'assuré ou le membre de son ménage, victime d'un accident couvert par une législation spéciale ou de tout autre accident entraînant la responsabilité civile d'un tiers, auquel est contesté le droit à la réparation, peut recevoir, sous réserve de récupération, soit à charge de l'assuré lui-même, soit à charge du débiteur de la réparation, les prestations prévues par le présent arrêté, à condition que l'assuré :
1° (ait averti le médecin-conseil de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 de la cause de l'accident); <AR 15-5-1960, art. 5>
2° établisse, dans les conditions fixées par voie de règlement, qu'il a intenté toute action nécessaire afin de faire reconnaître son droit à réparation au titre des dispositions légales susvisées.
Si l'action en récupération échoue, les prestations accordées sont définitivement à charge de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
Un règlement amiable ne peut intervenir entre le débiteur de la réparation et le bénéficiaire que si [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 prévenue par le bénéficiaire, par lettre recommandée à la poste, ne s'y est pas opposée dans les trente jours du dépôt de la dite lettre recommandée.
1° (ait averti le médecin-conseil de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 de la cause de l'accident); <AR 15-5-1960, art. 5>
2° établisse, dans les conditions fixées par voie de règlement, qu'il a intenté toute action nécessaire afin de faire reconnaître son droit à réparation au titre des dispositions légales susvisées.
Si l'action en récupération échoue, les prestations accordées sont définitivement à charge de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
Un règlement amiable ne peut intervenir entre le débiteur de la réparation et le bénéficiaire que si [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 prévenue par le bénéficiaire, par lettre recommandée à la poste, ne s'y est pas opposée dans les trente jours du dépôt de la dite lettre recommandée.
Modifications
Art. 117. <KB 7-1-1958, art. 1> De uitkering van de in dit besluit bepaalde verstrekkingen moet bij de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 worden aangevraagd binnen de volgende termijnen :
1° twaalf maanden na het einde van de maand waarin geneeskundige verzorging werd verleend, zo het uitkeringen geldt bedoeld in hoofdstuk II van deze titel;
2° twaalf maanden na het einde van de maand waarin ze behoorden betaald, zo het uitkeringen geldt bedoeld in hoofdstuk III van deze titel.
De vraag tot betaling kan geschieden ter bewaring.
De verzekerde die verstrekkingen heeft genoten waarvan het bedrag lager is dan dat waarop aanspraak mocht worden gemaakt, kan, binnen de twaalf maanden na de betaling, zo de eerste vraag werd ingediend binnen de bij voorgaande leden bepaalde termijnen, de betaling van het verschot vorderen.
Evenzo is de verzekerde die verstrekkingen heeft genoten, waarop hij geen recht had of waarvan het bedrag hoger is dan dat waarop hij aanspraak mocht maken, niet verplicht tot terugbetaling van het onverschuldigde betaalde, zo dit meer dan twaalf maanden na de uitbetaling door de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 wordt teruggevorderd.
Nochtans mag de betaling, de terugvordering of de terugbetaling van vergoedingen of vergoedingsgedeelten slechts vervolgd worden voor de periode van zes maanden die het stopzetten van de betaling der vergoedingen of de vaststelling van de vergissing voorafgaat, zo deze vaststelling in een vergoedingsperiode valt.
Vorenvermelde termijnen zijn niet toepasselijk wanneer de verstrekkingen door bedrieglijke middelen werden bekomen, hetzij omdat de in artikel 105, bepaalde aangifte niet gedaan werd, hetzij nog ingevolge onvoldoende of onvolledige aangiften of wanneer de uitkeringen provisioneel werden aanvaard of verleend in de gevallen dat de terugvordering er van ten laste van een derde mogelijk blijkt.
De terugbetaling van vergoedingen of vergoedingsgedeelten ingevolge de toekenning met terugwerkende kracht aan de verzekerde van een pensioen, som of toelage bedoeld in artikel 100 of van een vergoeding binnen het raam van de in artikel 114, 5°, bedoelde speciale wetgeving mag vervolgd worden voor de gehele periode waarover de terugwerkende kracht werd verleend. Die terugbetaling mag echter de achterstallige bedragen niet overschrijden van pensioen, som, toelage of vergoeding welke belanghebbende heeft ontvangen.
De klacht van de verzekerde of de beslissing tot terugvordering door de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 wordt bij een ter post aangetekend schrijven betekend.
1° twaalf maanden na het einde van de maand waarin geneeskundige verzorging werd verleend, zo het uitkeringen geldt bedoeld in hoofdstuk II van deze titel;
2° twaalf maanden na het einde van de maand waarin ze behoorden betaald, zo het uitkeringen geldt bedoeld in hoofdstuk III van deze titel.
De vraag tot betaling kan geschieden ter bewaring.
De verzekerde die verstrekkingen heeft genoten waarvan het bedrag lager is dan dat waarop aanspraak mocht worden gemaakt, kan, binnen de twaalf maanden na de betaling, zo de eerste vraag werd ingediend binnen de bij voorgaande leden bepaalde termijnen, de betaling van het verschot vorderen.
Evenzo is de verzekerde die verstrekkingen heeft genoten, waarop hij geen recht had of waarvan het bedrag hoger is dan dat waarop hij aanspraak mocht maken, niet verplicht tot terugbetaling van het onverschuldigde betaalde, zo dit meer dan twaalf maanden na de uitbetaling door de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 wordt teruggevorderd.
Nochtans mag de betaling, de terugvordering of de terugbetaling van vergoedingen of vergoedingsgedeelten slechts vervolgd worden voor de periode van zes maanden die het stopzetten van de betaling der vergoedingen of de vaststelling van de vergissing voorafgaat, zo deze vaststelling in een vergoedingsperiode valt.
Vorenvermelde termijnen zijn niet toepasselijk wanneer de verstrekkingen door bedrieglijke middelen werden bekomen, hetzij omdat de in artikel 105, bepaalde aangifte niet gedaan werd, hetzij nog ingevolge onvoldoende of onvolledige aangiften of wanneer de uitkeringen provisioneel werden aanvaard of verleend in de gevallen dat de terugvordering er van ten laste van een derde mogelijk blijkt.
De terugbetaling van vergoedingen of vergoedingsgedeelten ingevolge de toekenning met terugwerkende kracht aan de verzekerde van een pensioen, som of toelage bedoeld in artikel 100 of van een vergoeding binnen het raam van de in artikel 114, 5°, bedoelde speciale wetgeving mag vervolgd worden voor de gehele periode waarover de terugwerkende kracht werd verleend. Die terugbetaling mag echter de achterstallige bedragen niet overschrijden van pensioen, som, toelage of vergoeding welke belanghebbende heeft ontvangen.
De klacht van de verzekerde of de beslissing tot terugvordering door de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 wordt bij een ter post aangetekend schrijven betekend.
Modifications
Art. 117. <AR 7-1-1958, art. 1> Le paiement des prestations prévues par le présent arrêté doit être réclamé à [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 dans les délais suivants :
1° dans les douze mois qui suivent la fin du mois au cours duquel les soins de santé ont été donnés, s'il s'agit de prestations visées au chapitre II du présent titre;
2° dans les douze mois qui suivent la fin du mois au cours duquel elles auraient dû être payées, s'il s'agit de prestations visées au chapitre III du présent titre.
La demande de paiement peut être faite à titre conservatoire.
L'assuré qui a bénéficié de prestations, dont le montant est inférieur à celui qu'il pouvait prétendre peut, si la demande initiale a été introduite dans les délais prévus aux alinéas précédents, réclamer le paiement du reliquat dans les douze mois du paiement.
De même, l'assuré qui a bénéficié de prestations auxquelles il n'a pas droit, ou dont le montant est supérieur à celui qu'il pouvait prétendre, n'est pas tenu au remboursement du paiement indu, si celui-ci lui a été réclamé plus de douze mois après le paiement par [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
Toutefois, le paiement, la récupération ou le remboursement d'indemnités ou fractions d'indemnités ne peut être poursuivi que pour la période de six mois précédant la cession du paiement des indemnités ou la constatation de l'erreur, lorsque cette constatation est faite au cours d'une période d'indemnisation.
Les délais ci-avant ne sont pas applicables lorsque les prestations ont été obtenues par des moyens frauduleux, soit parce que la déclaration prévue à l'article 105 n'a pas été faite, soit encore par suite de déclarations insuffisantes ou incomplètes ou lorsque les prestations ont été acceptées ou accordées à titre provisionnel dans les cas où la récupération à charge d'un tiers en apparaît comme possible.
Le remboursement d'indemnités ou fractions d'indemnités résultant de l'octroi à l'assuré, avec effet rétroactif, d'une pension, somme ou allocation visée à l'article 100 ou d'une indemnité, dans le cadre d'une législation spéciale visée à l'article 114, 5°, peut être poursuivi pour toute la période pour laquelle la rétroactivité est accordée. Le montant du remboursement ne peut toutefois être supérieur à celui des arriérés de pension, somme, allocation ou réparation perçu par l'intéressé.
La réclamation de l'assuré ou la décision de récupération par [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 sont notifiées par lettre recommandée à la poste.
1° dans les douze mois qui suivent la fin du mois au cours duquel les soins de santé ont été donnés, s'il s'agit de prestations visées au chapitre II du présent titre;
2° dans les douze mois qui suivent la fin du mois au cours duquel elles auraient dû être payées, s'il s'agit de prestations visées au chapitre III du présent titre.
La demande de paiement peut être faite à titre conservatoire.
L'assuré qui a bénéficié de prestations, dont le montant est inférieur à celui qu'il pouvait prétendre peut, si la demande initiale a été introduite dans les délais prévus aux alinéas précédents, réclamer le paiement du reliquat dans les douze mois du paiement.
De même, l'assuré qui a bénéficié de prestations auxquelles il n'a pas droit, ou dont le montant est supérieur à celui qu'il pouvait prétendre, n'est pas tenu au remboursement du paiement indu, si celui-ci lui a été réclamé plus de douze mois après le paiement par [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
Toutefois, le paiement, la récupération ou le remboursement d'indemnités ou fractions d'indemnités ne peut être poursuivi que pour la période de six mois précédant la cession du paiement des indemnités ou la constatation de l'erreur, lorsque cette constatation est faite au cours d'une période d'indemnisation.
Les délais ci-avant ne sont pas applicables lorsque les prestations ont été obtenues par des moyens frauduleux, soit parce que la déclaration prévue à l'article 105 n'a pas été faite, soit encore par suite de déclarations insuffisantes ou incomplètes ou lorsque les prestations ont été acceptées ou accordées à titre provisionnel dans les cas où la récupération à charge d'un tiers en apparaît comme possible.
Le remboursement d'indemnités ou fractions d'indemnités résultant de l'octroi à l'assuré, avec effet rétroactif, d'une pension, somme ou allocation visée à l'article 100 ou d'une indemnité, dans le cadre d'une législation spéciale visée à l'article 114, 5°, peut être poursuivi pour toute la période pour laquelle la rétroactivité est accordée. Le montant du remboursement ne peut toutefois être supérieur à celui des arriérés de pension, somme, allocation ou réparation perçu par l'intéressé.
La réclamation de l'assuré ou la décision de récupération par [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 sont notifiées par lettre recommandée à la poste.
Modifications
Art. 118. <KB 7-1-1958, art. 1> Ieder verzekerde die tijdelijk niet meer behoort tot de werkingsfeer van de sociale zekerheid of die niet meer in een der door de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg, bij toepassing van de bepalingen van dit besluit, bepaalde verzekeringsperioden is of die achtereenvolgens of afwisselend beroepen uitoefent, waarvoor al dan niet verzekeringsplicht bestaat, mag, evenals de leden van zijn gezin de bij dit besluit bepaalde geneeskundige verzorging en de begrafenisvergoeding blijven genieten, zo hij bij de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 een attest van voortgezette verzekering heeft ingeleverd en de bijdrage heeft gestort welke met de op dat attest vermelde periode overeenstemt.
De Minister van (...) Sociale Voorzorg bepaalt de perioden van afwezigheid op het werk, welke aanleiding kunnen geven tot voortgezette verzekering en duidt voor elke der door hem aangenomen toestanden de overheid, het organisme of de persoon aan, bevoegd om het attest van voortgezette verzekering af te leveren, evenals de termijn waarin dat document bij de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 dient toe te komen. <KB 13-11-1969, art. 7>
Hij bepaalt tevens, per categorie van verzekerden, het beloop der bijdragen voor voortgezette verzekering naar verhouding van de gemiddelde kosten der verstrekkingen en de termijn waarin deze bijdragen aan de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 dienen gestort te worden.
De Minister van (...) Sociale Voorzorg bepaalt de perioden van afwezigheid op het werk, welke aanleiding kunnen geven tot voortgezette verzekering en duidt voor elke der door hem aangenomen toestanden de overheid, het organisme of de persoon aan, bevoegd om het attest van voortgezette verzekering af te leveren, evenals de termijn waarin dat document bij de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 dient toe te komen. <KB 13-11-1969, art. 7>
Hij bepaalt tevens, per categorie van verzekerden, het beloop der bijdragen voor voortgezette verzekering naar verhouding van de gemiddelde kosten der verstrekkingen en de termijn waarin deze bijdragen aan de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 dienen gestort te worden.
Modifications
Art. 118. <AR 7-1-1958, art. 1> Tout assuré qui cesse temporairement d'être assujetti à la sécurité sociale ou qui ne se trouve plus dans une des périodes d'assurance déterminée par le Ministre du travail et de la prévoyance sociale, en application des dispositions du présent arrêté, ou qui exerce, successivement ou alternativement, des professions impliquant ou non l'obligation d'assurance, peut continuer à bénéficier, ainsi que les membres de son ménage, des soins de santé et de l'indemnité funéraire prévus par le présent arrêté, s'il a introduit auprès de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 un certificat d'assurance continuée et s'il a versé la cotisation correspondant à la période inscrite sur le dit certificat.
Le Ministre (...) de la prévoyance sociale détermine les périodes d'absence au travail qui peuvent donner lieu à l'assurance continuée et fixe, pour chacune des situations qu'il admet, l'autorité, l'organisme ou la personne qui a qualité pour délivrer le certificat d'assurance continuée, ainsi que le délai endéans ce document devra parvenir à [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1. <AR 13-11-1969, art. 7>
Il fixe également, par catégorie d'assurés, le montant des cotisations d'assurance continuée en raison du coût moyen des prestations, et le délai endéans lequel ces cotisations doivent être versées à [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
Le Ministre (...) de la prévoyance sociale détermine les périodes d'absence au travail qui peuvent donner lieu à l'assurance continuée et fixe, pour chacune des situations qu'il admet, l'autorité, l'organisme ou la personne qui a qualité pour délivrer le certificat d'assurance continuée, ainsi que le délai endéans ce document devra parvenir à [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1. <AR 13-11-1969, art. 7>
Il fixe également, par catégorie d'assurés, le montant des cotisations d'assurance continuée en raison du coût moyen des prestations, et le délai endéans lequel ces cotisations doivent être versées à [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
Modifications
Art.117. <KB 7-1-1958, art. 1> De uitkering van de in dit besluit bepaalde verstrekkingen moet bij de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 worden aangevraagd binnen de volgende termijnen :
1° twaalf maanden na het einde van de maand waarin geneeskundige verzorging werd verleend, zo het uitkeringen geldt bedoeld in hoofdstuk II van deze titel;
2° twaalf maanden na het einde van de maand waarin ze behoorden betaald, zo het uitkeringen geldt bedoeld in hoofdstuk III van deze titel.
De vraag tot betaling kan geschieden ter bewaring.
De verzekerde die verstrekkingen heeft genoten waarvan het bedrag lager is dan dat waarop aanspraak mocht worden gemaakt, kan, binnen de twaalf maanden na de betaling, zo de eerste vraag werd ingediend binnen de bij voorgaande leden bepaalde termijnen, de betaling van het verschot vorderen.
Evenzo is de verzekerde die verstrekkingen heeft genoten, waarop hij geen recht had of waarvan het bedrag hoger is dan dat waarop hij aanspraak mocht maken, niet verplicht tot terugbetaling van het onverschuldigde betaalde, zo dit meer dan twaalf maanden na de uitbetaling door de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 wordt teruggevorderd.
Nochtans mag de betaling, de terugvordering of de terugbetaling van vergoedingen of vergoedingsgedeelten slechts vervolgd worden voor de periode van zes maanden die het stopzetten van de betaling der vergoedingen of de vaststelling van de vergissing voorafgaat, zo deze vaststelling in een vergoedingsperiode valt.
Vorenvermelde termijnen zijn niet toepasselijk wanneer de verstrekkingen door bedrieglijke middelen werden bekomen, hetzij omdat de in artikel 105, bepaalde aangifte niet gedaan werd, hetzij nog ingevolge onvoldoende of onvolledige aangiften of wanneer de uitkeringen provisioneel werden aanvaard of verleend in de gevallen dat de terugvordering er van ten laste van een derde mogelijk blijkt.
De terugbetaling van vergoedingen of vergoedingsgedeelten ingevolge de toekenning met terugwerkende kracht aan de verzekerde van een pensioen, som of toelage bedoeld in artikel 100 of van een vergoeding binnen het raam van de in artikel 114, 5°, bedoelde speciale wetgeving mag vervolgd worden voor de gehele periode waarover de terugwerkende kracht werd verleend. Die terugbetaling mag echter de achterstallige bedragen niet overschrijden van pensioen, som, toelage of vergoeding welke belanghebbende heeft ontvangen.
De klacht van de verzekerde of de beslissing tot terugvordering door de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 wordt bij een ter post aangetekend schrijven betekend.
1° twaalf maanden na het einde van de maand waarin geneeskundige verzorging werd verleend, zo het uitkeringen geldt bedoeld in hoofdstuk II van deze titel;
2° twaalf maanden na het einde van de maand waarin ze behoorden betaald, zo het uitkeringen geldt bedoeld in hoofdstuk III van deze titel.
De vraag tot betaling kan geschieden ter bewaring.
De verzekerde die verstrekkingen heeft genoten waarvan het bedrag lager is dan dat waarop aanspraak mocht worden gemaakt, kan, binnen de twaalf maanden na de betaling, zo de eerste vraag werd ingediend binnen de bij voorgaande leden bepaalde termijnen, de betaling van het verschot vorderen.
Evenzo is de verzekerde die verstrekkingen heeft genoten, waarop hij geen recht had of waarvan het bedrag hoger is dan dat waarop hij aanspraak mocht maken, niet verplicht tot terugbetaling van het onverschuldigde betaalde, zo dit meer dan twaalf maanden na de uitbetaling door de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 wordt teruggevorderd.
Nochtans mag de betaling, de terugvordering of de terugbetaling van vergoedingen of vergoedingsgedeelten slechts vervolgd worden voor de periode van zes maanden die het stopzetten van de betaling der vergoedingen of de vaststelling van de vergissing voorafgaat, zo deze vaststelling in een vergoedingsperiode valt.
Vorenvermelde termijnen zijn niet toepasselijk wanneer de verstrekkingen door bedrieglijke middelen werden bekomen, hetzij omdat de in artikel 105, bepaalde aangifte niet gedaan werd, hetzij nog ingevolge onvoldoende of onvolledige aangiften of wanneer de uitkeringen provisioneel werden aanvaard of verleend in de gevallen dat de terugvordering er van ten laste van een derde mogelijk blijkt.
De terugbetaling van vergoedingen of vergoedingsgedeelten ingevolge de toekenning met terugwerkende kracht aan de verzekerde van een pensioen, som of toelage bedoeld in artikel 100 of van een vergoeding binnen het raam van de in artikel 114, 5°, bedoelde speciale wetgeving mag vervolgd worden voor de gehele periode waarover de terugwerkende kracht werd verleend. Die terugbetaling mag echter de achterstallige bedragen niet overschrijden van pensioen, som, toelage of vergoeding welke belanghebbende heeft ontvangen.
De klacht van de verzekerde of de beslissing tot terugvordering door de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 wordt bij een ter post aangetekend schrijven betekend.
Modifications
Art.117. <AR 7-1-1958, art. 1> Le paiement des prestations prévues par le présent arrêté doit être réclamé à [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 dans les délais suivants :
1° dans les douze mois qui suivent la fin du mois au cours duquel les soins de santé ont été donnés, s'il s'agit de prestations visées au chapitre II du présent titre;
2° dans les douze mois qui suivent la fin du mois au cours duquel elles auraient dû être payées, s'il s'agit de prestations visées au chapitre III du présent titre.
La demande de paiement peut être faite à titre conservatoire.
L'assuré qui a bénéficié de prestations, dont le montant est inférieur à celui qu'il pouvait prétendre peut, si la demande initiale a été introduite dans les délais prévus aux alinéas précédents, réclamer le paiement du reliquat dans les douze mois du paiement.
De même, l'assuré qui a bénéficié de prestations auxquelles il n'a pas droit, ou dont le montant est supérieur à celui qu'il pouvait prétendre, n'est pas tenu au remboursement du paiement indu, si celui-ci lui a été réclamé plus de douze mois après le paiement par [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
Toutefois, le paiement, la récupération ou le remboursement d'indemnités ou fractions d'indemnités ne peut être poursuivi que pour la période de six mois précédant la cession du paiement des indemnités ou la constatation de l'erreur, lorsque cette constatation est faite au cours d'une période d'indemnisation.
Les délais ci-avant ne sont pas applicables lorsque les prestations ont été obtenues par des moyens frauduleux, soit parce que la déclaration prévue à l'article 105 n'a pas été faite, soit encore par suite de déclarations insuffisantes ou incomplètes ou lorsque les prestations ont été acceptées ou accordées à titre provisionnel dans les cas où la récupération à charge d'un tiers en apparaît comme possible.
Le remboursement d'indemnités ou fractions d'indemnités résultant de l'octroi à l'assuré, avec effet rétroactif, d'une pension, somme ou allocation visée à l'article 100 ou d'une indemnité, dans le cadre d'une législation spéciale visée à l'article 114, 5°, peut être poursuivi pour toute la période pour laquelle la rétroactivité est accordée. Le montant du remboursement ne peut toutefois être supérieur à celui des arriérés de pension, somme, allocation ou réparation perçu par l'intéressé.
La réclamation de l'assuré ou la décision de récupération par [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 sont notifiées par lettre recommandée à la poste.
1° dans les douze mois qui suivent la fin du mois au cours duquel les soins de santé ont été donnés, s'il s'agit de prestations visées au chapitre II du présent titre;
2° dans les douze mois qui suivent la fin du mois au cours duquel elles auraient dû être payées, s'il s'agit de prestations visées au chapitre III du présent titre.
La demande de paiement peut être faite à titre conservatoire.
L'assuré qui a bénéficié de prestations, dont le montant est inférieur à celui qu'il pouvait prétendre peut, si la demande initiale a été introduite dans les délais prévus aux alinéas précédents, réclamer le paiement du reliquat dans les douze mois du paiement.
De même, l'assuré qui a bénéficié de prestations auxquelles il n'a pas droit, ou dont le montant est supérieur à celui qu'il pouvait prétendre, n'est pas tenu au remboursement du paiement indu, si celui-ci lui a été réclamé plus de douze mois après le paiement par [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
Toutefois, le paiement, la récupération ou le remboursement d'indemnités ou fractions d'indemnités ne peut être poursuivi que pour la période de six mois précédant la cession du paiement des indemnités ou la constatation de l'erreur, lorsque cette constatation est faite au cours d'une période d'indemnisation.
Les délais ci-avant ne sont pas applicables lorsque les prestations ont été obtenues par des moyens frauduleux, soit parce que la déclaration prévue à l'article 105 n'a pas été faite, soit encore par suite de déclarations insuffisantes ou incomplètes ou lorsque les prestations ont été acceptées ou accordées à titre provisionnel dans les cas où la récupération à charge d'un tiers en apparaît comme possible.
Le remboursement d'indemnités ou fractions d'indemnités résultant de l'octroi à l'assuré, avec effet rétroactif, d'une pension, somme ou allocation visée à l'article 100 ou d'une indemnité, dans le cadre d'une législation spéciale visée à l'article 114, 5°, peut être poursuivi pour toute la période pour laquelle la rétroactivité est accordée. Le montant du remboursement ne peut toutefois être supérieur à celui des arriérés de pension, somme, allocation ou réparation perçu par l'intéressé.
La réclamation de l'assuré ou la décision de récupération par [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 sont notifiées par lettre recommandée à la poste.
Modifications
Art.118. Ieder verzekerde die tijdelijk niet meer behoort tot de werkingsfeer van de sociale zekerheid of die niet meer in een der door de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg, bij toepassing van de bepalingen van dit besluit, bepaalde verzekeringsperioden is of die achtereenvolgens of afwisselend beroepen uitoefent, waarvoor al dan niet verzekeringsplicht bestaat, mag, evenals de leden van zijn gezin de bij dit besluit bepaalde geneeskundige verzorging en de begrafenisvergoeding blijven genieten, zo hij bij de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 een attest van voortgezette verzekering heeft ingeleverd en de bijdrage heeft gestort welke met de op dat attest vermelde periode overeenstemt.
Art.118. Tout assuré qui cesse temporairement d'être assujetti à la sécurité sociale ou qui ne se trouve plus dans une des périodes d'assurance déterminée par le Ministre du travail et de la prévoyance sociale, en application des dispositions du présent arrêté, ou qui exerce, successivement ou alternativement, des professions impliquant ou non l'obligation d'assurance, peut continuer à bénéficier, ainsi que les membres de son ménage, des soins de santé et de l'indemnité funéraire prévus par le présent arrêté, s'il a introduit auprès de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 un certificat d'assurance continuée et s'il a versé la cotisation correspondant à la période inscrite sur le dit certificat.
Art.119. <KB 7-1-1958, art. 1> Ieder verzekerde behoudt recht op de bij dit besluit bepaalde verstrekkingen zolang er tussen de door de Minister van (...) Sociale Voorzorg vastgestelde verzekeringsperioden geen onderbreking is van meer dan vijftien opeenvolgende dagen (al dan niet werkdagen). <KB 13-11-1969, art. 7>
Ieder verzekerde die in de bij vorig lid bedoelde toestand verkeert maar niet meer in een der door de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg vastgestelde verzekeringsperioden is op het ogenblik dat op de verstrekkingen een beroep wordt gedaan, kan deze bekomen indien het recht ingaat in een immuniteitsperiode van vijftien dagen (al dan niet werkdagen) die onmiddellijk op de laatste verzekeringsperiode volgt; die verstrekkingen mogen echter niet langer dan de immuniteitsperiode worden toegekend, tenzij de verzekerde bij het verstrijken van de bedoelde immuniteitsperiode opnieuw in een verzekeringsperiode is.
De personen die deel uitmaken van het gezin van de verzekerde genieten de verstrekkingen onder dezelfde voorwaarden als de verzekerde.
Ieder verzekerde die in de bij vorig lid bedoelde toestand verkeert maar niet meer in een der door de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg vastgestelde verzekeringsperioden is op het ogenblik dat op de verstrekkingen een beroep wordt gedaan, kan deze bekomen indien het recht ingaat in een immuniteitsperiode van vijftien dagen (al dan niet werkdagen) die onmiddellijk op de laatste verzekeringsperiode volgt; die verstrekkingen mogen echter niet langer dan de immuniteitsperiode worden toegekend, tenzij de verzekerde bij het verstrijken van de bedoelde immuniteitsperiode opnieuw in een verzekeringsperiode is.
De personen die deel uitmaken van het gezin van de verzekerde genieten de verstrekkingen onder dezelfde voorwaarden als de verzekerde.
Art.119. <AR 7-1-1958, art. 1> Tout assuré maintient son droit aux prestations prévues par le présent arrêté aussi longtemps que les périodes d'assurance fixées par le Ministre (...) de la prévoyance sociale n'ont pas été interrompues pendant une durée continue de plus de quinze jours (ouvrables ou non). <AR 13-11-1969, art. 7>
Tout assuré se trouvant dans la situation visée à l'alinéa précédent, mais ayant cessé de se trouver dans une des périodes d'assurance fixées par le Ministre du travail et de la prévoyance sociale, au moment où il est fait appel aux prestations, peut recevoir celles-ci si l'ouverture du droit se situe dans une période de franchise de quinze jours (ouvrables ou non), se plaçant immédiatement après la dernière période d'assurance; toutefois, le bénéfice de ces prestations ne peut être continué au-delà de la période de franchise que lorsque l'assuré se trouve à nouveau, à l'expiration de la dite période de franchise, dans une période d'assurance.
Les personnes faisant partie du ménage de l'assuré, bénéficient des prestations dans les mêmes conditions que l'assuré.
Tout assuré se trouvant dans la situation visée à l'alinéa précédent, mais ayant cessé de se trouver dans une des périodes d'assurance fixées par le Ministre du travail et de la prévoyance sociale, au moment où il est fait appel aux prestations, peut recevoir celles-ci si l'ouverture du droit se situe dans une période de franchise de quinze jours (ouvrables ou non), se plaçant immédiatement après la dernière période d'assurance; toutefois, le bénéfice de ces prestations ne peut être continué au-delà de la période de franchise que lorsque l'assuré se trouve à nouveau, à l'expiration de la dite période de franchise, dans une période d'assurance.
Les personnes faisant partie du ménage de l'assuré, bénéficient des prestations dans les mêmes conditions que l'assuré.
Art. 119ter. <KB 18-7-1978, art. 1.> Zijn vrijgesteld van de wachttijd wat betreft het recht op alle prestaties :
a) de personen die op het ogenblik van hun inschrijving in de Pool der zeelieden, de hoedanigheid hebben van gerechtigde of rechthebbende in een Belgisch stelsel van verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering of die zich uiterlijk de 15e dag nadat zij de hoedanigheid van gerechtigde of rechthebbende verloren hebben, laten inschrijven op voorwaarde dat zij in het stelsel dat voordien op hen van toepassing was de wachttijd hadden volbracht of ervan waren vrijgesteld;
b) De gerechtigde zeelieden welke binnen het tijdvak van drie maanden vanaf de overschrijding van de in artikel 119 vastgestelde immuniteitsperiode hun herinschrijving in de Pool bekomen.
a) de personen die op het ogenblik van hun inschrijving in de Pool der zeelieden, de hoedanigheid hebben van gerechtigde of rechthebbende in een Belgisch stelsel van verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering of die zich uiterlijk de 15e dag nadat zij de hoedanigheid van gerechtigde of rechthebbende verloren hebben, laten inschrijven op voorwaarde dat zij in het stelsel dat voordien op hen van toepassing was de wachttijd hadden volbracht of ervan waren vrijgesteld;
b) De gerechtigde zeelieden welke binnen het tijdvak van drie maanden vanaf de overschrijding van de in artikel 119 vastgestelde immuniteitsperiode hun herinschrijving in de Pool bekomen.
Art. 119ter. <AR 18-7-1978, art. 1> Sont dispensés du stage pour le droit à toutes les prestations :
a) les personnes qui, au moment de leur inscription au pool des marins, possèdent la qualité de titulaire ou de bénéficiaire dans un régime belge d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité ou qui se font inscrire au plus tard le quinzième jour après avoir perdu la qualité de titulaire ou de bénéficiaire, à condition que, dans le régime qui leur était applicable antérieurement, elles aient accompli le stage ou en aient été dispensées;
b) les marins titulaires qui obtiennent leur réinscription au pool dans un délai de trois mois à partir du jour de dépassement de la période d'immunisation visée à l'article 119.
a) les personnes qui, au moment de leur inscription au pool des marins, possèdent la qualité de titulaire ou de bénéficiaire dans un régime belge d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité ou qui se font inscrire au plus tard le quinzième jour après avoir perdu la qualité de titulaire ou de bénéficiaire, à condition que, dans le régime qui leur était applicable antérieurement, elles aient accompli le stage ou en aient été dispensées;
b) les marins titulaires qui obtiennent leur réinscription au pool dans un délai de trois mois à partir du jour de dépassement de la période d'immunisation visée à l'article 119.
Art. 119bis. <KB 18-7-1978, art. 1.> Om het recht op de in dit besluit bedoelde prestaties inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering voor zeevarenden (...) te doen ingaan, moeten de gerechtigden een wachttijd volbrengen onder de volgende voorwaarden : in de Pool der zeelieden gedurende tenminste drie maanden als zeeman of als shoreganger ingeschreven zijn en in de loop van deze dire maanden of in de loop van een andere periode van drie maanden, 50 arbeidsdagen effectief gepresteerd hebben. <KB 1993-03-11/36, art. 13, 014; Inwerkingtreding : 01-01-1991>
Art. 119bis. <AR 18-7-1978, art. 1er> Pour ouvrir le droit aux prestations de l'assurance maladie invalidité en faveur des marins naviguant (...) visées au présent arrêté, les titulaires doivent accomplir un stage dans les conditions suivantes : être inscrits pendant au moins trois mois au pool des marins en qualité de marin ou de shoreganger et avoir presté effectivement 50 jours de travail au cours de ces trois mois ou au cours d'une autre période de trois mois. <AR 1993-03-11/36, art. 13, 014; En vigueur : 01-01-1991>
Art. 119ter. <KB 18-7-1978, art. 1.> Zijn vrijgesteld van de wachttijd wat betreft het recht op alle prestaties :
a) de personen die op het ogenblik van hun inschrijving in de Pool der zeelieden, de hoedanigheid hebben van gerechtigde of rechthebbende in een Belgisch stelsel van verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering of die zich uiterlijk de 15e dag nadat zij de hoedanigheid van gerechtigde of rechthebbende verloren hebben, laten inschrijven op voorwaarde dat zij in het stelsel dat voordien op hen van toepassing was de wachttijd hadden volbracht of ervan waren vrijgesteld;
b) De gerechtigde zeelieden welke binnen het tijdvak van drie maanden vanaf de overschrijding van de in artikel 119 vastgestelde immuniteitsperiode hun herinschrijving in de Pool bekomen.
a) de personen die op het ogenblik van hun inschrijving in de Pool der zeelieden, de hoedanigheid hebben van gerechtigde of rechthebbende in een Belgisch stelsel van verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering of die zich uiterlijk de 15e dag nadat zij de hoedanigheid van gerechtigde of rechthebbende verloren hebben, laten inschrijven op voorwaarde dat zij in het stelsel dat voordien op hen van toepassing was de wachttijd hadden volbracht of ervan waren vrijgesteld;
b) De gerechtigde zeelieden welke binnen het tijdvak van drie maanden vanaf de overschrijding van de in artikel 119 vastgestelde immuniteitsperiode hun herinschrijving in de Pool bekomen.
Art. 119ter. <AR 18-7-1978, art. 1> Sont dispensés du stage pour le droit à toutes les prestations :
a) les personnes qui, au moment de leur inscription au pool des marins, possèdent la qualité de titulaire ou de bénéficiaire dans un régime belge d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité ou qui se font inscrire au plus tard le quinzième jour après avoir perdu la qualité de titulaire ou de bénéficiaire, à condition que, dans le régime qui leur était applicable antérieurement, elles aient accompli le stage ou en aient été dispensées;
b) les marins titulaires qui obtiennent leur réinscription au pool dans un délai de trois mois à partir du jour de dépassement de la période d'immunisation visée à l'article 119.
a) les personnes qui, au moment de leur inscription au pool des marins, possèdent la qualité de titulaire ou de bénéficiaire dans un régime belge d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité ou qui se font inscrire au plus tard le quinzième jour après avoir perdu la qualité de titulaire ou de bénéficiaire, à condition que, dans le régime qui leur était applicable antérieurement, elles aient accompli le stage ou en aient été dispensées;
b) les marins titulaires qui obtiennent leur réinscription au pool dans un délai de trois mois à partir du jour de dépassement de la période d'immunisation visée à l'article 119.
Art. 120. <KB 7-1-1958, art. 1> De [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 kan één of meer adviserende geneesheren hebben. Deze adviserende geneesheren hebben hetzelfde statuut en vervullen dezelfde taak als de adviserende geneesheren bedoeld in (titel VI, hoofdstuk I, afdeling III, van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.) <KB 18-1-1964, art. 8>
Ook kan de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 met goedvinden van de (in artikel 77 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering bedoelde Dienst voor geneeskundige controle, de eerstaanwezend geneesheren-inspecteurs of geneesheren-inspecteurs) opdracht geven de taak van adviserend geneesheer uit te oefenen. In dat geval draagt de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 de kosten van het toezicht. Geschillen over het bedrag dezer kosten worden door de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg beslecht. <KB 18-1-1964, art. 8>
Ook kan de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 met goedvinden van de (in artikel 77 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering bedoelde Dienst voor geneeskundige controle, de eerstaanwezend geneesheren-inspecteurs of geneesheren-inspecteurs) opdracht geven de taak van adviserend geneesheer uit te oefenen. In dat geval draagt de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 de kosten van het toezicht. Geschillen over het bedrag dezer kosten worden door de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg beslecht. <KB 18-1-1964, art. 8>
Modifications
Art. 120. <AR 7-1-1958, art. 1> [1 La Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 peut avoir un ou plusieurs médecins-conseil. Ces médecins-conseil bénéficient du même statut et exercent la même mission que les médecins-conseil visés au (titre VI, chapitre Ier, section 3, de la loi du 9 août 1963 instituant et organisant un régime d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité); <AR 18-1-1964, art. 8>
[1 La Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 peut également, avec l'accord du (Service de contrôle médical prévu à l'article 77 de la loi du 9 août 1963 instituant et organisant un régime d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité charger les médecins-inspecteurs principaux et les médecins-inspecteurs) d'exercer la mission des médecins-conseil. Dans ce cas, [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 supporte les frais qui résultent de ce contrôle. En cas de contestation au sujet du montant de ces frais, le litige sera tranché par le Ministre du travail et de la prévoyance sociale. <AR 18-1-1964, art. 8>
[1 La Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 peut également, avec l'accord du (Service de contrôle médical prévu à l'article 77 de la loi du 9 août 1963 instituant et organisant un régime d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité charger les médecins-inspecteurs principaux et les médecins-inspecteurs) d'exercer la mission des médecins-conseil. Dans ce cas, [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 supporte les frais qui résultent de ce contrôle. En cas de contestation au sujet du montant de ces frais, le litige sera tranché par le Ministre du travail et de la prévoyance sociale. <AR 18-1-1964, art. 8>
Modifications
HOOFDSTUK VI. _ Revalidatie en herscholing.
CHAPITRE VI_ REEDUCATION FONCTIONNELLE ET READAPTATION PROFESSIONNELLE.
Art.120. <KB 7-1-1958, art. 1> De [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 kan één of meer adviserende geneesheren hebben. Deze adviserende geneesheren hebben hetzelfde statuut en vervullen dezelfde taak als de adviserende geneesheren bedoeld in (titel VI, hoofdstuk I, afdeling III, van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering.) <KB 18-1-1964, art. 8>
Ook kan de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 met goedvinden van de (in artikel 77 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering bedoelde Dienst voor geneeskundige controle, de eerstaanwezend geneesheren-inspecteurs of geneesheren-inspecteurs) opdracht geven de taak van adviserend geneesheer uit te oefenen. In dat geval draagt de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 de kosten van het toezicht. Geschillen over het bedrag dezer kosten worden door de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg beslecht. <KB 18-1-1964, art. 8>
Ook kan de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 met goedvinden van de (in artikel 77 van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering bedoelde Dienst voor geneeskundige controle, de eerstaanwezend geneesheren-inspecteurs of geneesheren-inspecteurs) opdracht geven de taak van adviserend geneesheer uit te oefenen. In dat geval draagt de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 de kosten van het toezicht. Geschillen over het bedrag dezer kosten worden door de Minister van Arbeid en Sociale Voorzorg beslecht. <KB 18-1-1964, art. 8>
Modifications
Art.120. <AR 7-1-1958, art. 1> [1 La Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 peut avoir un ou plusieurs médecins-conseil. Ces médecins-conseil bénéficient du même statut et exercent la même mission que les médecins-conseil visés au (titre VI, chapitre Ier, section 3, de la loi du 9 août 1963 instituant et organisant un régime d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité); <AR 18-1-1964, art. 8>
[1 La Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 peut également, avec l'accord du (Service de contrôle médical prévu à l'article 77 de la loi du 9 août 1963 instituant et organisant un régime d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité charger les médecins-inspecteurs principaux et les médecins-inspecteurs) d'exercer la mission des médecins-conseil. Dans ce cas, [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 supporte les frais qui résultent de ce contrôle. En cas de contestation au sujet du montant de ces frais, le litige sera tranché par le Ministre du travail et de la prévoyance sociale. <AR 18-1-1964, art. 8>
[1 La Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 peut également, avec l'accord du (Service de contrôle médical prévu à l'article 77 de la loi du 9 août 1963 instituant et organisant un régime d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité charger les médecins-inspecteurs principaux et les médecins-inspecteurs) d'exercer la mission des médecins-conseil. Dans ce cas, [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 supporte les frais qui résultent de ce contrôle. En cas de contestation au sujet du montant de ces frais, le litige sera tranché par le Ministre du travail et de la prévoyance sociale. <AR 18-1-1964, art. 8>
Modifications
HOOFDSTUK VI. _ Revalidatie en herscholing.
CHAPITRE VI_ REEDUCATION FONCTIONNELLE ET READAPTATION PROFESSIONNELLE.
Art.121. <KB 18-1-1964, art. 9> De revalidatie en herscholing wordt op verzoek en ten laste van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 verstrekt door bemiddeling van het college van geneesheren-directeurs ingesteld bij de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering.
De revalidatie en herscholing geschieden in die inrichtingen voor revalidatie en herscholing waarmede door de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, in uitvoering van artikel 12, 7°, van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, overeenkomsten werden gesloten en onder de bij die overeenkomsten bedongen voorwaarden.
De revalidatie en herscholing geschieden in die inrichtingen voor revalidatie en herscholing waarmede door de Dienst voor geneeskundige verzorging van het Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering, in uitvoering van artikel 12, 7°, van de wet van 9 augustus 1963 tot instelling en organisatie van een regeling voor verplichte ziekte- en invaliditeitsverzekering, overeenkomsten werden gesloten en onder de bij die overeenkomsten bedongen voorwaarden.
Modifications
Art.121. <AR 18-1-1964, art. 9> La réduction fonctionnelle et la réadaptation professionnelle sont faites à la demande et à charge de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 par l'intermédiaire du Collège des médecins-directeurs institué auprès du Service des soins de santé de l'Institut national d'assurance maladie-invalidite.
La rééducation fonctionnelle et la réadaptation professionnelle ont lieu dans les établissements de rééducation fonctionnelle et de réadaptation professionnelle avec lesquels le Service des soins de santé de l'Institut national d'assurance maladie-invalidité a conclu des conventions en exécution de l'article 12, 7°, de la loi du 9 août 1963 instituant et organisant un régime d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité et dans les conditions fixées par ces conventions.
La rééducation fonctionnelle et la réadaptation professionnelle ont lieu dans les établissements de rééducation fonctionnelle et de réadaptation professionnelle avec lesquels le Service des soins de santé de l'Institut national d'assurance maladie-invalidité a conclu des conventions en exécution de l'article 12, 7°, de la loi du 9 août 1963 instituant et organisant un régime d'assurance obligatoire contre la maladie et l'invalidité et dans les conditions fixées par ces conventions.
Modifications
Art. 123. <KB 7-1-1958, art. 1> De apothekeninspecteurs van het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin zijn bevoegd om het niet in acht nemen der bepalingen van dit besluit en zijn uitvoeringsreglementen op te sporen en vast te stellen wat betreft het voorschrijven en afleveren van geneesmiddelen, en inzonderheid de overeenstemming tussen de afgeleverde geneesmiddelen en het geneeskundig voorschrift.
Zij voeren hun onderzoekingen uit bij apothekers, geneesheren met geneesmiddelendepot, personeelsleden van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 en de verzekeringsgerechtigden die verplicht zijn de door hen gestelde vragen te beantwoorden.
Deze inspecteurs zijn inzonderheid gemachtigd om zich, tegen ontvangstbewijs, elk onmisbaar bewijsstuk te doen overhandigen.
Zij brengen bij de bevoegde Ministers verslag uit over hun vaststellingen.
Zij voeren hun onderzoekingen uit bij apothekers, geneesheren met geneesmiddelendepot, personeelsleden van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 en de verzekeringsgerechtigden die verplicht zijn de door hen gestelde vragen te beantwoorden.
Deze inspecteurs zijn inzonderheid gemachtigd om zich, tegen ontvangstbewijs, elk onmisbaar bewijsstuk te doen overhandigen.
Zij brengen bij de bevoegde Ministers verslag uit over hun vaststellingen.
Modifications
Art. 123. <AR 7-1-1958, art. 1> Les inspecteurs des pharmacies du ministère de la santé publique et de la famille ont qualité pour rechercher et constater la non-observation des dispositions du présent arrêté et de ses règlements d'exécution en ce qui a trait à la prescription et la délivrance de médicaments, et plus spécialement à la conformité entre les médicaments fournis et la prescription médicale.
Ils poursuivent leurs enquêtes auprès des pharmaciens, des médecins tenant dépôt de médicaments, des agents de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 et des bénéficiaires de l'assurance qui sont tenus de répondre aux questions posées par eux.
Ces inspecteurs sont notamment autorisés à se faire remettre, contre décharge, tout document justificatif indispensable.
Ils font rapport de leurs constatations aux Ministres compétents.
Ils poursuivent leurs enquêtes auprès des pharmaciens, des médecins tenant dépôt de médicaments, des agents de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 et des bénéficiaires de l'assurance qui sont tenus de répondre aux questions posées par eux.
Ces inspecteurs sont notamment autorisés à se faire remettre, contre décharge, tout document justificatif indispensable.
Ils font rapport de leurs constatations aux Ministres compétents.
Modifications
Art.122. De [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 staat onder toezicht van het Ministerie van (...) Sociale Voorzorg.
Art.122. [1 La Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 est soumise à l'inspection du ministère (...) de la prévoyance sociale.
Art.123. <KB 7-1-1958, art. 1> De apothekeninspecteurs van het Ministerie van Volksgezondheid en van het Gezin zijn bevoegd om het niet in acht nemen der bepalingen van dit besluit en zijn uitvoeringsreglementen op te sporen en vast te stellen wat betreft het voorschrijven en afleveren van geneesmiddelen, en inzonderheid de overeenstemming tussen de afgeleverde geneesmiddelen en het geneeskundig voorschrift.
Zij voeren hun onderzoekingen uit bij apothekers, geneesheren met geneesmiddelendepot, personeelsleden van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 en de verzekeringsgerechtigden die verplicht zijn de door hen gestelde vragen te beantwoorden.
Deze inspecteurs zijn inzonderheid gemachtigd om zich, tegen ontvangstbewijs, elk onmisbaar bewijsstuk te doen overhandigen.
Zij brengen bij de bevoegde Ministers verslag uit over hun vaststellingen.
Zij voeren hun onderzoekingen uit bij apothekers, geneesheren met geneesmiddelendepot, personeelsleden van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 en de verzekeringsgerechtigden die verplicht zijn de door hen gestelde vragen te beantwoorden.
Deze inspecteurs zijn inzonderheid gemachtigd om zich, tegen ontvangstbewijs, elk onmisbaar bewijsstuk te doen overhandigen.
Zij brengen bij de bevoegde Ministers verslag uit over hun vaststellingen.
Modifications
Art.123. <AR 7-1-1958, art. 1> Les inspecteurs des pharmacies du ministère de la santé publique et de la famille ont qualité pour rechercher et constater la non-observation des dispositions du présent arrêté et de ses règlements d'exécution en ce qui a trait à la prescription et la délivrance de médicaments, et plus spécialement à la conformité entre les médicaments fournis et la prescription médicale.
Ils poursuivent leurs enquêtes auprès des pharmaciens, des médecins tenant dépôt de médicaments, des agents de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 et des bénéficiaires de l'assurance qui sont tenus de répondre aux questions posées par eux.
Ces inspecteurs sont notamment autorisés à se faire remettre, contre décharge, tout document justificatif indispensable.
Ils font rapport de leurs constatations aux Ministres compétents.
Ils poursuivent leurs enquêtes auprès des pharmaciens, des médecins tenant dépôt de médicaments, des agents de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 et des bénéficiaires de l'assurance qui sont tenus de répondre aux questions posées par eux.
Ces inspecteurs sont notamment autorisés à se faire remettre, contre décharge, tout document justificatif indispensable.
Ils font rapport de leurs constatations aux Ministres compétents.
Modifications
HOOFDSTUK IX. _ Bestuurlijke sancties.
CHAPITRE IX_ SANCTIONS ADMINISTRATIVES.
Art. 125. <KB 7-1-1958, art. 1>
§ 1. Wordt beroofd van het genot :
1° van 25 tot 200 dagelijkse vergoedingen voor primaire ongeschiktheid, invaliditeit of rust bij bevalling, de verzekerde die zelf of van wie een gezinslid door bedrog een verzekeringsuitkering verkregen heeft of gepoogd heeft te verkrijgen, hetzij door valse documenten op te maken en te gebruiken, hetzij door op ongeacht welk met verzekeringsdoeleinden, overgelegd document, een wijziging aan te brengen, te bevelen of toe te staan;
2° van 25 tot 150 dagelijkse vergoedingen voor primaire ongeschiktheid, invaliditeit of rust bij bevalling, de verzekerde die zelf of van wie een gezinslid de verzekering geldelijke schade heeft berokkend of gepoogd heeft te berokkenen;
3° tot een beloop van 50 dagelijkse vergoedingen voor primaire ongeschiktheid, invaliditeit of rust bij bevalling, de verzekerde die zelf of van wie een gezinslid weggestuurd is uit een verplegingsinstelling wegens wangedrag of wegens een door de strafwet beteugeld feit of nog omdat hij zich aan de door de inrichting opgelegde geneeskundige tucht onttrekt;
4° (Opgeheven) <KB 28-12-1977, art. 1>
§ 2. Onverminderd de bepalingen van § 1 wordt de verzekerde die of van wie een gezinslid zich aan een van de onder vermelde § 1 beoogde inbreuken heeft schuldig gemaakt, samen met zijn gezinsleden, beroofd van het genot der verstrekkingen in natura over een periode van niet meer dan acht maanden.
§ 1. Wordt beroofd van het genot :
1° van 25 tot 200 dagelijkse vergoedingen voor primaire ongeschiktheid, invaliditeit of rust bij bevalling, de verzekerde die zelf of van wie een gezinslid door bedrog een verzekeringsuitkering verkregen heeft of gepoogd heeft te verkrijgen, hetzij door valse documenten op te maken en te gebruiken, hetzij door op ongeacht welk met verzekeringsdoeleinden, overgelegd document, een wijziging aan te brengen, te bevelen of toe te staan;
2° van 25 tot 150 dagelijkse vergoedingen voor primaire ongeschiktheid, invaliditeit of rust bij bevalling, de verzekerde die zelf of van wie een gezinslid de verzekering geldelijke schade heeft berokkend of gepoogd heeft te berokkenen;
3° tot een beloop van 50 dagelijkse vergoedingen voor primaire ongeschiktheid, invaliditeit of rust bij bevalling, de verzekerde die zelf of van wie een gezinslid weggestuurd is uit een verplegingsinstelling wegens wangedrag of wegens een door de strafwet beteugeld feit of nog omdat hij zich aan de door de inrichting opgelegde geneeskundige tucht onttrekt;
4° (Opgeheven) <KB 28-12-1977, art. 1>
§ 2. Onverminderd de bepalingen van § 1 wordt de verzekerde die of van wie een gezinslid zich aan een van de onder vermelde § 1 beoogde inbreuken heeft schuldig gemaakt, samen met zijn gezinsleden, beroofd van het genot der verstrekkingen in natura over een periode van niet meer dan acht maanden.
Art. 125. <AR 7-1-1958, art. 1>
§ 1er. Sera privé du bénéfice :
1° de 25 à 200 indemnités journalières d'incapacité primaire, d'invalidité ou de repos d'accouchement, l'assuré qui aura ou dont un membre du ménage aura obtenu ou tenté d'obtenir une prestation de l'assurance par des moyens frauduleux, et notamment, soit en établissant de faux documents et en faisant usage, soit en apportant, ordonnant ou autorisant une modification à tout document produit aux fins de l'assurance;
2° de 25 à 150 indemnités journalières d'incapacité primaire, d'invalidité ou de repos d'accouchement, l'assuré qui aura ou dont un membre du ménage aura causé ou tenté de causé un préjudice pécuniaire à l'assurance;
3° à concurrence de 50 indemnités journalières d'incapacité primaire, d'invalidité ou de repos d'accouchement, l'assuré qui aura été exclu ou dont un membre du ménage aura été exclu d'un établissement hospitalier pour cause d'inconduite ou pour un fait qualifié par la loi pénale, ou encore parce qu'il se soustrait à la discipline médicale imposée par établissement;
4° (Abrogé) <AR 28-12-1971, art. 1er>
§ 2. Sans préjudice des dispositions du § 1er, sera privé du bénéfice des prestations en nature pour lui et les membres du ménage, pendant une période ne dépassant pas huit mois, l'assuré qui a ou dont un membre de ce ménage a commis une des infractions visées au dit § 1er.
§ 1er. Sera privé du bénéfice :
1° de 25 à 200 indemnités journalières d'incapacité primaire, d'invalidité ou de repos d'accouchement, l'assuré qui aura ou dont un membre du ménage aura obtenu ou tenté d'obtenir une prestation de l'assurance par des moyens frauduleux, et notamment, soit en établissant de faux documents et en faisant usage, soit en apportant, ordonnant ou autorisant une modification à tout document produit aux fins de l'assurance;
2° de 25 à 150 indemnités journalières d'incapacité primaire, d'invalidité ou de repos d'accouchement, l'assuré qui aura ou dont un membre du ménage aura causé ou tenté de causé un préjudice pécuniaire à l'assurance;
3° à concurrence de 50 indemnités journalières d'incapacité primaire, d'invalidité ou de repos d'accouchement, l'assuré qui aura été exclu ou dont un membre du ménage aura été exclu d'un établissement hospitalier pour cause d'inconduite ou pour un fait qualifié par la loi pénale, ou encore parce qu'il se soustrait à la discipline médicale imposée par établissement;
4° (Abrogé) <AR 28-12-1971, art. 1er>
§ 2. Sans préjudice des dispositions du § 1er, sera privé du bénéfice des prestations en nature pour lui et les membres du ménage, pendant une période ne dépassant pas huit mois, l'assuré qui a ou dont un membre de ce ménage a commis une des infractions visées au dit § 1er.
Art. 126. <KB 7-1-1958, art. 1> Wordt beroofd van het genot der vergoeding voor primaire ongeschiktheid, invaliditeit of rust bij bevalling :
1° tot een beloop van 75 dagelijkse vergoedingen de verzekerde die de in artikel 105, lid 1, voorgeschreven aangifte niet heeft gedaan;
2° tot een beloop van 30 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde die in staat van dronkenschap wordt aangetroffen;
3° tot een beloop van 30 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde in het genot van vergoedingen voor primaire ongeschiktheid, die zonder voorafgaande toelating van de adviserende geneesheer ander dan licht werk verricht;
4° tot een beloop van 30 dagelijkse vergoedingen de verzekerde met rust bij bevalling die zonder voorafgaande toelating van de adviserende geneesheer ander dan gewoon huishoudelijk werk verenigbaar met haar algemene gezondheidstoestand verricht;
5° (tot een beloop van 30 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde in het genot van invaliditeitsvergoedingen die zonder voorafgaande toelating van de adviserende geneesheer, ander dan licht werk verricht;) <KB 5-5-1960, art. 8, 1°>
6° tot een beloop van 18 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde die ontoereikende of onvolledige aangiften heeft gedaan, die de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 op een dwaalspoor kunnen brengen;
7° (tot een beloop van 6 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde die gebruik heeft gemaakt van een vervoermiddel dat hem door de adviserende geneesheer werd verboden;) <KB 5-5-1960, art. 8,2°>
8° tot een beloop van 3 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde die de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 niet binnen zeven dagen van het vertrek uit een verplegingsinrichting heeft verwittigd;
9° (tot een beloop van 3 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde die de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 niet binnen de twee dagen kennis heeft gegeven van het einde van zijn werkongeschiktheid.) <KB 5-5-1960, art. 8, 3°>
1° tot een beloop van 75 dagelijkse vergoedingen de verzekerde die de in artikel 105, lid 1, voorgeschreven aangifte niet heeft gedaan;
2° tot een beloop van 30 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde die in staat van dronkenschap wordt aangetroffen;
3° tot een beloop van 30 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde in het genot van vergoedingen voor primaire ongeschiktheid, die zonder voorafgaande toelating van de adviserende geneesheer ander dan licht werk verricht;
4° tot een beloop van 30 dagelijkse vergoedingen de verzekerde met rust bij bevalling die zonder voorafgaande toelating van de adviserende geneesheer ander dan gewoon huishoudelijk werk verenigbaar met haar algemene gezondheidstoestand verricht;
5° (tot een beloop van 30 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde in het genot van invaliditeitsvergoedingen die zonder voorafgaande toelating van de adviserende geneesheer, ander dan licht werk verricht;) <KB 5-5-1960, art. 8, 1°>
6° tot een beloop van 18 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde die ontoereikende of onvolledige aangiften heeft gedaan, die de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 op een dwaalspoor kunnen brengen;
7° (tot een beloop van 6 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde die gebruik heeft gemaakt van een vervoermiddel dat hem door de adviserende geneesheer werd verboden;) <KB 5-5-1960, art. 8,2°>
8° tot een beloop van 3 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde die de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 niet binnen zeven dagen van het vertrek uit een verplegingsinrichting heeft verwittigd;
9° (tot een beloop van 3 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde die de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 niet binnen de twee dagen kennis heeft gegeven van het einde van zijn werkongeschiktheid.) <KB 5-5-1960, art. 8, 3°>
Modifications
Art. 126. <AR 7-1-1958, art. 1> Est privé du bénéfice de l'indemnité d'incapacité primaire, de l'invalidité ou de l'indemnité de repos d'accouchement :
1° à concurrence de 75 indemnités journalières, l'assuré qui n'a pas fait la déclaration prévue à l'article 105, alinéa 1er;
2° à concurrence de 30 indemnités journalières, l'assuré qui est trouvé en état d'ivresse;
3° à concurrence de 30 indemnités journalières, l'assuré au bénéfice des indemnités d'incapacité primaire qui, sans autorisation préalable du médecin-conseil, se livre à un travail autre qu'un travail léger;
4° à concurrence de 30 indemnités journalières, l'assurée en repos d'accouchement qui, sans autorisation préalable du médecin-conseil, se livre à des travaux autres que des travaux ménagers courants, compatibles avec son état général;
5° (à concurrence de 30 indemnités journalières, l'assuré au bénéfice des indemnités d'invalidité qui, sans autorisation préalable du médecin-conseil, se livre à un travail autre qu'un travail léger); <AR 5-5-1960, art. 8, 1°>
6° à concurrence de 18 indemnités journalières, l'assuré qui a fait des déclarations insuffisantes ou incomplètes de nature à induire [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 en erreur;
7° (à concurrence de 6 indemnités journalières, l'assuré qui a fait usage d'un moyen de transport qui lui a été interdit par le médecin-conseil); <AR 5-5-1960, art. 8, 2°>
8° à concurrence de 3 indemnités journalières, l'assuré qui, dans les sept jours, n'a pas avisé [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 de sa sortie d'un établissement hospitalier;
9° (à concurrence de 3 indemnités journalières, l'assuré qui, dans les deux jours, n'a pas avisé [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 de la fin de son incapacité de travail.) <AR 5-5-1960, art. 8, 3°>
1° à concurrence de 75 indemnités journalières, l'assuré qui n'a pas fait la déclaration prévue à l'article 105, alinéa 1er;
2° à concurrence de 30 indemnités journalières, l'assuré qui est trouvé en état d'ivresse;
3° à concurrence de 30 indemnités journalières, l'assuré au bénéfice des indemnités d'incapacité primaire qui, sans autorisation préalable du médecin-conseil, se livre à un travail autre qu'un travail léger;
4° à concurrence de 30 indemnités journalières, l'assurée en repos d'accouchement qui, sans autorisation préalable du médecin-conseil, se livre à des travaux autres que des travaux ménagers courants, compatibles avec son état général;
5° (à concurrence de 30 indemnités journalières, l'assuré au bénéfice des indemnités d'invalidité qui, sans autorisation préalable du médecin-conseil, se livre à un travail autre qu'un travail léger); <AR 5-5-1960, art. 8, 1°>
6° à concurrence de 18 indemnités journalières, l'assuré qui a fait des déclarations insuffisantes ou incomplètes de nature à induire [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 en erreur;
7° (à concurrence de 6 indemnités journalières, l'assuré qui a fait usage d'un moyen de transport qui lui a été interdit par le médecin-conseil); <AR 5-5-1960, art. 8, 2°>
8° à concurrence de 3 indemnités journalières, l'assuré qui, dans les sept jours, n'a pas avisé [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 de sa sortie d'un établissement hospitalier;
9° (à concurrence de 3 indemnités journalières, l'assuré qui, dans les deux jours, n'a pas avisé [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 de la fin de son incapacité de travail.) <AR 5-5-1960, art. 8, 3°>
Modifications
Art.125. <KB 7-1-1958, art. 1>
§ 1. Wordt beroofd van het genot :
1° van 25 tot 200 dagelijkse vergoedingen voor primaire ongeschiktheid, invaliditeit of rust bij bevalling, de verzekerde die zelf of van wie een gezinslid door bedrog een verzekeringsuitkering verkregen heeft of gepoogd heeft te verkrijgen, hetzij door valse documenten op te maken en te gebruiken, hetzij door op ongeacht welk met verzekeringsdoeleinden, overgelegd document, een wijziging aan te brengen, te bevelen of toe te staan;
2° van 25 tot 150 dagelijkse vergoedingen voor primaire ongeschiktheid, invaliditeit of rust bij bevalling, de verzekerde die zelf of van wie een gezinslid de verzekering geldelijke schade heeft berokkend of gepoogd heeft te berokkenen;
3° tot een beloop van 50 dagelijkse vergoedingen voor primaire ongeschiktheid, invaliditeit of rust bij bevalling, de verzekerde die zelf of van wie een gezinslid weggestuurd is uit een verplegingsinstelling wegens wangedrag of wegens een door de strafwet beteugeld feit of nog omdat hij zich aan de door de inrichting opgelegde geneeskundige tucht onttrekt;
4° (Opgeheven) <KB 28-12-1977, art. 1>
§ 2. Onverminderd de bepalingen van § 1 wordt de verzekerde die of van wie een gezinslid zich aan een van de onder vermelde § 1 beoogde inbreuken heeft schuldig gemaakt, samen met zijn gezinsleden, beroofd van het genot der verstrekkingen in natura over een periode van niet meer dan acht maanden.
§ 1. Wordt beroofd van het genot :
1° van 25 tot 200 dagelijkse vergoedingen voor primaire ongeschiktheid, invaliditeit of rust bij bevalling, de verzekerde die zelf of van wie een gezinslid door bedrog een verzekeringsuitkering verkregen heeft of gepoogd heeft te verkrijgen, hetzij door valse documenten op te maken en te gebruiken, hetzij door op ongeacht welk met verzekeringsdoeleinden, overgelegd document, een wijziging aan te brengen, te bevelen of toe te staan;
2° van 25 tot 150 dagelijkse vergoedingen voor primaire ongeschiktheid, invaliditeit of rust bij bevalling, de verzekerde die zelf of van wie een gezinslid de verzekering geldelijke schade heeft berokkend of gepoogd heeft te berokkenen;
3° tot een beloop van 50 dagelijkse vergoedingen voor primaire ongeschiktheid, invaliditeit of rust bij bevalling, de verzekerde die zelf of van wie een gezinslid weggestuurd is uit een verplegingsinstelling wegens wangedrag of wegens een door de strafwet beteugeld feit of nog omdat hij zich aan de door de inrichting opgelegde geneeskundige tucht onttrekt;
4° (Opgeheven) <KB 28-12-1977, art. 1>
§ 2. Onverminderd de bepalingen van § 1 wordt de verzekerde die of van wie een gezinslid zich aan een van de onder vermelde § 1 beoogde inbreuken heeft schuldig gemaakt, samen met zijn gezinsleden, beroofd van het genot der verstrekkingen in natura over een periode van niet meer dan acht maanden.
Art.125. <AR 7-1-1958, art. 1>
§ 1er. Sera privé du bénéfice :
1° de 25 à 200 indemnités journalières d'incapacité primaire, d'invalidité ou de repos d'accouchement, l'assuré qui aura ou dont un membre du ménage aura obtenu ou tenté d'obtenir une prestation de l'assurance par des moyens frauduleux, et notamment, soit en établissant de faux documents et en faisant usage, soit en apportant, ordonnant ou autorisant une modification à tout document produit aux fins de l'assurance;
2° de 25 à 150 indemnités journalières d'incapacité primaire, d'invalidité ou de repos d'accouchement, l'assuré qui aura ou dont un membre du ménage aura causé ou tenté de causé un préjudice pécuniaire à l'assurance;
3° à concurrence de 50 indemnités journalières d'incapacité primaire, d'invalidité ou de repos d'accouchement, l'assuré qui aura été exclu ou dont un membre du ménage aura été exclu d'un établissement hospitalier pour cause d'inconduite ou pour un fait qualifié par la loi pénale, ou encore parce qu'il se soustrait à la discipline médicale imposée par établissement;
4° (Abrogé) <AR 28-12-1971, art. 1er>
§ 2. Sans préjudice des dispositions du § 1er, sera privé du bénéfice des prestations en nature pour lui et les membres du ménage, pendant une période ne dépassant pas huit mois, l'assuré qui a ou dont un membre de ce ménage a commis une des infractions visées au dit § 1er.
§ 1er. Sera privé du bénéfice :
1° de 25 à 200 indemnités journalières d'incapacité primaire, d'invalidité ou de repos d'accouchement, l'assuré qui aura ou dont un membre du ménage aura obtenu ou tenté d'obtenir une prestation de l'assurance par des moyens frauduleux, et notamment, soit en établissant de faux documents et en faisant usage, soit en apportant, ordonnant ou autorisant une modification à tout document produit aux fins de l'assurance;
2° de 25 à 150 indemnités journalières d'incapacité primaire, d'invalidité ou de repos d'accouchement, l'assuré qui aura ou dont un membre du ménage aura causé ou tenté de causé un préjudice pécuniaire à l'assurance;
3° à concurrence de 50 indemnités journalières d'incapacité primaire, d'invalidité ou de repos d'accouchement, l'assuré qui aura été exclu ou dont un membre du ménage aura été exclu d'un établissement hospitalier pour cause d'inconduite ou pour un fait qualifié par la loi pénale, ou encore parce qu'il se soustrait à la discipline médicale imposée par établissement;
4° (Abrogé) <AR 28-12-1971, art. 1er>
§ 2. Sans préjudice des dispositions du § 1er, sera privé du bénéfice des prestations en nature pour lui et les membres du ménage, pendant une période ne dépassant pas huit mois, l'assuré qui a ou dont un membre de ce ménage a commis une des infractions visées au dit § 1er.
Art.126. <KB 7-1-1958, art. 1> Wordt beroofd van het genot der vergoeding voor primaire ongeschiktheid, invaliditeit of rust bij bevalling :
1° tot een beloop van 75 dagelijkse vergoedingen de verzekerde die de in artikel 105, lid 1, voorgeschreven aangifte niet heeft gedaan;
2° tot een beloop van 30 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde die in staat van dronkenschap wordt aangetroffen;
3° tot een beloop van 30 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde in het genot van vergoedingen voor primaire ongeschiktheid, die zonder voorafgaande toelating van de adviserende geneesheer ander dan licht werk verricht;
4° tot een beloop van 30 dagelijkse vergoedingen de verzekerde met rust bij bevalling die zonder voorafgaande toelating van de adviserende geneesheer ander dan gewoon huishoudelijk werk verenigbaar met haar algemene gezondheidstoestand verricht;
5° (tot een beloop van 30 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde in het genot van invaliditeitsvergoedingen die zonder voorafgaande toelating van de adviserende geneesheer, ander dan licht werk verricht;) <KB 5-5-1960, art. 8, 1°>
6° tot een beloop van 18 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde die ontoereikende of onvolledige aangiften heeft gedaan, die de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 op een dwaalspoor kunnen brengen;
7° (tot een beloop van 6 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde die gebruik heeft gemaakt van een vervoermiddel dat hem door de adviserende geneesheer werd verboden;) <KB 5-5-1960, art. 8,2°>
8° tot een beloop van 3 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde die de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 niet binnen zeven dagen van het vertrek uit een verplegingsinrichting heeft verwittigd;
9° (tot een beloop van 3 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde die de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 niet binnen de twee dagen kennis heeft gegeven van het einde van zijn werkongeschiktheid.) <KB 5-5-1960, art. 8, 3°>
1° tot een beloop van 75 dagelijkse vergoedingen de verzekerde die de in artikel 105, lid 1, voorgeschreven aangifte niet heeft gedaan;
2° tot een beloop van 30 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde die in staat van dronkenschap wordt aangetroffen;
3° tot een beloop van 30 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde in het genot van vergoedingen voor primaire ongeschiktheid, die zonder voorafgaande toelating van de adviserende geneesheer ander dan licht werk verricht;
4° tot een beloop van 30 dagelijkse vergoedingen de verzekerde met rust bij bevalling die zonder voorafgaande toelating van de adviserende geneesheer ander dan gewoon huishoudelijk werk verenigbaar met haar algemene gezondheidstoestand verricht;
5° (tot een beloop van 30 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde in het genot van invaliditeitsvergoedingen die zonder voorafgaande toelating van de adviserende geneesheer, ander dan licht werk verricht;) <KB 5-5-1960, art. 8, 1°>
6° tot een beloop van 18 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde die ontoereikende of onvolledige aangiften heeft gedaan, die de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 op een dwaalspoor kunnen brengen;
7° (tot een beloop van 6 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde die gebruik heeft gemaakt van een vervoermiddel dat hem door de adviserende geneesheer werd verboden;) <KB 5-5-1960, art. 8,2°>
8° tot een beloop van 3 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde die de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 niet binnen zeven dagen van het vertrek uit een verplegingsinrichting heeft verwittigd;
9° (tot een beloop van 3 dagelijkse vergoedingen, de verzekerde die de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 niet binnen de twee dagen kennis heeft gegeven van het einde van zijn werkongeschiktheid.) <KB 5-5-1960, art. 8, 3°>
Modifications
Art.126. <AR 7-1-1958, art. 1> Est privé du bénéfice de l'indemnité d'incapacité primaire, de l'invalidité ou de l'indemnité de repos d'accouchement :
1° à concurrence de 75 indemnités journalières, l'assuré qui n'a pas fait la déclaration prévue à l'article 105, alinéa 1er;
2° à concurrence de 30 indemnités journalières, l'assuré qui est trouvé en état d'ivresse;
3° à concurrence de 30 indemnités journalières, l'assuré au bénéfice des indemnités d'incapacité primaire qui, sans autorisation préalable du médecin-conseil, se livre à un travail autre qu'un travail léger;
4° à concurrence de 30 indemnités journalières, l'assurée en repos d'accouchement qui, sans autorisation préalable du médecin-conseil, se livre à des travaux autres que des travaux ménagers courants, compatibles avec son état général;
5° (à concurrence de 30 indemnités journalières, l'assuré au bénéfice des indemnités d'invalidité qui, sans autorisation préalable du médecin-conseil, se livre à un travail autre qu'un travail léger); <AR 5-5-1960, art. 8, 1°>
6° à concurrence de 18 indemnités journalières, l'assuré qui a fait des déclarations insuffisantes ou incomplètes de nature à induire [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 en erreur;
7° (à concurrence de 6 indemnités journalières, l'assuré qui a fait usage d'un moyen de transport qui lui a été interdit par le médecin-conseil); <AR 5-5-1960, art. 8, 2°>
8° à concurrence de 3 indemnités journalières, l'assuré qui, dans les sept jours, n'a pas avisé [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 de sa sortie d'un établissement hospitalier;
9° (à concurrence de 3 indemnités journalières, l'assuré qui, dans les deux jours, n'a pas avisé [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 de la fin de son incapacité de travail.) <AR 5-5-1960, art. 8, 3°>
1° à concurrence de 75 indemnités journalières, l'assuré qui n'a pas fait la déclaration prévue à l'article 105, alinéa 1er;
2° à concurrence de 30 indemnités journalières, l'assuré qui est trouvé en état d'ivresse;
3° à concurrence de 30 indemnités journalières, l'assuré au bénéfice des indemnités d'incapacité primaire qui, sans autorisation préalable du médecin-conseil, se livre à un travail autre qu'un travail léger;
4° à concurrence de 30 indemnités journalières, l'assurée en repos d'accouchement qui, sans autorisation préalable du médecin-conseil, se livre à des travaux autres que des travaux ménagers courants, compatibles avec son état général;
5° (à concurrence de 30 indemnités journalières, l'assuré au bénéfice des indemnités d'invalidité qui, sans autorisation préalable du médecin-conseil, se livre à un travail autre qu'un travail léger); <AR 5-5-1960, art. 8, 1°>
6° à concurrence de 18 indemnités journalières, l'assuré qui a fait des déclarations insuffisantes ou incomplètes de nature à induire [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 en erreur;
7° (à concurrence de 6 indemnités journalières, l'assuré qui a fait usage d'un moyen de transport qui lui a été interdit par le médecin-conseil); <AR 5-5-1960, art. 8, 2°>
8° à concurrence de 3 indemnités journalières, l'assuré qui, dans les sept jours, n'a pas avisé [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 de sa sortie d'un établissement hospitalier;
9° (à concurrence de 3 indemnités journalières, l'assuré qui, dans les deux jours, n'a pas avisé [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1 de la fin de son incapacité de travail.) <AR 5-5-1960, art. 8, 3°>
Modifications
Art. 129. <KB 7-1-1958, art. 1> De tekortkomingen worden door de daartoe door de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 gemachtigde personen vastgesteld.
De sancties worden door de directeur van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 uitgesproken en betekend.
De sancties worden door de directeur van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 uitgesproken en betekend.
Modifications
Art. 129. <AR 7-1-1958, art. 1> Les manquements sont constatés par les personnes habilitées à cet effet par [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
Les sanctions sont prononcées et notifiées par le directeur de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
Les sanctions sont prononcées et notifiées par le directeur de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
Modifications
Art. 130. <KB 5-5-1960, art. 10> De in de artikelen 125 en 126 bepaalde sancties mogen verdubbeld worden wanneer de verzekerde binnen drie jaar, te rekenen van de dag waarop de eerste sanctie hem betekend werd een tekortkoming heeft begaan van dezelfde aard als die waarvoor hem een van deze sancties werd opgelegd.
Art. 130. <AR 5-5-1960, art. 10> Les sanctions prévues aux articles 125 et 126 peuvent être doublées lorsque l'assuré a commis un manquement de même nature que celui qui a donné lieu à l'application de l'une de ces sanctions dans un délai de trois années à dater du jour où la première sanction lui aura été notifiée.
Art.129. <KB 7-1-1958, art. 1> De tekortkomingen worden door de daartoe door de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 gemachtigde personen vastgesteld.
De sancties worden door de directeur van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 uitgesproken en betekend.
De sancties worden door de directeur van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 uitgesproken en betekend.
Modifications
Art.129. <AR 7-1-1958, art. 1> Les manquements sont constatés par les personnes habilitées à cet effet par [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
Les sanctions sont prononcées et notifiées par le directeur de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
Les sanctions sont prononcées et notifiées par le directeur de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1.
Modifications
Art.130. <KB 5-5-1960, art. 10> De in de artikelen 125 en 126 bepaalde sancties mogen verdubbeld worden wanneer de verzekerde binnen drie jaar, te rekenen van de dag waarop de eerste sanctie hem betekend werd een tekortkoming heeft begaan van dezelfde aard als die waarvoor hem een van deze sancties werd opgelegd.
Art.130. <AR 5-5-1960, art. 10> Les sanctions prévues aux articles 125 et 126 peuvent être doublées lorsque l'assuré a commis un manquement de même nature que celui qui a donné lieu à l'application de l'une de ces sanctions dans un délai de trois années à dater du jour où la première sanction lui aura été notifiée.
Art. 133. <KB 7-1-1958, art. 1> Bij uitspraak van de sanctie en indien generlei sanctie op de betrokkene werd toegepast tijdens de vorige vijf jaren, mag beslist worden dat de uitvoering der sanctie zal worden geschorst voor een termijn van één jaar, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak, behalve wanneer het een krachtens artikel 125, § 1, 1° en 2°, toegepaste sanctie betreft.
Wordt er gedurende die termijn geen nieuwe tekortkoming ten laste van de belanghebbende vastgesteld, dan wordt de sanctie niet meer toegepast; in tegenovergesteld geval worden de verschillende sancties samengevoegd.
Mogen tegen de verzekerde niet meer worden uitgesproken :
1° de in artikel 125 bepaalde sancties na verloop van een termijn van drie jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de tekortkoming werd begaan;
2° (de in artikel 126) bepaalde sancties na verloop van een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de dag waarop de tekortkoming werd begaan. <KB 5-5-1960, art. 11>
De sancties mogen, niettegenstaande zij werden uitgesproken, niet meer toegepast worden na verloop van drie jaar, te rekenen vanaf de dag dat zij definitief geworden zijn, zo het een in artikel 125 vastgestelde tekortkoming betreft en na verloop van één jaar, zo het een in artikel 126 (...) vastgestelde tekortkoming betreft. <KB 5-5-19608 art.11>
Tijdens die perioden worden (de in artikel 126) bepaalde sancties toegepast tot een beloop van het vastgesteld aantal dagen. <KB 5-5-1960, art. 11>
Wordt er gedurende die termijn geen nieuwe tekortkoming ten laste van de belanghebbende vastgesteld, dan wordt de sanctie niet meer toegepast; in tegenovergesteld geval worden de verschillende sancties samengevoegd.
Mogen tegen de verzekerde niet meer worden uitgesproken :
1° de in artikel 125 bepaalde sancties na verloop van een termijn van drie jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de tekortkoming werd begaan;
2° (de in artikel 126) bepaalde sancties na verloop van een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de dag waarop de tekortkoming werd begaan. <KB 5-5-1960, art. 11>
De sancties mogen, niettegenstaande zij werden uitgesproken, niet meer toegepast worden na verloop van drie jaar, te rekenen vanaf de dag dat zij definitief geworden zijn, zo het een in artikel 125 vastgestelde tekortkoming betreft en na verloop van één jaar, zo het een in artikel 126 (...) vastgestelde tekortkoming betreft. <KB 5-5-19608 art.11>
Tijdens die perioden worden (de in artikel 126) bepaalde sancties toegepast tot een beloop van het vastgesteld aantal dagen. <KB 5-5-1960, art. 11>
Art. 133. <AR 7-1-1958, art. 1> Lors du prononcé de la sanction, si aucune sanction n'a été appliquée à l'intéressé dans les cinq années qui précèdent, il peut être décidé qu'il sera sursis à l'exécution de la sanction pendant un délai d'un an, à compter de la date du prononcé, lorsqu'il s'agit d'une sanction appliquée en vertu de l'article 125, § 1er, 1° et 2°.
Si, pendant ce délai, il n'est relevé à charge de l'intéressé aucun nouveau manquement, la sanction ne pourra plus être appliquée; dans le cas contraire, les diverses sanctions seront cumulées.
Ne pourront plus être prononcées contre l'assuré :
1° les sanctions prévues à l'article 125, lorsqu'il se sera écoulé un délai de trois années à compter du jour o le manquement a été commis;
2° les sanctions prévues (à l'article 126) lorsqu'il se sera écoulé un délai de six mois à compter du jour où le manquement a été commis. <AR 5-5-1960, art. 11>
Quoiqu'ayant été prononcées, elles ne pourront plus être appliquées lorsqu'il se sera écoulé, à dater du jour où elles sont devenues définitives, trois années, s'il s'agit d'un manquement visé à l'article 125, une année, s'il s'agit d'un manquement visé à l'article 126, (...). <AR 5-5-1960, art. 11>
Dans le courant de ces périodes, les sanctions prévues (à l'article 126) seront appliquées jusqu'à concurrence des jours prévus. <AR 5-5-1960, art. 11>
Si, pendant ce délai, il n'est relevé à charge de l'intéressé aucun nouveau manquement, la sanction ne pourra plus être appliquée; dans le cas contraire, les diverses sanctions seront cumulées.
Ne pourront plus être prononcées contre l'assuré :
1° les sanctions prévues à l'article 125, lorsqu'il se sera écoulé un délai de trois années à compter du jour o le manquement a été commis;
2° les sanctions prévues (à l'article 126) lorsqu'il se sera écoulé un délai de six mois à compter du jour où le manquement a été commis. <AR 5-5-1960, art. 11>
Quoiqu'ayant été prononcées, elles ne pourront plus être appliquées lorsqu'il se sera écoulé, à dater du jour où elles sont devenues définitives, trois années, s'il s'agit d'un manquement visé à l'article 125, une année, s'il s'agit d'un manquement visé à l'article 126, (...). <AR 5-5-1960, art. 11>
Dans le courant de ces périodes, les sanctions prévues (à l'article 126) seront appliquées jusqu'à concurrence des jours prévus. <AR 5-5-1960, art. 11>
Art. 134. <KB 5-5-1960, art. 12> De toepassing van een der in artikelen 125 en 126 bepaalde sancties ontslaat de verzekerde niet van het herstel van de aan de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 berokkende schade en inzonderheid niet van de terugbetaling van elke ten onrechte uitgekeerde som.
Modifications
Art. 134. <AR 5-5-1960, art. 12> L'application de l'une des sanctions prévues aux articles 125 et 126 ne dispense pas l'assuré de la réparation du préjudice causé à [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1, et notamment du remboursement de toute somme payée indûment.
Modifications
Art.133. <KB 7-1-1958, art. 1> Bij uitspraak van de sanctie en indien generlei sanctie op de betrokkene werd toegepast tijdens de vorige vijf jaren, mag beslist worden dat de uitvoering der sanctie zal worden geschorst voor een termijn van één jaar, te rekenen vanaf de dag van de uitspraak, behalve wanneer het een krachtens artikel 125, § 1, 1° en 2°, toegepaste sanctie betreft.
Wordt er gedurende die termijn geen nieuwe tekortkoming ten laste van de belanghebbende vastgesteld, dan wordt de sanctie niet meer toegepast; in tegenovergesteld geval worden de verschillende sancties samengevoegd.
Mogen tegen de verzekerde niet meer worden uitgesproken :
1° de in artikel 125 bepaalde sancties na verloop van een termijn van drie jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de tekortkoming werd begaan;
2° (de in artikel 126) bepaalde sancties na verloop van een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de dag waarop de tekortkoming werd begaan. <KB 5-5-1960, art. 11>
De sancties mogen, niettegenstaande zij werden uitgesproken, niet meer toegepast worden na verloop van drie jaar, te rekenen vanaf de dag dat zij definitief geworden zijn, zo het een in artikel 125 vastgestelde tekortkoming betreft en na verloop van één jaar, zo het een in artikel 126 (...) vastgestelde tekortkoming betreft. <KB 5-5-19608 art.11>
Tijdens die perioden worden (de in artikel 126) bepaalde sancties toegepast tot een beloop van het vastgesteld aantal dagen. <KB 5-5-1960, art. 11>
Wordt er gedurende die termijn geen nieuwe tekortkoming ten laste van de belanghebbende vastgesteld, dan wordt de sanctie niet meer toegepast; in tegenovergesteld geval worden de verschillende sancties samengevoegd.
Mogen tegen de verzekerde niet meer worden uitgesproken :
1° de in artikel 125 bepaalde sancties na verloop van een termijn van drie jaar, te rekenen vanaf de dag waarop de tekortkoming werd begaan;
2° (de in artikel 126) bepaalde sancties na verloop van een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf de dag waarop de tekortkoming werd begaan. <KB 5-5-1960, art. 11>
De sancties mogen, niettegenstaande zij werden uitgesproken, niet meer toegepast worden na verloop van drie jaar, te rekenen vanaf de dag dat zij definitief geworden zijn, zo het een in artikel 125 vastgestelde tekortkoming betreft en na verloop van één jaar, zo het een in artikel 126 (...) vastgestelde tekortkoming betreft. <KB 5-5-19608 art.11>
Tijdens die perioden worden (de in artikel 126) bepaalde sancties toegepast tot een beloop van het vastgesteld aantal dagen. <KB 5-5-1960, art. 11>
Art.133. <AR 7-1-1958, art. 1> Lors du prononcé de la sanction, si aucune sanction n'a été appliquée à l'intéressé dans les cinq années qui précèdent, il peut être décidé qu'il sera sursis à l'exécution de la sanction pendant un délai d'un an, à compter de la date du prononcé, lorsqu'il s'agit d'une sanction appliquée en vertu de l'article 125, § 1er, 1° et 2°.
Si, pendant ce délai, il n'est relevé à charge de l'intéressé aucun nouveau manquement, la sanction ne pourra plus être appliquée; dans le cas contraire, les diverses sanctions seront cumulées.
Ne pourront plus être prononcées contre l'assuré :
1° les sanctions prévues à l'article 125, lorsqu'il se sera écoulé un délai de trois années à compter du jour o le manquement a été commis;
2° les sanctions prévues (à l'article 126) lorsqu'il se sera écoulé un délai de six mois à compter du jour où le manquement a été commis. <AR 5-5-1960, art. 11>
Quoiqu'ayant été prononcées, elles ne pourront plus être appliquées lorsqu'il se sera écoulé, à dater du jour où elles sont devenues définitives, trois années, s'il s'agit d'un manquement visé à l'article 125, une année, s'il s'agit d'un manquement visé à l'article 126, (...). <AR 5-5-1960, art. 11>
Dans le courant de ces périodes, les sanctions prévues (à l'article 126) seront appliquées jusqu'à concurrence des jours prévus. <AR 5-5-1960, art. 11>
Si, pendant ce délai, il n'est relevé à charge de l'intéressé aucun nouveau manquement, la sanction ne pourra plus être appliquée; dans le cas contraire, les diverses sanctions seront cumulées.
Ne pourront plus être prononcées contre l'assuré :
1° les sanctions prévues à l'article 125, lorsqu'il se sera écoulé un délai de trois années à compter du jour o le manquement a été commis;
2° les sanctions prévues (à l'article 126) lorsqu'il se sera écoulé un délai de six mois à compter du jour où le manquement a été commis. <AR 5-5-1960, art. 11>
Quoiqu'ayant été prononcées, elles ne pourront plus être appliquées lorsqu'il se sera écoulé, à dater du jour où elles sont devenues définitives, trois années, s'il s'agit d'un manquement visé à l'article 125, une année, s'il s'agit d'un manquement visé à l'article 126, (...). <AR 5-5-1960, art. 11>
Dans le courant de ces périodes, les sanctions prévues (à l'article 126) seront appliquées jusqu'à concurrence des jours prévus. <AR 5-5-1960, art. 11>
Art.134. De toepassing van een der in artikelen 125 en 126 bepaalde sancties ontslaat de verzekerde niet van het herstel van de aan de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 berokkende schade en inzonderheid niet van de terugbetaling van elke ten onrechte uitgekeerde som.
Art.134. L'application de l'une des sanctions prévues aux articles 125 et 126 ne dispense pas l'assuré de la réparation du préjudice causé à [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1, et notamment du remboursement de toute somme payée indûment.
Art. 136. <KB 1-7-1958, art. 1> De verzekerden en hun gezinsleden kunnen ten zetel van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 de wetten en besluiten betreffende de sociale zekerheid en de ziekte- en invaliditeitsverzekering evenals de desbetreffende reglementen en verklarende omzendbrieven raadplegen.
Modifications
Art. 136. <AR 7-1-1958, art. 1> Les assurés et les membres du ménage des assurés peuvent consulter, au siège de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1, les lois et arrêtés régissant la sécurité sociale de l'assurance maladie-invalidité, de même que les règlements et les circulaires interprétatives qui s'y rapportent.
Modifications
HOOFDSTUK X. _ Bekendmaking van de verzekeringsregelen.
CHAPITRE X_ PUBLICITE DES REGLES DE L'ASSURANCE.
Art.136. <KB 1-7-1958, art. 1> De verzekerden en hun gezinsleden kunnen ten zetel van de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 de wetten en besluiten betreffende de sociale zekerheid en de ziekte- en invaliditeitsverzekering evenals de desbetreffende reglementen en verklarende omzendbrieven raadplegen.
Modifications
Art.136. <AR 7-1-1958, art. 1> Les assurés et les membres du ménage des assurés peuvent consulter, au siège de [1 la Caisse Auxiliaire d'Assurance Maladie-Invalidité]1, les lois et arrêtés régissant la sécurité sociale de l'assurance maladie-invalidité, de même que les règlements et les circulaires interprétatives qui s'y rapportent.
Modifications
HOOFDSTUK XIbis. _ Inzameling van de informatiegegevens.
CHAPITRE XIbis. _ COLLECTE DES INFORMATIONS.
Art. 137bis. <INGEVOEGD bij KB 1992-12-17/43, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 01-04-1993> De [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 is gehouden zich tot het Rijksregister van de natuurlijke personen te richten om de informatiegegevens bedoeld bij artikel 3, eerste en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen te bekomen of wanneer ze de juistheid van deze informatiegegevens nagaat.
Het beroep doen op een andere bron is slechts toegestaan in de mate dat de nodige informatiegegevens niet bij het Rijksregister kunnen bekomen worden.
Het beroep doen op een andere bron is slechts toegestaan in de mate dat de nodige informatiegegevens niet bij het Rijksregister kunnen bekomen worden.
Modifications
Art. 137bis. [1 la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité]1 est tenue de s'adresser au Registre national des personnes physiques pour obtenir les informations visées à l'article 3, alinéas 1er et 2, de la loi du 8 août 1983 organisant un Registre national des personnes physiques ou lorsqu'elle vérifie l'exactitude de ces informations.
Le recours à une autre source n'est autorisé que dans la mesure où les informations nécessaires ne peuvent pas être obtenues auprès du Registre national.
Le recours à une autre source n'est autorisé que dans la mesure où les informations nécessaires ne peuvent pas être obtenues auprès du Registre national.
Modifications
Art. 137ter. <INGEVOEGD bij KB 1992-12-17/43, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 01-04-1993> De informatiegegevens, bedoeld bij artikel 137bis, verkregen bij het Rijksregister en opgetekend op een identificatiefiche toegevoegd aan het dossier, hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.
Deze identificatiefiche mag gedateerd en ondertekend worden om de herkomst van de informatiegegevens en de datum van hun bewijskracht te waarmerken. In dit geval wijst het beheerscomité de personeelsleden aan die gemachtigd zijn tot het aanbrengen van deze waarmerking.
Wanneer het bewijs van het tegendeel, bedoeld in het eerste lid, aanvaard wordt door de instelling deelt zij de inhoud van het aldus aanvaarde informatiegegeven, ten titel van inlichting, mee aan het Rijksregister en voegt zij er de bewijsstukken bij.
Deze identificatiefiche mag gedateerd en ondertekend worden om de herkomst van de informatiegegevens en de datum van hun bewijskracht te waarmerken. In dit geval wijst het beheerscomité de personeelsleden aan die gemachtigd zijn tot het aanbrengen van deze waarmerking.
Wanneer het bewijs van het tegendeel, bedoeld in het eerste lid, aanvaard wordt door de instelling deelt zij de inhoud van het aldus aanvaarde informatiegegeven, ten titel van inlichting, mee aan het Rijksregister en voegt zij er de bewijsstukken bij.
Art. 137ter. Les informations visées à l'article 137bis, obtenues auprès du Registre national et consignées sur une fiche d'identification versée au dossier, font foi jusqu'à preuve du contraire.
Cette fiche d'identification peut être datée et signée pour certifier l'origine des informations et la date à laquelle elles font foi. Dans ce cas, le comité de gestion désigne les membres du personnel autorisés à procéder à cette certification.
Lorsque la preuve du contraire, visée à l'alinéa 1er, est acceptée par l'organisme, celui-ci communique le contenu de l'information ainsi acceptée, à titre de renseignement, au Registre national en y joignant les documents justificatifs.
Cette fiche d'identification peut être datée et signée pour certifier l'origine des informations et la date à laquelle elles font foi. Dans ce cas, le comité de gestion désigne les membres du personnel autorisés à procéder à cette certification.
Lorsque la preuve du contraire, visée à l'alinéa 1er, est acceptée par l'organisme, celui-ci communique le contenu de l'information ainsi acceptée, à titre de renseignement, au Registre national en y joignant les documents justificatifs.
Art. 137bis. <INGEVOEGD bij KB 1992-12-17/43, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 01-04-1993> De [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 is gehouden zich tot het Rijksregister van de natuurlijke personen te richten om de informatiegegevens bedoeld bij artikel 3, eerste en tweede lid, van de wet van 8 augustus 1983 tot regeling van een Rijksregister van de natuurlijke personen te bekomen of wanneer ze de juistheid van deze informatiegegevens nagaat.
Het beroep doen op een andere bron is slechts toegestaan in de mate dat de nodige informatiegegevens niet bij het Rijksregister kunnen bekomen worden.
Het beroep doen op een andere bron is slechts toegestaan in de mate dat de nodige informatiegegevens niet bij het Rijksregister kunnen bekomen worden.
Modifications
Art. 137bis. [1 la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité]1 est tenue de s'adresser au Registre national des personnes physiques pour obtenir les informations visées à l'article 3, alinéas 1er et 2, de la loi du 8 août 1983 organisant un Registre national des personnes physiques ou lorsqu'elle vérifie l'exactitude de ces informations.
Le recours à une autre source n'est autorisé que dans la mesure où les informations nécessaires ne peuvent pas être obtenues auprès du Registre national.
Le recours à une autre source n'est autorisé que dans la mesure où les informations nécessaires ne peuvent pas être obtenues auprès du Registre national.
Modifications
Art. 137ter. <INGEVOEGD bij KB 1992-12-17/43, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 01-04-1993> De informatiegegevens, bedoeld bij artikel 137bis, verkregen bij het Rijksregister en opgetekend op een identificatiefiche toegevoegd aan het dossier, hebben bewijskracht tot bewijs van het tegendeel.
Deze identificatiefiche mag gedateerd en ondertekend worden om de herkomst van de informatiegegevens en de datum van hun bewijskracht te waarmerken. In dit geval wijst het beheerscomité de personeelsleden aan die gemachtigd zijn tot het aanbrengen van deze waarmerking.
Wanneer het bewijs van het tegendeel, bedoeld in het eerste lid, aanvaard wordt door de instelling deelt zij de inhoud van het aldus aanvaarde informatiegegeven, ten titel van inlichting, mee aan het Rijksregister en voegt zij er de bewijsstukken bij.
Deze identificatiefiche mag gedateerd en ondertekend worden om de herkomst van de informatiegegevens en de datum van hun bewijskracht te waarmerken. In dit geval wijst het beheerscomité de personeelsleden aan die gemachtigd zijn tot het aanbrengen van deze waarmerking.
Wanneer het bewijs van het tegendeel, bedoeld in het eerste lid, aanvaard wordt door de instelling deelt zij de inhoud van het aldus aanvaarde informatiegegeven, ten titel van inlichting, mee aan het Rijksregister en voegt zij er de bewijsstukken bij.
Art. 137ter. Les informations visées à l'article 137bis, obtenues auprès du Registre national et consignées sur une fiche d'identification versée au dossier, font foi jusqu'à preuve du contraire.
Cette fiche d'identification peut être datée et signée pour certifier l'origine des informations et la date à laquelle elles font foi. Dans ce cas, le comité de gestion désigne les membres du personnel autorisés à procéder à cette certification.
Lorsque la preuve du contraire, visée à l'alinéa 1er, est acceptée par l'organisme, celui-ci communique le contenu de l'information ainsi acceptée, à titre de renseignement, au Registre national en y joignant les documents justificatifs.
Cette fiche d'identification peut être datée et signée pour certifier l'origine des informations et la date à laquelle elles font foi. Dans ce cas, le comité de gestion désigne les membres du personnel autorisés à procéder à cette certification.
Lorsque la preuve du contraire, visée à l'alinéa 1er, est acceptée par l'organisme, celui-ci communique le contenu de l'information ainsi acceptée, à titre de renseignement, au Registre national en y joignant les documents justificatifs.
Art. 137quater. <INGEVOEGD bij KB 1992-12-17/43, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 01-04-1993> Het toezenden van stukken aan de betrokkene en het uitvoeren van betalingen aan de verzekerde gebeuren op hun hoofdverblijfplaats.
Van deze verplichting kan evenwel afgeweken worden op schriftelijk verzoek van de verzekerde, gericht aan de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1.
Van deze verplichting kan evenwel afgeweken worden op schriftelijk verzoek van de verzekerde, gericht aan de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1.
Modifications
Art. 137quater. L'envoi de pièces à l'intéressé et l'exécution de paiements à l'assuré se font à la résidence principale de ceux-ci.
Il peut toutefois être dérogé à cette obligation sur demande écrite de l'assuré, adressée à [1 la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité]1.
Il peut toutefois être dérogé à cette obligation sur demande écrite de l'assuré, adressée à [1 la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité]1.
Modifications
Art. 137quinquies. <INGEVOEGD bij KB 1992-12-17/43, art. 3, 013; Inwerkingtreding : 01-04-1993> De [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1 en de gemeentebesturen zijn in hun onderlinge betrekkingen verplicht gebruik te maken van het identificatienummer van het Rijksregister van de natuurlijke personen.
Modifications
Art. 137quinquies. [1 La Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité]1 et les administrations communales ont l'obligation d'utiliser dans leurs rapports réciproques le numéro d'identification du Registre national des personnes physiques.
Modifications
Art. 137sexies. <INGEVOEGD bij KB 2003-04-03/39, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2002> Met het oog op de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° " de [1 H.Z.I.V.]1 " : de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1;
2° " de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 " : de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
3° " het koninklijk besluit van 15 juli 2002 " : het koninklijk besluit van 15 juli 2002 tot uitvoering van Hoofdstuk IIIbis van Titel III van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
4° " verzekeringsinstelling " een landsbond zoals bepaald in artikel 6 van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering en de Kas der Geneeskundige Verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen.
1° " de [1 H.Z.I.V.]1 " : de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1;
2° " de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 " : de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
3° " het koninklijk besluit van 15 juli 2002 " : het koninklijk besluit van 15 juli 2002 tot uitvoering van Hoofdstuk IIIbis van Titel III van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
4° " verzekeringsinstelling " een landsbond zoals bepaald in artikel 6 van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering en de Kas der Geneeskundige Verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen.
Modifications
Art. 137sexies. Pour l'application du présent chapitre, on entend par :
1° "[1 C.A.A.M.I.]1 " : [1 la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité]1;
2° " la loi coordonnée du 14 juillet 1994 " : la loi relative à l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994;
3° " l'arrêté royal du 15 juillet 2002 " : l'arrêté royal du 15 juillet 2002 portant exécution du Chapitre IIIbis du Titre III de la loi relative à l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994;
4° " organisme assureur " : une union nationale telle que définie à l'article 6 de la loi du 6 août 1990 relative aux mutualités et aux unions nationales de mutualités, la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité et la Caisse des soins de santé de la Société nationale des Chemins de Fer belges.
1° "[1 C.A.A.M.I.]1 " : [1 la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité]1;
2° " la loi coordonnée du 14 juillet 1994 " : la loi relative à l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994;
3° " l'arrêté royal du 15 juillet 2002 " : l'arrêté royal du 15 juillet 2002 portant exécution du Chapitre IIIbis du Titre III de la loi relative à l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994;
4° " organisme assureur " : une union nationale telle que définie à l'article 6 de la loi du 6 août 1990 relative aux mutualités et aux unions nationales de mutualités, la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité et la Caisse des soins de santé de la Société nationale des Chemins de Fer belges.
Modifications
Afdeling 2. - Algemene bepalingen.
Section 2. - Dispositions générales.
Art. 137sexies. <INGEVOEGD bij KB 2003-04-03/39, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2002> Met het oog op de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder :
1° " de [1 H.Z.I.V.]1 " : de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1;
2° " de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 " : de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
3° " het koninklijk besluit van 15 juli 2002 " : het koninklijk besluit van 15 juli 2002 tot uitvoering van Hoofdstuk IIIbis van Titel III van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
4° " verzekeringsinstelling " een landsbond zoals bepaald in artikel 6 van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering en de Kas der Geneeskundige Verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen.
1° " de [1 H.Z.I.V.]1 " : de [1 Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering]1;
2° " de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 " : de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
3° " het koninklijk besluit van 15 juli 2002 " : het koninklijk besluit van 15 juli 2002 tot uitvoering van Hoofdstuk IIIbis van Titel III van de wet betreffende de verplichte verzekering voor geneeskundige verzorging en uitkeringen, gecoördineerd op 14 juli 1994;
4° " verzekeringsinstelling " een landsbond zoals bepaald in artikel 6 van de wet van 6 augustus 1990 betreffende de ziekenfondsen en de landsbonden van ziekenfondsen, de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering en de Kas der Geneeskundige Verzorging van de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen.
Modifications
Art. 137sexies. Pour l'application du présent chapitre, on entend par :
1° "[1 C.A.A.M.I.]1 " : [1 la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité]1;
2° " la loi coordonnée du 14 juillet 1994 " : la loi relative à l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994;
3° " l'arrêté royal du 15 juillet 2002 " : l'arrêté royal du 15 juillet 2002 portant exécution du Chapitre IIIbis du Titre III de la loi relative à l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994;
4° " organisme assureur " : une union nationale telle que définie à l'article 6 de la loi du 6 août 1990 relative aux mutualités et aux unions nationales de mutualités, la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité et la Caisse des soins de santé de la Société nationale des Chemins de Fer belges.
1° "[1 C.A.A.M.I.]1 " : [1 la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité]1;
2° " la loi coordonnée du 14 juillet 1994 " : la loi relative à l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994;
3° " l'arrêté royal du 15 juillet 2002 " : l'arrêté royal du 15 juillet 2002 portant exécution du Chapitre IIIbis du Titre III de la loi relative à l'assurance obligatoire soins de santé et indemnités, coordonnée le 14 juillet 1994;
4° " organisme assureur " : une union nationale telle que définie à l'article 6 de la loi du 6 août 1990 relative aux mutualités et aux unions nationales de mutualités, la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité et la Caisse des soins de santé de la Société nationale des Chemins de Fer belges.
Modifications
Art. 137octies. <INGEVOEGD bij KB 2003-04-03/39, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2002> Met het oog op de toepassing van artikel 137septies wordt onder " persoonlijk aandeel " verstaan, het persoonlijk aandeel van de rechthebbende in de kostprijs van de verstrekkingen, bedoeld in artikel 78, § 1, zoals het is gedefinieerd in de artikelen 37sexies en 37septies van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994, en in artikel 2 van het koninklijk besluit van 15 juli 2002 of in de bepalingen die dit artikel zullen wijzigen of aanvullen.
Art. 137octies. Pour l'application de l'article 137septies on entend par " intervention personnelle ", la quote-part personnelle du bénéficiaire dans le coût d'une prestation de santé, visée à l'article 78, § 1er, telle qu'elle est définie aux articles 37sexies et 37septies de la loi coordonnée du 14 juillet 1994 et à l'article 2 de l'arrêté royal du 15 juillet 2002 ou aux dispositions qui modifieront ou complèteront cet article.
Art. 137septies. <INGEVOEGD bij KB 2003-04-03/39, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2002> De bepalingen met betrekking tot de maximumfactuur, vastgesteld in het Hoofdstuk IIIbis van Titel III van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 en in het koninklijk besluit van 15 juli 2002 zijn toepasselijk op de rechthebbenden op de uitkeringen, bedoeld in artikel 78, § 1.
Art. 137septies. Les dispositions relatives au maximum à facturer fixées au Chapitre IIIbis du Titre III de la loi coordonnée du 14 juillet 1994 et à l'arrêté royal du 15 juillet 2002 sont applicables aux bénéficiaires des prestations visées à l'article 78, § 1er.
Art. 137nonies. <INGEVOEGD bij KB 2003-04-03/39, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2002> Onverminderd het bepaalde in artikel 137decies wordt de regeling van de maximumfactuur vastgesteld op grond van de sociale categorie van de rechthebbende uitgevoerd met toepassing van de bepalingen van Afdeling II van Hoofdstuk IIIbis van Titel III van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 en van de bepalingen van Hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 15 juli 2002. Met het oog op de uitvoering van deze bepalingen worden de woorden " de verzekeringsinstelling " gelezen als " de [1 H.Z.I.V.]1 ".
Modifications
Art. 137nonies. Sans préjudice des dispositions de l'article 137decies, le régime du maximum à facturer déterminé en fonction de la catégorie sociale des bénéficiaires est exécuté en application des dispositions de la Section II du Chapitre IIIbis du Titre III de la loi coordonnée du 14 juillet 1994 et des dispositions du Chapitre III de l'arrêté royal du 15 juillet 2002. Pour l'application de ces dispositions les mots " l'organisme assureur " s'entendent comme " la [1 C.A.A.M.I.]1 ".
Modifications
Art. 137decies. <INGEVOEGD bij KB 2003-04-03/39, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2002> Indien de rechthebbenden van een zelfde gezin zijn aangesloten bij de [1 H.Z.I.V.]1 en bij een verzekeringsinstelling, beheert de instelling waarbij de oudste persoon is aangesloten of ingeschreven, het dossier betreffende de toepassing van deze afdeling en van afdeling 4.
De [1 H.Z.I.V.]1 en de betrokken verzekeringsinstelling verstrekken elkaar de informatie die nodig is, met name de gezinssamenstelling en het daadwerkelijk ten laste genomen persoonlijk aandeel van de rechthebbende, volgens de procedure vastgesteld in het derde, vierde en vijfde lid.
De Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering bepaalt, aan de hand van de gegevens opgenomen in het Rijksregister van de natuurlijke personen, bij welke instelling de oudste persoon is aangesloten.
Indien de oudste persoon is aangesloten bij de [1 H.Z.I.V.]1 bezorgt deze laatste de nodige informatie aan de Hulpkas voor Ziekte - en Invaliditeitsverzekering die instaat voor de doorverzending naar de betrokken verzekeringsinstelling.
Indien de oudste persoon is aangesloten bij een verzekeringsinstelling bezorgt deze laatste de nodige informatie aan de Hulpkas voor Ziekte - en Invaliditeitsverzekering die instaat voor de doorverzending naar de [1 H.Z.I.V.]1
De [1 H.Z.I.V.]1 en de betrokken verzekeringsinstelling verstrekken elkaar de informatie die nodig is, met name de gezinssamenstelling en het daadwerkelijk ten laste genomen persoonlijk aandeel van de rechthebbende, volgens de procedure vastgesteld in het derde, vierde en vijfde lid.
De Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering bepaalt, aan de hand van de gegevens opgenomen in het Rijksregister van de natuurlijke personen, bij welke instelling de oudste persoon is aangesloten.
Indien de oudste persoon is aangesloten bij de [1 H.Z.I.V.]1 bezorgt deze laatste de nodige informatie aan de Hulpkas voor Ziekte - en Invaliditeitsverzekering die instaat voor de doorverzending naar de betrokken verzekeringsinstelling.
Indien de oudste persoon is aangesloten bij een verzekeringsinstelling bezorgt deze laatste de nodige informatie aan de Hulpkas voor Ziekte - en Invaliditeitsverzekering die instaat voor de doorverzending naar de [1 H.Z.I.V.]1
Modifications
Art. 137decies. Lorsque les bénéficiaires d'un même ménage sont affiliés auprès de la [1 C.A.A.M.I.]1 et d'un organisme assureur, celui d'entre eux, auprès duquel est affiliée ou inscrite la personne la plus âgée, gère le dossier relatif à l'application de la présente section et de la section 4.
La [1 C.A.A.M.I.]1 et les organismes assureurs concernés se fournissent les informations nécessaires, notamment celles relatives à la composition du ménage et aux interventions personnelles effectivement prises en charge par le bénéficiaire, selon la procédure fixée à l'alinéa 3,4 et 5.
La Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité détermine en fonction des données contenues au Registre national des personnes physiques auprès de quel organisme la personne la plus âgée est affiliée.
Si la personne la plus âgées est affiliée auprès de la [1 C.A.A.M.I.]1, celle-ci communique les informations nécessaires à la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité qui s'occupe de la transmission à l'organisme assureur concerné.
Si la personne la plus âgée est affiliée auprès d'un organisme assureur, celui-ci communique les informations à la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité qui s'occupe de la transmission à la [1 C.A.A.M.I.]1.
La [1 C.A.A.M.I.]1 et les organismes assureurs concernés se fournissent les informations nécessaires, notamment celles relatives à la composition du ménage et aux interventions personnelles effectivement prises en charge par le bénéficiaire, selon la procédure fixée à l'alinéa 3,4 et 5.
La Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité détermine en fonction des données contenues au Registre national des personnes physiques auprès de quel organisme la personne la plus âgée est affiliée.
Si la personne la plus âgées est affiliée auprès de la [1 C.A.A.M.I.]1, celle-ci communique les informations nécessaires à la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité qui s'occupe de la transmission à l'organisme assureur concerné.
Si la personne la plus âgée est affiliée auprès d'un organisme assureur, celui-ci communique les informations à la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité qui s'occupe de la transmission à la [1 C.A.A.M.I.]1.
Modifications
Art. 137nonies. <INGEVOEGD bij KB 2003-04-03/39, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2002> Onverminderd het bepaalde in artikel 137decies wordt de regeling van de maximumfactuur vastgesteld op grond van de sociale categorie van de rechthebbende uitgevoerd met toepassing van de bepalingen van Afdeling II van Hoofdstuk IIIbis van Titel III van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 en van de bepalingen van Hoofdstuk III van het koninklijk besluit van 15 juli 2002. Met het oog op de uitvoering van deze bepalingen worden de woorden " de verzekeringsinstelling " gelezen als " de [1 H.Z.I.V.]1 ".
Modifications
Art. 137nonies. Sans préjudice des dispositions de l'article 137decies, le régime du maximum à facturer déterminé en fonction de la catégorie sociale des bénéficiaires est exécuté en application des dispositions de la Section II du Chapitre IIIbis du Titre III de la loi coordonnée du 14 juillet 1994 et des dispositions du Chapitre III de l'arrêté royal du 15 juillet 2002. Pour l'application de ces dispositions les mots " l'organisme assureur " s'entendent comme " la [1 C.A.A.M.I.]1 ".
Modifications
Art. 137decies. <INGEVOEGD bij KB 2003-04-03/39, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2002> Indien de rechthebbenden van een zelfde gezin zijn aangesloten bij de [1 H.Z.I.V.]1 en bij een verzekeringsinstelling, beheert de instelling waarbij de oudste persoon is aangesloten of ingeschreven, het dossier betreffende de toepassing van deze afdeling en van afdeling 4.
De [1 H.Z.I.V.]1 en de betrokken verzekeringsinstelling verstrekken elkaar de informatie die nodig is, met name de gezinssamenstelling en het daadwerkelijk ten laste genomen persoonlijk aandeel van de rechthebbende, volgens de procedure vastgesteld in het derde, vierde en vijfde lid.
De Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering bepaalt, aan de hand van de gegevens opgenomen in het Rijksregister van de natuurlijke personen, bij welke instelling de oudste persoon is aangesloten.
Indien de oudste persoon is aangesloten bij de [1 H.Z.I.V.]1 bezorgt deze laatste de nodige informatie aan de Hulpkas voor Ziekte - en Invaliditeitsverzekering die instaat voor de doorverzending naar de betrokken verzekeringsinstelling.
Indien de oudste persoon is aangesloten bij een verzekeringsinstelling bezorgt deze laatste de nodige informatie aan de Hulpkas voor Ziekte - en Invaliditeitsverzekering die instaat voor de doorverzending naar de [1 H.Z.I.V.]1
De [1 H.Z.I.V.]1 en de betrokken verzekeringsinstelling verstrekken elkaar de informatie die nodig is, met name de gezinssamenstelling en het daadwerkelijk ten laste genomen persoonlijk aandeel van de rechthebbende, volgens de procedure vastgesteld in het derde, vierde en vijfde lid.
De Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering bepaalt, aan de hand van de gegevens opgenomen in het Rijksregister van de natuurlijke personen, bij welke instelling de oudste persoon is aangesloten.
Indien de oudste persoon is aangesloten bij de [1 H.Z.I.V.]1 bezorgt deze laatste de nodige informatie aan de Hulpkas voor Ziekte - en Invaliditeitsverzekering die instaat voor de doorverzending naar de betrokken verzekeringsinstelling.
Indien de oudste persoon is aangesloten bij een verzekeringsinstelling bezorgt deze laatste de nodige informatie aan de Hulpkas voor Ziekte - en Invaliditeitsverzekering die instaat voor de doorverzending naar de [1 H.Z.I.V.]1
Modifications
Art. 137decies. Lorsque les bénéficiaires d'un même ménage sont affiliés auprès de la [1 C.A.A.M.I.]1 et d'un organisme assureur, celui d'entre eux, auprès duquel est affiliée ou inscrite la personne la plus âgée, gère le dossier relatif à l'application de la présente section et de la section 4.
La [1 C.A.A.M.I.]1 et les organismes assureurs concernés se fournissent les informations nécessaires, notamment celles relatives à la composition du ménage et aux interventions personnelles effectivement prises en charge par le bénéficiaire, selon la procédure fixée à l'alinéa 3,4 et 5.
La Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité détermine en fonction des données contenues au Registre national des personnes physiques auprès de quel organisme la personne la plus âgée est affiliée.
Si la personne la plus âgées est affiliée auprès de la [1 C.A.A.M.I.]1, celle-ci communique les informations nécessaires à la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité qui s'occupe de la transmission à l'organisme assureur concerné.
Si la personne la plus âgée est affiliée auprès d'un organisme assureur, celui-ci communique les informations à la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité qui s'occupe de la transmission à la [1 C.A.A.M.I.]1.
La [1 C.A.A.M.I.]1 et les organismes assureurs concernés se fournissent les informations nécessaires, notamment celles relatives à la composition du ménage et aux interventions personnelles effectivement prises en charge par le bénéficiaire, selon la procédure fixée à l'alinéa 3,4 et 5.
La Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité détermine en fonction des données contenues au Registre national des personnes physiques auprès de quel organisme la personne la plus âgée est affiliée.
Si la personne la plus âgées est affiliée auprès de la [1 C.A.A.M.I.]1, celle-ci communique les informations nécessaires à la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité qui s'occupe de la transmission à l'organisme assureur concerné.
Si la personne la plus âgée est affiliée auprès d'un organisme assureur, celui-ci communique les informations à la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité qui s'occupe de la transmission à la [1 C.A.A.M.I.]1.
Modifications
Art. 137duodecies. <INGEVOEGD bij KB 2003-04-03/39, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Met het oog op de uitvoering van de bepalingen vermeld in artikel 137undecies worden de woorden " de verzekeringsinstelling ", het " Instituut " en " de Dienst voor administratieve controle van het Instituut " gelezen als " de [1 H.Z.I.V.]1 ".
Modifications
Art. 137duodecies. Pour l'application des dispositions de l'article 137undecies les mots " l'organisme assureur ", " l'Institut ", et " le Service du contrôle administratif de l'Institut " s'entendent comme " la [1 C.A.A.M.I.]1 ".
Modifications
Art. 137terdecies. <INGEVOEGD bij KB 2003-04-03/39, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2003> De [1 H.Z.I.V.]1 bezorgt de identiteitsgegevens van haar leden aan de Hulpkas voor Ziekte - en Invaliditeitsverzekering die de samenstelling van het gezin opvraagt bij het Rijksregister van de natuurlijke personen en instaat voor het doorverzenden aan het Rijksinstituut voor de Ziekte - en Invaliditeitsverzekering. Het Rijksinstituut voor de Ziekte - en Invaliditeitsverzekering maakt deze identiteitsgegevens, in opdracht van de [1 H.Z.I.V.]1, via de Kruispuntbank van de Sociale zekerheid, over aan de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit.
Deze administratie deelt, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, aan het Rijksinstituut voor de Ziekte - en Invaliditeitsverzekering, de informatie mee met betrekking tot het inkomen van de personen waarvan de identiteitsgegevens haar overgezonden werden. Het Rijksinstituut voor de Ziekte - en invaliditeitsverzekering maakt deze informatie, in opdracht van de [1 H.Z.I.V.]1, over aan de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering. De Hulpkas bezorgt deze gegevens aan de [1 H.Z.I.V.]1
Deze administratie deelt, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, aan het Rijksinstituut voor de Ziekte - en Invaliditeitsverzekering, de informatie mee met betrekking tot het inkomen van de personen waarvan de identiteitsgegevens haar overgezonden werden. Het Rijksinstituut voor de Ziekte - en invaliditeitsverzekering maakt deze informatie, in opdracht van de [1 H.Z.I.V.]1, over aan de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering. De Hulpkas bezorgt deze gegevens aan de [1 H.Z.I.V.]1
Modifications
Art. 137terdecies. La [1 C.A.A.M.I.]1 communique les données d'identification de ses affiliés à la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité qui demande la composition du ménage auprès du registre national des personnes physiques et s'occupe de la transmission à l'Institut national d'assurance maladie-invalidité. L'institut national d'assurance-maladie transmet les données d'identification, sur l'ordre de la [1 C.A.A.M.I.]1, via la Banque Carrefour de la sécurité sociale, à l'Administration de la Fiscalité des Entreprises et des Revenus.
Cette Administration communique, via la Banque Carrefour de la sécurité sociale, à l'Institut national d'assurance maladie-invalidité, les informations relatives aux revenus des personnes dont les données d'identification lui ont été transmises. L'institut national d'assurance-maladie transmet ces informations, sur l'ordre de la [1 C.A.A.M.I.]1, à la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidite. La Caisse auxiliaire communique ces données à la [1 C.A.A.M.I.]1.
Cette Administration communique, via la Banque Carrefour de la sécurité sociale, à l'Institut national d'assurance maladie-invalidité, les informations relatives aux revenus des personnes dont les données d'identification lui ont été transmises. L'institut national d'assurance-maladie transmet ces informations, sur l'ordre de la [1 C.A.A.M.I.]1, à la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidite. La Caisse auxiliaire communique ces données à la [1 C.A.A.M.I.]1.
Modifications
Art. 137duodecies. <INGEVOEGD bij KB 2003-04-03/39, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2003> Met het oog op de uitvoering van de bepalingen vermeld in artikel 137undecies worden de woorden " de verzekeringsinstelling ", het " Instituut " en " de Dienst voor administratieve controle van het Instituut " gelezen als " de [1 H.Z.I.V.]1 ".
Modifications
Art. 137duodecies. Pour l'application des dispositions de l'article 137undecies les mots " l'organisme assureur ", " l'Institut ", et " le Service du contrôle administratif de l'Institut " s'entendent comme " la [1 C.A.A.M.I.]1 ".
Modifications
Art. 137terdecies. <INGEVOEGD bij KB 2003-04-03/39, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2003> De [1 H.Z.I.V.]1 bezorgt de identiteitsgegevens van haar leden aan de Hulpkas voor Ziekte - en Invaliditeitsverzekering die de samenstelling van het gezin opvraagt bij het Rijksregister van de natuurlijke personen en instaat voor het doorverzenden aan het Rijksinstituut voor de Ziekte - en Invaliditeitsverzekering. Het Rijksinstituut voor de Ziekte - en Invaliditeitsverzekering maakt deze identiteitsgegevens, in opdracht van de [1 H.Z.I.V.]1, via de Kruispuntbank van de Sociale zekerheid, over aan de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit.
Deze administratie deelt, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, aan het Rijksinstituut voor de Ziekte - en Invaliditeitsverzekering, de informatie mee met betrekking tot het inkomen van de personen waarvan de identiteitsgegevens haar overgezonden werden. Het Rijksinstituut voor de Ziekte - en invaliditeitsverzekering maakt deze informatie, in opdracht van de [1 H.Z.I.V.]1, over aan de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering. De Hulpkas bezorgt deze gegevens aan de [1 H.Z.I.V.]1
Deze administratie deelt, via de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, aan het Rijksinstituut voor de Ziekte - en Invaliditeitsverzekering, de informatie mee met betrekking tot het inkomen van de personen waarvan de identiteitsgegevens haar overgezonden werden. Het Rijksinstituut voor de Ziekte - en invaliditeitsverzekering maakt deze informatie, in opdracht van de [1 H.Z.I.V.]1, over aan de Hulpkas voor Ziekte- en Invaliditeitsverzekering. De Hulpkas bezorgt deze gegevens aan de [1 H.Z.I.V.]1
Modifications
Art. 137terdecies. La [1 C.A.A.M.I.]1 communique les données d'identification de ses affiliés à la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidité qui demande la composition du ménage auprès du registre national des personnes physiques et s'occupe de la transmission à l'Institut national d'assurance maladie-invalidité. L'institut national d'assurance-maladie transmet les données d'identification, sur l'ordre de la [1 C.A.A.M.I.]1, via la Banque Carrefour de la sécurité sociale, à l'Administration de la Fiscalité des Entreprises et des Revenus.
Cette Administration communique, via la Banque Carrefour de la sécurité sociale, à l'Institut national d'assurance maladie-invalidité, les informations relatives aux revenus des personnes dont les données d'identification lui ont été transmises. L'institut national d'assurance-maladie transmet ces informations, sur l'ordre de la [1 C.A.A.M.I.]1, à la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidite. La Caisse auxiliaire communique ces données à la [1 C.A.A.M.I.]1.
Cette Administration communique, via la Banque Carrefour de la sécurité sociale, à l'Institut national d'assurance maladie-invalidité, les informations relatives aux revenus des personnes dont les données d'identification lui ont été transmises. L'institut national d'assurance-maladie transmet ces informations, sur l'ordre de la [1 C.A.A.M.I.]1, à la Caisse auxiliaire d'assurance maladie-invalidite. La Caisse auxiliaire communique ces données à la [1 C.A.A.M.I.]1.
Modifications
Art. 137quindecies. <INGEVOEGD bij KB 2003-04-03/39, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2002> De [1 H.Z.I.V.]1 stort de in artikel 37quindecies van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 bedoelde bedragen terug op de rekening van de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit in een bijzonder fonds, dat voor het overige wordt gelijkgesteld met een terugbetalingsfonds als bedoeld in artikel 37 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.
De regels voor de uitvoering van het eerste lid, inclusief de wijze van berekening van de nalatigheidsintresten en andere administratieve kosten in geval van laattijdige storting door de [1 H.Z.I.V.]1, worden door Ons vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
De regels voor de uitvoering van het eerste lid, inclusief de wijze van berekening van de nalatigheidsintresten en andere administratieve kosten in geval van laattijdige storting door de [1 H.Z.I.V.]1, worden door Ons vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Modifications
Art. 137quindecies. La [1 C.A.A.M.I.]1 rembourse les montants visés à l'article 37quindecies de la loi coordonnée du 14 juillet 1994, sur le compte de l'Administration de la Fiscalité des Entreprises et des Revenus, sur un fonds particulier, qui pour le surplus est assimilé à un fonds de restitution au sens de l'article 37 des lois sur la comptabilité de l'Etat, coordonnées le 17 juillet 1991.
Les règles d'exécution de l'alinéa 1er, en ce compris le mode de calcul des intérêts de retard et autres frais administratifs en cas de versement tardif par la [1 C.A.A.M.I.]1 sont fixées par Nous après délibération en Conseil des Ministres.
Les règles d'exécution de l'alinéa 1er, en ce compris le mode de calcul des intérêts de retard et autres frais administratifs en cas de versement tardif par la [1 C.A.A.M.I.]1 sont fixées par Nous après délibération en Conseil des Ministres.
Modifications
Art. 137sexiesdecies. <INGEVOEGD bij KB 2003-04-03/39, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2002> De gegevens die noodzakelijk zijn voor de toepassing van deze afdeling, worden door de [1 H.Z.I.V.]1 via elektronische weg meegedeeld aan de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. De Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid stuurt die geaggregeerde gegevens via elektronische weg door naar de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit.
Een manuele procedure wordt bepaald voor de elektronische gegevens die de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit niet heeft kunnen verwerken. Volgens die procedure bezorgt de [1 H.Z.I.V.]1 de rechthebbenden een getuigschrift op papier dat de nodige gegevens bevat voor de toepassing van dit artikel. De rechthebbenden bezorgen dat getuigschrift aan de voormelde administratie.
Die manuele procedure wordt ook toegepast voor de correctie van gegevens die vroeger zijn bezorgd, ofwel via elektronische weg, ofwel door middel van een getuigschrift op papier.
De manuele procedure wordt niet toegepast als het bedrag van de persoonlijke aandelen voor de tijdens een kalenderjaar vergoede verstrekkingen, minder dan 12,40 EUR bedraagt.
Een manuele procedure wordt bepaald voor de elektronische gegevens die de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit niet heeft kunnen verwerken. Volgens die procedure bezorgt de [1 H.Z.I.V.]1 de rechthebbenden een getuigschrift op papier dat de nodige gegevens bevat voor de toepassing van dit artikel. De rechthebbenden bezorgen dat getuigschrift aan de voormelde administratie.
Die manuele procedure wordt ook toegepast voor de correctie van gegevens die vroeger zijn bezorgd, ofwel via elektronische weg, ofwel door middel van een getuigschrift op papier.
De manuele procedure wordt niet toegepast als het bedrag van de persoonlijke aandelen voor de tijdens een kalenderjaar vergoede verstrekkingen, minder dan 12,40 EUR bedraagt.
Modifications
Art. 137sexiesdecies. Les données nécessaires à l'application de la présente section sont transmises par voie électronique à la Banque Carrefour de la Sécurité sociale par la [1 C.A.A.M.I.]1 La Banque Carrefour de la Sécurité sociale transmet ces données agrégées par voie électronique à l'Administration de la Fiscalité des Entreprises et des revenus.
Une procédure manuelle est prévue pour les données par voie électronique que l'Administration de la Fiscalité des Entreprises et des Revenus n'a pas pu traiter. Dans cette procédure, la [1 C.A.A.M.I.]1 envoie aux bénéficiaires une attestation sur papier contenant les données nécessaires à l'application du présent article. Les bénéficiaires transmettent ladite attestation à l'administration susvisée.
Cette procédure manuelle est également appliquée pour la correction de données transmises antérieurement, soit par voie électronique, soit au moyen d'une attestation sur papier.
La procédure manuelle n'est pas appliquée si le montant des interventions personnelles pour les prestations remboursées au cours d'une année civile n'atteint pas 12,40 EUR.
Une procédure manuelle est prévue pour les données par voie électronique que l'Administration de la Fiscalité des Entreprises et des Revenus n'a pas pu traiter. Dans cette procédure, la [1 C.A.A.M.I.]1 envoie aux bénéficiaires une attestation sur papier contenant les données nécessaires à l'application du présent article. Les bénéficiaires transmettent ladite attestation à l'administration susvisée.
Cette procédure manuelle est également appliquée pour la correction de données transmises antérieurement, soit par voie électronique, soit au moyen d'une attestation sur papier.
La procédure manuelle n'est pas appliquée si le montant des interventions personnelles pour les prestations remboursées au cours d'une année civile n'atteint pas 12,40 EUR.
Modifications
Art. 137quindecies. <INGEVOEGD bij KB 2003-04-03/39, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2002> De [1 H.Z.I.V.]1 stort de in artikel 37quindecies van de gecoördineerde wet van 14 juli 1994 bedoelde bedragen terug op de rekening van de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit in een bijzonder fonds, dat voor het overige wordt gelijkgesteld met een terugbetalingsfonds als bedoeld in artikel 37 van de wetten op de Rijkscomptabiliteit, gecoördineerd op 17 juli 1991.
De regels voor de uitvoering van het eerste lid, inclusief de wijze van berekening van de nalatigheidsintresten en andere administratieve kosten in geval van laattijdige storting door de [1 H.Z.I.V.]1, worden door Ons vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
De regels voor de uitvoering van het eerste lid, inclusief de wijze van berekening van de nalatigheidsintresten en andere administratieve kosten in geval van laattijdige storting door de [1 H.Z.I.V.]1, worden door Ons vastgesteld na overleg in de Ministerraad.
Modifications
Art. 137quindecies. La [1 C.A.A.M.I.]1 rembourse les montants visés à l'article 37quindecies de la loi coordonnée du 14 juillet 1994, sur le compte de l'Administration de la Fiscalité des Entreprises et des Revenus, sur un fonds particulier, qui pour le surplus est assimilé à un fonds de restitution au sens de l'article 37 des lois sur la comptabilité de l'Etat, coordonnées le 17 juillet 1991.
Les règles d'exécution de l'alinéa 1er, en ce compris le mode de calcul des intérêts de retard et autres frais administratifs en cas de versement tardif par la [1 C.A.A.M.I.]1 sont fixées par Nous après délibération en Conseil des Ministres.
Les règles d'exécution de l'alinéa 1er, en ce compris le mode de calcul des intérêts de retard et autres frais administratifs en cas de versement tardif par la [1 C.A.A.M.I.]1 sont fixées par Nous après délibération en Conseil des Ministres.
Modifications
Art. 137sexiesdecies. <INGEVOEGD bij KB 2003-04-03/39, art. 3; Inwerkingtreding : 01-01-2002> De gegevens die noodzakelijk zijn voor de toepassing van deze afdeling, worden door de [1 H.Z.I.V.]1 via elektronische weg meegedeeld aan de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid. De Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid stuurt die geaggregeerde gegevens via elektronische weg door naar de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit.
Een manuele procedure wordt bepaald voor de elektronische gegevens die de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit niet heeft kunnen verwerken. Volgens die procedure bezorgt de [1 H.Z.I.V.]1 de rechthebbenden een getuigschrift op papier dat de nodige gegevens bevat voor de toepassing van dit artikel. De rechthebbenden bezorgen dat getuigschrift aan de voormelde administratie.
Die manuele procedure wordt ook toegepast voor de correctie van gegevens die vroeger zijn bezorgd, ofwel via elektronische weg, ofwel door middel van een getuigschrift op papier.
De manuele procedure wordt niet toegepast als het bedrag van de persoonlijke aandelen voor de tijdens een kalenderjaar vergoede verstrekkingen, minder dan 12,40 EUR bedraagt.
Een manuele procedure wordt bepaald voor de elektronische gegevens die de Administratie van de Ondernemings- en Inkomensfiscaliteit niet heeft kunnen verwerken. Volgens die procedure bezorgt de [1 H.Z.I.V.]1 de rechthebbenden een getuigschrift op papier dat de nodige gegevens bevat voor de toepassing van dit artikel. De rechthebbenden bezorgen dat getuigschrift aan de voormelde administratie.
Die manuele procedure wordt ook toegepast voor de correctie van gegevens die vroeger zijn bezorgd, ofwel via elektronische weg, ofwel door middel van een getuigschrift op papier.
De manuele procedure wordt niet toegepast als het bedrag van de persoonlijke aandelen voor de tijdens een kalenderjaar vergoede verstrekkingen, minder dan 12,40 EUR bedraagt.
Modifications
Art. 137sexiesdecies. Les données nécessaires à l'application de la présente section sont transmises par voie électronique à la Banque Carrefour de la Sécurité sociale par la [1 C.A.A.M.I.]1 La Banque Carrefour de la Sécurité sociale transmet ces données agrégées par voie électronique à l'Administration de la Fiscalité des Entreprises et des revenus.
Une procédure manuelle est prévue pour les données par voie électronique que l'Administration de la Fiscalité des Entreprises et des Revenus n'a pas pu traiter. Dans cette procédure, la [1 C.A.A.M.I.]1 envoie aux bénéficiaires une attestation sur papier contenant les données nécessaires à l'application du présent article. Les bénéficiaires transmettent ladite attestation à l'administration susvisée.
Cette procédure manuelle est également appliquée pour la correction de données transmises antérieurement, soit par voie électronique, soit au moyen d'une attestation sur papier.
La procédure manuelle n'est pas appliquée si le montant des interventions personnelles pour les prestations remboursées au cours d'une année civile n'atteint pas 12,40 EUR.
Une procédure manuelle est prévue pour les données par voie électronique que l'Administration de la Fiscalité des Entreprises et des Revenus n'a pas pu traiter. Dans cette procédure, la [1 C.A.A.M.I.]1 envoie aux bénéficiaires une attestation sur papier contenant les données nécessaires à l'application du présent article. Les bénéficiaires transmettent ladite attestation à l'administration susvisée.
Cette procédure manuelle est également appliquée pour la correction de données transmises antérieurement, soit par voie électronique, soit au moyen d'une attestation sur papier.
La procédure manuelle n'est pas appliquée si le montant des interventions personnelles pour les prestations remboursées au cours d'une année civile n'atteint pas 12,40 EUR.
Modifications
Afdeling 6. - Bijzondere bepalingen.
Section 6. - Dispositions particulières.
Art. 138. <KB 9-7-1964, art. 4>
§ 1. De gepensioneerde en de niet hertrouwde weduwe die gerechtigd waren op de geneeskundige verzorging krachtens de bepalingen die toepasselijk waren vóór 1 augustus 1964 kunnen deze verder genieten zonder hogere bijdrage te moeten betalen dan zij krachtens die bepalingen betaalden.
§ 2. De gepensioneerde en de niet hertrouwde weduwe die vóór 1 augustus 1964 geen recht hadden op geneeskundige verzorging mogen er aanspraak op maken, voor zover zij de gestelde voorwaarden vervullen en zij eventueel de vastgestelde bijdragen betalen. Betalen zij deze bijdrage niet vóór 1 november 1964 dan kunnen zij slechts geneeskundige verzorging genieten in de bij artikel 85bis bepaalde voorwaarden.
§ 3. De gepensioneerde en de niet hertrouwde weduwe wier recht op gezondheidszorgen afhankelijk is van de betaling van een bijdrage en die de twaalf maanden na de ingang van hun pensioen overschreden hebben, kunnen, bij wijze van overgangsmaatregel, toch de geneeskundige verzorging genieten onder de bij artikel 85bis, tweede lid, bepaalde voorwaarden, voor zover de betaling der bijdragen vóór 1 november 1964 geschiedt.
De toepassing van de bepalingen van artikel 85, § 1, eerste lid mag evenwel niet tot gevolg hebben dat de niet hertrouwde weduwe van een vóór 22 januari 1958 gepensioneerde, geen recht zou hebben op de geneeskundige verzorging zonder betaling van bijdragen wanneer haar echtgenoot hierop aanspraak had bij zijn overlijden.
§ 1. De gepensioneerde en de niet hertrouwde weduwe die gerechtigd waren op de geneeskundige verzorging krachtens de bepalingen die toepasselijk waren vóór 1 augustus 1964 kunnen deze verder genieten zonder hogere bijdrage te moeten betalen dan zij krachtens die bepalingen betaalden.
§ 2. De gepensioneerde en de niet hertrouwde weduwe die vóór 1 augustus 1964 geen recht hadden op geneeskundige verzorging mogen er aanspraak op maken, voor zover zij de gestelde voorwaarden vervullen en zij eventueel de vastgestelde bijdragen betalen. Betalen zij deze bijdrage niet vóór 1 november 1964 dan kunnen zij slechts geneeskundige verzorging genieten in de bij artikel 85bis bepaalde voorwaarden.
§ 3. De gepensioneerde en de niet hertrouwde weduwe wier recht op gezondheidszorgen afhankelijk is van de betaling van een bijdrage en die de twaalf maanden na de ingang van hun pensioen overschreden hebben, kunnen, bij wijze van overgangsmaatregel, toch de geneeskundige verzorging genieten onder de bij artikel 85bis, tweede lid, bepaalde voorwaarden, voor zover de betaling der bijdragen vóór 1 november 1964 geschiedt.
De toepassing van de bepalingen van artikel 85, § 1, eerste lid mag evenwel niet tot gevolg hebben dat de niet hertrouwde weduwe van een vóór 22 januari 1958 gepensioneerde, geen recht zou hebben op de geneeskundige verzorging zonder betaling van bijdragen wanneer haar echtgenoot hierop aanspraak had bij zijn overlijden.
Art. 138. <AR 9-7-1964, art. 4>
§ 1er. Le pensionné et la veuve non remariée qui bénéficiaient des soins de santé en vertu des dispositions applicables avant le 1er août 1964 peuvent continuer à les obtenir sans avoir à payer un cotisation plus élevée que celle qu'ils payaient en vertu de ces dispositions.
§ 2. Le pensionné et la veuve non remariée qui n'avaient pas droit aux soins de santé avant le 1er août 1964 peuvent y prétendre pour autant qu'ils remplissent les conditions prescrites et qu'ils payent, le cas échéant, les cotisations prévues. S'ils ne payent pas ces cotisations avant le 1er novembre 1964, ils ne pourront bénéficier des soins de santé que dans les conditions prévues à l'article 85bis.
§ 3. Le pensionné et la veuve non remariée dont le droit aux soins de santé est subordonné au paiement d'une cotisation et qui ont laissé passer les douze mois qui suivent la prise de cours de leur pension, peuvent néanmoins, être admis à titre transitoire, au bénéfice des soins de santé, dans les conditions visées à l'article 85bis, alinéa 2, pour autant que le paiement des cotisations ait lieu avant le 1er novembre 1964.
L'application des dispositions de l'article 85, § 1er, alinéa 1er, ne peut toutefois avoir pour conséquence que la veuve non remariée d'un marin pensionné avant le 22 janvier 1958 n'aurait pas droit aux soins de santé sans paiement de cotisations, lorsque son mari pouvait prétendre ces soins au moment de son décès.
§ 1er. Le pensionné et la veuve non remariée qui bénéficiaient des soins de santé en vertu des dispositions applicables avant le 1er août 1964 peuvent continuer à les obtenir sans avoir à payer un cotisation plus élevée que celle qu'ils payaient en vertu de ces dispositions.
§ 2. Le pensionné et la veuve non remariée qui n'avaient pas droit aux soins de santé avant le 1er août 1964 peuvent y prétendre pour autant qu'ils remplissent les conditions prescrites et qu'ils payent, le cas échéant, les cotisations prévues. S'ils ne payent pas ces cotisations avant le 1er novembre 1964, ils ne pourront bénéficier des soins de santé que dans les conditions prévues à l'article 85bis.
§ 3. Le pensionné et la veuve non remariée dont le droit aux soins de santé est subordonné au paiement d'une cotisation et qui ont laissé passer les douze mois qui suivent la prise de cours de leur pension, peuvent néanmoins, être admis à titre transitoire, au bénéfice des soins de santé, dans les conditions visées à l'article 85bis, alinéa 2, pour autant que le paiement des cotisations ait lieu avant le 1er novembre 1964.
L'application des dispositions de l'article 85, § 1er, alinéa 1er, ne peut toutefois avoir pour conséquence que la veuve non remariée d'un marin pensionné avant le 22 janvier 1958 n'aurait pas droit aux soins de santé sans paiement de cotisations, lorsque son mari pouvait prétendre ces soins au moment de son décès.