Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
4 FEBRUARI 2018. - Wet houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring (genoemd "COIV-wet")(NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 26-02-2018 en tekstbijwerking tot 02-05-2024)
Titre
4 FEVRIER 2018. - Loi contenant les missions et la composition de l'Organe central pour la Saisie et la Confiscation (appelée la "loi OCSC")(NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 26-02-2018 et mise à jour au 02-05-2024)
Informations sur le document
Numac: 2018030424
Datum: 2018-02-04
Info du document
Numac: 2018030424
Date: 2018-02-04
Table des matières
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
HOOFDSTUK 2. - Rechtspositie [1 van het Centraa...
HOOFDSTUK 3. - Opdrachten van het Centraal Orgaan
Afdeling 1. - Algemene bepaling
Afdeling 2. - Beheer van in beslag genomen verm...
Onderafdeling 1. - Algemene beginselen
Onderafdeling 2. - Waardevast beheer
Onderafdeling 3. - Verplicht beheer
Onderafdeling 4. - Facultatief beheer
Onderafdeling 5. - Terbeschikkingstelling
Afdeling 3. - Beheer van gegevens met betrekkin...
Afdeling 4. - Uitvoering van gerechtelijke besl...
Onderafdeling 1. - Solvabiliteitsonderzoeken
Onderafdeling 2. - Teruggave van in beslag geno...
Onderafdeling 3. - Strafrechtelijke uitvoerings...
Afdeling 5. - Steun
Onderafdeling 1. - Advies
Onderafdeling 2. - Operationele bijstand
Onderafdeling 3. - Opleiding
Afdeling 6. - Internationale samenwerking
HOOFDSTUK 4. - Uitwisseling van gegevens en aan...
HOOFDSTUK 5. - Samenstelling van het Centraal O...
HOOFDSTUK 6. - Wijzigingsbepalingen
Afdeling 1. - Wijzigingen van het Wetboek van s...
Afdeling 2. - Wijzigingen van het Gerechtelijk ...
Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 18 septe...
HOOFDSTUK 7. - Opheffingsbepaling
HOOFDSTUK 8. - Overgangsbepalingen
HOOFDSTUK 9. - Slotbepaling
HOOFDSTUK 10. - Inwerkingtreding
Table des matières
CHAPITRE 1er. - Dispositions générales
CHAPITRE 2. - Statut juridique [1 de l'Organe c...
CHAPITRE 3. - Missions de l'Organe central
Section 1re. - Disposition générale
Section 2. - Gestion d'avoirs patrimoniaux saisis
Sous-section 1re. - Principes généraux
Sous-section 2. - Gestion à valeur constante
Sous-section 3. - Gestion obligatoire
Sous-section 4. - Gestion facultative
Sous-section 5. - Mise à disposition
Section 3. - Gestion des données relatives aux ...
Section 4. - Exécution de décisions judiciaires
Sous-section 1re. - Enquêtes de solvabilité
Sous-section 2. - Restitution de sommes d'argen...
Sous-section 3. - Enquêtes pénales d'exécution
Section 5. - Appui
Sous-section 1re. - Avis
Sous-section 2. - Assistance opérationnelle
Sous-section 3. - Formation
Section 6. - Coopération internationale
CHAPITRE 4. - Echange de données et affectation...
CHAPITRE 5. - Composition de l'Organe central
CHAPITRE 6. - Dispositions modificatives
Section 1re. - Modifications du Code d'instruct...
Section 2. - Modifications du Code judiciaire
Section 3. - Modification de la loi du 18 septe...
CHAPITRE 7. - Disposition abrogatoire
CHAPITRE 8. - Dispositions transitoires
CHAPITRE 9. - Disposition finale
CHAPITRE 10. - Entrée en vigueur
Tekst (96)
Texte (96)
HOOFDSTUK 1. - Algemene bepalingen
CHAPITRE 1er. - Dispositions générales
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 74 van de Grondwet.
Article 1er. La présente loi règle une matière visée à l'article 74 de la Constitution.
Art.2. Deze wet voorziet in de gedeeltelijke omzetting van de richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie.
Art.2. La présente loi transpose partiellement la directive 2014/42/UE du Parlement européen et du Conseil du 3 avril 2014 concernant le gel et la confiscation des instruments et des produits du crime dans l'Union européenne.
Art.3. Voor de toepassing van deze wet en de uitvoeringsbesluiten ervan, wordt verstaan onder :
1° vermogensbestanddeel : goed, zowel roerend als onroerend, lichamelijk als onlichamelijk, dat vatbaar is voor inbeslagneming of verbeurdverklaring, en dat wettelijk kan worden verkocht;
2° waardevast beheer :
a) de vervreemding van in beslag genomen vermogensbestanddelen om er hun opbrengst voor in de plaats te stellen;
b) de teruggave van in beslag genomen vermogensbestanddelen tegen betaling van een geldsom om er deze geldsom voor in de plaats te stellen;
c) de bewaring in natura van in beslag genomen vermogensbestanddelen in overeenstemming met de hiertoe beschikbare middelen met of zonder zekerheidsstelling;
3° verplicht beheer :
a) de bewaring van in beslag genomen geldsommen op een rekening geopend bij een financiële instelling of de Deposito- en Consignatiekas;
b) de bewaring van de naar het Centraal Orgaan getransfereerde saldi van in beslag genomen bankrekeningen op een rekening geopend bij een financiële instelling of de Deposito- en Consignatiekas;
c) de bewaring van de geldsommen die in plaats zijn getreden van vermogensbestanddelen die het voorwerp uitmaakten van een maatregel van waardevast beheer;
d) de bewaring van in beslag genomen virtuele valuta;
4° facultatief beheer : het beheer van effecten en andere roerende en onroerende goederen die een gespecialiseerd beheer vereisen en die niet het voorwerp uitmaken van een maatregel van verplicht beheer;
[1 5° teruggave:
a) de teruggave van inbeslaggenomen vermogensbestanddelen in de zin van artikel 44 van het Strafwetboek;
b) de vrijgave van inbeslaggenomen vermogensbestanddelen op bevel van de rechter of het openbaar ministerie;
c) de vrijgave van inbeslaggenomen vermogensbestanddelen waarover het openbaar ministerie of de strafrechter geen bestemming bepaalde bij beslissing van de directeur van het Centraal Orgaan overeenkomstig artikel 19;
6° inlichtingen- en veiligheidsdiensten: de diensten bedoeld in artikel 2, § 1, eerste lid, van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.]1
1° vermogensbestanddeel : goed, zowel roerend als onroerend, lichamelijk als onlichamelijk, dat vatbaar is voor inbeslagneming of verbeurdverklaring, en dat wettelijk kan worden verkocht;
2° waardevast beheer :
a) de vervreemding van in beslag genomen vermogensbestanddelen om er hun opbrengst voor in de plaats te stellen;
b) de teruggave van in beslag genomen vermogensbestanddelen tegen betaling van een geldsom om er deze geldsom voor in de plaats te stellen;
c) de bewaring in natura van in beslag genomen vermogensbestanddelen in overeenstemming met de hiertoe beschikbare middelen met of zonder zekerheidsstelling;
3° verplicht beheer :
a) de bewaring van in beslag genomen geldsommen op een rekening geopend bij een financiële instelling of de Deposito- en Consignatiekas;
b) de bewaring van de naar het Centraal Orgaan getransfereerde saldi van in beslag genomen bankrekeningen op een rekening geopend bij een financiële instelling of de Deposito- en Consignatiekas;
c) de bewaring van de geldsommen die in plaats zijn getreden van vermogensbestanddelen die het voorwerp uitmaakten van een maatregel van waardevast beheer;
d) de bewaring van in beslag genomen virtuele valuta;
4° facultatief beheer : het beheer van effecten en andere roerende en onroerende goederen die een gespecialiseerd beheer vereisen en die niet het voorwerp uitmaken van een maatregel van verplicht beheer;
[1 5° teruggave:
a) de teruggave van inbeslaggenomen vermogensbestanddelen in de zin van artikel 44 van het Strafwetboek;
b) de vrijgave van inbeslaggenomen vermogensbestanddelen op bevel van de rechter of het openbaar ministerie;
c) de vrijgave van inbeslaggenomen vermogensbestanddelen waarover het openbaar ministerie of de strafrechter geen bestemming bepaalde bij beslissing van de directeur van het Centraal Orgaan overeenkomstig artikel 19;
6° inlichtingen- en veiligheidsdiensten: de diensten bedoeld in artikel 2, § 1, eerste lid, van de wet van 30 november 1998 houdende regeling van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.]1
Modifications
Art.3. Pour l'application de la présente loi et de ses arrêtés d'exécution, on entend par :
1° avoir patrimonial : bien, meuble ou immeuble, corporel ou incorporel, susceptible de saisie ou de confiscation, et dont la vente est licite;
2° gestion à valeur constante :
a) l'aliénation d'avoirs patrimoniaux saisis afin de leur subroger le produit obtenu;
b) la restitution d'avoirs patrimoniaux saisis moyennant paiement d'une somme d'argent, afin de leur subroger cette somme;
c) la conservation en nature d'avoirs patrimoniaux saisis en fonction des moyens disponibles avec ou sans cautionnement;
3° gestion obligatoire :
a) la conservation de liquidités saisies sur un compte ouvert auprès d'une institution financière ou de la Caisse des Dépôts et Consignations;
b) la conservation des soldes de comptes bancaires saisis transférés à l'Organe central sur un compte ouvert auprès d'une institution financière ou de la Caisse des Dépôts et Consignations;
c) la conservation des sommes d'argent qui se sont substituées à des avoirs patrimoniaux qui faisaient l'objet d'une mesure de gestion à valeur constante;
d) la conservation des valeurs virtuelles saisies;
4° gestion facultative : la gestion de titres et d'autres biens meubles et immeubles qui exigent une gestion spécialisée et qui ne font pas l'objet d'une mesure de gestion obligatoire;
[1 5° restitution:
a) la restitution d'avoirs patrimoniaux saisis au sens de l'article 44 du Code pénal;
b) la mainlevée d'avoirs patrimoniaux saisis sur ordre du juge ou du ministère public;
c) la mainlevée d'avoirs patrimoniaux saisis pour lesquels le ministère public ou le juge répressif n'a pas déterminé de destination, par décision du directeur de l'Organe central conformément à l'article 19;
6° services de renseignement et de sécurité: les services visés à l'article 2, § 1er, alinéa 1er, de la loi organique du 30 novembre 1998 des services de renseignement et de sécurité.]1
1° avoir patrimonial : bien, meuble ou immeuble, corporel ou incorporel, susceptible de saisie ou de confiscation, et dont la vente est licite;
2° gestion à valeur constante :
a) l'aliénation d'avoirs patrimoniaux saisis afin de leur subroger le produit obtenu;
b) la restitution d'avoirs patrimoniaux saisis moyennant paiement d'une somme d'argent, afin de leur subroger cette somme;
c) la conservation en nature d'avoirs patrimoniaux saisis en fonction des moyens disponibles avec ou sans cautionnement;
3° gestion obligatoire :
a) la conservation de liquidités saisies sur un compte ouvert auprès d'une institution financière ou de la Caisse des Dépôts et Consignations;
b) la conservation des soldes de comptes bancaires saisis transférés à l'Organe central sur un compte ouvert auprès d'une institution financière ou de la Caisse des Dépôts et Consignations;
c) la conservation des sommes d'argent qui se sont substituées à des avoirs patrimoniaux qui faisaient l'objet d'une mesure de gestion à valeur constante;
d) la conservation des valeurs virtuelles saisies;
4° gestion facultative : la gestion de titres et d'autres biens meubles et immeubles qui exigent une gestion spécialisée et qui ne font pas l'objet d'une mesure de gestion obligatoire;
[1 5° restitution:
a) la restitution d'avoirs patrimoniaux saisis au sens de l'article 44 du Code pénal;
b) la mainlevée d'avoirs patrimoniaux saisis sur ordre du juge ou du ministère public;
c) la mainlevée d'avoirs patrimoniaux saisis pour lesquels le ministère public ou le juge répressif n'a pas déterminé de destination, par décision du directeur de l'Organe central conformément à l'article 19;
6° services de renseignement et de sécurité: les services visés à l'article 2, § 1er, alinéa 1er, de la loi organique du 30 novembre 1998 des services de renseignement et de sécurité.]1
Modifications
HOOFDSTUK 2. - Rechtspositie [1 van het Centraal Orgaan]1
CHAPITRE 2. - Statut juridique [1 de l'Organe central]1
Art.4. Het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring, hierna Centraal Orgaan genoemd, is een onderdeel van het openbaar ministerie.
Zijn zetel is gevestigd in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
Zijn zetel is gevestigd in het administratief arrondissement Brussel-Hoofdstad.
Art.4. L'Organe central pour la Saisie et la Confiscation, ci-après appelé l'Organe central, est une composante du ministère public.
Son siège est établi dans l'arrondissement administratif de Bruxelles-Capitale.
Son siège est établi dans l'arrondissement administratif de Bruxelles-Capitale.
Art.5. Het Centraal Orgaan wordt aangewezen als een `"gecentraliseerd bureau" in de zin van artikel 10 van richtlijn 2014/42/EU van het Europees Parlement en de Raad van 3 april 2014 betreffende de bevriezing en confiscatie van hulpmiddelen en opbrengsten van misdrijven in de Europese Unie en een "nationaal bureau voor de ontneming van vermogensbestanddelen" in de zin van besluit 2007/845/JBZ van de Raad van 6 december 2007 betreffende de samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen op het gebied van de opsporing en de identificatie van opbrengsten van misdrijven of andere vermogensbestanddelen die hun oorsprong vinden in misdrijven.
Art.5. L'Organe central est désigné comme "un bureau centralisé", au sens de l'article 10 de la directive 2014/42/UE du Parlement européen et du Conseil du 3 avril 2014 concernant le gel et la confiscation des instruments et des produits du crime dans l'Union européenne et un "un bureau national de recouvrement des avoirs patrimoniaux" au sens de la décision 2007/845/JAI du Conseil du 6 décembre 2007 relative à la coopération entre les bureaux de recouvrement des avoirs des Etats membres en matière de dépistage et d'identification des produits du crime ou des autres biens en rapport avec le crime.
Art.6. Onverminderd de artikelen 143bis en 143quater van het Gerechtelijk Wetboek, oefent het Centraal Orgaan zijn opdrachten uit onder het gezag van de minister bevoegd voor Justitie.
Art.6. Sans préjudice des articles 143bis et 143quater du Code judiciaire, l'Organe central exerce ses missions sous l'autorité du ministre qui a la Justice dans ses attributions.
HOOFDSTUK 3. - Opdrachten van het Centraal Orgaan
CHAPITRE 3. - Missions de l'Organe central
Afdeling 1. - Algemene bepaling
Section 1re. - Disposition générale
Art.7. § 1. Onverminderd de opdrachten bepaald bij andere wettelijke bepalingen, en in het kader van zijn beheerstaken, zal het Centraal Orgaan :
1° instaan voor het verplicht beheer van de aan hem toevertrouwde geldsommen en virtuele valuta;
2° instaan voor het facultatief beheer van de in beslag genomen vermogensbestanddelen die door hem worden aanvaard;
3° op verzoek van de bevoegde magistraat van het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter de maatregelen van waardevast beheer van vermogensbestanddelen uitvoeren;
4° in beslag genomen vermogensbestanddelen ter beschikking stellen van politiediensten [2 of van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten]2.
§ 2. Het Centraal Orgaan staat in voor het gecentraliseerde en geïnformatiseerde beheer van de gegevens met betrekking tot zijn opdrachten in het algemeen en de door hem beheerde vermogensbestanddelen in het bijzonder.
§ 3. Onverminderd de opdrachten voorzien in andere wettelijke bepalingen, en in het kader van zijn opdrachten in het kader van de uitvoering van gerechtelijke beslissingen, zal het Centraal Orgaan :
1° de coördinatie van de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten houdende verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen verzekeren;
2° instaan voor tenuitvoerlegging van de door het openbaar ministerie of de rechter bevolen teruggave van in beslag genomen vermogensbestanddelen die aan zijn beheer zijn toevertrouwd;
3° ambtshalve of op verzoek van het openbaar ministerie of de bevoegde diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën solvabiliteitsonderzoeken voeren;
4° indien het erom wordt verzocht, strafrechtelijke uitvoeringsonderzoeken voeren of bijstand verlenen aan deze die door het openbaar ministerie worden gevoerd.
§ 4. Inzake beslag in strafzaken en verbeurdverklaring zal het Centraal Orgaan, onverminderd de opdrachten waarin is voorzien in andere wettelijke bepalingen, en in het kader van zijn ondersteunende rol :
1° ambtshalve of op hun verzoek adviezen verstrekken aan de bevoegde overheden;
2° operationele bijstand verstrekken aan de bevoegde overheden indien erom wordt verzocht;
3° thematische vorming verstrekken aan de bevoegde overheden.
§ 5. Inzake beslag in strafzaken en verbeurdverklaring zal het Centraal Orgaan, onverminderd de opdrachten waarin is voorzien in andere wettelijke bepalingen en de bevoegdheden van andere diensten en gerechtelijke overheden, en in het kader van de internationale samenwerking in strafzaken :
1° de internationale wederzijdse rechtshulp in strafzaken inzake beslag en verbeurdverklaring met toepassing van een verdrag vergemakkelijken;
2° [1 de toepassing van de Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen en de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie vergemakkelijken;]1
3° overeenkomstig artikel 197bis, § 3, van het Wetboek van strafvordering rechterlijke beslissingen inzake verbeurdverklaring uitvoeren in het buitenland;
4° dienstbetrekkingen met buitenlandse equivalente instellingen en internationale organisaties aanknopen en onderhouden en hiermee samenwerken overeenkomstig de verdragsrechtelijke en wettelijke bepalingen;
[1 5° de toepassing van de wet van 22 mei 2017 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken, wat de inbeslagneming van bewijsmateriaal betreft, vergemakkelijken.]1
1° instaan voor het verplicht beheer van de aan hem toevertrouwde geldsommen en virtuele valuta;
2° instaan voor het facultatief beheer van de in beslag genomen vermogensbestanddelen die door hem worden aanvaard;
3° op verzoek van de bevoegde magistraat van het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter de maatregelen van waardevast beheer van vermogensbestanddelen uitvoeren;
4° in beslag genomen vermogensbestanddelen ter beschikking stellen van politiediensten [2 of van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten]2.
§ 2. Het Centraal Orgaan staat in voor het gecentraliseerde en geïnformatiseerde beheer van de gegevens met betrekking tot zijn opdrachten in het algemeen en de door hem beheerde vermogensbestanddelen in het bijzonder.
§ 3. Onverminderd de opdrachten voorzien in andere wettelijke bepalingen, en in het kader van zijn opdrachten in het kader van de uitvoering van gerechtelijke beslissingen, zal het Centraal Orgaan :
1° de coördinatie van de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten houdende verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen verzekeren;
2° instaan voor tenuitvoerlegging van de door het openbaar ministerie of de rechter bevolen teruggave van in beslag genomen vermogensbestanddelen die aan zijn beheer zijn toevertrouwd;
3° ambtshalve of op verzoek van het openbaar ministerie of de bevoegde diensten van de Federale Overheidsdienst Financiën solvabiliteitsonderzoeken voeren;
4° indien het erom wordt verzocht, strafrechtelijke uitvoeringsonderzoeken voeren of bijstand verlenen aan deze die door het openbaar ministerie worden gevoerd.
§ 4. Inzake beslag in strafzaken en verbeurdverklaring zal het Centraal Orgaan, onverminderd de opdrachten waarin is voorzien in andere wettelijke bepalingen, en in het kader van zijn ondersteunende rol :
1° ambtshalve of op hun verzoek adviezen verstrekken aan de bevoegde overheden;
2° operationele bijstand verstrekken aan de bevoegde overheden indien erom wordt verzocht;
3° thematische vorming verstrekken aan de bevoegde overheden.
§ 5. Inzake beslag in strafzaken en verbeurdverklaring zal het Centraal Orgaan, onverminderd de opdrachten waarin is voorzien in andere wettelijke bepalingen en de bevoegdheden van andere diensten en gerechtelijke overheden, en in het kader van de internationale samenwerking in strafzaken :
1° de internationale wederzijdse rechtshulp in strafzaken inzake beslag en verbeurdverklaring met toepassing van een verdrag vergemakkelijken;
2° [1 de toepassing van de Verordening (EU) 2018/1805 van het Europees Parlement en de Raad van 14 november 2018 inzake de wederzijdse erkenning van bevriezingsbevelen en confiscatiebevelen en de wet van 5 augustus 2006 inzake de toepassing van het beginsel van de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie vergemakkelijken;]1
3° overeenkomstig artikel 197bis, § 3, van het Wetboek van strafvordering rechterlijke beslissingen inzake verbeurdverklaring uitvoeren in het buitenland;
4° dienstbetrekkingen met buitenlandse equivalente instellingen en internationale organisaties aanknopen en onderhouden en hiermee samenwerken overeenkomstig de verdragsrechtelijke en wettelijke bepalingen;
[1 5° de toepassing van de wet van 22 mei 2017 betreffende het Europees onderzoeksbevel in strafzaken, wat de inbeslagneming van bewijsmateriaal betreft, vergemakkelijken.]1
Art.7. § 1er. Sans préjudice des missions prévues par d'autres dispositions légales, et dans le cadre de ses tâches de gestions, l'Organe central :
1° assure la gestion obligatoire des sommes d'argent et des valeurs virtuelles qui lui sont confiées;
2° assure la gestion facultative des avoirs patrimoniaux saisis qu'il accepte;
3° exécute les mesures de gestion à valeur constante d'avoirs patrimoniaux à la demande du magistrat compétent du ministère public ou du juge d'instruction;
4° met à disposition des services de police [2 ou des services de renseignement et de sécurité]2 les avoirs patrimoniaux saisis.
§ 2. L'Organe central assure la gestion centralisée et informatisée des données relatives à ses missions en général et aux avoirs patrimoniaux qu'il gère en particulier.
§ 3. Sans préjudice des missions prévues dans d'autres dispositions légales, et dans le cadre de ses missions d'exécution de décisions judiciaires, l'Organe central :
1° assure la coordination de l'exécution des jugements et arrêts emportant la confiscation d'avoirs patrimoniaux;
2° veille à exécuter la restitution, ordonnée par le ministère public ou le juge, d'avoirs patrimoniaux saisis qui ont été confiés à sa gestion;
3° mène d'office ou à la demande du ministère public ou des services compétents du Service Public Fédéral Finances, des enquêtes de solvabilité;
4° s'il est sollicité à cet effet, mène des enquêtes pénales d'exécution ou fournit une assistance à celles menées par le ministère public.
§ 4. En matière de saisie en matière pénale et confiscation, sans préjudice des missions prévues dans d'autres dispositions légales, et dans le cadre de son rôle d'appui, l'Organe central :
1° rend d'office ou à leur demande, des avis aux autorités compétentes;
2° offre une assistance opérationnelle aux autorités compétentes, s'il est sollicité à cet effet;
3° donne des formations thématiques aux autorités compétentes.
§ 5. En matière de saisie en matière pénale et confiscation, sans préjudice des missions prévues dans d'autres dispositions légales, et des compétences d'autres services et autorités judiciaires, et dans le cadre de la coopération internationale en matière pénale, l'Organe central :
1° facilitera l'entraide judiciaire internationale en matière pénale dans le domaine de la saisie et de la confiscation en application d'une convention;
2° [1 facilitera l'application du règlement (UE) 2018/1805 du Parlement européen et du Conseil du 14 novembre 2018 concernant la reconnaissance mutuelle des décisions de gel et des décisions de confiscation et de la loi du 5 août 2006 relative à l'application du principe de reconnaissance mutuelle des décisions judiciaires en matière pénale entre les Etats membres de l'Union européenne dans le domaine de la saisie et de la confiscation;]1
3° fera exécuter à l'étranger les décisions judiciaires de confiscation conformément à l'article 197bis, § 3, du Code d'instruction criminelle;
4° nouera et entretiendra des relations de service avec des institutions étrangères équivalentes et des organisations internationales et coopérera avec elles conformément aux dispositions conventionnelles et légales;
[1 5° facilitera l'application de la loi du 22 mai 2017 relative à la décision d'enquête européenne en matière pénale, en ce qui concerne la saisie d'éléments de preuve.]1
1° assure la gestion obligatoire des sommes d'argent et des valeurs virtuelles qui lui sont confiées;
2° assure la gestion facultative des avoirs patrimoniaux saisis qu'il accepte;
3° exécute les mesures de gestion à valeur constante d'avoirs patrimoniaux à la demande du magistrat compétent du ministère public ou du juge d'instruction;
4° met à disposition des services de police [2 ou des services de renseignement et de sécurité]2 les avoirs patrimoniaux saisis.
§ 2. L'Organe central assure la gestion centralisée et informatisée des données relatives à ses missions en général et aux avoirs patrimoniaux qu'il gère en particulier.
§ 3. Sans préjudice des missions prévues dans d'autres dispositions légales, et dans le cadre de ses missions d'exécution de décisions judiciaires, l'Organe central :
1° assure la coordination de l'exécution des jugements et arrêts emportant la confiscation d'avoirs patrimoniaux;
2° veille à exécuter la restitution, ordonnée par le ministère public ou le juge, d'avoirs patrimoniaux saisis qui ont été confiés à sa gestion;
3° mène d'office ou à la demande du ministère public ou des services compétents du Service Public Fédéral Finances, des enquêtes de solvabilité;
4° s'il est sollicité à cet effet, mène des enquêtes pénales d'exécution ou fournit une assistance à celles menées par le ministère public.
§ 4. En matière de saisie en matière pénale et confiscation, sans préjudice des missions prévues dans d'autres dispositions légales, et dans le cadre de son rôle d'appui, l'Organe central :
1° rend d'office ou à leur demande, des avis aux autorités compétentes;
2° offre une assistance opérationnelle aux autorités compétentes, s'il est sollicité à cet effet;
3° donne des formations thématiques aux autorités compétentes.
§ 5. En matière de saisie en matière pénale et confiscation, sans préjudice des missions prévues dans d'autres dispositions légales, et des compétences d'autres services et autorités judiciaires, et dans le cadre de la coopération internationale en matière pénale, l'Organe central :
1° facilitera l'entraide judiciaire internationale en matière pénale dans le domaine de la saisie et de la confiscation en application d'une convention;
2° [1 facilitera l'application du règlement (UE) 2018/1805 du Parlement européen et du Conseil du 14 novembre 2018 concernant la reconnaissance mutuelle des décisions de gel et des décisions de confiscation et de la loi du 5 août 2006 relative à l'application du principe de reconnaissance mutuelle des décisions judiciaires en matière pénale entre les Etats membres de l'Union européenne dans le domaine de la saisie et de la confiscation;]1
3° fera exécuter à l'étranger les décisions judiciaires de confiscation conformément à l'article 197bis, § 3, du Code d'instruction criminelle;
4° nouera et entretiendra des relations de service avec des institutions étrangères équivalentes et des organisations internationales et coopérera avec elles conformément aux dispositions conventionnelles et légales;
[1 5° facilitera l'application de la loi du 22 mai 2017 relative à la décision d'enquête européenne en matière pénale, en ce qui concerne la saisie d'éléments de preuve.]1
Afdeling 2. - Beheer van in beslag genomen vermogensbestanddelen
Section 2. - Gestion d'avoirs patrimoniaux saisis
Onderafdeling 1. - Algemene beginselen
Sous-section 1re. - Principes généraux
Art.8. § 1. Het Centraal Orgaan beheert de vermogensbestanddelen die hem worden toevertrouwd als een goed huisvader en volgens de principes van een voorzichtig en passief beheer.
§ 2. Met het oog op de uitvoering van het beheer van geldsommen doet het Centraal Orgaan beroep op de diensten van de Deposito- en Consignatiekas of van de in België erkende financiële instellingen.
§ 3. De Koning bepaalt de lijst van valuta die het Centraal Orgaan beheert.
§ 4. De kosten voor het beheer zijn gerechtskosten die worden begroot door de directeur van het Centraal Orgaan.
§ 2. Met het oog op de uitvoering van het beheer van geldsommen doet het Centraal Orgaan beroep op de diensten van de Deposito- en Consignatiekas of van de in België erkende financiële instellingen.
§ 3. De Koning bepaalt de lijst van valuta die het Centraal Orgaan beheert.
§ 4. De kosten voor het beheer zijn gerechtskosten die worden begroot door de directeur van het Centraal Orgaan.
Art.8. § 1er. L'Organe central gère les avoirs patrimoniaux qui lui sont confiés en bon père de famille et selon les principes d'une gestion prudente et passive.
§ 2. En vue de l'exécution de la gestion de sommes d'argent, l'Organe central fait appel aux services de la Caisse des Dépôts et Consignations ou d'institutions financières agréées en Belgique.
§ 3. Le Roi établit la liste des valeurs gérées par l'Organe central.
§ 4. Les frais de gestion sont des frais de justice taxés par le directeur de l'Organe central.
§ 2. En vue de l'exécution de la gestion de sommes d'argent, l'Organe central fait appel aux services de la Caisse des Dépôts et Consignations ou d'institutions financières agréées en Belgique.
§ 3. Le Roi établit la liste des valeurs gérées par l'Organe central.
§ 4. Les frais de gestion sont des frais de justice taxés par le directeur de l'Organe central.
Art.8 TOEKOMSTIG RECHT. § 1. Het Centraal Orgaan beheert de vermogensbestanddelen die hem worden toevertrouwd als een [1 voorzichtig en redelijk persoon]1 en volgens de principes van een voorzichtig en passief beheer.
§ 2. Met het oog op de uitvoering van het beheer van geldsommen doet het Centraal Orgaan beroep op de diensten van de Deposito- en Consignatiekas of van [1 een in België erkende financiële instelling]1.
§ 3. [1 Onverminderd de toepassing van artikel 16, beheert het Centraal Orgaan enkel geldsommen in euro.
Wanneer de te beheren geldsom betrekking heeft op vreemde valuta wordt de geldsom onverwijld omgezet in euro volgens de marktkoers op de datum van de storting van de geldsom op de rekening van het Centraal Orgaan. Na inhouding van de verschuldigde bankkosten vervangt de tegenwaarde in euro de te beheren vreemde valuta.]1
§ 4. [1 De kosten van het beheer van vermogensbestanddelen zijn gerechtskosten. De bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Justitie taxeert en vereffent de kostenstaat overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn in strafzaken.]1
§ 2. Met het oog op de uitvoering van het beheer van geldsommen doet het Centraal Orgaan beroep op de diensten van de Deposito- en Consignatiekas of van [1 een in België erkende financiële instelling]1.
§ 3. [1 Onverminderd de toepassing van artikel 16, beheert het Centraal Orgaan enkel geldsommen in euro.
Wanneer de te beheren geldsom betrekking heeft op vreemde valuta wordt de geldsom onverwijld omgezet in euro volgens de marktkoers op de datum van de storting van de geldsom op de rekening van het Centraal Orgaan. Na inhouding van de verschuldigde bankkosten vervangt de tegenwaarde in euro de te beheren vreemde valuta.]1
§ 4. [1 De kosten van het beheer van vermogensbestanddelen zijn gerechtskosten. De bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Justitie taxeert en vereffent de kostenstaat overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn in strafzaken.]1
Modifications
Art.8 DROIT FUTUR. § 1er. L'Organe central gère les avoirs patrimoniaux qui lui sont confiés [1 en personne prudente et raisonnable]1 et selon les principes d'une gestion prudente et passive.
§ 2. En vue de l'exécution de la gestion de sommes d'argent, l'Organe central fait appel aux services de la Caisse des Dépôts et Consignations ou [1 d'une institution financière agréée]1 en Belgique.
§ 3. [1 Sans préjudice de l'application de l'article 16, l'Organe central ne gère que des sommes d'argent en euros.
Lorsque la somme d'argent à gérer concerne des devises étrangères, elle est immédiatement convertie en euros selon le cours du marché à la date de versement de la somme sur le compte de l'Organe central. Après retenue des frais bancaires dus, la contrevaleur en euros remplace les devises étrangères à gérer.]1
§ 4. [1 Les frais de gestion d'avoirs patrimoniaux sont des frais de justice. Le service compétent du Service Public Fédéral Justice taxe et liquide l'état de frais conformément aux dispositions légales et réglementaires applicables en matière pénale.]1
§ 2. En vue de l'exécution de la gestion de sommes d'argent, l'Organe central fait appel aux services de la Caisse des Dépôts et Consignations ou [1 d'une institution financière agréée]1 en Belgique.
§ 3. [1 Sans préjudice de l'application de l'article 16, l'Organe central ne gère que des sommes d'argent en euros.
Lorsque la somme d'argent à gérer concerne des devises étrangères, elle est immédiatement convertie en euros selon le cours du marché à la date de versement de la somme sur le compte de l'Organe central. Après retenue des frais bancaires dus, la contrevaleur en euros remplace les devises étrangères à gérer.]1
§ 4. [1 Les frais de gestion d'avoirs patrimoniaux sont des frais de justice. Le service compétent du Service Public Fédéral Justice taxe et liquide l'état de frais conformément aux dispositions légales et réglementaires applicables en matière pénale.]1
Modifications
Art.9. [1 Bij de teruggave en de verbeurdverklaring met teruggave of toewijzing aan de burgerlijke partij verhoogt het Centraal Orgaan de beheerde sommen met de netto-interesten die ze hebben opgebracht bij de in artikel 8, § 2, bedoelde financiële instelling of bij de Deposito- en Consignatiekas, waaraan ze waren toevertrouwd.
De interesten beginnen te lopen op de eerste dag van de maand na die van de creditering van de rekening van het Centraal Orgaan en houden op te lopen de laatste dag van de maand vóór de terugbetaling. De maand wordt gerekend naar rato van dertig dagen.
De interesten worden niet gekapitaliseerd.
De Koning bepaalt op voorstel van de minister die bevoegd is voor Justitie de nadere regels en de drempel vanaf welke interesten op kapitaal worden betaald. Het maximumbedrag van deze drempel bedraagt duizend euro.]1
De interesten beginnen te lopen op de eerste dag van de maand na die van de creditering van de rekening van het Centraal Orgaan en houden op te lopen de laatste dag van de maand vóór de terugbetaling. De maand wordt gerekend naar rato van dertig dagen.
De interesten worden niet gekapitaliseerd.
De Koning bepaalt op voorstel van de minister die bevoegd is voor Justitie de nadere regels en de drempel vanaf welke interesten op kapitaal worden betaald. Het maximumbedrag van deze drempel bedraagt duizend euro.]1
Modifications
Art.9. [1 Lors de la restitution et de la confiscation avec restitution ou attribution à la partie civile, l'Organe central majore les sommes gérées des intérêts nets qu'elles ont rapportés auprès de l'institution financière visée à l'article 8, § 2, ou de la Caisse des Dépôts et Consignations, à laquelle elles étaient confiées.
Les intérêts commencent à courir le premier jour du mois qui suit celui où le compte de l'Organe central a été crédité et cessent de courir le dernier jour du mois qui précède le remboursement. Le mois est compté à raison de trente jours.
Les intérêts ne sont pas capitalisés.
Le Roi détermine, sur proposition du ministre qui a la Justice dans ses attributions, les modalités et le seuil à partir duquel les intérêts des capitaux sont versés. Le montant maximal de ce seuil est de mille euros.]1
Les intérêts commencent à courir le premier jour du mois qui suit celui où le compte de l'Organe central a été crédité et cessent de courir le dernier jour du mois qui précède le remboursement. Le mois est compté à raison de trente jours.
Les intérêts ne sont pas capitalisés.
Le Roi détermine, sur proposition du ministre qui a la Justice dans ses attributions, les modalités et le seuil à partir duquel les intérêts des capitaux sont versés. Le montant maximal de ce seuil est de mille euros.]1
Modifications
Onderafdeling 2. - Waardevast beheer
Sous-section 2. - Gestion à valeur constante
Art.10. § 1. Het openbaar ministerie of, in voorkomend geval, de onderzoeksrechter staat in samenspraak met het Centraal Orgaan in voor het waardevast beheer van de in beslag genomen vermogensbestanddelen bedoeld in artikel 3, 2°.
Het eerste lid is ook van toepassing op de vermogensbestanddelen die in beslag zijn genomen met toepassing van de wet van 20 mei 1997 betreffende de internationale samenwerking inzake de tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen. De bevoegde gerechtelijke autoriteit in de verzoekende staat wordt vooraf in kennis gesteld. Vanaf de kennisgeving beschikt hij over een termijn van drie maanden om te reageren. Het bevoegde openbaar ministerie stelt de bevoegde gerechtelijke autoriteit in de verzoekende staat in kennis van het resultaat van de beheersmaatregel.
Onverminderd de bepalingen opgenomen in de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen is het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter, behoudens specifieke omstandigheden eigen aan het dossier of aan het beslagen goed, gehouden om, binnen een termijn van drie maanden na de inbeslagneming, één van de in artikel 3, 2° a) en b), bedoelde maatregelen te bevelen ingeval het in beslag genomen vermogensbestanddeel een motorvoertuig, een vaartuig of een vliegtuig betreft.
§ 2. De secretaris van het bevoegde parket of arbeidsauditoraat, de griffier van de onderzoeksrechter of de griffier van de betrokken rechtsmacht licht het Centraal Orgaan in over de beslissing, bedoeld in artikel 3, 2°, van zodra deze definitief wordt.
§ 3. De sommen verkregen uit de vervreemding, deze die gestort worden met het oog op de teruggave van het in beslaggenomen vermogensbestanddeel en deze die voortkomen uit de zekerheidsstellingen worden beheerd door het Centraal Orgaan.
Het eerste lid is ook van toepassing op de vermogensbestanddelen die in beslag zijn genomen met toepassing van de wet van 20 mei 1997 betreffende de internationale samenwerking inzake de tenuitvoerlegging van inbeslagnemingen en verbeurdverklaringen. De bevoegde gerechtelijke autoriteit in de verzoekende staat wordt vooraf in kennis gesteld. Vanaf de kennisgeving beschikt hij over een termijn van drie maanden om te reageren. Het bevoegde openbaar ministerie stelt de bevoegde gerechtelijke autoriteit in de verzoekende staat in kennis van het resultaat van de beheersmaatregel.
Onverminderd de bepalingen opgenomen in de wet van 21 november 1989 betreffende de verplichte aansprakelijkheidsverzekering inzake motorrijtuigen is het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter, behoudens specifieke omstandigheden eigen aan het dossier of aan het beslagen goed, gehouden om, binnen een termijn van drie maanden na de inbeslagneming, één van de in artikel 3, 2° a) en b), bedoelde maatregelen te bevelen ingeval het in beslag genomen vermogensbestanddeel een motorvoertuig, een vaartuig of een vliegtuig betreft.
§ 2. De secretaris van het bevoegde parket of arbeidsauditoraat, de griffier van de onderzoeksrechter of de griffier van de betrokken rechtsmacht licht het Centraal Orgaan in over de beslissing, bedoeld in artikel 3, 2°, van zodra deze definitief wordt.
§ 3. De sommen verkregen uit de vervreemding, deze die gestort worden met het oog op de teruggave van het in beslaggenomen vermogensbestanddeel en deze die voortkomen uit de zekerheidsstellingen worden beheerd door het Centraal Orgaan.
Art.10. § 1er. Le ministère public ou, le cas échéant, le juge d'instruction assure en concertation avec l'Organe central la gestion à valeur constante des avoirs patrimoniaux saisis visés à l'article 3, 2°.
L'alinéa 1er s'applique également aux avoirs patrimoniaux saisis en application de la loi du 20 mai 1997 sur la coopération internationale en ce qui concerne l'exécution de saisies et de confiscations. L'autorité judiciaire compétente dans l'Etat requérant est informée au préalable. A partir de la notification elle dispose d'un délai de trois mois pour réagir. Le ministère public compétent informe l'autorité judiciaire compétente dans l'Etat requérant du résultat de la mesure de gestion.
Sans préjudice des dispositions inscrites dans la loi du 21 novembre 1989 relative à l'assurance obligatoire de la responsabilité en matière de véhicules automoteurs, le ministère public ou le juge d'instruction est tenu, sauf circonstances spécifiques propres au dossier ou au bien saisi, d'ordonner dans les trois mois qui suivent la saisie l'une des mesures visées à l'article 3, 2° a) et b), lorsque l'avoir patrimonial saisi est un véhicule à moteur, un bateau ou un avion.
§ 2. Le secrétaire du parquet ou de l'auditorat du travail compétent, le greffier du juge d'instruction ou le greffier de la juridiction concernée informe l'Organe central de la décision visée à l'article 3, 2°, dès que celle-ci acquiert un caractère définitif.
§ 3. Les sommes obtenues par l'aliénation, celles versées en vue de la restitution de l'avoir patrimonial saisi et celles qui proviennent du cautionnement sont gérées par l'Organe central.
L'alinéa 1er s'applique également aux avoirs patrimoniaux saisis en application de la loi du 20 mai 1997 sur la coopération internationale en ce qui concerne l'exécution de saisies et de confiscations. L'autorité judiciaire compétente dans l'Etat requérant est informée au préalable. A partir de la notification elle dispose d'un délai de trois mois pour réagir. Le ministère public compétent informe l'autorité judiciaire compétente dans l'Etat requérant du résultat de la mesure de gestion.
Sans préjudice des dispositions inscrites dans la loi du 21 novembre 1989 relative à l'assurance obligatoire de la responsabilité en matière de véhicules automoteurs, le ministère public ou le juge d'instruction est tenu, sauf circonstances spécifiques propres au dossier ou au bien saisi, d'ordonner dans les trois mois qui suivent la saisie l'une des mesures visées à l'article 3, 2° a) et b), lorsque l'avoir patrimonial saisi est un véhicule à moteur, un bateau ou un avion.
§ 2. Le secrétaire du parquet ou de l'auditorat du travail compétent, le greffier du juge d'instruction ou le greffier de la juridiction concernée informe l'Organe central de la décision visée à l'article 3, 2°, dès que celle-ci acquiert un caractère définitif.
§ 3. Les sommes obtenues par l'aliénation, celles versées en vue de la restitution de l'avoir patrimonial saisi et celles qui proviennent du cautionnement sont gérées par l'Organe central.
Art.11. § 1. Na ontvangst van de toelating tot vervreemding overeenkomstig de artikelen 28octies of 61sexies van het Wetboek van strafvordering, laat het Centraal Orgaan de vervreemding van de roerende goederen uitvoeren door de Administratie van de Patrimoniumdiensten. Wanneer de aard of de hoeveelheid van de te verkopen roerende goederen het vereist, kan het Centraal Orgaan, met het akkoord van de Administratie van de Patrimoniumdiensten, beroep doen op een gespecialiseerde lasthebber.
Voor wat de onroerende goederen betreft, vertrouwt het Centraal Orgaan het mandaat tot verkoop toe aan een notaris die het aanwijst.
§ 2. De verkoop is openbaar behalve indien bijzondere omstandigheden een onderhandse verkoop verantwoorden.
§ 3. De vermogensbestanddelen kunnen niet worden verkocht aan een lagere prijs dan de waarde die in onderling overleg werd bepaald tussen het Centraal Orgaan en zijn lasthebber of de Federale Overheidsdienst Financiën.
§ 4. De kosten van de vervreemding, met inbegrip van de kosten veroorzaakt door de tussenkomst van de lasthebber, zijn ten laste van de koper.
Voor wat de onroerende goederen betreft, vertrouwt het Centraal Orgaan het mandaat tot verkoop toe aan een notaris die het aanwijst.
§ 2. De verkoop is openbaar behalve indien bijzondere omstandigheden een onderhandse verkoop verantwoorden.
§ 3. De vermogensbestanddelen kunnen niet worden verkocht aan een lagere prijs dan de waarde die in onderling overleg werd bepaald tussen het Centraal Orgaan en zijn lasthebber of de Federale Overheidsdienst Financiën.
§ 4. De kosten van de vervreemding, met inbegrip van de kosten veroorzaakt door de tussenkomst van de lasthebber, zijn ten laste van de koper.
Art.11. § 1er. Après réception de l'autorisation d'aliénation conformément aux articles 28octies ou 61sexies du Code d'instruction criminelle, l'Organe central fait exécuter l'aliénation des biens meubles par l'Administration des Services patrimoniaux. Lorsque la nature ou la quantité des biens meubles à aliéner l'exige, l'Organe central peut, en accord avec l'Administration des Services patrimoniaux, faire appel à l'intervention d'un mandataire spécialisé.
En ce qui concerne les immeubles, l'Organe central confie le mandat de vente à un notaire qu'il désigne.
§ 2. La vente est publique sauf si des circonstances particulières justifient une vente de gré à gré.
§ 3. Les avoirs patrimoniaux ne peuvent être vendus à un prix inférieur à la valeur déterminée de commun accord entre l'Organe central et son mandataire ou le Service Public Fédéral Finances.
§ 4. Les frais de l'aliénation, y compris les frais occasionnés par l'intervention du mandataire, sont à la charge de l'acheteur.
En ce qui concerne les immeubles, l'Organe central confie le mandat de vente à un notaire qu'il désigne.
§ 2. La vente est publique sauf si des circonstances particulières justifient une vente de gré à gré.
§ 3. Les avoirs patrimoniaux ne peuvent être vendus à un prix inférieur à la valeur déterminée de commun accord entre l'Organe central et son mandataire ou le Service Public Fédéral Finances.
§ 4. Les frais de l'aliénation, y compris les frais occasionnés par l'intervention du mandataire, sont à la charge de l'acheteur.
Art.12. Na overleg met de magistraat die vervreemding toestond, kan het Centraal Orgaan een politiedienst vorderen om een takeldienst te belasten met de overbrenging van motorvoertuigen waarvan de vervreemding werd toegestaan naar de plaats waar het voertuig wordt gestald of verkocht. Het Centraal Orgaan kan op dezelfde wijze een transporteur belasten met de overbrenging van andere vermogensbestanddelen.
De kosten verbonden aan deze overbrengingen zijn gerechtskosten. [1 De bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Justitie taxeert en vereffent de kostenstaat overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn in strafzaken.]1
De kosten verbonden aan deze overbrengingen zijn gerechtskosten. [1 De bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Justitie taxeert en vereffent de kostenstaat overeenkomstig de wettelijke en reglementaire bepalingen die van toepassing zijn in strafzaken.]1
Modifications
Art.12. Après concertation avec le magistrat qui a autorisé l'aliénation, l'Organe central peut requérir un service de police de charger un service de remorquage du transfert de véhicules motorisés, dont l'aliénation a été autorisée vers le lieu où le véhicule sera entreposé ou sera vendu. L'Organe central peut de la même manière charger un transporteur du transfert d'autres avoirs patrimoniaux.
Les frais liés à ces transferts sont des frais de justice. [1 Le service compétent du Service Public Fédéral Justice taxe et liquide l'état de frais conformément aux dispositions légales et réglementaires applicables en matière pénale.]1
Les frais liés à ces transferts sont des frais de justice. [1 Le service compétent du Service Public Fédéral Justice taxe et liquide l'état de frais conformément aux dispositions légales et réglementaires applicables en matière pénale.]1
Modifications
Art.13. § 1. Indien de vervreemding van een onroerend goed werd bevolen, vordert de directeur van het Centraal Orgaan een notaris die als lasthebber belast is met de verkoop.
§ 2. De lasthebber staat in voor :
1° de voorafgaande waardering van het goed en stelt hiervan een schattingsverslag op;
2° alle verrichtingen betreffende de verkoop met inbegrip van het voeren van publiciteit;
3° het verlijden van de authentieke verkoopakte en de aflevering van alle grossen, uitgiften, afschriften en uittreksels betreffende de akte waarvan hij de minuten bewaart;
4° het vervullen van alle wettelijk voorgeschreven formaliteiten betreffende de verkoop.
§ 3. De bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën levert alle inlichtingen betreffende het te verkopen goed af aan de lasthebber, als deze erom verzoekt. De lasthebber levert de uitgiften, afschriften en uittreksels af van de akten die hij verlijdt.
[1 § 3/1. De beslag leggende magistraat machtigt de lasthebber om, in geval van afwezigheid of tegenwerking van de beslagen eigenaar of bewoner van het in beslag genomen onroerend goed, op kosten van de beslagene toegang te krijgen tot het onroerend goed, indien nodig met behulp van de openbare macht, in voorkomend geval bijgestaan door een slotenmaker, met het oog op het vervullen van de nodige formaliteiten voor de verkoop of de bezichtiging door de belangstellenden. De eigenaar of bewoner wordt in kennis gesteld van de door de lasthebber bepaalde bezichtigingsdagen en -uren. Indien de tegenwerking te wijten is aan de bewoner van het in beslag genomen onroerend goed, is de beslagen eigenaar gerechtigd de kosten op hem te verhalen.]1
§ 4. [1 De lasthebber stelt bij authentieke verkoopakte vast dat het Centraal Orgaan door de bevoegde gerechtelijke overheid gemachtigd is om het onroerend goed te vervreemden.
De directeur van het Centraal Orgaan vertegenwoordigt het Centraal Orgaan bij de ondertekening van de authentieke verkoopakte. De directeur kan zich bij de ondertekening laten vertegenwoordigen door een andere magistraat van het Centraal Orgaan of een daartoe aangewezen bijzondere lasthebber.]1
§ 5. Na de verkoop laat de lasthebber in naam van de directeur van het Centraal Orgaan de authentieke verkoopakte overschrijven op het [1 bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie van de Federale Overheidsdienst Financiën]1 van de plaats waar het onroerend goed gelegen is. De lasthebber deelt een eenvoudig afschrift mee aan de koper, de eigenaar van het goed, de directeur van het Centraal Orgaan en de magistraat die de toelating gaf voor de vervreemding.
[1 § 6. De notaris kan, na machtiging van de magistraat die de vervreemding toestond of die instaat voor het waardevast beheer, overgaan tot de rangregeling onder de ingeschreven schuldeisers bedoeld in de artikelen 28octies en 61sexies van het Wetboek van strafvordering overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek.
De notaris legt het ontwerp van rangregeling ter goedkeuring voor aan de behandelende magistraat van het Centraal Orgaan. De termijn bedoeld in artikel 1643 van het Gerechtelijk Wetboek om de rangregeling op te stellen, wordt in afwachting van de goedkeuring geschorst.
Eens de rangregeling definitief is, en na aanzuivering van de schulden van de ingeschreven hypothecaire en bijzonder bevoorrechte schuldeisers of de schulden van schuldeisers die gerechtigd zijn om een wettelijke hypotheek te vestigen op het onroerend goed, alsook na inhouding van de gerechtskosten, schrijft de notaris het batige saldo over naar de rekening van het Centraal Orgaan.
De behandelende magistraat van het Centraal Orgaan machtigt de notaris om over te gaan tot de kosteloze doorhaling van het strafrechtelijk beslag op het bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie. De notaris stelt een notarieel getuigschrift op in de zin van artikel 1653 van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op de doorhaling van de overige in- en overschrijvingen.]1
§ 2. De lasthebber staat in voor :
1° de voorafgaande waardering van het goed en stelt hiervan een schattingsverslag op;
2° alle verrichtingen betreffende de verkoop met inbegrip van het voeren van publiciteit;
3° het verlijden van de authentieke verkoopakte en de aflevering van alle grossen, uitgiften, afschriften en uittreksels betreffende de akte waarvan hij de minuten bewaart;
4° het vervullen van alle wettelijk voorgeschreven formaliteiten betreffende de verkoop.
§ 3. De bevoegde dienst van de Federale Overheidsdienst Financiën levert alle inlichtingen betreffende het te verkopen goed af aan de lasthebber, als deze erom verzoekt. De lasthebber levert de uitgiften, afschriften en uittreksels af van de akten die hij verlijdt.
[1 § 3/1. De beslag leggende magistraat machtigt de lasthebber om, in geval van afwezigheid of tegenwerking van de beslagen eigenaar of bewoner van het in beslag genomen onroerend goed, op kosten van de beslagene toegang te krijgen tot het onroerend goed, indien nodig met behulp van de openbare macht, in voorkomend geval bijgestaan door een slotenmaker, met het oog op het vervullen van de nodige formaliteiten voor de verkoop of de bezichtiging door de belangstellenden. De eigenaar of bewoner wordt in kennis gesteld van de door de lasthebber bepaalde bezichtigingsdagen en -uren. Indien de tegenwerking te wijten is aan de bewoner van het in beslag genomen onroerend goed, is de beslagen eigenaar gerechtigd de kosten op hem te verhalen.]1
§ 4. [1 De lasthebber stelt bij authentieke verkoopakte vast dat het Centraal Orgaan door de bevoegde gerechtelijke overheid gemachtigd is om het onroerend goed te vervreemden.
De directeur van het Centraal Orgaan vertegenwoordigt het Centraal Orgaan bij de ondertekening van de authentieke verkoopakte. De directeur kan zich bij de ondertekening laten vertegenwoordigen door een andere magistraat van het Centraal Orgaan of een daartoe aangewezen bijzondere lasthebber.]1
§ 5. Na de verkoop laat de lasthebber in naam van de directeur van het Centraal Orgaan de authentieke verkoopakte overschrijven op het [1 bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie van de Federale Overheidsdienst Financiën]1 van de plaats waar het onroerend goed gelegen is. De lasthebber deelt een eenvoudig afschrift mee aan de koper, de eigenaar van het goed, de directeur van het Centraal Orgaan en de magistraat die de toelating gaf voor de vervreemding.
[1 § 6. De notaris kan, na machtiging van de magistraat die de vervreemding toestond of die instaat voor het waardevast beheer, overgaan tot de rangregeling onder de ingeschreven schuldeisers bedoeld in de artikelen 28octies en 61sexies van het Wetboek van strafvordering overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek.
De notaris legt het ontwerp van rangregeling ter goedkeuring voor aan de behandelende magistraat van het Centraal Orgaan. De termijn bedoeld in artikel 1643 van het Gerechtelijk Wetboek om de rangregeling op te stellen, wordt in afwachting van de goedkeuring geschorst.
Eens de rangregeling definitief is, en na aanzuivering van de schulden van de ingeschreven hypothecaire en bijzonder bevoorrechte schuldeisers of de schulden van schuldeisers die gerechtigd zijn om een wettelijke hypotheek te vestigen op het onroerend goed, alsook na inhouding van de gerechtskosten, schrijft de notaris het batige saldo over naar de rekening van het Centraal Orgaan.
De behandelende magistraat van het Centraal Orgaan machtigt de notaris om over te gaan tot de kosteloze doorhaling van het strafrechtelijk beslag op het bevoegde kantoor van de Algemene Administratie van de Patrimoniumdocumentatie. De notaris stelt een notarieel getuigschrift op in de zin van artikel 1653 van het Gerechtelijk Wetboek met het oog op de doorhaling van de overige in- en overschrijvingen.]1
Modifications
Art.13. § 1er. Lorsque l'aliénation d'un bien immeuble a été ordonnée, le directeur de l'Organe central requiert un notaire comme mandataire chargé de la vente.
§ 2. Le mandataire est chargé :
1° de l'estimation préalable du bien et de l'établissement d'un rapport d'expertise y afférent;
2° de toutes les opérations relatives à la vente, en ce compris la publicité;
3° de la passation de l'acte authentique de vente et de la délivrance de toutes les grosses, expéditions, copies et extraits relatifs à l'acte dont il conserve les minutes;
4° de l'accomplissement de toutes les formalités prescrites par la loi relatives à la vente.
§ 3. Si le mandataire le demande, le service compétent du Service Public Fédéral Finances lui fournit toutes les informations relatives au bien à vendre. Le mandataire délivre les expéditions, copies et extraits des actes qu'il reçoit.
[1 § 3/1. Le magistrat saisissant habilite le mandataire, en cas d'absence ou de résistance du propriétaire saisi ou de l'occupant du bien immeuble saisi, à accéder au bien immeuble aux frais du saisi, au besoin avec le concours de la force publique, assisté, le cas échéant, par un serrurier, en vue de l'accomplissement des formalités liées à la vente ou pour permettre la visite des lieux par les personnes intéressées. Le propriétaire ou l'occupant est informé des jours et heures de visite prévus par le mandataire. Si la résistance est due à l'occupant du bien immeuble saisi, le propriétaire saisi est autorisé à récupérer ses frais auprès de l'occupant.]1
§ 4. [1 Le mandataire constate par acte authentique de vente que l'Organe central est habilité par l'autorité judiciaire compétente à aliéner le bien immeuble.
Le directeur de l'Organe central représente l'Organe central à la signature de l'acte authentique de vente. Le directeur peut se faire représenter à la signature par un autre magistrat de l'Organe central ou par un mandataire spécial désigné à cet effet.]1
§ 5. Après la vente, le mandataire fait transcrire, au nom du directeur de l'Organe central, l'acte authentique de vente [1 au bureau compétent de l'Administration générale de la Documentation patrimoniale du Service Public Fédéral Finances]1 du lieu où se situe le bien immeuble. Le mandataire transmet une copie simple à l'acheteur, au propriétaire du bien, au directeur de l'Organe central et au magistrat qui a autorisé l'aliénation.
[1 § 6. Le notaire peut, après autorisation du magistrat qui a autorisé l'aliénation ou qui est responsable pour la gestion à valeur constante, procéder au règlement de l'ordre des créanciers inscrits visés aux articles 28octies et 61sexies du Code d'instruction criminelle conformément aux dispositions du Code judiciaire.
Le notaire soumet le projet d'ordre à l'approbation du magistrat traitant de l'Organe central. Le délai visé à l'article 1643 du Code judiciaire pour rédiger l'ordre est suspendu en attendant l'approbation.
Lorsque l'ordre est définitif, et après l'apurement des dettes des créanciers hypothécaires inscrits et des créanciers privilégiés spéciaux ou des dettes des créanciers habilités à constituer une hypothèque légale sur le bien immeuble, ainsi qu'après déduction des frais de justice, le notaire transfère le solde positif sur le compte de l'Organe central.
Le magistrat traitant de l'Organe central autorise le notaire à procéder gratuitement à la radiation de la saisie pénale auprès du bureau compétent de l'Administration générale de la documentation patrimoniale. Le notaire établit un certificat notarial au sens de l'article 1653 du Code judiciaire aux fins de radiation des inscriptions et transcriptions restantes.]1
§ 2. Le mandataire est chargé :
1° de l'estimation préalable du bien et de l'établissement d'un rapport d'expertise y afférent;
2° de toutes les opérations relatives à la vente, en ce compris la publicité;
3° de la passation de l'acte authentique de vente et de la délivrance de toutes les grosses, expéditions, copies et extraits relatifs à l'acte dont il conserve les minutes;
4° de l'accomplissement de toutes les formalités prescrites par la loi relatives à la vente.
§ 3. Si le mandataire le demande, le service compétent du Service Public Fédéral Finances lui fournit toutes les informations relatives au bien à vendre. Le mandataire délivre les expéditions, copies et extraits des actes qu'il reçoit.
[1 § 3/1. Le magistrat saisissant habilite le mandataire, en cas d'absence ou de résistance du propriétaire saisi ou de l'occupant du bien immeuble saisi, à accéder au bien immeuble aux frais du saisi, au besoin avec le concours de la force publique, assisté, le cas échéant, par un serrurier, en vue de l'accomplissement des formalités liées à la vente ou pour permettre la visite des lieux par les personnes intéressées. Le propriétaire ou l'occupant est informé des jours et heures de visite prévus par le mandataire. Si la résistance est due à l'occupant du bien immeuble saisi, le propriétaire saisi est autorisé à récupérer ses frais auprès de l'occupant.]1
§ 4. [1 Le mandataire constate par acte authentique de vente que l'Organe central est habilité par l'autorité judiciaire compétente à aliéner le bien immeuble.
Le directeur de l'Organe central représente l'Organe central à la signature de l'acte authentique de vente. Le directeur peut se faire représenter à la signature par un autre magistrat de l'Organe central ou par un mandataire spécial désigné à cet effet.]1
§ 5. Après la vente, le mandataire fait transcrire, au nom du directeur de l'Organe central, l'acte authentique de vente [1 au bureau compétent de l'Administration générale de la Documentation patrimoniale du Service Public Fédéral Finances]1 du lieu où se situe le bien immeuble. Le mandataire transmet une copie simple à l'acheteur, au propriétaire du bien, au directeur de l'Organe central et au magistrat qui a autorisé l'aliénation.
[1 § 6. Le notaire peut, après autorisation du magistrat qui a autorisé l'aliénation ou qui est responsable pour la gestion à valeur constante, procéder au règlement de l'ordre des créanciers inscrits visés aux articles 28octies et 61sexies du Code d'instruction criminelle conformément aux dispositions du Code judiciaire.
Le notaire soumet le projet d'ordre à l'approbation du magistrat traitant de l'Organe central. Le délai visé à l'article 1643 du Code judiciaire pour rédiger l'ordre est suspendu en attendant l'approbation.
Lorsque l'ordre est définitif, et après l'apurement des dettes des créanciers hypothécaires inscrits et des créanciers privilégiés spéciaux ou des dettes des créanciers habilités à constituer une hypothèque légale sur le bien immeuble, ainsi qu'après déduction des frais de justice, le notaire transfère le solde positif sur le compte de l'Organe central.
Le magistrat traitant de l'Organe central autorise le notaire à procéder gratuitement à la radiation de la saisie pénale auprès du bureau compétent de l'Administration générale de la documentation patrimoniale. Le notaire établit un certificat notarial au sens de l'article 1653 du Code judiciaire aux fins de radiation des inscriptions et transcriptions restantes.]1
Modifications
Art.14. § 1. In het kader van de in artikel 3, 2°, c), bedoelde bewaring, kan het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter het beheer toevertrouwen aan de griffie, een derde of aan de beslagene, hetzij ambtshalve, hetzij op verzoek van deze laatste, eventueel mits het stellen van een zekerheid.
Onder zekerheid wordt verstaan de storting van waarden door de beslagene of door een derde of de verbintenis van een derde als borg voor een bedrag en op de wijze aanvaard door het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter.
§ 2. De zekerheid wordt toegewezen aan de Staat of de verbintenis van de derde wordt eisbaar van zodra de beslagene of de derde in gebreke is gebleven om het in beslag genomen of tot zekerheid gestelde goed aan te bieden voor de tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring.
Het in gebreke blijven van de beslagene of de derde om het in beslag genomen of tot zekerheid gestelde goed aan te bieden voor de tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring wordt, op vordering van het openbaar ministerie vastgesteld door de rechtbank die de verbeurdverklaring heeft uitgesproken. De derde borgsteller wordt in zake geroepen.
Het vonnis verklaart eveneens dat de zekerheid aan de Staat vervalt of dat de verbintenis van de derde eisbaar wordt.
§ 3. De beslagene of de derde die zich ontdoet van de zaak waarvan hij het beheer heeft, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 507bis van het Strafwetboek.
Onder zekerheid wordt verstaan de storting van waarden door de beslagene of door een derde of de verbintenis van een derde als borg voor een bedrag en op de wijze aanvaard door het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter.
§ 2. De zekerheid wordt toegewezen aan de Staat of de verbintenis van de derde wordt eisbaar van zodra de beslagene of de derde in gebreke is gebleven om het in beslag genomen of tot zekerheid gestelde goed aan te bieden voor de tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring.
Het in gebreke blijven van de beslagene of de derde om het in beslag genomen of tot zekerheid gestelde goed aan te bieden voor de tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring wordt, op vordering van het openbaar ministerie vastgesteld door de rechtbank die de verbeurdverklaring heeft uitgesproken. De derde borgsteller wordt in zake geroepen.
Het vonnis verklaart eveneens dat de zekerheid aan de Staat vervalt of dat de verbintenis van de derde eisbaar wordt.
§ 3. De beslagene of de derde die zich ontdoet van de zaak waarvan hij het beheer heeft, wordt gestraft met de straffen bepaald in artikel 507bis van het Strafwetboek.
Art.14. § 1er. Dans le cadre de la conservation visée à l'article 3, 2°, c), le ministère public ou le juge d'instruction peut confier la gestion au greffe, à un tiers ou au saisi, d'office ou à la demande de ce dernier, éventuellement moyennant cautionnement.
Par cautionnement, on entend le versement de valeurs par le saisi, par un tiers ou l'engagement d'un tiers en tant que caution, pour un montant et selon le mode accepté par le ministère public ou le juge d'instruction.
§ 2. Le cautionnement est attribué à l'Etat ou l'engagement du tiers devient exigible dès que le saisi ou le tiers est resté en défaut de présenter le bien saisi ou en garantie pour l'exécution de la confiscation.
Le défaut, par le saisi ou par le tiers, de présenter le bien saisi ou en garantie pour l'exécution de la confiscation est constaté, sur les réquisitions du ministère public, par le tribunal qui a prononcé la confiscation, le tiers-caution étant appelé à la cause.
Le jugement déclare, en même temps, le cautionnement acquis à l'Etat ou l'engagement du tiers exigible.
§ 3. Le saisi ou le tiers qui se défait de la chose dont il a la gestion est puni des peines prévues à l'article 507bis du Code pénal.
Par cautionnement, on entend le versement de valeurs par le saisi, par un tiers ou l'engagement d'un tiers en tant que caution, pour un montant et selon le mode accepté par le ministère public ou le juge d'instruction.
§ 2. Le cautionnement est attribué à l'Etat ou l'engagement du tiers devient exigible dès que le saisi ou le tiers est resté en défaut de présenter le bien saisi ou en garantie pour l'exécution de la confiscation.
Le défaut, par le saisi ou par le tiers, de présenter le bien saisi ou en garantie pour l'exécution de la confiscation est constaté, sur les réquisitions du ministère public, par le tribunal qui a prononcé la confiscation, le tiers-caution étant appelé à la cause.
Le jugement déclare, en même temps, le cautionnement acquis à l'Etat ou l'engagement du tiers exigible.
§ 3. Le saisi ou le tiers qui se défait de la chose dont il a la gestion est puni des peines prévues à l'article 507bis du Code pénal.
Onderafdeling 3. - Verplicht beheer
Sous-section 3. - Gestion obligatoire
Art.15. § 1. Het Centraal Orgaan verzekert het beheer van in beslag genomen geldsommen alsmede van de getransfereerde creditsaldi van de in beslag genomen rekeningen die zijn geopend bij een financiële instelling.
§ 2. De overdracht van de in paragraaf 1 bedoelde geldsommen en creditsaldi aan het Centraal Orgaan binnen drie maanden na de inbeslagname is verplicht [1 ten belope van het inbeslaggenomen bedrag]1, behoudens andersluidende met redenen omklede beslissing van de beslagleggende magistraat.
[1 ...]1
[1 De betreffende financiële instelling wordt gestraft met een geldboete van honderd euro tot dertigduizend euro indien zij, wetens en willens, weigert of nalaat de creditsaldi over te maken aan het Centraal Orgaan.]1
§ 3. Het Centraal Orgaan draagt de verantwoordelijkheid voor de aan hem toevertrouwde geldsommen en creditsaldi vanaf het ogenblik dat zijn rekening bij de Deposito- en Consignatiekas of de door hem aangeduide financiële instelling is gecrediteerd.
§ 2. De overdracht van de in paragraaf 1 bedoelde geldsommen en creditsaldi aan het Centraal Orgaan binnen drie maanden na de inbeslagname is verplicht [1 ten belope van het inbeslaggenomen bedrag]1, behoudens andersluidende met redenen omklede beslissing van de beslagleggende magistraat.
[1 ...]1
[1 De betreffende financiële instelling wordt gestraft met een geldboete van honderd euro tot dertigduizend euro indien zij, wetens en willens, weigert of nalaat de creditsaldi over te maken aan het Centraal Orgaan.]1
§ 3. Het Centraal Orgaan draagt de verantwoordelijkheid voor de aan hem toevertrouwde geldsommen en creditsaldi vanaf het ogenblik dat zijn rekening bij de Deposito- en Consignatiekas of de door hem aangeduide financiële instelling is gecrediteerd.
Modifications
Art.15. § 1er. L'Organe central assure la gestion des sommes saisies ainsi que des soldes créditeurs transférés des comptes saisis ouverts dans une institution financière.
§ 2. Les sommes et soldes créditeurs visés au paragraphe 1er doivent obligatoirement être transférés à l'Organe central dans les trois mois, suivant la saisie [1 à concurrence du montant saisi]1, sauf décision contraire motivée du magistrat saisissant.
[1 ...]1
[1 L'établissement financier concerné sera puni d'une amende de cent euros à trente mille euros s'il refuse ou omet sciemment et volontairement de transférer les soldes créditeurs à l'Organe central.]1
§ 3. L'Organe central assume la responsabilité des sommes et des soldes créditeurs qui lui sont confiés à partir du moment où son compte auprès de la Caisse des Dépôts et Consignations ou de l'institution financière désignée par lui est crédité.
§ 2. Les sommes et soldes créditeurs visés au paragraphe 1er doivent obligatoirement être transférés à l'Organe central dans les trois mois, suivant la saisie [1 à concurrence du montant saisi]1, sauf décision contraire motivée du magistrat saisissant.
[1 ...]1
[1 L'établissement financier concerné sera puni d'une amende de cent euros à trente mille euros s'il refuse ou omet sciemment et volontairement de transférer les soldes créditeurs à l'Organe central.]1
§ 3. L'Organe central assume la responsabilité des sommes et des soldes créditeurs qui lui sont confiés à partir du moment où son compte auprès de la Caisse des Dépôts et Consignations ou de l'institution financière désignée par lui est crédité.
Modifications
Onderafdeling 4. - Facultatief beheer
Sous-section 4. - Gestion facultative
Art.16. § 1. Het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter kan het beheer van in beslag genomen vermogensbestanddelen toevertrouwen aan het Centraal Orgaan. Indien het Centraal Orgaan dit aanvaardt, draagt het de verantwoordelijkheid voor het beheer van deze vermogensbestanddelen tot aan de beslissing omtrent de bestemming ervan door de bevoegde magistraat. Ingeval het Centraal Orgaan de uitvoering van het verzoek weigert, kan de verzoekende korpschef van het openbaar ministerie zijn verzoek voorleggen aan de procureur-generaal die binnen het College van procureurs-generaal belast is met de materie van het recht en de criminaliteit in financiële, fiscale en economische zaken. De procureur-generaal beslist na overleg met het Centraal Orgaan welk gevolg aan het verzoek wordt gegeven.
§ 2. Het beheer heeft betrekking op de bewaring of op alle andere daden van beheer door het Centraal Orgaan of door een door hem aangestelde beheerder of lasthebber. Het wordt waargenomen door het Centraal Orgaan zelf of door tussenkomst van derden die optreden onder het gezag van het Centraal Orgaan en in overeenstemming met de schikkingen getroffen met het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter.
§ 3. Het Centraal Orgaan kan hiervoor een beroep doen op elke tussenpersoon of lasthebber die het nodig acht voor het vervullen van deze opdracht.
§ 4. Het Centraal Orgaan kan voor het beheer afzonderlijke overeenkomsten sluiten met derden.
§ 5. In geval van vervreemding van de aan zijn beheer toevertrouwde vermogensbestanddelen wordt de opbrengst verder beheerd door het Centraal Orgaan tot aan de beslissing van de bevoegde magistraat over de bestemming ervan.
§ 2. Het beheer heeft betrekking op de bewaring of op alle andere daden van beheer door het Centraal Orgaan of door een door hem aangestelde beheerder of lasthebber. Het wordt waargenomen door het Centraal Orgaan zelf of door tussenkomst van derden die optreden onder het gezag van het Centraal Orgaan en in overeenstemming met de schikkingen getroffen met het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter.
§ 3. Het Centraal Orgaan kan hiervoor een beroep doen op elke tussenpersoon of lasthebber die het nodig acht voor het vervullen van deze opdracht.
§ 4. Het Centraal Orgaan kan voor het beheer afzonderlijke overeenkomsten sluiten met derden.
§ 5. In geval van vervreemding van de aan zijn beheer toevertrouwde vermogensbestanddelen wordt de opbrengst verder beheerd door het Centraal Orgaan tot aan de beslissing van de bevoegde magistraat over de bestemming ervan.
Art.16. § 1er. Le ministère public ou le juge d'instruction peut confier à l'Organe central la gestion d'avoirs patrimoniaux saisis. Lorsque l'Organe central accepte, il assure la gestion de ces avoirs patrimoniaux jusqu'à ce que le magistrat compétent décide de leur destination.Dans le cas où l'Organe central refuse d'exécuter la demande, le chef de corps requérant du ministère public peut soumettre sa demande au procureur général chargé, au sein du Collège des procureurs généraux, de la matière du droit et de la criminalité économique, financière et fiscale. Après concertation avec l'Organe central, le procureur général décide de la suite réservée à la demande.
§ 2. La gestion porte sur la conservation ou sur tout autre acte de gestion par l'Organe central ou par un gestionnaire ou mandataire désigné par lui. Elle est assurée par l'Organe central même ou par l'intermédiaire de tiers qui interviennent sous l'autorité de l'Organe central et conformément aux accords conclus avec le ministère public ou le juge d'instruction.
§ 3. L'Organe central peut faire appel à cette fin à tout intermédiaire ou mandataire qu'il considère comme nécessaire pour l'accomplissement de cette mission.
§ 4. L'Organe central peut conclure des accords séparés avec des tiers pour la gestion.
§ 5. En cas d'aliénation d'avoirs patrimoniaux confiés à sa gestion, l'Organe central continue à en gérer le produit jusqu'à ce que le magistrat compétent décide de leur affectation.
§ 2. La gestion porte sur la conservation ou sur tout autre acte de gestion par l'Organe central ou par un gestionnaire ou mandataire désigné par lui. Elle est assurée par l'Organe central même ou par l'intermédiaire de tiers qui interviennent sous l'autorité de l'Organe central et conformément aux accords conclus avec le ministère public ou le juge d'instruction.
§ 3. L'Organe central peut faire appel à cette fin à tout intermédiaire ou mandataire qu'il considère comme nécessaire pour l'accomplissement de cette mission.
§ 4. L'Organe central peut conclure des accords séparés avec des tiers pour la gestion.
§ 5. En cas d'aliénation d'avoirs patrimoniaux confiés à sa gestion, l'Organe central continue à en gérer le produit jusqu'à ce que le magistrat compétent décide de leur affectation.
Art.16/1. [1 Het Centraal Orgaan kan voor de bewaring in natura van roerende vermogensbestanddelen een beroep doen op de Nationale Bank van België.
De Federale Overheidsdienst Justitie vergoedt onverwijld de Nationale Bank van België voor alle kosten die ze maakt bij de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde opdracht.
De Nationale Bank van België, de leden van haar organen en haar personeelsleden zijn niet burgerlijk aansprakelijk voor fouten of nalatigheden begaan in het kader van de uitoefening van deze wettelijke opdracht, behalve in geval van bedrog of opzettelijke of zware fout of nalatigheid.
De gebeurlijke aansprakelijkheid van de Nationale Bank van België begint slechts te lopen vanaf het ogenblik dat de goederen vanuit de sas voor waardenvervoerders in de interne, beveiligde zone van de Hoofdkas van de Nationale Bank van België worden binnengebracht, en houdt op van zodra de goederen uit de interne, beveiligde zone van de Hoofdkas van de Nationale Bank van België in het sas voor waardenvervoerders worden binnengebracht.
De Koning bepaalt, op voordracht van de bevoegde ministers en na advies van de Nationale Bank van België, de nadere regels van de in het eerste lid bedoelde opdracht.]1
De Federale Overheidsdienst Justitie vergoedt onverwijld de Nationale Bank van België voor alle kosten die ze maakt bij de uitvoering van de in het eerste lid bedoelde opdracht.
De Nationale Bank van België, de leden van haar organen en haar personeelsleden zijn niet burgerlijk aansprakelijk voor fouten of nalatigheden begaan in het kader van de uitoefening van deze wettelijke opdracht, behalve in geval van bedrog of opzettelijke of zware fout of nalatigheid.
De gebeurlijke aansprakelijkheid van de Nationale Bank van België begint slechts te lopen vanaf het ogenblik dat de goederen vanuit de sas voor waardenvervoerders in de interne, beveiligde zone van de Hoofdkas van de Nationale Bank van België worden binnengebracht, en houdt op van zodra de goederen uit de interne, beveiligde zone van de Hoofdkas van de Nationale Bank van België in het sas voor waardenvervoerders worden binnengebracht.
De Koning bepaalt, op voordracht van de bevoegde ministers en na advies van de Nationale Bank van België, de nadere regels van de in het eerste lid bedoelde opdracht.]1
Art.16/1. [1 L'Organe central peut faire appel à la Banque nationale de Belgique pour la conservation en nature d'avoirs patrimoniaux mobiliers.
Le Service Public Fédéral Justice rétribue sans délai la Banque nationale de Belgique pour tous les coûts exposés par elle dans le cadre de l'exécution de la mission visée au premier alinéa.
La Banque Nationale de Belgique, les membres de ses organes et les membres de son personnel n'encourent aucune responsabilité civile en raison de fautes ou négligences commises dans l'exercice de cette mission légale, sauf en cas de dol ou de faute ou négligence intentionnelle ou lourde.
L'éventuelle responsabilité de la Banque Nationale de Belgique ne commence à courir qu'à partir du moment où les biens sont extraits du sas accessible aux transporteurs de valeurs et se trouvent dans la zone sécurisée interne de la Caisse centrale de la Banque Nationale de Belgique, et cesse dès que les biens sortent de la zone sécurisée interne de la Caisse centrale de la Banque Nationale de Belgique et se trouvent dans le sas accessible aux transporteurs de valeurs.
Le Roi détermine, sur proposition des ministres compétents et après avis de la Banque nationale de Belgique, les modalités de la mission visée au premier alinéa.]1
Le Service Public Fédéral Justice rétribue sans délai la Banque nationale de Belgique pour tous les coûts exposés par elle dans le cadre de l'exécution de la mission visée au premier alinéa.
La Banque Nationale de Belgique, les membres de ses organes et les membres de son personnel n'encourent aucune responsabilité civile en raison de fautes ou négligences commises dans l'exercice de cette mission légale, sauf en cas de dol ou de faute ou négligence intentionnelle ou lourde.
L'éventuelle responsabilité de la Banque Nationale de Belgique ne commence à courir qu'à partir du moment où les biens sont extraits du sas accessible aux transporteurs de valeurs et se trouvent dans la zone sécurisée interne de la Caisse centrale de la Banque Nationale de Belgique, et cesse dès que les biens sortent de la zone sécurisée interne de la Caisse centrale de la Banque Nationale de Belgique et se trouvent dans le sas accessible aux transporteurs de valeurs.
Le Roi détermine, sur proposition des ministres compétents et après avis de la Banque nationale de Belgique, les modalités de la mission visée au premier alinéa.]1
Modifications
Onderafdeling 5. - Terbeschikkingstelling
Sous-section 5. - Mise à disposition
Art.17. § 1. De directeur van het Centraal Orgaan kan, voor de duur die hij bepaalt, het vermogensbestanddeel dat het voorwerp heeft uitgemaakt van een uitvoerbare beslissing tot vervreemding met toepassing van de artikelen 28octies of 61sexies van het Wetboek van strafvordering, ter beschikking stellen van de federale politie [1 of de inlichtingen- en veiligheidsdiensten]1, onder de volgende voorwaarden :
1° het vermogensbestanddeel is hetzij eigendom van de verdachte of de inverdenkinggestelde, of de eigenaar ervan kan niet binnen een redelijk tijdsbestek worden geïdentificeerd of bereikt, hetzij ter beschikking gesteld van een criminele organisatie bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek of van de vermoedelijke plegers van de misdrijven bedoeld in artikel 90ter, §§ 2, 3 en 4, van het Wetboek van strafvordering;
2° het vermogensbestanddeel is in beslag genomen tijdens een gerechtelijk onderzoek of een opsporingsonderzoek naar strafbare feiten die gepleegd zijn in het kader van een criminele organisatie, bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, of naar de misdrijven bedoeld in artikel 90ter, §§ 2, 3 en 4, van het Wetboek van strafvordering;
3° de politie gebruikt het vermogensbestanddeel als een [1 voorzichtig en redelijk persoon]1 in het raam van haar werking die ertoe strekt misdrijven bedoeld in de bepaling onder 1° te bestrijden of te voorkomen;
[1 3/1° de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gebruiken het vermogensbestanddeel als een voorzichtig en redelijk persoon in het raam van de uitoefening van hun wettelijke bevoegdheden met betrekking tot het voorkomen en bestrijden van dreigingen in verband met criminele organisaties en zware criminaliteit;]1
4° de politie beschikt nog niet, of in onvoldoende mate over soortgelijke vermogensbestanddelen en het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel is nuttig voor de werking bedoeld in de bepaling onder 3°;
[1 4/1° de inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikken nog niet of in onvoldoende mate over soortgelijke vermogensbestanddelen en het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel is nuttig voor de opdrachten bedoeld in de bepaling onder 3/1°.]1
De directeur van het Centraal Orgaan brengt zijn beslissing ter kennis van de magistraat die de toelating heeft verleend voor de vervreemding van het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel.
§ 2. De directeur-generaal van de gerechtelijke politie, of zijn afgevaardigde, mag het in beslag genomen vermogensbestanddeel dat ter beschikking gesteld is van de federale politie onder de in paragraaf 1 bedoelde voorwaarden ter beschikking stellen van de lokale politie. De directeur-generaal geeft hiervan kennis aan de directeur van het Centraal Orgaan.
§ 3. Het vermogensbestanddeel mag niet ter beschikking worden gesteld van de centrale of gedeconcentreerde gerechtelijke dienst of van de politiezone van de lokale politie die het betrokken vermogensbestanddeel in beslag heeft genomen.
§ 4. De directeur van het Centraal Orgaan laat, voor het vermogensbestanddeel in gebruik wordt genomen door de politiedienst [1 of de inlichtingen- en veiligheidsdiensten]1, een beschrijving van de staat van het goed opmaken en bepaalt de waarde ervan.
De directeur van het Centraal Orgaan laat bij de beëindiging van de terbeschikkingstelling een nieuwe beschrijving van de staat met een nieuwe waardebepaling opmaken.
De directeur laat de in het eerste en tweede lid bedoelde verslagen voegen bij het strafdossier.
§ 5. De tenuitvoerlegging van de beslissing tot vervreemding van het voormelde in beslag genomen vermogensbestanddeel wordt geschorst tot de beëindiging van de terbeschikkingstelling.
§ 6. Het rechtsmiddel bedoeld in de artikelen 28sexies en 61quater van het Wetboek van strafvordering kan slechts worden ingesteld binnen een maand vanaf de kennisgeving van de beslissing tot vervreemding bedoeld in paragraaf 1. De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp toezenden of neerleggen vooraleer een termijn van [1 een jaar]1 is verstreken te rekenen vanaf hetzij de dag van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp, hetzij de dag van het verstrijken van de hoger bedoelde termijn van een maand.
§ 7. [1 In geval van teruggave aan de rechtmatige eigenaar of verbeurdverklaring met teruggave of toewijzing aan de burgerlijke partij van het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel geeft elke minwaarde voortvloeiende uit de terbeschikkingstelling van het vermogensbestanddeel, na compensatie met de eventuele meerwaarde, aanleiding tot vergoeding ten laste van de Staat, de gemeente of de meergemeentezone, zoals geraamd door de directeur van het Centraal Orgaan op basis van de in paragraaf 4 bedoelde verslagen.
In geval van teruggave kan, in afwijking van het eerste lid, de Staat, de gemeente of meergemeentezone op verzoek van de directeur-generaal van de gerechtelijke politie of korpschef van de politiedienst die het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel gebruikt, beslissen om de eigendom van het goed over te dragen aan de Staat, gemeente of meergemeentezone tegen betaling van een billijke vergoeding aan de rechtmatige eigenaar die overeenstemt met de waarde geraamd door de directeur van het Centraal Orgaan op basis van de in paragraaf 4 bedoelde verslagen. De goederen worden na de eigendomsoverdracht aangewend voor de bestrijding of voorkoming van de in artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering bedoelde misdrijven of feiten gepleegd in het kader van een criminele organisatie, bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek. Goederen die toebehoren aan het slachtoffer of aan derden te goeder trouw komen niet in aanmerking voor eigendomsoverdracht.
De Staat, de gemeente of de meergemeentezone schrijft de in het eerste of het tweede lid bedoelde vergoeding over naar de rekening van het Centraal Orgaan, dat instaat voor de betaling aan de rechthebbende.]1
§ 8. [1 In geval van verbeurdverklaring bij equivalent kan deze veroordeling ten uitvoer worden gelegd op het nog steeds ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel of op de geldsom die in de plaats is gesteld van het vervreemde vermogensbestanddeel.
De opbrengst van het te gelde gemaakte vermogensbestanddeel dat ter beschikking is gesteld van de politie of van de inlichtingen-en veiligheidsdiensten wordt verhoogd met het bedrag van de door de directeur van het Centraal Orgaan op basis van de in paragraaf 4 bedoelde verslagen geraamde minwaarde. Ingeval het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel tijdens de strafprocedure werd vervreemd, wordt de geldsom die ervoor in de plaats is gesteld, verhoogd met het bedrag van de door de directeur van het Centraal Orgaan op basis van de in paragraaf 4 bedoelde verslagen geraamde minwaarde die voortvloeit uit de terbeschikkingstelling. De betaling van de minwaarde aan de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën die bevoegd is voor de invordering van de verbeurdverklaring bij equivalent valt, in voorkomend geval, ten laste van de Staat, de gemeente of de meergemeentezone.
In afwijking van het tweede lid, kan de Staat, de gemeente of meergemeentezone op voorstel van de directeur-generaal van de gerechtelijke politie of de korpschef van de politiedienst die het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel gebruikt, beslissen om de eigendom van het goed over te dragen aan de Staat, gemeente of meergemeentezone tegen betaling van een billijke vergoeding aan de rechtmatige eigenaar die overeenstemt met de waarde geraamd door de directeur van het Centraal Orgaan op basis van de in paragraaf 4 bedoelde verslagen. De goederen worden na eigendomsoverdracht aangewend voor de bestrijding of voorkoming van de in artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering bedoelde misdrijven of feiten gepleegd in het kader van een criminele organisatie, bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek. Goederen die toebehoren aan het slachtoffer of aan derden te goeder trouw komen niet in aanmerking voor eigendomsoverdracht.
De Staat, de gemeente of de meergemeentezone schrijft de in het tweede of het derde lid bedoelde vergoeding over naar de rekening van het Centraal Orgaan, dat instaat voor de betaling ervan aan de Federale Overheidsdienst Financiën, tot beloop van het bedrag van de te innen verbeurdverklaring per equivalent.]1
1° het vermogensbestanddeel is hetzij eigendom van de verdachte of de inverdenkinggestelde, of de eigenaar ervan kan niet binnen een redelijk tijdsbestek worden geïdentificeerd of bereikt, hetzij ter beschikking gesteld van een criminele organisatie bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek of van de vermoedelijke plegers van de misdrijven bedoeld in artikel 90ter, §§ 2, 3 en 4, van het Wetboek van strafvordering;
2° het vermogensbestanddeel is in beslag genomen tijdens een gerechtelijk onderzoek of een opsporingsonderzoek naar strafbare feiten die gepleegd zijn in het kader van een criminele organisatie, bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek, of naar de misdrijven bedoeld in artikel 90ter, §§ 2, 3 en 4, van het Wetboek van strafvordering;
3° de politie gebruikt het vermogensbestanddeel als een [1 voorzichtig en redelijk persoon]1 in het raam van haar werking die ertoe strekt misdrijven bedoeld in de bepaling onder 1° te bestrijden of te voorkomen;
[1 3/1° de inlichtingen- en veiligheidsdiensten gebruiken het vermogensbestanddeel als een voorzichtig en redelijk persoon in het raam van de uitoefening van hun wettelijke bevoegdheden met betrekking tot het voorkomen en bestrijden van dreigingen in verband met criminele organisaties en zware criminaliteit;]1
4° de politie beschikt nog niet, of in onvoldoende mate over soortgelijke vermogensbestanddelen en het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel is nuttig voor de werking bedoeld in de bepaling onder 3°;
[1 4/1° de inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikken nog niet of in onvoldoende mate over soortgelijke vermogensbestanddelen en het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel is nuttig voor de opdrachten bedoeld in de bepaling onder 3/1°.]1
De directeur van het Centraal Orgaan brengt zijn beslissing ter kennis van de magistraat die de toelating heeft verleend voor de vervreemding van het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel.
§ 2. De directeur-generaal van de gerechtelijke politie, of zijn afgevaardigde, mag het in beslag genomen vermogensbestanddeel dat ter beschikking gesteld is van de federale politie onder de in paragraaf 1 bedoelde voorwaarden ter beschikking stellen van de lokale politie. De directeur-generaal geeft hiervan kennis aan de directeur van het Centraal Orgaan.
§ 3. Het vermogensbestanddeel mag niet ter beschikking worden gesteld van de centrale of gedeconcentreerde gerechtelijke dienst of van de politiezone van de lokale politie die het betrokken vermogensbestanddeel in beslag heeft genomen.
§ 4. De directeur van het Centraal Orgaan laat, voor het vermogensbestanddeel in gebruik wordt genomen door de politiedienst [1 of de inlichtingen- en veiligheidsdiensten]1, een beschrijving van de staat van het goed opmaken en bepaalt de waarde ervan.
De directeur van het Centraal Orgaan laat bij de beëindiging van de terbeschikkingstelling een nieuwe beschrijving van de staat met een nieuwe waardebepaling opmaken.
De directeur laat de in het eerste en tweede lid bedoelde verslagen voegen bij het strafdossier.
§ 5. De tenuitvoerlegging van de beslissing tot vervreemding van het voormelde in beslag genomen vermogensbestanddeel wordt geschorst tot de beëindiging van de terbeschikkingstelling.
§ 6. Het rechtsmiddel bedoeld in de artikelen 28sexies en 61quater van het Wetboek van strafvordering kan slechts worden ingesteld binnen een maand vanaf de kennisgeving van de beslissing tot vervreemding bedoeld in paragraaf 1. De verzoeker mag geen verzoekschrift met hetzelfde voorwerp toezenden of neerleggen vooraleer een termijn van [1 een jaar]1 is verstreken te rekenen vanaf hetzij de dag van de laatste beslissing die betrekking heeft op hetzelfde voorwerp, hetzij de dag van het verstrijken van de hoger bedoelde termijn van een maand.
§ 7. [1 In geval van teruggave aan de rechtmatige eigenaar of verbeurdverklaring met teruggave of toewijzing aan de burgerlijke partij van het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel geeft elke minwaarde voortvloeiende uit de terbeschikkingstelling van het vermogensbestanddeel, na compensatie met de eventuele meerwaarde, aanleiding tot vergoeding ten laste van de Staat, de gemeente of de meergemeentezone, zoals geraamd door de directeur van het Centraal Orgaan op basis van de in paragraaf 4 bedoelde verslagen.
In geval van teruggave kan, in afwijking van het eerste lid, de Staat, de gemeente of meergemeentezone op verzoek van de directeur-generaal van de gerechtelijke politie of korpschef van de politiedienst die het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel gebruikt, beslissen om de eigendom van het goed over te dragen aan de Staat, gemeente of meergemeentezone tegen betaling van een billijke vergoeding aan de rechtmatige eigenaar die overeenstemt met de waarde geraamd door de directeur van het Centraal Orgaan op basis van de in paragraaf 4 bedoelde verslagen. De goederen worden na de eigendomsoverdracht aangewend voor de bestrijding of voorkoming van de in artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering bedoelde misdrijven of feiten gepleegd in het kader van een criminele organisatie, bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek. Goederen die toebehoren aan het slachtoffer of aan derden te goeder trouw komen niet in aanmerking voor eigendomsoverdracht.
De Staat, de gemeente of de meergemeentezone schrijft de in het eerste of het tweede lid bedoelde vergoeding over naar de rekening van het Centraal Orgaan, dat instaat voor de betaling aan de rechthebbende.]1
§ 8. [1 In geval van verbeurdverklaring bij equivalent kan deze veroordeling ten uitvoer worden gelegd op het nog steeds ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel of op de geldsom die in de plaats is gesteld van het vervreemde vermogensbestanddeel.
De opbrengst van het te gelde gemaakte vermogensbestanddeel dat ter beschikking is gesteld van de politie of van de inlichtingen-en veiligheidsdiensten wordt verhoogd met het bedrag van de door de directeur van het Centraal Orgaan op basis van de in paragraaf 4 bedoelde verslagen geraamde minwaarde. Ingeval het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel tijdens de strafprocedure werd vervreemd, wordt de geldsom die ervoor in de plaats is gesteld, verhoogd met het bedrag van de door de directeur van het Centraal Orgaan op basis van de in paragraaf 4 bedoelde verslagen geraamde minwaarde die voortvloeit uit de terbeschikkingstelling. De betaling van de minwaarde aan de ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën die bevoegd is voor de invordering van de verbeurdverklaring bij equivalent valt, in voorkomend geval, ten laste van de Staat, de gemeente of de meergemeentezone.
In afwijking van het tweede lid, kan de Staat, de gemeente of meergemeentezone op voorstel van de directeur-generaal van de gerechtelijke politie of de korpschef van de politiedienst die het ter beschikking gestelde vermogensbestanddeel gebruikt, beslissen om de eigendom van het goed over te dragen aan de Staat, gemeente of meergemeentezone tegen betaling van een billijke vergoeding aan de rechtmatige eigenaar die overeenstemt met de waarde geraamd door de directeur van het Centraal Orgaan op basis van de in paragraaf 4 bedoelde verslagen. De goederen worden na eigendomsoverdracht aangewend voor de bestrijding of voorkoming van de in artikel 90ter van het Wetboek van strafvordering bedoelde misdrijven of feiten gepleegd in het kader van een criminele organisatie, bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek. Goederen die toebehoren aan het slachtoffer of aan derden te goeder trouw komen niet in aanmerking voor eigendomsoverdracht.
De Staat, de gemeente of de meergemeentezone schrijft de in het tweede of het derde lid bedoelde vergoeding over naar de rekening van het Centraal Orgaan, dat instaat voor de betaling ervan aan de Federale Overheidsdienst Financiën, tot beloop van het bedrag van de te innen verbeurdverklaring per equivalent.]1
Modifications
Art.17. § 1er. Le directeur de l'Organe central peut, pour la durée qu'il détermine, mettre à la disposition de la police fédérale [1 ou des services de renseignement et de sécurité]1 l'avoir patrimonial ayant fait l'objet d'une décision exécutoire d'aliénation en application des articles 28octies ou 61sexies du Code d'instruction criminelle, aux conditions suivantes :
1° soit l'avoir patrimonial est la propriété du suspect ou de l'inculpé, ou son propriétaire ne peut pas être identifié ou joint dans un délai raisonnable, soit l'avoir patrimonial a été mis à la disposition d'une organisation criminelle visée à l'article 324bis du Code pénal, ou des auteurs présumés des infractions visées à l'article 90ter, §§ 2, 3 et 4, du Code d'instruction criminelle;
2° l'avoir patrimonial a été saisi lors d'une instruction ou d'une information concernant des faits punissables qui ont été commis dans le cadre d'une organisation criminelle visée à l'article 324bis du Code pénal, ou concernant les infractions visées à l'article 90ter, §§ 2, 3 et 4, du Code d'instruction criminelle;
3° la police utilise l'avoir patrimonial [1 en personne prudente et raisonnable]1 dans le cadre de son fonctionnement, qui vise à lutter contre les infractions visées au 1° ou à les prévenir;
[1 3/1° les services de renseignement et de sécurité utilisent l'avoir patrimonial en personne prudente et raisonnable dans le cadre de l'exercice de leurs missions légales relatives à la prévention et la lutte contre les menaces liées aux organisations criminelles et à la criminalité grave;]1
4° la police ne dispose pas encore d'avoirs patrimoniaux similaires ou ne dispose de tels avoirs que dans une mesure insuffisante, et l'avoir patrimonial mis à disposition est utile au fonctionnement visé au 3°;
[1 4/1° les services de renseignement et de sécurité ne disposent pas encore d'avoirs patrimoniaux similaires ou ne disposent de tels avoirs que dans une mesure insuffisante, et l'avoir patrimonial mis à disposition est utile pour les missions visées au 3/1°.]1
Le directeur de l'Organe central notifie sa décision au magistrat qui a autorisé l'aliénation de l'avoir patrimonial mis à disposition.
§ 2. Le directeur général de la police judiciaire, ou son délégué, peut mettre à la disposition de la police locale, dans les conditions visées au paragraphe 1er, l'avoir patrimonial saisi qui a été mis à la disposition de la police fédérale. Le directeur général en informe le directeur de l'Organe central.
§ 3. L'avoir patrimonial ne peut pas être mis à la disposition du service judiciaire central ou déconcentré, ni de la zone de police de la police locale qui a saisi l'avoir patrimonial concerné.
§ 4. Le directeur de l'Organe central fait établir une description de l'état du bien et en détermine la valeur avant que l'avoir patrimonial ne soit utilisé par le service de police [1 ou les services de renseignement et de sécurité]1.
A la fin de la mise à disposition, le directeur de l'Organe central fait à nouveau procéder à une description de l'état et à une estimation de la valeur.
Le directeur fait verser au dossier répressif les rapports visés aux alinéas 1er et 2.
§ 5. L'exécution de la décision d'aliénation de l'avoir patrimonial saisi précité est suspendue jusqu'à la fin de la mise à disposition.
§ 6. Le recours visé aux articles 28sexies et 61quater du Code d'instruction criminelle ne peut être intenté que dans le mois de la notification de la décision d'aliénation visée au paragraphe 1er. Le requérant ne peut envoyer ni déposer de requête ayant le même objet avant l'expiration d'un délai [1 d'un an]1, à compter soit du jour de la dernière décision concernant le même objet, soit du jour de l'expiration du délai d'un mois visé ci-dessus.
§ 7. [1 En cas de restitution au propriétaire légitime ou de confiscation avec restitution ou attribution à la partie civile de l'avoir patrimonial mis à disposition, toute moins-value découlant de la mise à disposition de l'avoir patrimonial donne lieu, après compensation avec l'éventuelle plus-value, à une indemnisation à charge de l'Etat, de la commune ou de la zone pluricommunale, telle qu'estimée par le directeur de l'Organe central sur la base des rapports visés au paragraphe 4.
En cas de restitution, par dérogation à l'alinéa 1er, l'Etat, la commune ou la zone pluricommunale peut, à la demande du directeur général de la police judiciaire ou du chef de corps du service de police qui utilise l'avoir patrimonial mis à disposition, décider de céder la propriété du bien à l'Etat, à la commune ou à la zone pluricommunale contre le paiement au propriétaire légitime d'une juste indemnité qui correspond à la valeur estimée par le directeur de l'Organe central sur la base des rapports visés au paragraphe 4. Après la cession de propriété, les biens sont utilisés pour combattre ou prévenir les infractions visées à l'article 90ter du Code d'instruction criminelle ou les faits commis dans le cadre d'une organisation criminelle, visée à l'article 324bis du Code pénal. Les biens appartenant à la victime ou au tiers de bonne foi n'entrent pas en ligne de compte pour la cession de propriété.
L'Etat, la commune ou la zone pluricommunale verse l'indemnité visée à l'alinéa 1er ou 2 sur le compte de l'Organe central, qui se charge du paiement à l'ayant-droit.]1
§ 8. [1 En cas de confiscation par équivalent, cette condamnation peut être exécutée sur l'avoir patrimonial qui est encore mis à disposition ou sur la somme qui remplace l'avoir patrimonial aliéné.
Le produit de l'avoir patrimonial réalisé qui a été mis à disposition de la police ou des services de renseignement et de sécurité est augmenté du montant de la moins-value estimée par le directeur de l'Organe central sur la base des rapports visés au paragraphe 4. Au cas où l'avoir patrimonial mis à disposition a été aliéné au cours de la procédure pénale, la somme qui le remplace est augmentée du montant de la moins-value qui découle de la mise à disposition, estimée par le directeur de l'Organe central sur la base des rapports visés au paragraphe 4. Le paiement de la moins-value au fonctionnaire du Service Public Fédéral Finances qui est compétent pour le recouvrement de la confiscation par équivalent peut être mis à charge, le cas échéant, de l'Etat, de la commune ou de la zone pluricommunale.
Par dérogation à l'alinéa 2, l'Etat, la commune ou la zone pluricommunale peut, sur la proposition du directeur général de la police judiciaire ou du chef de corps du service de police qui utilise l'avoir patrimonial mis à disposition, décider de céder la propriété du bien à l'Etat, à la commune ou à la zone pluricommunale contre le paiement au propriétaire légitime d'une juste indemnité qui correspond à la valeur estimée par le directeur de l'Organe central sur la base des rapports visés au paragraphe 4. Après la cession de propriété, les biens sont utilisés pour combattre ou prévenir les infractions visées à l'article 90ter du Code d'instruction criminelle ou les faits commis dans le cadre d'une organisation criminelle, visée à l'article 324bis du Code pénal. Les biens appartenant à la victime ou au tiers de bonne foi n'entrent pas en ligne de compte pour la cession de propriété.
L'Etat, la commune ou la zone pluricommunale verse l'indemnité visée à l'alinéa 2 ou 3 sur le compte de l'Organe central, qui se charge du paiement au Service Public Fédéral Finances, à concurrence du montant de la confiscation par équivalent à percevoir.]1
1° soit l'avoir patrimonial est la propriété du suspect ou de l'inculpé, ou son propriétaire ne peut pas être identifié ou joint dans un délai raisonnable, soit l'avoir patrimonial a été mis à la disposition d'une organisation criminelle visée à l'article 324bis du Code pénal, ou des auteurs présumés des infractions visées à l'article 90ter, §§ 2, 3 et 4, du Code d'instruction criminelle;
2° l'avoir patrimonial a été saisi lors d'une instruction ou d'une information concernant des faits punissables qui ont été commis dans le cadre d'une organisation criminelle visée à l'article 324bis du Code pénal, ou concernant les infractions visées à l'article 90ter, §§ 2, 3 et 4, du Code d'instruction criminelle;
3° la police utilise l'avoir patrimonial [1 en personne prudente et raisonnable]1 dans le cadre de son fonctionnement, qui vise à lutter contre les infractions visées au 1° ou à les prévenir;
[1 3/1° les services de renseignement et de sécurité utilisent l'avoir patrimonial en personne prudente et raisonnable dans le cadre de l'exercice de leurs missions légales relatives à la prévention et la lutte contre les menaces liées aux organisations criminelles et à la criminalité grave;]1
4° la police ne dispose pas encore d'avoirs patrimoniaux similaires ou ne dispose de tels avoirs que dans une mesure insuffisante, et l'avoir patrimonial mis à disposition est utile au fonctionnement visé au 3°;
[1 4/1° les services de renseignement et de sécurité ne disposent pas encore d'avoirs patrimoniaux similaires ou ne disposent de tels avoirs que dans une mesure insuffisante, et l'avoir patrimonial mis à disposition est utile pour les missions visées au 3/1°.]1
Le directeur de l'Organe central notifie sa décision au magistrat qui a autorisé l'aliénation de l'avoir patrimonial mis à disposition.
§ 2. Le directeur général de la police judiciaire, ou son délégué, peut mettre à la disposition de la police locale, dans les conditions visées au paragraphe 1er, l'avoir patrimonial saisi qui a été mis à la disposition de la police fédérale. Le directeur général en informe le directeur de l'Organe central.
§ 3. L'avoir patrimonial ne peut pas être mis à la disposition du service judiciaire central ou déconcentré, ni de la zone de police de la police locale qui a saisi l'avoir patrimonial concerné.
§ 4. Le directeur de l'Organe central fait établir une description de l'état du bien et en détermine la valeur avant que l'avoir patrimonial ne soit utilisé par le service de police [1 ou les services de renseignement et de sécurité]1.
A la fin de la mise à disposition, le directeur de l'Organe central fait à nouveau procéder à une description de l'état et à une estimation de la valeur.
Le directeur fait verser au dossier répressif les rapports visés aux alinéas 1er et 2.
§ 5. L'exécution de la décision d'aliénation de l'avoir patrimonial saisi précité est suspendue jusqu'à la fin de la mise à disposition.
§ 6. Le recours visé aux articles 28sexies et 61quater du Code d'instruction criminelle ne peut être intenté que dans le mois de la notification de la décision d'aliénation visée au paragraphe 1er. Le requérant ne peut envoyer ni déposer de requête ayant le même objet avant l'expiration d'un délai [1 d'un an]1, à compter soit du jour de la dernière décision concernant le même objet, soit du jour de l'expiration du délai d'un mois visé ci-dessus.
§ 7. [1 En cas de restitution au propriétaire légitime ou de confiscation avec restitution ou attribution à la partie civile de l'avoir patrimonial mis à disposition, toute moins-value découlant de la mise à disposition de l'avoir patrimonial donne lieu, après compensation avec l'éventuelle plus-value, à une indemnisation à charge de l'Etat, de la commune ou de la zone pluricommunale, telle qu'estimée par le directeur de l'Organe central sur la base des rapports visés au paragraphe 4.
En cas de restitution, par dérogation à l'alinéa 1er, l'Etat, la commune ou la zone pluricommunale peut, à la demande du directeur général de la police judiciaire ou du chef de corps du service de police qui utilise l'avoir patrimonial mis à disposition, décider de céder la propriété du bien à l'Etat, à la commune ou à la zone pluricommunale contre le paiement au propriétaire légitime d'une juste indemnité qui correspond à la valeur estimée par le directeur de l'Organe central sur la base des rapports visés au paragraphe 4. Après la cession de propriété, les biens sont utilisés pour combattre ou prévenir les infractions visées à l'article 90ter du Code d'instruction criminelle ou les faits commis dans le cadre d'une organisation criminelle, visée à l'article 324bis du Code pénal. Les biens appartenant à la victime ou au tiers de bonne foi n'entrent pas en ligne de compte pour la cession de propriété.
L'Etat, la commune ou la zone pluricommunale verse l'indemnité visée à l'alinéa 1er ou 2 sur le compte de l'Organe central, qui se charge du paiement à l'ayant-droit.]1
§ 8. [1 En cas de confiscation par équivalent, cette condamnation peut être exécutée sur l'avoir patrimonial qui est encore mis à disposition ou sur la somme qui remplace l'avoir patrimonial aliéné.
Le produit de l'avoir patrimonial réalisé qui a été mis à disposition de la police ou des services de renseignement et de sécurité est augmenté du montant de la moins-value estimée par le directeur de l'Organe central sur la base des rapports visés au paragraphe 4. Au cas où l'avoir patrimonial mis à disposition a été aliéné au cours de la procédure pénale, la somme qui le remplace est augmentée du montant de la moins-value qui découle de la mise à disposition, estimée par le directeur de l'Organe central sur la base des rapports visés au paragraphe 4. Le paiement de la moins-value au fonctionnaire du Service Public Fédéral Finances qui est compétent pour le recouvrement de la confiscation par équivalent peut être mis à charge, le cas échéant, de l'Etat, de la commune ou de la zone pluricommunale.
Par dérogation à l'alinéa 2, l'Etat, la commune ou la zone pluricommunale peut, sur la proposition du directeur général de la police judiciaire ou du chef de corps du service de police qui utilise l'avoir patrimonial mis à disposition, décider de céder la propriété du bien à l'Etat, à la commune ou à la zone pluricommunale contre le paiement au propriétaire légitime d'une juste indemnité qui correspond à la valeur estimée par le directeur de l'Organe central sur la base des rapports visés au paragraphe 4. Après la cession de propriété, les biens sont utilisés pour combattre ou prévenir les infractions visées à l'article 90ter du Code d'instruction criminelle ou les faits commis dans le cadre d'une organisation criminelle, visée à l'article 324bis du Code pénal. Les biens appartenant à la victime ou au tiers de bonne foi n'entrent pas en ligne de compte pour la cession de propriété.
L'Etat, la commune ou la zone pluricommunale verse l'indemnité visée à l'alinéa 2 ou 3 sur le compte de l'Organe central, qui se charge du paiement au Service Public Fédéral Finances, à concurrence du montant de la confiscation par équivalent à percevoir.]1
Modifications
Afdeling 3. - Beheer van gegevens met betrekking tot vermogensbestanddelen
Section 3. - Gestion des données relatives aux avoirs patrimoniaux
Art.18. [1 § 1. Het Centraal Orgaan verzamelt, beheert en verwerkt de gegevens van de volgende categorieën van vermogensbestanddelen:
1° de volgende in beslag genomen en verbeurdverklaarde vermogensbestanddelen, ongeacht het bedrag of hun waarde:
a) de onroerende goederen;
b) de gemotoriseerde voertuigen, schepen en vliegtuigen, met uitzondering van wrakken;
c) de effecten;
d) de geldsommen;
e) de rekeningen bij financiële instellingen;
f) de virtuele valuta;
g) de levende dieren;
h) de zakelijke rechten en de schuldvorderingen, met uitzondering van de rechten en verbintenissen die uit hun aard of krachtens de wet een strikt persoonsgebonden karakter hebben;
2° alle andere roerende vermogensbestanddelen dan deze bedoeld in de bepaling onder 1° en die de door de Koning, op voorstel van de minister bevoegd voor justitie, bepaalde drempel overstijgen.
§ 2. Het Centraal Orgaan verzamelt en verwerkt de identificatiegegevens en desgevallend de bankgegevens over de volgende categorieën van personen, evenals de gegevens met betrekking tot hun inbeslaggenomen vermogensbestanddelen, desgevallend hun vermogensbestanddelen in het algemeen, en de gerechtelijke gegevens met betrekking tot de bestemming van hun inbeslaggenomen vermogensbestanddelen:
1° personen die als beslagene of derde-beslagene betrokken zijn bij het strafrechtelijke beslag;
2° personen die als veroordeelde of malafide derde betrokken zijn bij inbeslagnemingen in het kader van een strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek;
3° personen die in België of door een buitenlandse overheid zijn veroordeeld tot een verbeurdverklaring;
4° personen die als burgerlijke partij, als tussenkomende partij of als derde rechten doen gelden op in beslag genomen of verbeurdverklaarde vermogensbestanddelen;
5° personen die het voorwerp uitmaken van het in de artikelen 22 en 23 bedoelde solvabiliteitsonderzoek;
6° personen die het voorwerp uitmaken van de in artikel 31, 31/1 en 31/2 bedoelde uitwisseling van inlichtingen.
§ 3. Het Centraal Orgaan verzamelt, beheert en verwerkt persoonsgegevens die het met toepassing van de artikelen 19, 20, 21, 31, 31/1 en 31/2 ontving met het oog op de adequate uitoefening van de in artikel 7 omschreven opdrachten.
§ 4. Onverminderd de toepassing van de artikelen 31, 31/1, 31/2 en 32 kunnen de volgende overheden de directeur van het Centraal Orgaan om de inzage van de in paragraaf 1 bedoelde gegevens verzoeken, in zoverre zij die nodig hebben voor de uitoefening van hun reglementaire, wettelijke of internationaalrechtelijke opdrachten:
1° de magistraten van het openbaar ministerie en de onderzoeksrechters;
2° de politiediensten;
3° de griffies van de hoven en rechtbanken en de secretariaten van de parketten en van de arbeidsauditoraten;
4° de bevoegde ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Justitie en de Federale Overheidsdienst Financiën;
5° de Cel voor financiële informatieverwerking;
6° de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;
7° het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse;
8° de buitenlandse centrale autoriteiten die rechtshulp in strafzaken verlenen op het gebied van inbeslagneming en verbeurdverklaring.
De bij artikel 39, § 1, ingestelde geheimhouding is van toepassing op de overheden en ambtenaren die de databank van het Centraal Orgaan consulteren.
De voorafgaande toestemming van de bevoegde magistraat van het openbaar ministerie of van de onderzoeksrechter is vereist wanneer de mededelingen van dien aard zijn om een invloed te hebben op lopende gerechtelijke dossiers.
§ 5. Het Centraal Orgaan beheert en bewaart op gecentraliseerde en geïnformatiseerde wijze de in paragraaf 1 bedoelde gegevens gedurende twintig jaar, te rekenen van de in artikel 19, § 1, bedoelde kennisgeving, in voorkomend geval verlengd tot aan de verjaring van de verbeurdverklaring.]1
1° de volgende in beslag genomen en verbeurdverklaarde vermogensbestanddelen, ongeacht het bedrag of hun waarde:
a) de onroerende goederen;
b) de gemotoriseerde voertuigen, schepen en vliegtuigen, met uitzondering van wrakken;
c) de effecten;
d) de geldsommen;
e) de rekeningen bij financiële instellingen;
f) de virtuele valuta;
g) de levende dieren;
h) de zakelijke rechten en de schuldvorderingen, met uitzondering van de rechten en verbintenissen die uit hun aard of krachtens de wet een strikt persoonsgebonden karakter hebben;
2° alle andere roerende vermogensbestanddelen dan deze bedoeld in de bepaling onder 1° en die de door de Koning, op voorstel van de minister bevoegd voor justitie, bepaalde drempel overstijgen.
§ 2. Het Centraal Orgaan verzamelt en verwerkt de identificatiegegevens en desgevallend de bankgegevens over de volgende categorieën van personen, evenals de gegevens met betrekking tot hun inbeslaggenomen vermogensbestanddelen, desgevallend hun vermogensbestanddelen in het algemeen, en de gerechtelijke gegevens met betrekking tot de bestemming van hun inbeslaggenomen vermogensbestanddelen:
1° personen die als beslagene of derde-beslagene betrokken zijn bij het strafrechtelijke beslag;
2° personen die als veroordeelde of malafide derde betrokken zijn bij inbeslagnemingen in het kader van een strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek;
3° personen die in België of door een buitenlandse overheid zijn veroordeeld tot een verbeurdverklaring;
4° personen die als burgerlijke partij, als tussenkomende partij of als derde rechten doen gelden op in beslag genomen of verbeurdverklaarde vermogensbestanddelen;
5° personen die het voorwerp uitmaken van het in de artikelen 22 en 23 bedoelde solvabiliteitsonderzoek;
6° personen die het voorwerp uitmaken van de in artikel 31, 31/1 en 31/2 bedoelde uitwisseling van inlichtingen.
§ 3. Het Centraal Orgaan verzamelt, beheert en verwerkt persoonsgegevens die het met toepassing van de artikelen 19, 20, 21, 31, 31/1 en 31/2 ontving met het oog op de adequate uitoefening van de in artikel 7 omschreven opdrachten.
§ 4. Onverminderd de toepassing van de artikelen 31, 31/1, 31/2 en 32 kunnen de volgende overheden de directeur van het Centraal Orgaan om de inzage van de in paragraaf 1 bedoelde gegevens verzoeken, in zoverre zij die nodig hebben voor de uitoefening van hun reglementaire, wettelijke of internationaalrechtelijke opdrachten:
1° de magistraten van het openbaar ministerie en de onderzoeksrechters;
2° de politiediensten;
3° de griffies van de hoven en rechtbanken en de secretariaten van de parketten en van de arbeidsauditoraten;
4° de bevoegde ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Justitie en de Federale Overheidsdienst Financiën;
5° de Cel voor financiële informatieverwerking;
6° de inlichtingen- en veiligheidsdiensten;
7° het Coördinatieorgaan voor de dreigingsanalyse;
8° de buitenlandse centrale autoriteiten die rechtshulp in strafzaken verlenen op het gebied van inbeslagneming en verbeurdverklaring.
De bij artikel 39, § 1, ingestelde geheimhouding is van toepassing op de overheden en ambtenaren die de databank van het Centraal Orgaan consulteren.
De voorafgaande toestemming van de bevoegde magistraat van het openbaar ministerie of van de onderzoeksrechter is vereist wanneer de mededelingen van dien aard zijn om een invloed te hebben op lopende gerechtelijke dossiers.
§ 5. Het Centraal Orgaan beheert en bewaart op gecentraliseerde en geïnformatiseerde wijze de in paragraaf 1 bedoelde gegevens gedurende twintig jaar, te rekenen van de in artikel 19, § 1, bedoelde kennisgeving, in voorkomend geval verlengd tot aan de verjaring van de verbeurdverklaring.]1
Modifications
Art.18. [1 § 1er. L'Organe central collecte, gère et traite les données relatives aux catégories d'avoirs patrimoniaux suivantes:
1° les avoirs patrimoniaux saisis et confisqués suivants, quel que soit leur montant ou leur valeur:
a) les biens immeubles;
b) les véhicules motorisés, navires et avions, exception faite des épaves;
c) les titres;
d) les sommes d'argent;
e) les comptes auprès d'institutions financières;
f) les valeurs virtuelles;
g) les animaux vivants;
h) les droits réels et les créances, à l'exception des droits et obligations qui ont un caractère strictement personnel en raison de leur nature ou en vertu de la loi;
2° tous les avoirs patrimoniaux mobiliers autres que ceux visés sous 1° et qui dépassent le seuil fixé par le Roi, sur la proposition du ministre qui a la justice dans ses attributions.
§ 2. L'Organe central collecte et traite les données d'identité et, le cas échéant, les données bancaires concernant les différentes catégories de personnes, ainsi que les données relatives à leurs avoirs patrimoniaux saisis, le cas échéant leurs avoirs patrimoniaux en général, et les données judiciaires relatives à la destination de leurs avoirs patrimoniaux saisis:
1° les personnes concernées en tant que saisi ou tiers saisi par la saisie pénale;
2° les personnes concernées en tant que condamné ou tiers de mauvaise foi par les saisies dans le cadre d'une enquête pénale d'exécution;
3° les personnes condamnées à une confiscation en Belgique ou par une autorité étrangère;
4° les personnes qui en tant que partie civile, partie intervenante ou tiers font valoir des droits sur des avoirs patrimoniaux saisis ou confisqués;
5° les personnes qui font l'objet de l'enquête de solvabilité visée aux articles 22 et 23;
6° les personnes qui font l'objet de l'échange d'informations visé aux articles 31, 31/1 et 32.
§ 3. L'Organe central collecte, gère et traite les données à caractère personnel qu'il a reçues en application des articles 19, 20, 21, 31, 31/1 et 31/2 aux fins de l'exercice adéquat des missions définies à l'article 7.
§ 4. Sans préjudice de l'application des articles 31, 31/1, 31/2 et 32, les autorités suivantes peuvent solliciter, auprès du directeur de l'Organe central, l'accès aux données visées au paragraphe 1er, dans la mesure où celles-ci leur sont nécessaires pour l'exercice de leurs missions réglementaires, légales ou de droit international:
1° les magistrats du ministère public et les juges d'instruction;
2° les services de police;
3° les greffes des cours et tribunaux ainsi que les secrétariats des parquets et des auditorats du travail;
4° les fonctionnaires compétents du Service Public Fédéral Justice et du Service Public Fédéral Finances;
5° la Cellule de traitement des informations financières;
6° les services de renseignement et de sécurité;
7° l'Organe de coordination pour l'analyse de la menace;
8° les autorités centrales étrangères qui accordent une entraide judiciaire en matière pénale en matière de saisie et de confiscation.
Le secret institué par l'article 39, § 1er, s'applique aux autorités et fonctionnaires qui consultent la banque de données de l'Organe central.
L'autorisation préalable du magistrat du ministère public compétent ou du juge d'instruction est requise lorsque les communications sont de nature à avoir une incidence sur des dossiers judiciaires en cours.
§ 5. L'Organe central gère et conserve de manière centralisée et informatisée les données visées au paragraphe 1er pendant vingt ans à compter de la notification visée à l'article 19, § 1er, prolongée, le cas échéant, jusqu'à la prescription de la confiscation.]1
1° les avoirs patrimoniaux saisis et confisqués suivants, quel que soit leur montant ou leur valeur:
a) les biens immeubles;
b) les véhicules motorisés, navires et avions, exception faite des épaves;
c) les titres;
d) les sommes d'argent;
e) les comptes auprès d'institutions financières;
f) les valeurs virtuelles;
g) les animaux vivants;
h) les droits réels et les créances, à l'exception des droits et obligations qui ont un caractère strictement personnel en raison de leur nature ou en vertu de la loi;
2° tous les avoirs patrimoniaux mobiliers autres que ceux visés sous 1° et qui dépassent le seuil fixé par le Roi, sur la proposition du ministre qui a la justice dans ses attributions.
§ 2. L'Organe central collecte et traite les données d'identité et, le cas échéant, les données bancaires concernant les différentes catégories de personnes, ainsi que les données relatives à leurs avoirs patrimoniaux saisis, le cas échéant leurs avoirs patrimoniaux en général, et les données judiciaires relatives à la destination de leurs avoirs patrimoniaux saisis:
1° les personnes concernées en tant que saisi ou tiers saisi par la saisie pénale;
2° les personnes concernées en tant que condamné ou tiers de mauvaise foi par les saisies dans le cadre d'une enquête pénale d'exécution;
3° les personnes condamnées à une confiscation en Belgique ou par une autorité étrangère;
4° les personnes qui en tant que partie civile, partie intervenante ou tiers font valoir des droits sur des avoirs patrimoniaux saisis ou confisqués;
5° les personnes qui font l'objet de l'enquête de solvabilité visée aux articles 22 et 23;
6° les personnes qui font l'objet de l'échange d'informations visé aux articles 31, 31/1 et 32.
§ 3. L'Organe central collecte, gère et traite les données à caractère personnel qu'il a reçues en application des articles 19, 20, 21, 31, 31/1 et 31/2 aux fins de l'exercice adéquat des missions définies à l'article 7.
§ 4. Sans préjudice de l'application des articles 31, 31/1, 31/2 et 32, les autorités suivantes peuvent solliciter, auprès du directeur de l'Organe central, l'accès aux données visées au paragraphe 1er, dans la mesure où celles-ci leur sont nécessaires pour l'exercice de leurs missions réglementaires, légales ou de droit international:
1° les magistrats du ministère public et les juges d'instruction;
2° les services de police;
3° les greffes des cours et tribunaux ainsi que les secrétariats des parquets et des auditorats du travail;
4° les fonctionnaires compétents du Service Public Fédéral Justice et du Service Public Fédéral Finances;
5° la Cellule de traitement des informations financières;
6° les services de renseignement et de sécurité;
7° l'Organe de coordination pour l'analyse de la menace;
8° les autorités centrales étrangères qui accordent une entraide judiciaire en matière pénale en matière de saisie et de confiscation.
Le secret institué par l'article 39, § 1er, s'applique aux autorités et fonctionnaires qui consultent la banque de données de l'Organe central.
L'autorisation préalable du magistrat du ministère public compétent ou du juge d'instruction est requise lorsque les communications sont de nature à avoir une incidence sur des dossiers judiciaires en cours.
§ 5. L'Organe central gère et conserve de manière centralisée et informatisée les données visées au paragraphe 1er pendant vingt ans à compter de la notification visée à l'article 19, § 1er, prolongée, le cas échéant, jusqu'à la prescription de la confiscation.]1
Modifications
Art.19. § 1. De magistraat van het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter geeft onverwijld kennis of laat onverwijld die kennisgeving doen aan het Centraal Orgaan van de inbeslagnemingen die zijn verricht tijdens het strafonderzoek van de vermogensbestanddelen bedoeld in artikel 18, § 1.
Deze kennisgevingen gebeuren per fax of langs elektronische weg en bevatten een gedetailleerde beschrijving van de in beslag genomen vermogensbestanddelen, de wijze van bewaring van de vermogensbestanddelen alsmede de gegevens noodzakelijk voor de identificatie van de eigenaar of de personen ten laste van wie beslag werd gelegd.
§ 2. Het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter geeft onverwijld kennis of laat onverwijld die kennisgeving doen, aan het Centraal Orgaan van elke nieuwe uitvoerbare beslissing met betrekking tot de in artikel 18, § 1, bedoelde vermogensbestanddelen.
§ 3. Het openbaar ministerie informeert het Centraal Orgaan van de beslissingen genomen omtrent de bestemming van in beslag genomen vermogensbestanddelen die het Centraal Orgaan beheert, binnen een maand nadat het desbetreffende opsporingsonderzoek werd geseponeerd.
Wanneer het Centraal Orgaan vaststelt dat het opsporingsonderzoek is geseponeerd zonder dat de in het eerste lid bedoelde kennisgeving werd verricht, kan de directeur van het Centraal Orgaan na een voorafgaandelijk schriftelijk bericht aan de bevoegde magistraat van het openbaar ministerie zelf beslissen over deze bestemming.
§ 4. In de gevallen waarin de in paragraaf 2 bedoelde gerechtelijke beslissingen geen definitieve uitspraak inhouden inzake de door het Centraal Orgaan beheerde [1 vermogensbestanddelen]1, kan de directeur van het Centraal Orgaan hieromtrent zelf beslissen na een voorafgaandelijk schriftelijk bericht aan de bevoegde magistraat van het openbaar ministerie en het verstrijken van een termijn van één maand, te rekenen vanaf de verzending van dit bericht.
Deze kennisgevingen gebeuren per fax of langs elektronische weg en bevatten een gedetailleerde beschrijving van de in beslag genomen vermogensbestanddelen, de wijze van bewaring van de vermogensbestanddelen alsmede de gegevens noodzakelijk voor de identificatie van de eigenaar of de personen ten laste van wie beslag werd gelegd.
§ 2. Het openbaar ministerie of de onderzoeksrechter geeft onverwijld kennis of laat onverwijld die kennisgeving doen, aan het Centraal Orgaan van elke nieuwe uitvoerbare beslissing met betrekking tot de in artikel 18, § 1, bedoelde vermogensbestanddelen.
§ 3. Het openbaar ministerie informeert het Centraal Orgaan van de beslissingen genomen omtrent de bestemming van in beslag genomen vermogensbestanddelen die het Centraal Orgaan beheert, binnen een maand nadat het desbetreffende opsporingsonderzoek werd geseponeerd.
Wanneer het Centraal Orgaan vaststelt dat het opsporingsonderzoek is geseponeerd zonder dat de in het eerste lid bedoelde kennisgeving werd verricht, kan de directeur van het Centraal Orgaan na een voorafgaandelijk schriftelijk bericht aan de bevoegde magistraat van het openbaar ministerie zelf beslissen over deze bestemming.
§ 4. In de gevallen waarin de in paragraaf 2 bedoelde gerechtelijke beslissingen geen definitieve uitspraak inhouden inzake de door het Centraal Orgaan beheerde [1 vermogensbestanddelen]1, kan de directeur van het Centraal Orgaan hieromtrent zelf beslissen na een voorafgaandelijk schriftelijk bericht aan de bevoegde magistraat van het openbaar ministerie en het verstrijken van een termijn van één maand, te rekenen vanaf de verzending van dit bericht.
Modifications
Art.19. § 1er. Le magistrat du ministère public ou le juge d'instruction notifie sans délai ou fait notifier sans délai à l'Organe central les saisies qui ont été effectuées au cours de l'enquête pénale sur les avoirs patrimoniaux visés à l'article 18, § 1er.
Les notifications se font par fax ou par voie électronique et contiennent une description détaillée des avoirs patrimoniaux saisis, le mode de conservation des avoirs patrimoniaux, ainsi que les données nécessaires à l'identification du propriétaire ou des personnes à charge desquelles la saisie a été pratiquée.
§ 2. Le ministère public ou le juge d'instruction notifie sans délai ou fait notifier sans délai à l'Organe central toute nouvelle décision exécutoire concernant les avoirs patrimoniaux visés à l'article 18, § 1er.
§ 3. Le ministère public informe l'Organe central des décisions prises quant à la destination d'avoirs patrimoniaux saisis gérés par l'Organe central, dans le mois après que l'information en question a été classée sans suite.
Si l'Organe central constate que l'information a été classée sans suite sans que la notification visée à l'alinéa premier ait été effectuée, le directeur de l'Organe central peut, après avis écrit préalable au magistrat du ministère public, décider lui-même de cette destination.
§ 4. Dans les cas où les décisions judiciaires visées au paragraphe 2 ne comprennent pas de décision définitive concernant les [1 avoirs patrimoniaux gérés]1 par l'Organe central, le directeur de l'Organe central peut décider lui-même en la matière, après avis écrit préalable au magistrat du ministère public et après expiration d'un délai d'un mois à compter de l'envoi de cet avis.
Les notifications se font par fax ou par voie électronique et contiennent une description détaillée des avoirs patrimoniaux saisis, le mode de conservation des avoirs patrimoniaux, ainsi que les données nécessaires à l'identification du propriétaire ou des personnes à charge desquelles la saisie a été pratiquée.
§ 2. Le ministère public ou le juge d'instruction notifie sans délai ou fait notifier sans délai à l'Organe central toute nouvelle décision exécutoire concernant les avoirs patrimoniaux visés à l'article 18, § 1er.
§ 3. Le ministère public informe l'Organe central des décisions prises quant à la destination d'avoirs patrimoniaux saisis gérés par l'Organe central, dans le mois après que l'information en question a été classée sans suite.
Si l'Organe central constate que l'information a été classée sans suite sans que la notification visée à l'alinéa premier ait été effectuée, le directeur de l'Organe central peut, après avis écrit préalable au magistrat du ministère public, décider lui-même de cette destination.
§ 4. Dans les cas où les décisions judiciaires visées au paragraphe 2 ne comprennent pas de décision définitive concernant les [1 avoirs patrimoniaux gérés]1 par l'Organe central, le directeur de l'Organe central peut décider lui-même en la matière, après avis écrit préalable au magistrat du ministère public et après expiration d'un délai d'un mois à compter de l'envoi de cet avis.
Modifications
Art.20. De bevoegde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën en de diensten van de Federale Overheidsdienst Justitie die belast zijn met de tenuitvoerlegging van vonnissen en arresten houdende verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen die zich buiten het Koninkrijk bevinden, zijn ertoe gehouden het Centraal Orgaan in te lichten over de gegevens met betrekking tot de tenuitvoerlegging.
De organen van de rechterlijke macht, de politiediensten en de federale administratieve overheden verstrekken kosteloos alle door het Centraal Orgaan gevraagde beschikbare inlichtingen die het nuttig acht voor de uitvoering van zijn wettelijke opdrachten.
De organen van de rechterlijke macht, de politiediensten en de federale administratieve overheden verstrekken kosteloos alle door het Centraal Orgaan gevraagde beschikbare inlichtingen die het nuttig acht voor de uitvoering van zijn wettelijke opdrachten.
Art.20. Le fonctionnaire compétent du Service Public Fédéral Finances et les services du Service Public Fédéral Justice chargés de l'exécution des jugements et des arrêts de confiscation d'avoirs patrimoniaux se trouvant hors du Royaume, sont tenus d'informer l'Organe central des données relatives à l'exécution.
Les organes du pouvoir judiciaire, les services de police et les autorités administratives fédérales fournissent gratuitement toutes les informations disponibles que l'Organe central demande et estime nécessaires pour l'exécution de ses missions légales.
Les organes du pouvoir judiciaire, les services de police et les autorités administratives fédérales fournissent gratuitement toutes les informations disponibles que l'Organe central demande et estime nécessaires pour l'exécution de ses missions légales.
Afdeling 4. - Uitvoering van gerechtelijke beslissingen
Section 4. - Exécution de décisions judiciaires
Onderafdeling 1. - Solvabiliteitsonderzoeken
Sous-section 1re. - Enquêtes de solvabilité
Art.21. § 1. Onverminderd de bevoegdheden van de bevoegde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën die belast is met de invordering van de verbeurdverklaring, kan het Centraal Orgaan, teneinde de haalbaarheid van een effectieve tenuitvoerlegging van de verbeurdverklaring te beoordelen, de solvabiliteit van een veroordeelde persoon onderzoeken. Het solvabiliteitsonderzoek wordt gevoerd door een magistraat van het Centraal Orgaan.
§ 2. Het Centraal Orgaan kan alle administratieve diensten van de Federale Staat, van de gemeenschappen en de gewesten en van de lokale besturen en de overheidsbedrijven, met inbegrip van de Cel voor financiële informatieverwerking, vorderen om, binnen de termijn die het bepaalt, alle inlichtingen die het nuttig acht in het kader van dit onderzoek mee te delen over de verrichtingen uitgevoerd door de veroordeelde, diens tegoeden en over de samenstelling en de vindplaats van diens vermogen. Deze administratieve diensten, de overheidsbedrijven en de Cel voor financiële informatieverwerking zijn gehouden aan voormelde vordering gevolg te geven.
Dezelfde vordering kan eveneens worden gericht aan de ondernemingen die zijn ingeschreven bij de Kruispuntbank van Ondernemingen. Deze ondernemingen zijn ertoe gehouden aan voormelde vordering gevolg te geven tenzij zij zich kunnen beroepen op een bij wet ingestelde geheimhoudingsverplichting.
§ 3. Wanneer de informatie van de in paragraaf 1 bedoelde bevoegde ambtenaar met betrekking tot de solvabiliteit van een veroordeelde persoon ontoereikend is, of indien er aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat de veroordeelde zich poogt te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing tot verbeurdverklaring, kan het Centraal Orgaan informatie over de solvabiliteit van die veroordeelde persoon inwinnen bij de in artikel 5, § 1, 1° tot 22°, 29° tot 32°, en § 3, eerste lid, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten bedoelde ondernemingen en personen.
§ 4. [1 Elke persoon die, hoewel hij daartoe regelmatig is gevorderd door het Centraal Orgaan, willens en wetens en zonder wettige reden weigert of nalaat om de gevraagde inlichtingen mee te delen binnen de termijn en op de wijze bepaald door het Centraal Orgaan, wordt gestraft met een geldboete van honderd euro tot dertigduizend euro.]1
§ 5. Iedere persoon die uit hoofde van zijn functie kennis krijgt van de vorderingen bedoeld in dit artikel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
§ 6. Het Centraal Orgaan kan ook de politiediensten of de in artikel 36 bedoelde politieambtenaren belasten met een onderzoek naar de solvabiliteit van een veroordeelde persoon.
§ 7. Het Centraal Orgaan kan de verkregen inlichtingen toezenden aan de in paragraaf 1 bedoelde bevoegde ambtenaar.
§ 2. Het Centraal Orgaan kan alle administratieve diensten van de Federale Staat, van de gemeenschappen en de gewesten en van de lokale besturen en de overheidsbedrijven, met inbegrip van de Cel voor financiële informatieverwerking, vorderen om, binnen de termijn die het bepaalt, alle inlichtingen die het nuttig acht in het kader van dit onderzoek mee te delen over de verrichtingen uitgevoerd door de veroordeelde, diens tegoeden en over de samenstelling en de vindplaats van diens vermogen. Deze administratieve diensten, de overheidsbedrijven en de Cel voor financiële informatieverwerking zijn gehouden aan voormelde vordering gevolg te geven.
Dezelfde vordering kan eveneens worden gericht aan de ondernemingen die zijn ingeschreven bij de Kruispuntbank van Ondernemingen. Deze ondernemingen zijn ertoe gehouden aan voormelde vordering gevolg te geven tenzij zij zich kunnen beroepen op een bij wet ingestelde geheimhoudingsverplichting.
§ 3. Wanneer de informatie van de in paragraaf 1 bedoelde bevoegde ambtenaar met betrekking tot de solvabiliteit van een veroordeelde persoon ontoereikend is, of indien er aanwijzingen zijn waaruit blijkt dat de veroordeelde zich poogt te onttrekken aan de tenuitvoerlegging van de rechterlijke beslissing tot verbeurdverklaring, kan het Centraal Orgaan informatie over de solvabiliteit van die veroordeelde persoon inwinnen bij de in artikel 5, § 1, 1° tot 22°, 29° tot 32°, en § 3, eerste lid, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten bedoelde ondernemingen en personen.
§ 4. [1 Elke persoon die, hoewel hij daartoe regelmatig is gevorderd door het Centraal Orgaan, willens en wetens en zonder wettige reden weigert of nalaat om de gevraagde inlichtingen mee te delen binnen de termijn en op de wijze bepaald door het Centraal Orgaan, wordt gestraft met een geldboete van honderd euro tot dertigduizend euro.]1
§ 5. Iedere persoon die uit hoofde van zijn functie kennis krijgt van de vorderingen bedoeld in dit artikel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
§ 6. Het Centraal Orgaan kan ook de politiediensten of de in artikel 36 bedoelde politieambtenaren belasten met een onderzoek naar de solvabiliteit van een veroordeelde persoon.
§ 7. Het Centraal Orgaan kan de verkregen inlichtingen toezenden aan de in paragraaf 1 bedoelde bevoegde ambtenaar.
Modifications
Art.21. § 1er. Sans préjudice des compétences du fonctionnaire du Service Public Fédéral Finances chargé du recouvrement de la confiscation, l'Organe central peut, pour apprécier la faisabilité d'une exécution effective de la confiscation, mener une enquête sur la solvabilité d'une personne condamnée. L'enquête de solvabilité est mené par un magistrat de l'Organe central.
§ 2. L'Organe central peut requérir tous les services administratifs de l'Etat fédéral, des communautés, des régions, des administrations locales et des entreprises publiques, y compris la Cellule de traitement des informations financières, de lui communiquer, dans le délai qu'il fixe, toutes les informations qu'il juge utiles dans le cadre de cette enquête concernant des opérations accomplies par le condamné, ses avoirs et sur la composition et la localisation de son patrimoine. Ces services administratifs, les entreprises publiques et la Cellule de traitement des informations financières sont tenus de donner suite à cette réquisition.
La même réquisition peut également être adressée aux entreprises inscrites auprès de la Banque-Carrefour des Entreprises. Ces entreprises sont tenues de donner suite à cette réquisition, sauf si elles peuvent se prévaloir d'une obligation de secret prévue par la loi.
§ 3. Lorsque les informations du fonctionnaire compétent visé au paragraphe 1er au sujet de la solvabilité d'une personne condamnée sont insuffisantes, ou s'il existe des indices dont il ressort que le condamné tente de se soustraire à l'exécution de la décision judiciaire de confiscation, l'Organe central peut recueillir des informations sur la solvabilité de cette personne condamnée auprès des organismes et des personnes visés à l'article 5, § 1er, 1° à 22°, 29° à 32°, et § 3, alinéa 1er, de la loi du 18 septembre 2017 relative à la prévention du blanchiment de capitaux et du financement du terrorisme et à la limitation de l'utilisation des espèces.
§ 4. [1 Toute personne qui, bien que régulièrement requise par l'Organe central, sciemment et volontairement, sans motif légitime, refuse ou reste en défaut de communiquer les informations demandées dans le délai et de la manière déterminés par l'Organe central, est punie d'une amende de cent euros à trente mille euros.]1
§ 5. Toute personne qui, du chef de sa fonction, a connaissance des réquisitions visées à cet article ou y prête son concours est tenue de garder le secret. Toute violation du secret est punie conformément à l'article 458 du Code pénal.
§ 6. L'Organe central peut également charger les services de police ou les fonctionnaires de police visés à l'article 36 de mener une enquête sur la solvabilité d'une personne condamnée.
§ 7. L'Organe central peut transmettre au fonctionnaire compétent visé au paragraphe 1er les renseignements obtenus.
§ 2. L'Organe central peut requérir tous les services administratifs de l'Etat fédéral, des communautés, des régions, des administrations locales et des entreprises publiques, y compris la Cellule de traitement des informations financières, de lui communiquer, dans le délai qu'il fixe, toutes les informations qu'il juge utiles dans le cadre de cette enquête concernant des opérations accomplies par le condamné, ses avoirs et sur la composition et la localisation de son patrimoine. Ces services administratifs, les entreprises publiques et la Cellule de traitement des informations financières sont tenus de donner suite à cette réquisition.
La même réquisition peut également être adressée aux entreprises inscrites auprès de la Banque-Carrefour des Entreprises. Ces entreprises sont tenues de donner suite à cette réquisition, sauf si elles peuvent se prévaloir d'une obligation de secret prévue par la loi.
§ 3. Lorsque les informations du fonctionnaire compétent visé au paragraphe 1er au sujet de la solvabilité d'une personne condamnée sont insuffisantes, ou s'il existe des indices dont il ressort que le condamné tente de se soustraire à l'exécution de la décision judiciaire de confiscation, l'Organe central peut recueillir des informations sur la solvabilité de cette personne condamnée auprès des organismes et des personnes visés à l'article 5, § 1er, 1° à 22°, 29° à 32°, et § 3, alinéa 1er, de la loi du 18 septembre 2017 relative à la prévention du blanchiment de capitaux et du financement du terrorisme et à la limitation de l'utilisation des espèces.
§ 4. [1 Toute personne qui, bien que régulièrement requise par l'Organe central, sciemment et volontairement, sans motif légitime, refuse ou reste en défaut de communiquer les informations demandées dans le délai et de la manière déterminés par l'Organe central, est punie d'une amende de cent euros à trente mille euros.]1
§ 5. Toute personne qui, du chef de sa fonction, a connaissance des réquisitions visées à cet article ou y prête son concours est tenue de garder le secret. Toute violation du secret est punie conformément à l'article 458 du Code pénal.
§ 6. L'Organe central peut également charger les services de police ou les fonctionnaires de police visés à l'article 36 de mener une enquête sur la solvabilité d'une personne condamnée.
§ 7. L'Organe central peut transmettre au fonctionnaire compétent visé au paragraphe 1er les renseignements obtenus.
Modifications
Art.22. § 1. In de bij artikel 21, § 3, bedoelde gevallen kan een magistraat van het Centraal Orgaan bij een met redenen omklede beslissing gericht aan de ondernemingen en de personen die worden bedoeld in artikel 5, § 1, 1° tot 22°, 29° tot 32°, en § 3, eerste lid, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, de mededeling van de volgende inlichtingen vorderen :
1° de lijst van bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten die worden bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, waarvan de veroordeelde titularis, gevolmachtigde of de uiteindelijke gerechtigde is en, in voorkomend geval, alle nuttige gegevens hieromtrent;
2° de bankverrichtingen die in een bepaalde periode zijn uitgevoerd op een of meer van deze bankrekeningen of financiële instrumenten, met inbegrip van de bijzonderheden betreffende de rekening van herkomst of bestemming;
3° de gegevens met betrekking tot de titularissen of gevolmachtigden die in een bepaald tijdvak toegang hebben of hadden tot deze bankkluizen.
[3 ...]3
[3 § 1/1. In de bij artikel 21, § 3, bedoelde gevallen kan een magistraat van het Centraal Orgaan, bij een met redenen omklede beslissing, overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest, alle beschikbare informatie over de veroordeelde opvragen bij het Centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten bij de Nationale Bank van België.]3
§ 2. In zijn schriftelijke vordering bepaalt de magistraat van het Centraal Orgaan onder welke vorm en binnen welke termijn de in paragraaf 1 [1 , eerste lid,]1 bedoelde gegevens hem dienen te worden meegedeeld.
§ 3. Indien de aan het Centraal Orgaan overeenkomstig de [3 paragrafen 1, 1/1 en 2]3 meegedeelde inlichtingen het bestaan aantonen van tegoeden in hoofde van de veroordeelde, kan de magistraat van het Centraal Orgaan op schriftelijke wijze vorderen dat de in paragraaf 1 bedoelde ondernemingen en personen de aan deze bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten verbonden schuldvorderingen en verbintenissen niet meer uit handen geven gedurende een termijn die niet langer mag duren dan vijf werkdagen en die ingaat op de dag dat het Centraal Orgaan zijn vordering verzendt bij middel van een aangetekende zending, per telefax of langs elektronische post.
De maatregel neemt van rechtswege een einde bij het verstrijken van de termijn van vijf werkdagen. Onder werkdag worden alle dagen verstaan, met uitzondering van de zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen. Vóór het verstrijken van deze termijn neemt de maatregel een einde in geval van vrijwillige betaling van het krachtens de verbeurdverklaring verschuldigde saldo, of van zodra de bevoegde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën de nodige bewarende maatregelen heeft getroffen.
§ 4. Het Centraal Orgaan kan opdracht geven aan de in paragraaf 1 bedoelde ondernemingen en personen de vermogensbestanddelen kosteloos te zijner beschikking te stellen of over te maken op een door hem aangegeven rekening, dit ter voldoening van het saldo van een uitvoerbare verbeurdverklaring.
§ 5. De in paragraaf 1 bedoelde ondernemingen en personen zijn ertoe gehouden hun medewerking te verlenen aan de vorderingen en maatregelen bedoeld in de paragrafen 1, 3 en 4.
§ 6. [4 De in paragraaf 1 bedoelde onderneming of persoon die, hoewel hij daartoe regelmatig is gevorderd door het Centraal Orgaan, willens en wetens, zonder wettige reden, weigert of nalaat over te gaan tot de mededeling van de gevraagde inlichtingen of de terbeschikkingstelling of overmaking binnen de termijn en op de wijze bepaald door het Centraal Orgaan, wordt gestraft met een geldboete van honderd euro tot dertigduizend euro.]4
§ 7. De in paragraaf 1 bedoelde ondernemingen en personen, of elke derde, die goederen bewaren of beheren die het voorwerp uitmaken van een in de paragrafen 3 en 4 bedoelde maatregel en deze met bedrieglijk opzet wegmaken, worden gestraft met de straffen bepaald in artikel 507 van het Strafwetboek.
§ 8. Iedere persoon die uit hoofde van zijn functie kennis krijgt van de vorderingen of maatregelen bedoeld in dit artikel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
§ 9. [4 De kosten die gemaakt zijn in het raam van de in de artikelen 21 en 22 bedoelde onderzoeken vallen ten laste van de veroordeelde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij. Ze worden begroot, vereffend en ingevorderd overeenkomstig de regelgeving inzake de gerechtskosten in strafzaken.]4
1° de lijst van bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten die worden bedoeld in artikel 2, 1°, van de wet van 2 augustus 2002 betreffende het toezicht op de financiële sector en de financiële diensten, waarvan de veroordeelde titularis, gevolmachtigde of de uiteindelijke gerechtigde is en, in voorkomend geval, alle nuttige gegevens hieromtrent;
2° de bankverrichtingen die in een bepaalde periode zijn uitgevoerd op een of meer van deze bankrekeningen of financiële instrumenten, met inbegrip van de bijzonderheden betreffende de rekening van herkomst of bestemming;
3° de gegevens met betrekking tot de titularissen of gevolmachtigden die in een bepaald tijdvak toegang hebben of hadden tot deze bankkluizen.
[3 ...]3
[3 § 1/1. In de bij artikel 21, § 3, bedoelde gevallen kan een magistraat van het Centraal Orgaan, bij een met redenen omklede beslissing, overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest, alle beschikbare informatie over de veroordeelde opvragen bij het Centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten bij de Nationale Bank van België.]3
§ 2. In zijn schriftelijke vordering bepaalt de magistraat van het Centraal Orgaan onder welke vorm en binnen welke termijn de in paragraaf 1 [1 , eerste lid,]1 bedoelde gegevens hem dienen te worden meegedeeld.
§ 3. Indien de aan het Centraal Orgaan overeenkomstig de [3 paragrafen 1, 1/1 en 2]3 meegedeelde inlichtingen het bestaan aantonen van tegoeden in hoofde van de veroordeelde, kan de magistraat van het Centraal Orgaan op schriftelijke wijze vorderen dat de in paragraaf 1 bedoelde ondernemingen en personen de aan deze bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten verbonden schuldvorderingen en verbintenissen niet meer uit handen geven gedurende een termijn die niet langer mag duren dan vijf werkdagen en die ingaat op de dag dat het Centraal Orgaan zijn vordering verzendt bij middel van een aangetekende zending, per telefax of langs elektronische post.
De maatregel neemt van rechtswege een einde bij het verstrijken van de termijn van vijf werkdagen. Onder werkdag worden alle dagen verstaan, met uitzondering van de zaterdagen, zondagen en wettelijke feestdagen. Vóór het verstrijken van deze termijn neemt de maatregel een einde in geval van vrijwillige betaling van het krachtens de verbeurdverklaring verschuldigde saldo, of van zodra de bevoegde ambtenaar van de Federale Overheidsdienst Financiën de nodige bewarende maatregelen heeft getroffen.
§ 4. Het Centraal Orgaan kan opdracht geven aan de in paragraaf 1 bedoelde ondernemingen en personen de vermogensbestanddelen kosteloos te zijner beschikking te stellen of over te maken op een door hem aangegeven rekening, dit ter voldoening van het saldo van een uitvoerbare verbeurdverklaring.
§ 5. De in paragraaf 1 bedoelde ondernemingen en personen zijn ertoe gehouden hun medewerking te verlenen aan de vorderingen en maatregelen bedoeld in de paragrafen 1, 3 en 4.
§ 6. [4 De in paragraaf 1 bedoelde onderneming of persoon die, hoewel hij daartoe regelmatig is gevorderd door het Centraal Orgaan, willens en wetens, zonder wettige reden, weigert of nalaat over te gaan tot de mededeling van de gevraagde inlichtingen of de terbeschikkingstelling of overmaking binnen de termijn en op de wijze bepaald door het Centraal Orgaan, wordt gestraft met een geldboete van honderd euro tot dertigduizend euro.]4
§ 7. De in paragraaf 1 bedoelde ondernemingen en personen, of elke derde, die goederen bewaren of beheren die het voorwerp uitmaken van een in de paragrafen 3 en 4 bedoelde maatregel en deze met bedrieglijk opzet wegmaken, worden gestraft met de straffen bepaald in artikel 507 van het Strafwetboek.
§ 8. Iedere persoon die uit hoofde van zijn functie kennis krijgt van de vorderingen of maatregelen bedoeld in dit artikel of daaraan zijn medewerking verleent, is tot geheimhouding verplicht. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
§ 9. [4 De kosten die gemaakt zijn in het raam van de in de artikelen 21 en 22 bedoelde onderzoeken vallen ten laste van de veroordeelde of de burgerrechtelijk aansprakelijke partij. Ze worden begroot, vereffend en ingevorderd overeenkomstig de regelgeving inzake de gerechtskosten in strafzaken.]4
Art.22. § 1er. Dans les cas visés à l'article 21, § 3, un magistrat de l'Organe central peut requérir, par décision motivée adressée aux organismes et aux personnes visés à l'article 5, § 1er, 1° à 22°, 29° à 32°, et § 3, alinéa 1er, de la loi du 18 septembre 2017 relative à la prévention du blanchiment de capitaux et du financement du terrorisme et à la limitation de l'utilisation des espèces, la communication des informations suivantes :
1° la liste des comptes bancaires, des coffres bancaires ou des instruments financiers tels que visés à l'article 2, 1°, de la loi du 2 août 2002 relative à la surveillance du secteur financier et aux services financiers, dont le condamné est le titulaire, le mandataire ou le véritable bénéficiaire et, le cas échéant, toutes les données utiles à ce sujet;
2° les transactions bancaires qui ont été réalisées pendant une période déterminée sur un ou plusieurs de ces comptes bancaires ou instruments financiers, y compris les renseignements concernant tout compte émetteur ou récepteur;
3° les données concernant les titulaires ou mandataires qui, pendant une période déterminée, ont ou avaient accès à ces coffres bancaires.
[3 ...]3
[3 § 1/1. Dans les cas visés à l'article 21, § 3, le magistrat de l'Organe central peut, par décision motivée, conformément à la loi du 8 juillet 2018 portant organisation d'un point de contact central des comptes et contrats financiers et portant extension de l'accès du fichier central des avis de saisie, de délégation, de cession, de règlement collectif de dettes et de protêt, demander toutes les informations disponibles en ce qui concerne le condamné au Point de contact central des comptes et contrats financiers tenu par la Banque nationale de Belgique.]3
§ 2. Le magistrat de l'Organe central spécifie dans sa requête écrite sous quelle forme et dans quel délai les données visées au paragraphe 1er [1 , alinéa 1er,]1 doivent lui être communiquées.
§ 3. Si les informations communiquées à l'Organe central conformément aux [3 paragraphes 1er, 1/1 et 2]3 révèlent l'existence d'avoirs dans le chef du condamné, le magistrat de l'Organe central peut requérir de manière écrite que les organismes et personnes visés au paragraphe 1er ne pourront plus se dessaisir des créances et engagements liés à ces comptes bancaires, à ces coffres bancaires ou à ces instruments financiers pour un délai qui ne peut excéder cinq jours ouvrables et qui prend cours le jour où l'Organe central effectue l'envoi de sa requête par envoi recommandé, par téléfax ou par courrier électronique.
La mesure prend fin d'office à l'expiration du délai de cinq jours ouvrables. Par jour ouvrable, on entend tous les jours à l'exception des samedis, des dimanches et des jours fériés légaux. Avant l'expiration de ce délai la mesure prend fin en cas de paiement volontaire de la somme due en vertu de la confiscation, ou lorsque le fonctionnaire compétent du Service Public Fédéral Finances a pris les mesures conservatoires nécessaires.
§ 4. L'Organe central peut charger les organismes et les personnes visés au paragraphe 1er de mettre gratuitement les avoirs patrimoniaux à sa disposition ou de les transférer sur un compte qu'il indique, ce afin d'acquitter le solde d'une confiscation exécutoire.
§ 5. Les organismes et les personnes visés au paragraphe 1er sont tenus de prêter leur concours aux réquisitions et mesures visées aux paragraphes 1er, 3 et 4.
§ 6. [4 L'organisme ou la personne visé au paragraphe 1er qui, bien que régulièrement requis par l'Organe central, sciemment et volontairement, sans motif légitime, refuse ou reste en défaut de procéder à la communication des informations demandées ou à leur mise à disposition ou à leur transfert dans le délai et de la manière fixés par l'Organe central, est puni d'une amende de cent euros à trente mille euros.]4
§ 7. Les organismes et les personnes visés au paragraphe 1er, ou tout tiers, qui conservent ou gèrent des biens faisant l'objet d'une mesure visée aux paragraphes 3 et 4 et qui les font disparaître dans une intention frauduleuse, sont punis des peines prévues à l'article 507 du Code pénal.
§ 8. Toute personne qui, du chef de sa fonction, a connaissance des réquisitions ou mesures visées à cet article ou y prête son concours est tenue de garder le secret. Toute violation du secret est punie conformément à l'article 458 du Code pénal.
§ 9. [4 Les frais exposés dans le cadre des enquêtes visées aux articles 21 et 22 sont à charge du condamné ou de la partie civilement responsable. Ils sont taxés, liquidés et recouvrés conformément à la réglementation relative aux frais de justice en matière répressive.]4
1° la liste des comptes bancaires, des coffres bancaires ou des instruments financiers tels que visés à l'article 2, 1°, de la loi du 2 août 2002 relative à la surveillance du secteur financier et aux services financiers, dont le condamné est le titulaire, le mandataire ou le véritable bénéficiaire et, le cas échéant, toutes les données utiles à ce sujet;
2° les transactions bancaires qui ont été réalisées pendant une période déterminée sur un ou plusieurs de ces comptes bancaires ou instruments financiers, y compris les renseignements concernant tout compte émetteur ou récepteur;
3° les données concernant les titulaires ou mandataires qui, pendant une période déterminée, ont ou avaient accès à ces coffres bancaires.
[3 ...]3
[3 § 1/1. Dans les cas visés à l'article 21, § 3, le magistrat de l'Organe central peut, par décision motivée, conformément à la loi du 8 juillet 2018 portant organisation d'un point de contact central des comptes et contrats financiers et portant extension de l'accès du fichier central des avis de saisie, de délégation, de cession, de règlement collectif de dettes et de protêt, demander toutes les informations disponibles en ce qui concerne le condamné au Point de contact central des comptes et contrats financiers tenu par la Banque nationale de Belgique.]3
§ 2. Le magistrat de l'Organe central spécifie dans sa requête écrite sous quelle forme et dans quel délai les données visées au paragraphe 1er [1 , alinéa 1er,]1 doivent lui être communiquées.
§ 3. Si les informations communiquées à l'Organe central conformément aux [3 paragraphes 1er, 1/1 et 2]3 révèlent l'existence d'avoirs dans le chef du condamné, le magistrat de l'Organe central peut requérir de manière écrite que les organismes et personnes visés au paragraphe 1er ne pourront plus se dessaisir des créances et engagements liés à ces comptes bancaires, à ces coffres bancaires ou à ces instruments financiers pour un délai qui ne peut excéder cinq jours ouvrables et qui prend cours le jour où l'Organe central effectue l'envoi de sa requête par envoi recommandé, par téléfax ou par courrier électronique.
La mesure prend fin d'office à l'expiration du délai de cinq jours ouvrables. Par jour ouvrable, on entend tous les jours à l'exception des samedis, des dimanches et des jours fériés légaux. Avant l'expiration de ce délai la mesure prend fin en cas de paiement volontaire de la somme due en vertu de la confiscation, ou lorsque le fonctionnaire compétent du Service Public Fédéral Finances a pris les mesures conservatoires nécessaires.
§ 4. L'Organe central peut charger les organismes et les personnes visés au paragraphe 1er de mettre gratuitement les avoirs patrimoniaux à sa disposition ou de les transférer sur un compte qu'il indique, ce afin d'acquitter le solde d'une confiscation exécutoire.
§ 5. Les organismes et les personnes visés au paragraphe 1er sont tenus de prêter leur concours aux réquisitions et mesures visées aux paragraphes 1er, 3 et 4.
§ 6. [4 L'organisme ou la personne visé au paragraphe 1er qui, bien que régulièrement requis par l'Organe central, sciemment et volontairement, sans motif légitime, refuse ou reste en défaut de procéder à la communication des informations demandées ou à leur mise à disposition ou à leur transfert dans le délai et de la manière fixés par l'Organe central, est puni d'une amende de cent euros à trente mille euros.]4
§ 7. Les organismes et les personnes visés au paragraphe 1er, ou tout tiers, qui conservent ou gèrent des biens faisant l'objet d'une mesure visée aux paragraphes 3 et 4 et qui les font disparaître dans une intention frauduleuse, sont punis des peines prévues à l'article 507 du Code pénal.
§ 8. Toute personne qui, du chef de sa fonction, a connaissance des réquisitions ou mesures visées à cet article ou y prête son concours est tenue de garder le secret. Toute violation du secret est punie conformément à l'article 458 du Code pénal.
§ 9. [4 Les frais exposés dans le cadre des enquêtes visées aux articles 21 et 22 sont à charge du condamné ou de la partie civilement responsable. Ils sont taxés, liquidés et recouvrés conformément à la réglementation relative aux frais de justice en matière répressive.]4
Onderafdeling 2. - Teruggave van in beslag genomen geldsommen en andere goederen
Sous-section 2. - Restitution de sommes d'argent et autres biens saisis
Art.23. § 1. Het Centraal Orgaan gaat uiterlijk binnen twee maanden na de kennisgeving van de uitvoerbare beslissing tot teruggave van door hem beheerde in beslag genomen geldsommen of andere goederen over tot de uitvoering van de door het openbaar ministerie of de rechter bevolen teruggave. Met het oog op de eventuele toepassing van artikel 32 gaat het Centraal Orgaan onverwijld over tot het bevragen van de publieke schuldeisers.
De in het eerste lid bedoelde termijn kan op een met redenen omkleed verzoek van een publieke schuldeiser worden verlengd met een maand, om alle nuttige informatie ter staving van de publieke schuldvordering te kunnen meedelen aan het Centraal Orgaan.
[1 De in het eerste lid bedoelde termijn kan op verzoek van de Algemene Administratie van de Bijzondere Belastinginspectie eenmalig verlengd worden met zes maanden met het oog op het onderzoek van aanwijzingen van ernstige fiscale fraude als bedoeld in het door de Koning ter uitvoering van artikel 29, § 4, van het Wetboek van strafvordering genomen besluit en de vestiging van de ontdoken belasting.]1
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde termijnen worden geschorst wanneer de wet voorziet in een bewarende maatregel met opschortend effect ten aanzien van de beslissing tot teruggave van de goederen of geldsommen.
De in het eerste lid bedoelde termijn kan op een met redenen omkleed verzoek van een publieke schuldeiser worden verlengd met een maand, om alle nuttige informatie ter staving van de publieke schuldvordering te kunnen meedelen aan het Centraal Orgaan.
[1 De in het eerste lid bedoelde termijn kan op verzoek van de Algemene Administratie van de Bijzondere Belastinginspectie eenmalig verlengd worden met zes maanden met het oog op het onderzoek van aanwijzingen van ernstige fiscale fraude als bedoeld in het door de Koning ter uitvoering van artikel 29, § 4, van het Wetboek van strafvordering genomen besluit en de vestiging van de ontdoken belasting.]1
§ 2. De in paragraaf 1 bedoelde termijnen worden geschorst wanneer de wet voorziet in een bewarende maatregel met opschortend effect ten aanzien van de beslissing tot teruggave van de goederen of geldsommen.
Modifications
Art.23. § 1er. L'Organe central procède au maximum dans les deux mois suivant la notification de la décision exécutoire à l'exécution de la restitution ordonnée par le ministère public ou le juge de sommes d'argent et autres biens saisis gérés par lui. En vue de l'application éventuelle de l'article 32, l'Organe central consulte sans délai les créanciers publics.
Le délai visé à l'alinéa 1er peut être prolongé d'un mois sur demande motivée d'un créancier public, afin de pouvoir communiquer à l'Organe central toutes les informations utiles à l'appui de la créance publique.
[1 Sur demande de l'Administration générale de l'Inspection spéciale des Impôts, le délai visé à l'alinéa 1er peut être prolongé une fois de six mois en vue de l'examen d'indices sérieux de fraude fiscale grave tels que visés par l'arrêté royal pris en exécution de l'article 29, § 4, du Code d'instruction criminelle et de l'établissement de l'impôt éludé.]1
§ 2. Les délais visés au paragraphe 1er sont suspendus lorsque la loi prévoit une mesure conservatoire avec effet suspensif envers la décision de restitution des biens et sommes d'argent.
Le délai visé à l'alinéa 1er peut être prolongé d'un mois sur demande motivée d'un créancier public, afin de pouvoir communiquer à l'Organe central toutes les informations utiles à l'appui de la créance publique.
[1 Sur demande de l'Administration générale de l'Inspection spéciale des Impôts, le délai visé à l'alinéa 1er peut être prolongé une fois de six mois en vue de l'examen d'indices sérieux de fraude fiscale grave tels que visés par l'arrêté royal pris en exécution de l'article 29, § 4, du Code d'instruction criminelle et de l'établissement de l'impôt éludé.]1
§ 2. Les délais visés au paragraphe 1er sont suspendus lorsque la loi prévoit une mesure conservatoire avec effet suspensif envers la décision de restitution des biens et sommes d'argent.
Modifications
Art.23/1. [1 § 1. Behoudens andersluidend bevel van de rechter of het bevoegde openbaar ministerie geeft het Centraal Orgaan de beheerde vermogensbestanddelen terug aan de persoon in wiens handen het beslag werd gelegd.
§ 2. Elke derde die beweert recht te hebben op de in beslag genomen vermogensbestanddelen kan langs elektronische weg of per aangetekende brief gericht aan de directeur van het Centraal Orgaan tegen die teruggave verzet doen.
§ 3. Wanneer de teruggave is gelast, geeft de directeur van het Centraal Orgaan langs elektronische weg of per aangetekende brief, hiervan bericht aan de personen die verzet hebben gedaan en, in voorkomend geval, aan de andere door het openbaar ministerie aangeduide personen die bevoegd zijn om, volgens de door de rechtspleging verschafte aanwijzingen, rechten op de beheerde vermogensbestanddelen te kunnen doen gelden. Het bericht bepaalt dat de in paragraaf 2 bedoelde derden hun rechten kunnen doen gelden binnen de door de directeur bepaalde termijn, die ten minste vijftien dagen bedraagt.
§ 4. Het verzet schorst de in artikel 23 bedoelde termijn.
§ 5. Het Centraal Orgaan geeft de vermogensbestanddelen terug aan de derde die het bewijs levert van de rechten die hij doet gelden. Indien de derde binnen de door de directeur bepaalde termijn zijn aanspraak bij de bevoegde burgerlijke rechter aanhangig heeft gemaakt zal het Centraal Orgaan de litigieuze vermogensbestanddelen teruggeven aan de rechthebbende die is aangeduid in een uitvoerbare rechterlijke beslissing.]1
§ 2. Elke derde die beweert recht te hebben op de in beslag genomen vermogensbestanddelen kan langs elektronische weg of per aangetekende brief gericht aan de directeur van het Centraal Orgaan tegen die teruggave verzet doen.
§ 3. Wanneer de teruggave is gelast, geeft de directeur van het Centraal Orgaan langs elektronische weg of per aangetekende brief, hiervan bericht aan de personen die verzet hebben gedaan en, in voorkomend geval, aan de andere door het openbaar ministerie aangeduide personen die bevoegd zijn om, volgens de door de rechtspleging verschafte aanwijzingen, rechten op de beheerde vermogensbestanddelen te kunnen doen gelden. Het bericht bepaalt dat de in paragraaf 2 bedoelde derden hun rechten kunnen doen gelden binnen de door de directeur bepaalde termijn, die ten minste vijftien dagen bedraagt.
§ 4. Het verzet schorst de in artikel 23 bedoelde termijn.
§ 5. Het Centraal Orgaan geeft de vermogensbestanddelen terug aan de derde die het bewijs levert van de rechten die hij doet gelden. Indien de derde binnen de door de directeur bepaalde termijn zijn aanspraak bij de bevoegde burgerlijke rechter aanhangig heeft gemaakt zal het Centraal Orgaan de litigieuze vermogensbestanddelen teruggeven aan de rechthebbende die is aangeduid in een uitvoerbare rechterlijke beslissing.]1
Art.23/1. [1 § 1er. Sauf ordre contraire du juge ou du ministère public compétent, l'Organe central restitue les avoirs patrimoniaux gérés à la personne entre les mains de laquelle la saisie a été opérée.
§ 2. Tout tiers prétendant avoir droit sur les avoirs patrimoniaux saisis peut s'opposer à cette restitution par voie électronique ou par courrier recommandé adressé au directeur de l'Organe central.
§ 3. Lorsque la restitution est ordonnée, le directeur de l'Organe central en informe par voie électronique ou par courrier recommandé les personnes qui se sont opposées et, le cas échéant, les autres personnes désignées par le ministère public qui, suivant les indications fournies par la procédure, sont habilitées à faire valoir leurs droits sur les avoirs patrimoniaux gérés. L'avis précise que les tiers visés au paragraphe 2 peuvent faire valoir leurs droits dans le délai imparti par le directeur, qui doit être de quinze jours minimum.
§ 4. L'opposition suspend le délai visé à l'article 23.
§ 5. L'Organe central restitue les avoirs patrimoniaux au tiers qui apporte la preuve des droits qu'il fait valoir. Si le tiers a porté sa prétention devant le juge civil compétent dans le délai imparti par le directeur, l'Organe central restitue les avoirs patrimoniaux litigieux à l'ayant droit désigné dans une décision judiciaire exécutoire.]1
§ 2. Tout tiers prétendant avoir droit sur les avoirs patrimoniaux saisis peut s'opposer à cette restitution par voie électronique ou par courrier recommandé adressé au directeur de l'Organe central.
§ 3. Lorsque la restitution est ordonnée, le directeur de l'Organe central en informe par voie électronique ou par courrier recommandé les personnes qui se sont opposées et, le cas échéant, les autres personnes désignées par le ministère public qui, suivant les indications fournies par la procédure, sont habilitées à faire valoir leurs droits sur les avoirs patrimoniaux gérés. L'avis précise que les tiers visés au paragraphe 2 peuvent faire valoir leurs droits dans le délai imparti par le directeur, qui doit être de quinze jours minimum.
§ 4. L'opposition suspend le délai visé à l'article 23.
§ 5. L'Organe central restitue les avoirs patrimoniaux au tiers qui apporte la preuve des droits qu'il fait valoir. Si le tiers a porté sa prétention devant le juge civil compétent dans le délai imparti par le directeur, l'Organe central restitue les avoirs patrimoniaux litigieux à l'ayant droit désigné dans une décision judiciaire exécutoire.]1
Modifications
Onderafdeling 3. - Strafrechtelijke uitvoeringsonderzoeken
Sous-section 3. - Enquêtes pénales d'exécution
Art.24. § 1. Het Centraal Orgaan verleent bijstand aan de magistraten van het openbaar ministerie die een strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek voeren of kan door hen worden verzocht een dergelijk onderzoek te voeren overeenkomstig artikel 464/3 van het Wetboek van strafvordering.
§ 2. Het Centraal Orgaan beheert de vermogensbestanddelen die in het kader van een strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek in beslag werden genomen overeenkomstig de artikelen 464/29 tot 464/38 van het Wetboek van strafvordering.
§ 2. Het Centraal Orgaan beheert de vermogensbestanddelen die in het kader van een strafrechtelijk uitvoeringsonderzoek in beslag werden genomen overeenkomstig de artikelen 464/29 tot 464/38 van het Wetboek van strafvordering.
Art.24. § 1er. L'Organe central prête assistance aux magistrats du ministère public qui mènent une enquête pénale d'exécution ou peut être chargé par eux de mener une telle enquête conformément à l'article 464/3 du Code d'instruction criminelle.
§ 2. L'Organe central gère les avoirs patrimoniaux saisis dans le cadre d'une enquête pénale d'exécution conformément aux articles 464/29 à 464/38 du Code d'instruction criminelle.
§ 2. L'Organe central gère les avoirs patrimoniaux saisis dans le cadre d'une enquête pénale d'exécution conformément aux articles 464/29 à 464/38 du Code d'instruction criminelle.
Afdeling 5. - Steun
Section 5. - Appui
Onderafdeling 1. - Advies
Sous-section 1re. - Avis
Art.25. Het Centraal Orgaan kan op hun verzoek of ambtshalve adviezen verstrekken met betrekking tot de diverse aspecten van inbeslagneming, de verbeurdverklaring en de tenuitvoerlegging van gerechtelijke uitspraken aan :
1° de minister bevoegd voor Justitie;
2° het College van procureurs-generaal;
3° magistraten van het openbaar ministerie;
4° politiediensten;
5° de Federale Overheidsdienst Financiën.
1° de minister bevoegd voor Justitie;
2° het College van procureurs-generaal;
3° magistraten van het openbaar ministerie;
4° politiediensten;
5° de Federale Overheidsdienst Financiën.
Art.25. L'Organe central peut rendre des avis, sur demande ou d'office, concernant les différents aspects de la saisie, de la confiscation et de l'exécution de décisions judiciaires :
1° au ministre qui a la Justice dans ses attributions;
2° au Collège des procureurs généraux;
3° aux magistrats du ministère public;
4° aux services de police;
5° au Service Public Fédéral Finances.
1° au ministre qui a la Justice dans ses attributions;
2° au Collège des procureurs généraux;
3° aux magistrats du ministère public;
4° aux services de police;
5° au Service Public Fédéral Finances.
Onderafdeling 2. - Operationele bijstand
Sous-section 2. - Assistance opérationnelle
Art.26. Op hun verzoek kan het Centraal Orgaan operationele bijstand verlenen met betrekking tot de diverse aspecten van inbeslagneming, verbeurdverklaring en de tenuitvoerlegging van gerechtelijke uitspraken aan :
1° magistraten van het openbaar ministerie;
2° onderzoeksrechters;
3° politiediensten;
4° de Federale Overheidsdienst Financiën.
Het Centraal Orgaan kan raamovereenkomsten afsluiten met derden in het kader van de in het eerste lid bedoelde bijstand.
1° magistraten van het openbaar ministerie;
2° onderzoeksrechters;
3° politiediensten;
4° de Federale Overheidsdienst Financiën.
Het Centraal Orgaan kan raamovereenkomsten afsluiten met derden in het kader van de in het eerste lid bedoelde bijstand.
Art.26. A leur demande, l'Organe central peut apporter son assistance opérationnelle concernant les différents aspects de la saisie, de la confiscation et de l'exécution de décisions judiciaires :
1° aux magistrats du ministère public;
2° aux juges d'instruction;
3° aux services de police;
4° au Service Public Fédéral Finances.
L'Organe central peut conclure des accords-cadres avec des tiers dans le cadre de l'assistance, visé à l'alinéa 1er.
1° aux magistrats du ministère public;
2° aux juges d'instruction;
3° aux services de police;
4° au Service Public Fédéral Finances.
L'Organe central peut conclure des accords-cadres avec des tiers dans le cadre de l'assistance, visé à l'alinéa 1er.
Art.27. Overeenkomstig artikel 28novies van het Wetboek van strafvordering kan het Centraal Orgaan, op verzoek van de procureur des Konings, bijstand verlenen in het kader van de vernietiging van een inbeslaggenomen goed.
Het Centraal Orgaan kan raamovereenkomsten afsluiten met derden in het kader van de in het eerste lid bedoelde bijstand.
Het Centraal Orgaan kan raamovereenkomsten afsluiten met derden in het kader van de in het eerste lid bedoelde bijstand.
Art.27. Conformément à l'article 28novies du Code d'instruction criminelle, l'Organe central peut, à la demande du procureur du Roi, rendre une assistance dans le cadre de la destruction d'un bien saisi.
L'Organe central peut conclure des accords-cadres avec des tiers dans le cadre de l'assistance, visé à l'alinéa 1er.
L'Organe central peut conclure des accords-cadres avec des tiers dans le cadre de l'assistance, visé à l'alinéa 1er.
Art.28. Het Centraal Orgaan kan worden belast met de betaling van geldsommen in strafzaken via de bankrekening van het Centraal Orgaan, uitgezonderd de teruggave van borgsommen waarvan de consignatie bij wet is opdragen aan de Deposito- en Consignatiekas of een andere instelling.
Art.28. L'Organe central peut être chargé du paiement de sommes d'argent en matière pénale par le compte bancaire de l'Organe central, à l'exception de la restitution des cautionnements dont la consignation est confiée légalement à la Caisse des Dépôts et Consignations ou à une autre institution.
Art.29. § 1. Ingeval de expertise van het Centraal Orgaan nuttig kan zijn, kan de bevoegde korpschef van het openbaar ministerie in de zaken die hij bepaalt, aan de directeur van het Centraal Orgaan verzoeken om de volgende opdrachten van het openbaar ministerie waar te nemen :
1° tijdens de rechtspleging voor de kamer van inbeschuldigingstelling en het vonnisgerecht die kennis nemen van een verzoek tot opheffing van de inbeslagneming van vermogensbestanddelen als bedoeld in de artikelen 28sexies en 61quater van het Wetboek van strafvordering;
2° tijdens de rechtspleging voor de kamer van inbeschuldigingstelling en het vonnisgerecht die kennis nemen van een beroep tegen de in de artikelen 28octies en 61sexies van het Wetboek van strafvordering bedoelde maatregel;
3° tijdens de rechtspleging voor de kamer van inbeschuldigingstelling die kennis neemt van de vordering waarbij de beslissing tot vernietiging van de procureur des Konings van in beslag genomen vermogensbestanddelen door een belanghebbende wordt aangevochten;
4° tijdens de rechtspleging voor de strafgerechten in zoverre het de inbeslagneming, het beheer en de verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen betreft.
§ 2. De directeur van het Centraal Orgaan beslist over dit verzoek bij een met redenen omklede schriftelijke beslissing en deelt onverwijld zijn beslissing mee aan de verzoekende korpschef.
Ingeval het Centraal Orgaan de uitvoering van het verzoek weigert, kan de verzoekende korpschef van het openbaar ministerie zijn verzoek voorleggen aan de procureur-generaal die binnen het College van procureurs-generaal belast is met de materie van het recht en de criminaliteit in financiële, fiscale en economische zaken. De procureur-generaal beslist na overleg met het Centraal Orgaan, welk gevolg aan het verzoek wordt gegeven.
§ 3. De in paragraaf 1 bedoelde bevoegdheden worden uitgeoefend door een magistraat van het Centraal Orgaan onder het gezag en de leiding van de verzoekende korpschef.
§ 4. Bij de uitoefening van een in paragraaf 1 bedoelde opdracht beschikt de magistraat van het Centraal Orgaan over alle wettelijke bevoegdheden van een lid van het federaal parket, van een parket-generaal, van een auditoraat-generaal, van een parket van de procureur des Konings of van een arbeidsauditoraat.
1° tijdens de rechtspleging voor de kamer van inbeschuldigingstelling en het vonnisgerecht die kennis nemen van een verzoek tot opheffing van de inbeslagneming van vermogensbestanddelen als bedoeld in de artikelen 28sexies en 61quater van het Wetboek van strafvordering;
2° tijdens de rechtspleging voor de kamer van inbeschuldigingstelling en het vonnisgerecht die kennis nemen van een beroep tegen de in de artikelen 28octies en 61sexies van het Wetboek van strafvordering bedoelde maatregel;
3° tijdens de rechtspleging voor de kamer van inbeschuldigingstelling die kennis neemt van de vordering waarbij de beslissing tot vernietiging van de procureur des Konings van in beslag genomen vermogensbestanddelen door een belanghebbende wordt aangevochten;
4° tijdens de rechtspleging voor de strafgerechten in zoverre het de inbeslagneming, het beheer en de verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen betreft.
§ 2. De directeur van het Centraal Orgaan beslist over dit verzoek bij een met redenen omklede schriftelijke beslissing en deelt onverwijld zijn beslissing mee aan de verzoekende korpschef.
Ingeval het Centraal Orgaan de uitvoering van het verzoek weigert, kan de verzoekende korpschef van het openbaar ministerie zijn verzoek voorleggen aan de procureur-generaal die binnen het College van procureurs-generaal belast is met de materie van het recht en de criminaliteit in financiële, fiscale en economische zaken. De procureur-generaal beslist na overleg met het Centraal Orgaan, welk gevolg aan het verzoek wordt gegeven.
§ 3. De in paragraaf 1 bedoelde bevoegdheden worden uitgeoefend door een magistraat van het Centraal Orgaan onder het gezag en de leiding van de verzoekende korpschef.
§ 4. Bij de uitoefening van een in paragraaf 1 bedoelde opdracht beschikt de magistraat van het Centraal Orgaan over alle wettelijke bevoegdheden van een lid van het federaal parket, van een parket-generaal, van een auditoraat-generaal, van een parket van de procureur des Konings of van een arbeidsauditoraat.
Art.29. § 1er. Si l'expertise de l'Organe central peut être utile, le chef de corps du ministère public compétent peut, dans les affaires qu'il détermine, demander au directeur de l'Organe central d'assurer les missions du ministère public :
1° lors de la procédure devant la chambre des mises en accusation et la juridiction de jugement prenant connaissance d'une demande de levée de la saisie d'avoirs patrimoniaux telle que visée aux articles 28sexies et 61quater du Code d'instruction criminelle;
2° lors de la procédure devant la chambre des mises en accusation et la juridiction de jugement prenant connaissance d'un recours contre une mesure visée aux articles 28octies et 61sexies du Code d'instruction criminelle;
3° lors de la procédure devant la chambre des mises en accusation qui prend connaissance de la réquisition dans laquelle la décision du procureur du Roi de détruire les biens patrimoniaux saisis est contestée par un intéressé;
4° lors de la procédure devant les juridictions pénales pour autant qu'il soit question de la saisie, de la gestion et de la confiscation d'avoirs patrimoniaux.
§ 2. Le directeur de l'Organe central prend une décision écrite et motivée concernant cette demande et communique sa décision sans délai au chef de corps requérant.
Dans le cas où le directeur de l'Organe central refuse d'exécuter la demande, le chef de corps requérant du ministère public peut soumettre sa demande au procureur général chargé, au sein du Collège des procureurs généraux, de la matière du droit et de la criminalité économique, financière et fiscale. Après concertation avec le directeur de l'Organe central, le procureur général décide de la suite réservée à la demande.
§ 3. Les compétences visées au paragraphe 1er, sont exercées par un magistrat de l'Organe central, sous l'autorité et la direction du chef de corps requérant.
§ 4. Lors de l'exécution d'une mission visée au paragraphe 1er, le magistrat de l'Organe central dispose de toutes les compétences légales d'un membre du parquet fédéral, d'un parquet général, d'un auditorat général, d'un parquet du procureur du Roi ou d'un auditorat du travail.
1° lors de la procédure devant la chambre des mises en accusation et la juridiction de jugement prenant connaissance d'une demande de levée de la saisie d'avoirs patrimoniaux telle que visée aux articles 28sexies et 61quater du Code d'instruction criminelle;
2° lors de la procédure devant la chambre des mises en accusation et la juridiction de jugement prenant connaissance d'un recours contre une mesure visée aux articles 28octies et 61sexies du Code d'instruction criminelle;
3° lors de la procédure devant la chambre des mises en accusation qui prend connaissance de la réquisition dans laquelle la décision du procureur du Roi de détruire les biens patrimoniaux saisis est contestée par un intéressé;
4° lors de la procédure devant les juridictions pénales pour autant qu'il soit question de la saisie, de la gestion et de la confiscation d'avoirs patrimoniaux.
§ 2. Le directeur de l'Organe central prend une décision écrite et motivée concernant cette demande et communique sa décision sans délai au chef de corps requérant.
Dans le cas où le directeur de l'Organe central refuse d'exécuter la demande, le chef de corps requérant du ministère public peut soumettre sa demande au procureur général chargé, au sein du Collège des procureurs généraux, de la matière du droit et de la criminalité économique, financière et fiscale. Après concertation avec le directeur de l'Organe central, le procureur général décide de la suite réservée à la demande.
§ 3. Les compétences visées au paragraphe 1er, sont exercées par un magistrat de l'Organe central, sous l'autorité et la direction du chef de corps requérant.
§ 4. Lors de l'exécution d'une mission visée au paragraphe 1er, le magistrat de l'Organe central dispose de toutes les compétences légales d'un membre du parquet fédéral, d'un parquet général, d'un auditorat général, d'un parquet du procureur du Roi ou d'un auditorat du travail.
Onderafdeling 3. - Opleiding
Sous-section 3. - Formation
Art.30. In samenspraak met het Instituut voor de Gerechtelijke Opleidingen en de opleidingsinstellingen voor de politiediensten en overheidsambtenaren, verstrekt het Centraal Orgaan thematische vorming over de inbeslagneming en de verbeurdverklaring aan :
1° magistraten en [1 magistraten in opleiding]1;
2° politiediensten;
3° belanghebbende openbare diensten;
4° buitenlandse equivalente instellingen.
1° magistraten en [1 magistraten in opleiding]1;
2° politiediensten;
3° belanghebbende openbare diensten;
4° buitenlandse equivalente instellingen.
Modifications
Art.30. En concertation avec l'Institut de formation judiciaire et des organismes de formation des services de police et des fonctionnaires publics, l'Organe central fournit des formations thématiques sur la saisie et la confiscation aux :
1° magistrats et [1 magistrats en formation]1;
2° services de police;
3° services publics intéressés;
4° institutions étrangères équivalentes.
1° magistrats et [1 magistrats en formation]1;
2° services de police;
3° services publics intéressés;
4° institutions étrangères équivalentes.
Modifications
Afdeling 6. - Internationale samenwerking
Section 6. - Coopération internationale
Art.31. § 1. Het Centraal Orgaan kan zich aansluiten bij internationale netwerken bestaande uit buitenlandse equivalente instellingen en samenwerkingsakkoorden afsluiten met buitenlandse organisaties die nuttig zijn voor het uitvoeren van zijn opdrachten.
§ 2. Het Centraal Orgaan kan, met de in paragraaf 1 bedoelde instellingen en organisaties samenwerken overeenkomstig de verdragsrechtelijke, supranationale en wettelijke regels op het gebied van :
1° de uitwisseling van operationele informatie bedoeld in paragraaf 3;
2° de uitwisseling van goede praktijken die kunnen bijdragen tot een verbetering van de effectiviteit en de efficiëntie van de maatregelen betreffende de identificatie, de opsporing, de inbeslagneming, het beheer of verbeurdverklaring van de goederen;
3° thematische vorming over inbeslagneming en verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen;
4° het verlenen van bijstand in operationele dossiers op het gebied van de identificatie, de opsporing, de inbeslagneming, het beheer of de verbeurdverklaring van goederen.
§ 3. Het Centraal Orgaan kan met buitenlandse gelijkaardige instellingen informatie uitwisselen met als doel de identificatie, de opsporing, de inbeslagneming, het beheer of de verbeurdverklaring van goederen te vergemakkelijken.
Het Centraal Orgaan kan de betreffende informatie spontaan of op vraag van de buitenlandse gelijkaardige instellingen meedelen.
§ 4. Het verzoek om inlichtingen bevat het doel en de redenen van het verzoek en de aard van de procedure. Het geeft zo nauwkeurig mogelijk de feitelijke aanwijzingen weer omtrent de beoogde of gezochte vermogensbestanddelen in België, en voor zover mogelijk, de identiteit van de betrokken natuurlijke of rechtspersonen.
Tussen de lidstaten van de Europese Unie gebeurt de informatie-uitwisseling met behulp van het formulier bedoeld in het kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie.
De kosten verbonden aan het verzamelen of meedelen van de gegevens vallen ten laste van de buitenlandse gelijkaardige instelling.
§ 5. De operationele uitwisseling van de gegevens gebeurt door de magistraten van het Centraal Orgaan of door de [1 leden van de politiedienst]1 bedoeld in artikel 36.
§ 6. Het Centraal Orgaan is niet gerechtigd om spontaan of op verzoek van een buitenlandse gelijkaardige instelling informatie mee te delen :
1° als de gevraagde informatie overeenkomstig het Belgische recht niet toegankelijk is voor het Centraal Orgaan zonder rechterlijke machtiging;
2° als de gevraagde informatie enkel kan worden verkregen door de aanwending van dwangmiddelen waarover het Centraal Orgaan wettelijk niet kan beschikken;
3° als de mee te delen informatie betrekking heeft op stukken van een strafdossier en de bevoegde magistraat van het openbaar ministerie zich verzet tegen de mededeling ervan;
4° als het verzoek om informatie strijdig is met de Belgische wetgeving betreffende de bescherming van de persoonsgegevens in het kader van de politionele en justitiële samenwerking in strafzaken;
5° als de gevraagde informatie niet bruikbaar is of niet zal worden aangewend voor het doel omschreven in paragraaf 3;
6° als de buitenlandse instelling die gevestigd is in een niet-EU-land niet bereid is om informatie uit te wisselen op basis van wederzijdse verbintenis van goede samenwerking en geheimhouding;
7° als de onthulling van de gevraagde inlichtingen de nationale veiligheid van België zou aantasten;
8° als de onthulling van de gevraagde informatie het welslagen van een lopend strafonderzoek of de veiligheid van personen in gevaar kan brengen;
9° als het verzoek niet voldoet aan de vereisten gesteld door paragraaf 4, eerste lid;
10° indien de inlichtingen afkomstig zijn van een derde Staat of een andere EU-lidstaat die de inlichtingen aan België heeft meegedeeld op basis van het specialiteitsbeginsel en die de mededeling van de gegevens aan derden door België heeft onderworpen aan zijn voorafgaande machtiging en de derde Staat of andere lidstaat die de inlichtingen heeft verstrekt, meegedeeld heeft zich te verzetten tegen de mededeling van de betreffende informatie aan een gelijkwaardige buitenlandse instelling.
§ 2. Het Centraal Orgaan kan, met de in paragraaf 1 bedoelde instellingen en organisaties samenwerken overeenkomstig de verdragsrechtelijke, supranationale en wettelijke regels op het gebied van :
1° de uitwisseling van operationele informatie bedoeld in paragraaf 3;
2° de uitwisseling van goede praktijken die kunnen bijdragen tot een verbetering van de effectiviteit en de efficiëntie van de maatregelen betreffende de identificatie, de opsporing, de inbeslagneming, het beheer of verbeurdverklaring van de goederen;
3° thematische vorming over inbeslagneming en verbeurdverklaring van vermogensbestanddelen;
4° het verlenen van bijstand in operationele dossiers op het gebied van de identificatie, de opsporing, de inbeslagneming, het beheer of de verbeurdverklaring van goederen.
§ 3. Het Centraal Orgaan kan met buitenlandse gelijkaardige instellingen informatie uitwisselen met als doel de identificatie, de opsporing, de inbeslagneming, het beheer of de verbeurdverklaring van goederen te vergemakkelijken.
Het Centraal Orgaan kan de betreffende informatie spontaan of op vraag van de buitenlandse gelijkaardige instellingen meedelen.
§ 4. Het verzoek om inlichtingen bevat het doel en de redenen van het verzoek en de aard van de procedure. Het geeft zo nauwkeurig mogelijk de feitelijke aanwijzingen weer omtrent de beoogde of gezochte vermogensbestanddelen in België, en voor zover mogelijk, de identiteit van de betrokken natuurlijke of rechtspersonen.
Tussen de lidstaten van de Europese Unie gebeurt de informatie-uitwisseling met behulp van het formulier bedoeld in het kaderbesluit 2006/960/JBZ van de Raad van 18 december 2006 betreffende de vereenvoudiging van de uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen de rechtshandhavingsautoriteiten van de lidstaten van de Europese Unie.
De kosten verbonden aan het verzamelen of meedelen van de gegevens vallen ten laste van de buitenlandse gelijkaardige instelling.
§ 5. De operationele uitwisseling van de gegevens gebeurt door de magistraten van het Centraal Orgaan of door de [1 leden van de politiedienst]1 bedoeld in artikel 36.
§ 6. Het Centraal Orgaan is niet gerechtigd om spontaan of op verzoek van een buitenlandse gelijkaardige instelling informatie mee te delen :
1° als de gevraagde informatie overeenkomstig het Belgische recht niet toegankelijk is voor het Centraal Orgaan zonder rechterlijke machtiging;
2° als de gevraagde informatie enkel kan worden verkregen door de aanwending van dwangmiddelen waarover het Centraal Orgaan wettelijk niet kan beschikken;
3° als de mee te delen informatie betrekking heeft op stukken van een strafdossier en de bevoegde magistraat van het openbaar ministerie zich verzet tegen de mededeling ervan;
4° als het verzoek om informatie strijdig is met de Belgische wetgeving betreffende de bescherming van de persoonsgegevens in het kader van de politionele en justitiële samenwerking in strafzaken;
5° als de gevraagde informatie niet bruikbaar is of niet zal worden aangewend voor het doel omschreven in paragraaf 3;
6° als de buitenlandse instelling die gevestigd is in een niet-EU-land niet bereid is om informatie uit te wisselen op basis van wederzijdse verbintenis van goede samenwerking en geheimhouding;
7° als de onthulling van de gevraagde inlichtingen de nationale veiligheid van België zou aantasten;
8° als de onthulling van de gevraagde informatie het welslagen van een lopend strafonderzoek of de veiligheid van personen in gevaar kan brengen;
9° als het verzoek niet voldoet aan de vereisten gesteld door paragraaf 4, eerste lid;
10° indien de inlichtingen afkomstig zijn van een derde Staat of een andere EU-lidstaat die de inlichtingen aan België heeft meegedeeld op basis van het specialiteitsbeginsel en die de mededeling van de gegevens aan derden door België heeft onderworpen aan zijn voorafgaande machtiging en de derde Staat of andere lidstaat die de inlichtingen heeft verstrekt, meegedeeld heeft zich te verzetten tegen de mededeling van de betreffende informatie aan een gelijkwaardige buitenlandse instelling.
Modifications
Art.31. § 1er. L'Organe central peut adhérer à des réseaux internationaux d'institutions étrangères équivalentes et conclure des accords de coopération avec des organisations étrangères utiles à l'exécution de ses missions.
§ 2. L'Organe central peut coopérer avec les institutions et organisations visées au paragraphe 1er conformément aux règles conventionnelles, supranationales et légales en matière :
1° d'échange d'informations opérationnelles visées au paragraphe 3;
2° d'échange de bonnes pratiques pouvant contribuer à une amélioration de l'effectivité et de l'efficience des mesures concernant l'identification, la recherche, la saisie, la gestion ou la confiscation de biens;
3° de formations thématiques sur la saisie et la confiscation d'avoirs patrimoniaux;
4° d'assistance dans des dossiers opérationnels dans le domaine de l'identification, de la recherche, de la saisie, de la gestion ou de la confiscation de biens.
§ 3. L'Organe central peut échanger des informations avec des institutions étrangères analogues en vue de faciliter l'identification, la recherche, la saisie, la gestion ou la confiscation de biens.
L'Organe central peut communiquer les informations en question de manière spontanée ou à la demande des institutions étrangères analogues.
§ 4. La demande de renseignements contient le but et les motifs de la demande ainsi que la nature de la procédure. Elle indique de la manière la plus précise possible les éléments factuels relatifs aux avoirs patrimoniaux visés ou recherchés en Belgique et, dans la mesure du possible, l'identité des personnes physiques ou morales concernées.
L'échange d'informations entre Etats membres de l'Union européenne se fait à l'aide du formulaire visé dans la décision-cadre 2006/960/JAI du Conseil du 18 décembre 2006 relative à la simplification de l'échange d'informations et de renseignements entre les services répressifs des Etats membres de l'Union européenne.
Les frais liés à la récolte ou à la communication des données sont à charge de l'institution étrangère analogue.
§ 5. L'échange opérationnel des données se fait par l'intermédiaire des magistrats de l'Organe central ou des [1 membres des services de police]1 visés à l'article 36.
§ 6. L'Organe central n'est pas habilité à communiquer des informations de manière spontanée ou à la demande d'une institution étrangère analogue :
1° lorsque, conformément au droit belge, l'Organe central ne peut accéder aux informations demandées sans autorisation judiciaire;
2° lorsque les informations demandées ne peuvent être obtenues que par l'utilisation de moyens de contrainte dont l'Organe central ne peut légalement disposer;
3° lorsque les informations à communiquer concernent des pièces d'un dossier répressif et que le magistrat compétent du ministère public s'oppose à ce qu'elles soient communiquées;
4° lorsque la demande d'informations est contraire à la législation belge relative à la protection des données personnelles dans le cadre de la coopération policière et judiciaire en matière pénale;
5° lorsque les informations demandées ne sont pas utilisables ou ne seront pas utilisées dans le but énoncé au paragraphe 3;
6° lorsque l'institution étrangère établie dans un pays ne faisant pas partie de l'UE n'est pas disposée à échanger des informations sur la base d'un engagement réciproque de bonne coopération et de confidentialité;
7° lorsque la divulgation des informations demandées risque de porter atteinte à la sécurité nationale de la Belgique;
8° lorsque la divulgation des informations demandées nuirait au bon déroulement d'une enquête pénale en cours ou la sécurité de personnes;
9° lorsque la demande ne répond pas aux exigences posées au paragraphe 4, alinéa 1er;
10° lorsque les informations proviennent d'un Etat tiers ou d'un autre Etat membre qui a communiqué ces informations à la Belgique sur la base du principe de spécialité et qui a subordonné la communication des données à des tiers par la Belgique à son autorisation préalable, et que l'Etat tiers ou l'autre Etat membre qui a fourni les informations a fait part de son opposition à la communication des informations concernées à une institution étrangère équivalente .
§ 2. L'Organe central peut coopérer avec les institutions et organisations visées au paragraphe 1er conformément aux règles conventionnelles, supranationales et légales en matière :
1° d'échange d'informations opérationnelles visées au paragraphe 3;
2° d'échange de bonnes pratiques pouvant contribuer à une amélioration de l'effectivité et de l'efficience des mesures concernant l'identification, la recherche, la saisie, la gestion ou la confiscation de biens;
3° de formations thématiques sur la saisie et la confiscation d'avoirs patrimoniaux;
4° d'assistance dans des dossiers opérationnels dans le domaine de l'identification, de la recherche, de la saisie, de la gestion ou de la confiscation de biens.
§ 3. L'Organe central peut échanger des informations avec des institutions étrangères analogues en vue de faciliter l'identification, la recherche, la saisie, la gestion ou la confiscation de biens.
L'Organe central peut communiquer les informations en question de manière spontanée ou à la demande des institutions étrangères analogues.
§ 4. La demande de renseignements contient le but et les motifs de la demande ainsi que la nature de la procédure. Elle indique de la manière la plus précise possible les éléments factuels relatifs aux avoirs patrimoniaux visés ou recherchés en Belgique et, dans la mesure du possible, l'identité des personnes physiques ou morales concernées.
L'échange d'informations entre Etats membres de l'Union européenne se fait à l'aide du formulaire visé dans la décision-cadre 2006/960/JAI du Conseil du 18 décembre 2006 relative à la simplification de l'échange d'informations et de renseignements entre les services répressifs des Etats membres de l'Union européenne.
Les frais liés à la récolte ou à la communication des données sont à charge de l'institution étrangère analogue.
§ 5. L'échange opérationnel des données se fait par l'intermédiaire des magistrats de l'Organe central ou des [1 membres des services de police]1 visés à l'article 36.
§ 6. L'Organe central n'est pas habilité à communiquer des informations de manière spontanée ou à la demande d'une institution étrangère analogue :
1° lorsque, conformément au droit belge, l'Organe central ne peut accéder aux informations demandées sans autorisation judiciaire;
2° lorsque les informations demandées ne peuvent être obtenues que par l'utilisation de moyens de contrainte dont l'Organe central ne peut légalement disposer;
3° lorsque les informations à communiquer concernent des pièces d'un dossier répressif et que le magistrat compétent du ministère public s'oppose à ce qu'elles soient communiquées;
4° lorsque la demande d'informations est contraire à la législation belge relative à la protection des données personnelles dans le cadre de la coopération policière et judiciaire en matière pénale;
5° lorsque les informations demandées ne sont pas utilisables ou ne seront pas utilisées dans le but énoncé au paragraphe 3;
6° lorsque l'institution étrangère établie dans un pays ne faisant pas partie de l'UE n'est pas disposée à échanger des informations sur la base d'un engagement réciproque de bonne coopération et de confidentialité;
7° lorsque la divulgation des informations demandées risque de porter atteinte à la sécurité nationale de la Belgique;
8° lorsque la divulgation des informations demandées nuirait au bon déroulement d'une enquête pénale en cours ou la sécurité de personnes;
9° lorsque la demande ne répond pas aux exigences posées au paragraphe 4, alinéa 1er;
10° lorsque les informations proviennent d'un Etat tiers ou d'un autre Etat membre qui a communiqué ces informations à la Belgique sur la base du principe de spécialité et qui a subordonné la communication des données à des tiers par la Belgique à son autorisation préalable, et que l'Etat tiers ou l'autre Etat membre qui a fourni les informations a fait part de son opposition à la communication des informations concernées à une institution étrangère équivalente .
Modifications
Art.31/1. [1 § 1. De magistraten van het Centraal Orgaan of de [2 leden van de politiedienst]2 bedoeld in artikel 36, kunnen de in artikel 31/2 bedoelde informatie opvragen bij het Centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten gehouden door de Nationale Bank van België, overeenkomstig de wet van 8 juli 2018 houdende organisatie van een centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten en tot uitbreiding van de toegang tot het centraal bestand van berichten van beslag, delegatie, overdracht, collectieve schuldenregeling en protest wanneer dit noodzakelijk is voor het ondersteunen van een strafrechtelijk onderzoek naar een ernstig strafbaar feit als bedoeld in het vierde lid, inclusief de identificatie, de opsporing en de bevriezing van vermogensbestanddelen in verband met een dergelijk onderzoek.
De in het eerste lid bedoelde personen kunnen eveneens deze informatie opvragen wanneer zij, overeenkomstig artikel 7, § 6 en § 7, van Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad, een naar behoren gemotiveerd verzoek om informatie ontvangen van Europol binnen de grenzen van zijn verantwoordelijkheden en voor de uitvoering van zijn taken, zoals vastgelegd in deze Verordening.
Ze kunnen de in artikel 31/2 bedoelde informatie uitwisselen met Europol of met de overeenkomstig het Besluit 2007/845/JBZ van de Raad van 6 december 2007 betreffende de samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen op het gebied van de opsporing en de identificatie van opbrengsten van misdrijven of andere vermogensbestanddelen die hun oorsprong vinden in misdrijven door de lidstaten van de Europese Unie aangewezen nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder "ernstige strafbare feiten" verstaan de vormen van criminaliteit die worden genoemd in bijlage I bij Verordening 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad.
Het Centraal Orgaan kan de door het Centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten gehouden door de Nationale Bank van België meegedeelde informatie enkel via het "Secure Information Exchange Network Application" (SIENA) of de opvolger ervan of een ander beveiligd kanaal uitwisselen met Europol of met de in het derde lid bedoelde nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen.
§ 2. Indien de aan het Centraal Orgaan overeenkomstig de paragraaf 1 meegedeelde inlichtingen het bestaan aantonen van bankrekeningen, bankkluizen en/of financiële instrumenten in hoofde van de verdachte, de inverdenkinggestelde, de beklaagde, beschuldigde of de veroordeelde, kan de magistraat van het Centraal Orgaan op schriftelijke en gemotiveerde wijze vorderen dat de ondernemingen en personen bedoeld in artikel 22, § 1, de aan deze bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten verbonden schuldvorderingen en verbintenissen niet meer uit handen geven gedurende een termijn die niet langer mag duren dan vijf werkdagen. Onder werkdag worden alle dagen verstaan, met uitzondering van de zaterdagen, de zondagen en de wettelijke feestdagen.
De in het eerste lid bedoelde termijn gaat in op de dag dat het Centraal Orgaan zijn vordering verzendt bij middel van een aangetekende zending, per telefax of langs elektronische post. De maatregel neemt van rechtswege een einde bij het verstrijken van de termijn van vijf werkdagen. Vóór het verstrijken van deze termijn neemt de maatregel een einde in geval van vrijwillige betaling van het krachtens de verbeurdverklaring verschuldigde saldo, of van zodra de vermogensbestanddelen in beslag zijn genomen op verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de Europese Unie.
De paragrafen 5, 7 en 8 van artikel 22 zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde maatregel.]1
De in het eerste lid bedoelde personen kunnen eveneens deze informatie opvragen wanneer zij, overeenkomstig artikel 7, § 6 en § 7, van Verordening (EU) 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad, een naar behoren gemotiveerd verzoek om informatie ontvangen van Europol binnen de grenzen van zijn verantwoordelijkheden en voor de uitvoering van zijn taken, zoals vastgelegd in deze Verordening.
Ze kunnen de in artikel 31/2 bedoelde informatie uitwisselen met Europol of met de overeenkomstig het Besluit 2007/845/JBZ van de Raad van 6 december 2007 betreffende de samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen op het gebied van de opsporing en de identificatie van opbrengsten van misdrijven of andere vermogensbestanddelen die hun oorsprong vinden in misdrijven door de lidstaten van de Europese Unie aangewezen nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen.
Voor de toepassing van deze paragraaf wordt onder "ernstige strafbare feiten" verstaan de vormen van criminaliteit die worden genoemd in bijlage I bij Verordening 2016/794 van het Europees Parlement en de Raad van 11 mei 2016 betreffende het Agentschap van de Europese Unie voor samenwerking op het gebied van rechtshandhaving (Europol) en tot vervanging en intrekking van de Besluiten 2009/371/JBZ, 2009/934/JBZ, 2009/935/JBZ, 2009/936/JBZ en 2009/968/JBZ van de Raad.
Het Centraal Orgaan kan de door het Centraal aanspreekpunt van rekeningen en financiële contracten gehouden door de Nationale Bank van België meegedeelde informatie enkel via het "Secure Information Exchange Network Application" (SIENA) of de opvolger ervan of een ander beveiligd kanaal uitwisselen met Europol of met de in het derde lid bedoelde nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen.
§ 2. Indien de aan het Centraal Orgaan overeenkomstig de paragraaf 1 meegedeelde inlichtingen het bestaan aantonen van bankrekeningen, bankkluizen en/of financiële instrumenten in hoofde van de verdachte, de inverdenkinggestelde, de beklaagde, beschuldigde of de veroordeelde, kan de magistraat van het Centraal Orgaan op schriftelijke en gemotiveerde wijze vorderen dat de ondernemingen en personen bedoeld in artikel 22, § 1, de aan deze bankrekeningen, bankkluizen of financiële instrumenten verbonden schuldvorderingen en verbintenissen niet meer uit handen geven gedurende een termijn die niet langer mag duren dan vijf werkdagen. Onder werkdag worden alle dagen verstaan, met uitzondering van de zaterdagen, de zondagen en de wettelijke feestdagen.
De in het eerste lid bedoelde termijn gaat in op de dag dat het Centraal Orgaan zijn vordering verzendt bij middel van een aangetekende zending, per telefax of langs elektronische post. De maatregel neemt van rechtswege een einde bij het verstrijken van de termijn van vijf werkdagen. Vóór het verstrijken van deze termijn neemt de maatregel een einde in geval van vrijwillige betaling van het krachtens de verbeurdverklaring verschuldigde saldo, of van zodra de vermogensbestanddelen in beslag zijn genomen op verzoek van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van de Europese Unie.
De paragrafen 5, 7 en 8 van artikel 22 zijn van toepassing op de in het eerste lid bedoelde maatregel.]1
Art.31/1. [1 § 1er. Les magistrats de l'Organe central ou les [2 membres des services de police]2, visés à l'article 36, peuvent demander les informations visées à l'article 31/2 au Point de contact central des comptes et contrats financiers tenu par la Banque nationale de Belgique, conformément à la loi du 8 juillet 2018 portant organisation d'un point de contact central des comptes et contrats financiers et portant extension de l'accès du fichier central des avis de saisie, de délégation, de cession, de règlement collectif de dettes et de protêt, lorsque cela s'avère nécessaire à l'appui d'une enquête pénale concernant une infraction pénale grave telle que visée à l'alinéa 4, y compris l'identification, le dépistage et le gel des avoirs liés à cette enquête.
Les personnes visées à l'alinéa 1er peuvent également demander ces informations lorsqu'elles reçoivent, conformément à l'article 7, § 6 et § 7, du règlement (UE) 2016/794 du Parlement européen et du Conseil du 11 mai 2016 relatif à l'Agence de l'Union européenne pour la coopération des services répressifs (Europol) et remplaçant et abrogeant les décisions du Conseil 2009/371/JAI, 2009/934/JAI, 2009/935/JAI, 2009/936/JAI et 2009/968/JA, une demande dûment justifiée d'informations de Europol dans les limites de ses responsabilités et pour l'accomplissement de ses missions telles que fixées par ledit règlement.
Ils peuvent échanger les informations visées à l'article 31/2, avec Europol ou avec les bureaux nationaux de recouvrement des avoirs désignés par les Etats membres de l'Union européenne conformément à la Décision 2007/845/JAI du Conseil du 6 décembre 2007 relative à la coopération entre les bureaux de recouvrement des avoirs des Etats membres en matière de dépistage et d'identification des produits du crime ou des autres biens en rapport avec le crime.
Pour l'application du présent paragraphe, on entend par "infractions pénales graves" les formes de criminalité énumérées à l'annexe I du règlement 2016/794 du Parlement européen et du Conseil du 11 mai 2016 relatif à l'Agence de l'Union européenne pour la coopération des services répressifs (Europol) et remplaçant et abrogeant les décisions du Conseil 2009/371/JAI, 2009/934/JAI, 2009/935/JAI, 2009/936/JAI et 2009/968/JAI.
L'Organe central ne peut échanger les informations communiquées par le Point de contact central des comptes et contrats financiers tenus par la Banque nationale de Belgique que par le biais de l'application "Réseau d'échange sécurisé d'informations" (Secure Information Exchange Network Application - SIENA), de l'application qui la remplace ou d'un autre canal sécurisé, avec Europol ou les bureaux nationaux de recouvrement des avoirs, visés à l'alinéa 3.
§ 2. Si les informations communiquées à l'Organe central conformément au paragraphe 1 révèlent l'existence des comptes bancaires, des coffres bancaires et/ou des instruments financiers dans le chef du suspect, de l'inculpé, du prévenu, de l'accusé ou du condamné, le magistrat de l'Organe central peut requérir de manière écrite et motivée que les organismes et personnes visés à l'article 22, § 1er, ne pourront plus se dessaisir des créances et engagements liés à ces comptes bancaires, à ces coffres bancaires ou à ces instruments financiers pour un délai qui ne peut excéder cinq jours ouvrables. Par jour ouvrable, on entend tous les jours à l'exception des samedis, des dimanches et des jours fériés légaux.
Le délai visé à l'alinéa 1er prend cours le jour où l'Organe central effectue l'envoi de sa requête par envoi recommandé, par téléfax ou par courrier électronique. La mesure prend fin d'office à l'expiration de la période de cinq jours ouvrables. La mesure prend fin avant l'expiration de cette période en cas de paiement volontaire de la somme due en vertu de la confiscation, ou lorsque les avoirs patrimoniaux ont été saisis à la demande de l'autorité compétente de l'Etat membre de l'Union européenne.
Les paragraphes 5, 7 et 8 de l'article 22 s'appliquent à la mesure visée à l'alinéa premier.]1
Les personnes visées à l'alinéa 1er peuvent également demander ces informations lorsqu'elles reçoivent, conformément à l'article 7, § 6 et § 7, du règlement (UE) 2016/794 du Parlement européen et du Conseil du 11 mai 2016 relatif à l'Agence de l'Union européenne pour la coopération des services répressifs (Europol) et remplaçant et abrogeant les décisions du Conseil 2009/371/JAI, 2009/934/JAI, 2009/935/JAI, 2009/936/JAI et 2009/968/JA, une demande dûment justifiée d'informations de Europol dans les limites de ses responsabilités et pour l'accomplissement de ses missions telles que fixées par ledit règlement.
Ils peuvent échanger les informations visées à l'article 31/2, avec Europol ou avec les bureaux nationaux de recouvrement des avoirs désignés par les Etats membres de l'Union européenne conformément à la Décision 2007/845/JAI du Conseil du 6 décembre 2007 relative à la coopération entre les bureaux de recouvrement des avoirs des Etats membres en matière de dépistage et d'identification des produits du crime ou des autres biens en rapport avec le crime.
Pour l'application du présent paragraphe, on entend par "infractions pénales graves" les formes de criminalité énumérées à l'annexe I du règlement 2016/794 du Parlement européen et du Conseil du 11 mai 2016 relatif à l'Agence de l'Union européenne pour la coopération des services répressifs (Europol) et remplaçant et abrogeant les décisions du Conseil 2009/371/JAI, 2009/934/JAI, 2009/935/JAI, 2009/936/JAI et 2009/968/JAI.
L'Organe central ne peut échanger les informations communiquées par le Point de contact central des comptes et contrats financiers tenus par la Banque nationale de Belgique que par le biais de l'application "Réseau d'échange sécurisé d'informations" (Secure Information Exchange Network Application - SIENA), de l'application qui la remplace ou d'un autre canal sécurisé, avec Europol ou les bureaux nationaux de recouvrement des avoirs, visés à l'alinéa 3.
§ 2. Si les informations communiquées à l'Organe central conformément au paragraphe 1 révèlent l'existence des comptes bancaires, des coffres bancaires et/ou des instruments financiers dans le chef du suspect, de l'inculpé, du prévenu, de l'accusé ou du condamné, le magistrat de l'Organe central peut requérir de manière écrite et motivée que les organismes et personnes visés à l'article 22, § 1er, ne pourront plus se dessaisir des créances et engagements liés à ces comptes bancaires, à ces coffres bancaires ou à ces instruments financiers pour un délai qui ne peut excéder cinq jours ouvrables. Par jour ouvrable, on entend tous les jours à l'exception des samedis, des dimanches et des jours fériés légaux.
Le délai visé à l'alinéa 1er prend cours le jour où l'Organe central effectue l'envoi de sa requête par envoi recommandé, par téléfax ou par courrier électronique. La mesure prend fin d'office à l'expiration de la période de cinq jours ouvrables. La mesure prend fin avant l'expiration de cette période en cas de paiement volontaire de la somme due en vertu de la confiscation, ou lorsque les avoirs patrimoniaux ont été saisis à la demande de l'autorité compétente de l'Etat membre de l'Union européenne.
Les paragraphes 5, 7 et 8 de l'article 22 s'appliquent à la mesure visée à l'alinéa premier.]1
Art.31/2. [1 Het Centraal Orgaan kan, voor de situaties bedoeld in artikel 31/1, de volgende informatie uitwisselen met Europol of de in artikel 31/1, § 1, bedoelde nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen:
- betreffende de houder van de cliëntenrekening en iedere persoon die zegt namens de cliënt te handelen: de naam, aangevuld met andere identificatiegegevens, of een uniek identificatienummer;
- betreffende de uiteindelijk begunstigde van de houder van de cliëntenrekening: de naam, aangevuld met andere identificatiegegevens of een uniek identificatienummer;
- betreffende de bank- of betaalrekening: het IBAN-nummer, de datum van de opening en van de sluiting van de rekening;
- betreffende de kluis: de naam van de huurder, aangevuld met andere identificatiegegevens, of een uniek identificatienummer en de duur van de huurperiode.]1
- betreffende de houder van de cliëntenrekening en iedere persoon die zegt namens de cliënt te handelen: de naam, aangevuld met andere identificatiegegevens, of een uniek identificatienummer;
- betreffende de uiteindelijk begunstigde van de houder van de cliëntenrekening: de naam, aangevuld met andere identificatiegegevens of een uniek identificatienummer;
- betreffende de bank- of betaalrekening: het IBAN-nummer, de datum van de opening en van de sluiting van de rekening;
- betreffende de kluis: de naam van de huurder, aangevuld met andere identificatiegegevens, of een uniek identificatienummer en de duur van de huurperiode.]1
Art.31/2. [1 L'Organe central peut, pour les situations visées à l'article 31/1, échanger les informations suivantes avec Europol ou les bureaux nationaux de recouvrement des avoirs visés à l'article 31/1, § 1 :
- en ce qui concerne le titulaire d'un compte client et toute personne prétendant agir au nom du client: le nom, complété soit par des autres données d'identification, soit par un numéro d'identification unique;
- en ce qui concerne le bénéficiaire effectif du titulaire d'un compte client: le nom, complété soit par des autres données d'identification, soit par un numéro d'identification unique;
- en ce qui concerne le compte bancaire ou le compte de paiement: le numéro IBAN, la date d'ouverture et de clôture du compte;
- en ce qui concerne le coffre-fort: le nom du locataire, complété soit par des autres données d'identification, soit par un numéro d'identification unique, ainsi que la durée de la période de location.]1
- en ce qui concerne le titulaire d'un compte client et toute personne prétendant agir au nom du client: le nom, complété soit par des autres données d'identification, soit par un numéro d'identification unique;
- en ce qui concerne le bénéficiaire effectif du titulaire d'un compte client: le nom, complété soit par des autres données d'identification, soit par un numéro d'identification unique;
- en ce qui concerne le compte bancaire ou le compte de paiement: le numéro IBAN, la date d'ouverture et de clôture du compte;
- en ce qui concerne le coffre-fort: le nom du locataire, complété soit par des autres données d'identification, soit par un numéro d'identification unique, ainsi que la durée de la période de location.]1
Modifications
HOOFDSTUK 4. - Uitwisseling van gegevens en aanwending van sommen ten bate van de met de invordering van publieke schulden belaste ambtenaren
CHAPITRE 4. - Echange de données et affectation de sommes au profit des fonctionnaires chargés du recouvrement de dettes publiques
Art.32. [1 § 1. Het Centraal Orgaan kan de gegevens waarover het in toepassing van deze wet beschikt meedelen aan:
1° de met de inning en invordering belaste ambtenaren van de Federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten;
2° de openbare instellingen van de sociale zekerheid die onbetaalde bijdragen innen en invorderen;
3° de instellingen die sociale voordelen verschuldigd zijn, die deze sociale voordelen toekennen en die de ten onrechte ontvangen voordelen terugvorderen;
4° de Algemene Administratie van de Bijzondere Belastinginspectie.
Het Centraal Orgaan deelt de gegevens bedoeld in het eerste lid, 2° en 3°, mee aan de instellingen na bevraging van het Single Point of Contact bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid of na consultatie van gegevens van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, hetzij via een personeelslid van de rechterlijke orde van niveau A dat daartoe gemachtigd is door de directeur van het Centraal Orgaan of een verbindingsmagistraat bedoeld in artikel 36, hetzij via de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën of de leden van een geïntegreerde politiedienst die overeenkomstig artikel 36 ter beschikking van het Centraal Orgaan zijn gesteld.
Voor de toepassing van deze bepaling wordt verstaan onder:
1° "openbare instellingen van sociale zekerheid": de openbare instellingen alsmede de federale overheidsdiensten die belast zijn met de toepassing van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid;
2° "bijdrage": een bijdrage in de zin van artikel 230, 2°, van het Sociaal Strafwetboek, met inbegrip van de bijdrageopslagen en verwijlintresten;
3° "sociaal voordeel": een sociaal voordeel in de zin van artikel 230, 1°, van het Sociaal Strafwetboek.
Onder voorbehoud van de toepassing van het eerste lid kan het Centraal Orgaan dezelfde inlichtingen verschaffen aan de instellingen die binnen een andere lidstaat van de Europese Unie belast zijn met de inning en invordering van strafrechtelijke, fiscale of sociale schulden.
§ 2. Het Centraal Orgaan kan elke som die moet worden teruggegeven of betaald, zonder formaliteit aanwenden ter betaling van bedragen, die door de begunstigde van deze teruggave of betaling verschuldigd zijn ten bate van de met de inning en invordering belaste ambtenaren, ten bate van de instellingen belast met de invordering van de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde sociale schulden en ten bate van de in paragraaf 1, vierde lid, bedoelde buitenlandse schulden.
De directeur van het Centraal Orgaan bepaalt welke schulden bij voorrang worden aangezuiverd.
De aanwending wordt beperkt tot het niet-betwiste gedeelte van de schuldvorderingen. Aanwending van het betwiste gedeelte van de in het eerste lid bedoelde schulden is mogelijk als bewarende maatregel tot zekerheid van de betaling van de betwiste schuld indien de betwiste schuldvordering het voorwerp heeft uitgemaakt van een uitvoerbare titel. Op verzoek van de schuldenaar of belanghebbende derden kan de beslagrechter de vrijgave van de aangezuiverde som bevelen indien de betwisting kennelijk gegrond is. Deze vorderingen worden ingesteld en behandeld zoals in kort geding, overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek.
Het eerste lid blijft van toepassing in geval van beslag, overdracht, samenloop of insolventieprocedure.
Na de faillietverklaring is schuldvergelijking mogelijk tussen al dan niet samenhangende schulden en schuldvorderingen ontstaan voor het faillissement en schuldvorderingen en schulden ontstaan na het faillissement.
§ 3. Bij gebrek aan betaling binnen de gestelde termijn van de in paragraaf 2 bedoelde schulden kan de directeur van het Centraal Orgaan op verzoek van de publieke schuldeiser, zonder voorafgaand uitvoerend beslag gelegd door de verzoekende publieke schuldeiser, overeenkomstig artikel 11 overgaan tot de verkoop van de terug te geven goederen onder zijn beheer met het oog op aanzuivering van de schuld overeenkomstig paragraaf 2.
Het eerste lid kan niet worden toegepast als de schuldenaar of het te verkopen goed het voorwerp uitmaakt van een burgerlijk beslag of een collectieve insolventieprocedure.
Een verzet gedaan overeenkomstig artikel 23/1 schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing bedoeld in het eerste lid.
Het Centraal Orgaan brengt zijn beslissing ter kennis van de schuldenaar en de verzoekende publieke schuldeiser.
De schuldenaar of elke belanghebbende derde kan zich verzetten tegen de verkoop bij de beslagrechter. Deze vordering wordt ingesteld tegen de verzoekende publieke schuldeiser en behandeld zoals in kort geding, overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. De beslagrechter onderzoekt de wettelijkheid en de proportionaliteit van de beslissing van het Centraal Orgaan en beveelt in voorkomend geval de vrijgave van het te verkopen goed of van de opbrengst van het verkochte goed aan de rechthebbende.]1
1° de met de inning en invordering belaste ambtenaren van de Federale Staat, de gemeenschappen en de gewesten;
2° de openbare instellingen van de sociale zekerheid die onbetaalde bijdragen innen en invorderen;
3° de instellingen die sociale voordelen verschuldigd zijn, die deze sociale voordelen toekennen en die de ten onrechte ontvangen voordelen terugvorderen;
4° de Algemene Administratie van de Bijzondere Belastinginspectie.
Het Centraal Orgaan deelt de gegevens bedoeld in het eerste lid, 2° en 3°, mee aan de instellingen na bevraging van het Single Point of Contact bij de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid of na consultatie van gegevens van de Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, hetzij via een personeelslid van de rechterlijke orde van niveau A dat daartoe gemachtigd is door de directeur van het Centraal Orgaan of een verbindingsmagistraat bedoeld in artikel 36, hetzij via de ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën of de leden van een geïntegreerde politiedienst die overeenkomstig artikel 36 ter beschikking van het Centraal Orgaan zijn gesteld.
Voor de toepassing van deze bepaling wordt verstaan onder:
1° "openbare instellingen van sociale zekerheid": de openbare instellingen alsmede de federale overheidsdiensten die belast zijn met de toepassing van de wetgeving betreffende de sociale zekerheid;
2° "bijdrage": een bijdrage in de zin van artikel 230, 2°, van het Sociaal Strafwetboek, met inbegrip van de bijdrageopslagen en verwijlintresten;
3° "sociaal voordeel": een sociaal voordeel in de zin van artikel 230, 1°, van het Sociaal Strafwetboek.
Onder voorbehoud van de toepassing van het eerste lid kan het Centraal Orgaan dezelfde inlichtingen verschaffen aan de instellingen die binnen een andere lidstaat van de Europese Unie belast zijn met de inning en invordering van strafrechtelijke, fiscale of sociale schulden.
§ 2. Het Centraal Orgaan kan elke som die moet worden teruggegeven of betaald, zonder formaliteit aanwenden ter betaling van bedragen, die door de begunstigde van deze teruggave of betaling verschuldigd zijn ten bate van de met de inning en invordering belaste ambtenaren, ten bate van de instellingen belast met de invordering van de in paragraaf 1, eerste lid, bedoelde sociale schulden en ten bate van de in paragraaf 1, vierde lid, bedoelde buitenlandse schulden.
De directeur van het Centraal Orgaan bepaalt welke schulden bij voorrang worden aangezuiverd.
De aanwending wordt beperkt tot het niet-betwiste gedeelte van de schuldvorderingen. Aanwending van het betwiste gedeelte van de in het eerste lid bedoelde schulden is mogelijk als bewarende maatregel tot zekerheid van de betaling van de betwiste schuld indien de betwiste schuldvordering het voorwerp heeft uitgemaakt van een uitvoerbare titel. Op verzoek van de schuldenaar of belanghebbende derden kan de beslagrechter de vrijgave van de aangezuiverde som bevelen indien de betwisting kennelijk gegrond is. Deze vorderingen worden ingesteld en behandeld zoals in kort geding, overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek.
Het eerste lid blijft van toepassing in geval van beslag, overdracht, samenloop of insolventieprocedure.
Na de faillietverklaring is schuldvergelijking mogelijk tussen al dan niet samenhangende schulden en schuldvorderingen ontstaan voor het faillissement en schuldvorderingen en schulden ontstaan na het faillissement.
§ 3. Bij gebrek aan betaling binnen de gestelde termijn van de in paragraaf 2 bedoelde schulden kan de directeur van het Centraal Orgaan op verzoek van de publieke schuldeiser, zonder voorafgaand uitvoerend beslag gelegd door de verzoekende publieke schuldeiser, overeenkomstig artikel 11 overgaan tot de verkoop van de terug te geven goederen onder zijn beheer met het oog op aanzuivering van de schuld overeenkomstig paragraaf 2.
Het eerste lid kan niet worden toegepast als de schuldenaar of het te verkopen goed het voorwerp uitmaakt van een burgerlijk beslag of een collectieve insolventieprocedure.
Een verzet gedaan overeenkomstig artikel 23/1 schorst de tenuitvoerlegging van de beslissing bedoeld in het eerste lid.
Het Centraal Orgaan brengt zijn beslissing ter kennis van de schuldenaar en de verzoekende publieke schuldeiser.
De schuldenaar of elke belanghebbende derde kan zich verzetten tegen de verkoop bij de beslagrechter. Deze vordering wordt ingesteld tegen de verzoekende publieke schuldeiser en behandeld zoals in kort geding, overeenkomstig de bepalingen van het Gerechtelijk Wetboek. De beslagrechter onderzoekt de wettelijkheid en de proportionaliteit van de beslissing van het Centraal Orgaan en beveelt in voorkomend geval de vrijgave van het te verkopen goed of van de opbrengst van het verkochte goed aan de rechthebbende.]1
Modifications
Art.32. [1 § 1er. L'Organe central peut communiquer les données dont il dispose en application de la présente loi aux:
1° fonctionnaires chargés de la perception et du recouvrement pour le compte de l'Etat fédéral, des communautés et des régions;
2° institutions publiques de sécurité sociale qui perçoivent et recouvrent des cotisations impayées;
3° organismes débiteurs d'avantages sociaux, qui octroient ces avantages sociaux et recouvrent ceux qui auraient été indûment perçus; et à
4° l'Administration générale de l'Inspection spéciale des Impôts.
L'Organe central communique les données visées à l'alinéa 1er, 2° et 3°, aux organismes après interrogation d'un Single Point of Contact auprès de la Banque-carrefour de la sécurité sociale ou consultation de données de la Banque-carrefour de la sécurité sociale, soit par l'intermédiaire d'un membre du personnel judiciaire de niveau A habilité à cet effet par le directeur de l'Organe central ou un magistrat de liaison visé à l'article 36, soit par l'intermédiaire des fonctionnaires du Service Public Fédéral Finances ou des membres d'un service de police intégré mis à la disposition de l'Organe central conformément à l'article 36.
Pour l'application de cette disposition, on entend par:
1° "institutions publiques de sécurité sociale": les institutions publiques ainsi que les services publics fédéraux chargés de l'application de la législation relative à la sécurité sociale;
2° "cotisation": une cotisation au sens de l'article 230, 2°, du Code pénal social, y compris les majorations des cotisations et les intérêts de retard;
3° "avantage social": un avantage social au sens de l'article 230, 1°, du Code pénal social.
Sous réserve de l'application de l'alinéa 1er, l'Organe central peut fournir les mêmes renseignements aux institutions chargées de la perception et du recouvrement des dettes pénales, fiscales ou sociales dans un autre Etat membre de l'Union européenne.
§ 2. L'Organe central peut affecter sans formalités toute somme à restituer ou à verser au paiement de créances dues par le bénéficiaire de cette restitution ou de ce versement au profit de fonctionnaires chargés de la perception et du recouvrement, au profit des organismes chargés du recouvrement de dettes sociales visés au paragraphe 1er, alinéa 1er, et au profit des dettes étrangères visées au paragraphe 1er, alinéa 4.
Le directeur de l'Organe central détermine les dettes qui sont apurées en priorité.
L'affectation est limitée à la partie non contestée des créances. L'affectation de la partie contestée des dettes visées à l'alinéa 1er, est possible à titre de mesure conservatoire pour assurer le paiement de la dette contestée si la créance contestée a fait l'objet d'un titre exécutoire. A la demande du débiteur ou de tiers intéressés, le juge des saisies peut ordonner la libération de la somme apurée si la contestation est manifestement fondée. Ces actions sont intentées et traitées comme en référé, conformément aux dispositions du Code judiciaire.
L'alinéa 1er reste applicable en cas de saisie, de cession, de concours ou de procédure d'insolvabilité.
Après la déclaration de faillite, une compensation est possible entre les dettes et les créances, liées ou non, nées avant la faillite et les créances et les dettes nées après la faillite.
§ 3. A défaut de paiement dans les délais fixés pour les dettes visées au paragraphe 2, le directeur de l'Organe central peut, à la demande du créancier public, sans saisie-exécution préalable du créancier public requérant, procéder, conformément à l'article 11, à la vente des biens à restituer dont il a la gestion en vue de l'apurement de la dette conformément au paragraphe 2.
L'alinéa 1er ne peut être appliqué si le débiteur ou le bien à vendre fait l'objet d'une saisie civile ou d'une procédure collective d'insolvabilité.
Une opposition formée conformément à l'article 23/1 suspend l'exécution de la décision visée à l'alinéa 1er.
L'Organe central notifie sa décision au débiteur et au créancier public requérant.
Le débiteur ou tout tiers intéressé peut s'opposer à la vente devant le juge des saisies. Cette action est intentée contre le créancier public requérant et traitée comme en référé, conformément aux dispositions du Code judiciaire. Le juge des saisies examine la légalité et la proportionnalité de la décision de l'Organe central et ordonne, le cas échéant, la libération du bien à vendre ou du produit du bien vendu à l'ayant droit.]1
1° fonctionnaires chargés de la perception et du recouvrement pour le compte de l'Etat fédéral, des communautés et des régions;
2° institutions publiques de sécurité sociale qui perçoivent et recouvrent des cotisations impayées;
3° organismes débiteurs d'avantages sociaux, qui octroient ces avantages sociaux et recouvrent ceux qui auraient été indûment perçus; et à
4° l'Administration générale de l'Inspection spéciale des Impôts.
L'Organe central communique les données visées à l'alinéa 1er, 2° et 3°, aux organismes après interrogation d'un Single Point of Contact auprès de la Banque-carrefour de la sécurité sociale ou consultation de données de la Banque-carrefour de la sécurité sociale, soit par l'intermédiaire d'un membre du personnel judiciaire de niveau A habilité à cet effet par le directeur de l'Organe central ou un magistrat de liaison visé à l'article 36, soit par l'intermédiaire des fonctionnaires du Service Public Fédéral Finances ou des membres d'un service de police intégré mis à la disposition de l'Organe central conformément à l'article 36.
Pour l'application de cette disposition, on entend par:
1° "institutions publiques de sécurité sociale": les institutions publiques ainsi que les services publics fédéraux chargés de l'application de la législation relative à la sécurité sociale;
2° "cotisation": une cotisation au sens de l'article 230, 2°, du Code pénal social, y compris les majorations des cotisations et les intérêts de retard;
3° "avantage social": un avantage social au sens de l'article 230, 1°, du Code pénal social.
Sous réserve de l'application de l'alinéa 1er, l'Organe central peut fournir les mêmes renseignements aux institutions chargées de la perception et du recouvrement des dettes pénales, fiscales ou sociales dans un autre Etat membre de l'Union européenne.
§ 2. L'Organe central peut affecter sans formalités toute somme à restituer ou à verser au paiement de créances dues par le bénéficiaire de cette restitution ou de ce versement au profit de fonctionnaires chargés de la perception et du recouvrement, au profit des organismes chargés du recouvrement de dettes sociales visés au paragraphe 1er, alinéa 1er, et au profit des dettes étrangères visées au paragraphe 1er, alinéa 4.
Le directeur de l'Organe central détermine les dettes qui sont apurées en priorité.
L'affectation est limitée à la partie non contestée des créances. L'affectation de la partie contestée des dettes visées à l'alinéa 1er, est possible à titre de mesure conservatoire pour assurer le paiement de la dette contestée si la créance contestée a fait l'objet d'un titre exécutoire. A la demande du débiteur ou de tiers intéressés, le juge des saisies peut ordonner la libération de la somme apurée si la contestation est manifestement fondée. Ces actions sont intentées et traitées comme en référé, conformément aux dispositions du Code judiciaire.
L'alinéa 1er reste applicable en cas de saisie, de cession, de concours ou de procédure d'insolvabilité.
Après la déclaration de faillite, une compensation est possible entre les dettes et les créances, liées ou non, nées avant la faillite et les créances et les dettes nées après la faillite.
§ 3. A défaut de paiement dans les délais fixés pour les dettes visées au paragraphe 2, le directeur de l'Organe central peut, à la demande du créancier public, sans saisie-exécution préalable du créancier public requérant, procéder, conformément à l'article 11, à la vente des biens à restituer dont il a la gestion en vue de l'apurement de la dette conformément au paragraphe 2.
L'alinéa 1er ne peut être appliqué si le débiteur ou le bien à vendre fait l'objet d'une saisie civile ou d'une procédure collective d'insolvabilité.
Une opposition formée conformément à l'article 23/1 suspend l'exécution de la décision visée à l'alinéa 1er.
L'Organe central notifie sa décision au débiteur et au créancier public requérant.
Le débiteur ou tout tiers intéressé peut s'opposer à la vente devant le juge des saisies. Cette action est intentée contre le créancier public requérant et traitée comme en référé, conformément aux dispositions du Code judiciaire. Le juge des saisies examine la légalité et la proportionnalité de la décision de l'Organe central et ordonne, le cas échéant, la libération du bien à vendre ou du produit du bien vendu à l'ayant droit.]1
Modifications
HOOFDSTUK 5. - Samenstelling van het Centraal Orgaan
CHAPITRE 5. - Composition de l'Organe central
Art.33. § 1. [2 Het Centraal Orgaan wordt geleid door een directeur.
De Koning wijst de directeur aan voor een termijn van vijf jaar die eenmaal hernieuwbaar is. De kandidaat-directeur wordt door de minister bevoegd voor justitie aan de Koning voorgesteld na voordracht door het College van het openbaar ministerie. Het College van het openbaar ministerie maakt hem daartoe een met redenen omklede rangschikking van de kandidaten over, die met name op basis van het door de kandidaten voor de functie voorgestelde managementplan wordt gemotiveerd. De hernieuwing gebeurt na een positief advies van het College van het openbaar ministerie, dat met name betrekking heeft op de evaluatie van de verwezenlijkingen van het managementplan en de presentatie van een nieuw managementplan voor het volgende mandaat.
Om als directeur te worden aangewezen, dient de kandidaat op het ogenblik van zijn aanwijzing:
1° magistraat te zijn van het openbaar ministerie;
2° ten minste tien jaar een ambt van magistraat te hebben uitgeoefend;
3° houder te zijn van een getuigschrift bedoeld in artikel 43quinquies, § 1, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken waaruit de kennis blijkt van de andere taal dan die van zijn diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten.
De directeur legt zijn eed af in handen van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel.
De directeur organiseert het werk en oefent gezag uit over het personeel. Te dien einde kan hij de nodige interne richtlijnen uitvaardigen.
Met inachtneming van de bepalingen betreffende de aanwerving van gerechtspersoneel stelt hij aan de minister bevoegd voor justitie het bij het Centraal Orgaan aan te werven of ter beschikking te stellen gerechtspersoneel voor. Hij bepaalt of de betrekking moet worden verleend door middel van mutatie, mobiliteit, werving, bevordering of verandering van graad.
De directeur stelt voor de minister bevoegd voor justitie en het College van procureurs-generaal een jaarlijks activiteitenverslag op, dat een beoordeling bevat van de uitvoering van zijn opdrachten en van de toepassing van de huidige wet door de instanties die ermee belast zijn. Hij formuleert alle nuttige voorstellen.]2
§ 2. [2 De directeur van het Centraal Orgaan wordt bijgestaan door een adjunct-directeur.
De adjunct-directeur vervangt de directeur in geval van verhindering of afwezigheid.
De adjunct-directeur wordt aangewezen door de Koning, op voorstel van de minister bevoegd voor justitie, voor een termijn van vijf jaar die eenmaal hernieuwbaar is. Het College van het openbaar ministerie maakt hem daartoe een met redenen omklede rangschikking van de kandidaten over, de directeur verleent hem een advies. De hernieuwing gebeurt na advies van het College van het openbaar ministerie en na advies van de directeur.
Om als adjunct-directeur bij het Centraal Orgaan te worden aangewezen, dient de kandidaat op het ogenblik van zijn aanwijzing:
1° magistraat te zijn van het openbaar ministerie;
2° ten minste zes jaar een ambt van magistraat te hebben uitgeoefend;
3° houder te zijn van een getuigschrift bedoeld in artikel 43quinquies, § 1, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken waaruit de kennis blijkt van de andere taal dan die van zijn diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten.
De adjunct-directeur legt zijn eed af in handen van de directeur of bij verhindering of afwezigheid van de directeur in handen van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel.]2
§ 3. De directeur en de adjunct-directeur zijn van een verschillende taalrol.
Zij oefenen hun functie voltijds uit.
Artikel 323bis van het Gerechtelijk Wetboek is op hen van toepassing.
De functie van directeur en dat van de adjunct-directeur vat aan op hetzelfde moment. Mocht dit niet het geval zijn, wordt de adjunct-directeur verondersteld zijn functie te hebben aangevat op de datum van de aanwijzing van de directeur. In geval van ontslag van de directeur of van de adjunct-directeur wordt zo spoedig mogelijk in zijn opvolging voorzien teneinde de lopende termijn van de aanwijzing te vervolledigen.
§ 4. [2 Onverminderd artikel 259undecies/1 van het Gerechtelijk Wetboek kan de Koning, op voorstel van de minister bevoegd voor justitie en na advies van het College van het openbaar ministerie, een einde maken aan het mandaat van de directeur wegens tekortkomingen in de uitvoering van zijn opdrachten.
Onverminderd artikel 259undecies/1 van het Gerechtelijk Wetboek kan de Koning, op voorstel van de minister bevoegd voor justitie en na advies van het College van het openbaar ministerie of van de directeur, een einde maken aan het mandaat van de adjunct-directeur wegens tekortkomingen in de uitvoering van zijn opdrachten.
Het College van het openbaar ministerie kan, het advies bedoeld in het eerste en het tweede lid slechts uitbrengen na de directeur of de adjunct-directeur te hebben gehoord of minstens behoorlijk daartoe te hebben opgeroepen. De directeur kan het advies bedoeld in het tweede lid slechts uitbrengen na de adjunct-directeur te hebben gehoord of minstens behoorlijk daartoe te hebben opgeroepen.]2
§ 5. De functiebeschrijving van de directeur en van de adjunct-directeur wordt opgesteld door de Koning op voorstel van het College [2 van het openbaar ministerie]2. Voor de functiebeschrijving van de adjunct-directeur geeft de directeur advies aan het College.
De Koning wijst de directeur aan voor een termijn van vijf jaar die eenmaal hernieuwbaar is. De kandidaat-directeur wordt door de minister bevoegd voor justitie aan de Koning voorgesteld na voordracht door het College van het openbaar ministerie. Het College van het openbaar ministerie maakt hem daartoe een met redenen omklede rangschikking van de kandidaten over, die met name op basis van het door de kandidaten voor de functie voorgestelde managementplan wordt gemotiveerd. De hernieuwing gebeurt na een positief advies van het College van het openbaar ministerie, dat met name betrekking heeft op de evaluatie van de verwezenlijkingen van het managementplan en de presentatie van een nieuw managementplan voor het volgende mandaat.
Om als directeur te worden aangewezen, dient de kandidaat op het ogenblik van zijn aanwijzing:
1° magistraat te zijn van het openbaar ministerie;
2° ten minste tien jaar een ambt van magistraat te hebben uitgeoefend;
3° houder te zijn van een getuigschrift bedoeld in artikel 43quinquies, § 1, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken waaruit de kennis blijkt van de andere taal dan die van zijn diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten.
De directeur legt zijn eed af in handen van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel.
De directeur organiseert het werk en oefent gezag uit over het personeel. Te dien einde kan hij de nodige interne richtlijnen uitvaardigen.
Met inachtneming van de bepalingen betreffende de aanwerving van gerechtspersoneel stelt hij aan de minister bevoegd voor justitie het bij het Centraal Orgaan aan te werven of ter beschikking te stellen gerechtspersoneel voor. Hij bepaalt of de betrekking moet worden verleend door middel van mutatie, mobiliteit, werving, bevordering of verandering van graad.
De directeur stelt voor de minister bevoegd voor justitie en het College van procureurs-generaal een jaarlijks activiteitenverslag op, dat een beoordeling bevat van de uitvoering van zijn opdrachten en van de toepassing van de huidige wet door de instanties die ermee belast zijn. Hij formuleert alle nuttige voorstellen.]2
§ 2. [2 De directeur van het Centraal Orgaan wordt bijgestaan door een adjunct-directeur.
De adjunct-directeur vervangt de directeur in geval van verhindering of afwezigheid.
De adjunct-directeur wordt aangewezen door de Koning, op voorstel van de minister bevoegd voor justitie, voor een termijn van vijf jaar die eenmaal hernieuwbaar is. Het College van het openbaar ministerie maakt hem daartoe een met redenen omklede rangschikking van de kandidaten over, de directeur verleent hem een advies. De hernieuwing gebeurt na advies van het College van het openbaar ministerie en na advies van de directeur.
Om als adjunct-directeur bij het Centraal Orgaan te worden aangewezen, dient de kandidaat op het ogenblik van zijn aanwijzing:
1° magistraat te zijn van het openbaar ministerie;
2° ten minste zes jaar een ambt van magistraat te hebben uitgeoefend;
3° houder te zijn van een getuigschrift bedoeld in artikel 43quinquies, § 1, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken waaruit de kennis blijkt van de andere taal dan die van zijn diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten.
De adjunct-directeur legt zijn eed af in handen van de directeur of bij verhindering of afwezigheid van de directeur in handen van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel.]2
§ 3. De directeur en de adjunct-directeur zijn van een verschillende taalrol.
Zij oefenen hun functie voltijds uit.
Artikel 323bis van het Gerechtelijk Wetboek is op hen van toepassing.
De functie van directeur en dat van de adjunct-directeur vat aan op hetzelfde moment. Mocht dit niet het geval zijn, wordt de adjunct-directeur verondersteld zijn functie te hebben aangevat op de datum van de aanwijzing van de directeur. In geval van ontslag van de directeur of van de adjunct-directeur wordt zo spoedig mogelijk in zijn opvolging voorzien teneinde de lopende termijn van de aanwijzing te vervolledigen.
§ 4. [2 Onverminderd artikel 259undecies/1 van het Gerechtelijk Wetboek kan de Koning, op voorstel van de minister bevoegd voor justitie en na advies van het College van het openbaar ministerie, een einde maken aan het mandaat van de directeur wegens tekortkomingen in de uitvoering van zijn opdrachten.
Onverminderd artikel 259undecies/1 van het Gerechtelijk Wetboek kan de Koning, op voorstel van de minister bevoegd voor justitie en na advies van het College van het openbaar ministerie of van de directeur, een einde maken aan het mandaat van de adjunct-directeur wegens tekortkomingen in de uitvoering van zijn opdrachten.
Het College van het openbaar ministerie kan, het advies bedoeld in het eerste en het tweede lid slechts uitbrengen na de directeur of de adjunct-directeur te hebben gehoord of minstens behoorlijk daartoe te hebben opgeroepen. De directeur kan het advies bedoeld in het tweede lid slechts uitbrengen na de adjunct-directeur te hebben gehoord of minstens behoorlijk daartoe te hebben opgeroepen.]2
§ 5. De functiebeschrijving van de directeur en van de adjunct-directeur wordt opgesteld door de Koning op voorstel van het College [2 van het openbaar ministerie]2. Voor de functiebeschrijving van de adjunct-directeur geeft de directeur advies aan het College.
Art.33. § 1er. [2 L'Organe central est dirigé par un directeur.
Le Roi désigne le directeur pour un mandat de cinq ans renouvelable une fois. Le candidat directeur est présenté au Roi par le ministre qui a la justice dans ses attributions après proposition du Collège du ministère public. Le Collège du ministère public lui remet à cet effet un classement des candidats, lequel est motivé, notamment sur la base du plan de management proposé par les candidats au poste. Le renouvellement a lieu après avis positif du Collège du ministère public, qui porte notamment sur l'évaluation des réalisations du plan de management et la présentation d'un nouveau plan de management pour le prochain mandat.
Pour être désigné comme directeur, le candidat doit, au moment de sa désignation:
1° être magistrat du ministère public;
2° avoir exercé une fonction de magistrat durant au moins dix ans;
3° être porteur d'un certificat visé à l'article 43quinquies, § 1er, alinéa 3, de la loi du 15 juin 1935 concernant l'emploi des langues en matière judiciaire prouvant la connaissance de la langue autre que celle de son doctorat, sa licence ou son master en droit.
Le directeur prête serment entre les mains du procureur général près la cour d'appel de Bruxelles.
Le directeur organise le travail et exerce l'autorité sur le personnel. Il peut édicter les directives internes nécessaires à cette fin.
Dans le respect des dispositions relatives au recrutement du personnel judiciaire, il propose au ministre qui a la justice dans ses attributions le personnel judiciaire à recruter ou à mettre à la disposition de l'Organe central. Il détermine si l'emploi doit être attribué par voie de mutation, mobilité, recrutement, promotion ou changement de grade.
Le directeur rédige pour le ministre qui a la justice dans ses attributions et le Collège des procureurs généraux un rapport annuel d'activités contenant une évaluation de l'exécution de ses missions et de l'application de la présente loi par les instances qui en sont chargées. Il formule toute proposition utile.]2
§ 2. [2 Le directeur de l'Organe central est assisté par un directeur adjoint.
Le directeur adjoint remplace le directeur en cas d'empêchement ou d'absence.
Le directeur adjoint est désigné par le Roi, sur proposition du ministre qui a la justice dans ses attributions pour un terme de cinq ans renouvelable une fois. Le Collège du ministère public lui remet à cet effet un classement motivé des candidats, le directeur lui rend un avis. Le renouvellement a lieu après avis du Collège du ministère public et après avis du directeur.
Pour être désigné comme directeur adjoint, le candidat doit, au moment de sa désignation:
1° être magistrat du ministère public;
2° avoir exercé une fonction de magistrat durant au moins six ans;
3° être porteur d'un certificat visé à l'article 43quinquies, § 1er, alinéa 3, de la loi du 15 juin 1935 concernant l'emploi des langues en matière judiciaire prouvant la connaissance de la langue autre que celle de son doctorat, sa licence ou son master en droit.
Le directeur adjoint prête serment entre les mains du directeur ou entre les mains du procureur général près la cour d'appel de Bruxelles en cas d'empêchement ou d'absence du directeur.]2
§ 3. Le directeur et le directeur adjoint appartiennent à des rôles linguistiques différents.
Ils exercent leurs fonctions à temps plein.
L'article 323bis du Code judiciaire leur est applicable.
La fonction de directeur et celle de directeur adjoint débutent au même moment. Si cela ne devait pas être le cas, le directeur adjoint est présumé avoir débuté sa fonction à la date de la désignation du directeur. En cas de démission du directeur ou du directeur adjoint, il est pourvu à sa succession le plus rapidement possible afin d'achever la désignation en cours.
§ 4. [2 Sans préjudice de l'article 259undecies/1 du Code judiciaire, le Roi peut, sur proposition du ministre qui a la justice dans ses attributions et après avis du Collège du ministère public, mettre fin au mandat du directeur pour manquement à ses obligations dans l'exercice de ses fonctions.
Sans préjudice de l'article 259undecies/1 du Code judiciaire, le Roi peut, sur proposition du ministre qui a la justice dans ses attributions et après avis du Collège du ministère public ou du directeur, mettre fin au mandat de directeur-adjoint pour manquement à ses obligations dans l'exercice de ses fonctions.
Le Collège du ministère public ne peut émettre l'avis visé aux alinéas 1er et 2 qu'après avoir entendu le directeur ou le directeur adjoint ou au moins après les avoir dûment convoqués à cette fin. Le directeur ne peut émettre l'avis visé à l'alinéa 2 qu'après avoir entendu le directeur adjoint ou au moins l'avoir dûment convoqué à cette fin.]2
§ 5. Les descriptions de fonction du directeur et du directeur adjoint sont établies par le Roi, sur proposition du Collège [2 du ministère public]2. En ce qui concerne la description de fonction du directeur adjoint, le directeur rend son avis au Collège.
Le Roi désigne le directeur pour un mandat de cinq ans renouvelable une fois. Le candidat directeur est présenté au Roi par le ministre qui a la justice dans ses attributions après proposition du Collège du ministère public. Le Collège du ministère public lui remet à cet effet un classement des candidats, lequel est motivé, notamment sur la base du plan de management proposé par les candidats au poste. Le renouvellement a lieu après avis positif du Collège du ministère public, qui porte notamment sur l'évaluation des réalisations du plan de management et la présentation d'un nouveau plan de management pour le prochain mandat.
Pour être désigné comme directeur, le candidat doit, au moment de sa désignation:
1° être magistrat du ministère public;
2° avoir exercé une fonction de magistrat durant au moins dix ans;
3° être porteur d'un certificat visé à l'article 43quinquies, § 1er, alinéa 3, de la loi du 15 juin 1935 concernant l'emploi des langues en matière judiciaire prouvant la connaissance de la langue autre que celle de son doctorat, sa licence ou son master en droit.
Le directeur prête serment entre les mains du procureur général près la cour d'appel de Bruxelles.
Le directeur organise le travail et exerce l'autorité sur le personnel. Il peut édicter les directives internes nécessaires à cette fin.
Dans le respect des dispositions relatives au recrutement du personnel judiciaire, il propose au ministre qui a la justice dans ses attributions le personnel judiciaire à recruter ou à mettre à la disposition de l'Organe central. Il détermine si l'emploi doit être attribué par voie de mutation, mobilité, recrutement, promotion ou changement de grade.
Le directeur rédige pour le ministre qui a la justice dans ses attributions et le Collège des procureurs généraux un rapport annuel d'activités contenant une évaluation de l'exécution de ses missions et de l'application de la présente loi par les instances qui en sont chargées. Il formule toute proposition utile.]2
§ 2. [2 Le directeur de l'Organe central est assisté par un directeur adjoint.
Le directeur adjoint remplace le directeur en cas d'empêchement ou d'absence.
Le directeur adjoint est désigné par le Roi, sur proposition du ministre qui a la justice dans ses attributions pour un terme de cinq ans renouvelable une fois. Le Collège du ministère public lui remet à cet effet un classement motivé des candidats, le directeur lui rend un avis. Le renouvellement a lieu après avis du Collège du ministère public et après avis du directeur.
Pour être désigné comme directeur adjoint, le candidat doit, au moment de sa désignation:
1° être magistrat du ministère public;
2° avoir exercé une fonction de magistrat durant au moins six ans;
3° être porteur d'un certificat visé à l'article 43quinquies, § 1er, alinéa 3, de la loi du 15 juin 1935 concernant l'emploi des langues en matière judiciaire prouvant la connaissance de la langue autre que celle de son doctorat, sa licence ou son master en droit.
Le directeur adjoint prête serment entre les mains du directeur ou entre les mains du procureur général près la cour d'appel de Bruxelles en cas d'empêchement ou d'absence du directeur.]2
§ 3. Le directeur et le directeur adjoint appartiennent à des rôles linguistiques différents.
Ils exercent leurs fonctions à temps plein.
L'article 323bis du Code judiciaire leur est applicable.
La fonction de directeur et celle de directeur adjoint débutent au même moment. Si cela ne devait pas être le cas, le directeur adjoint est présumé avoir débuté sa fonction à la date de la désignation du directeur. En cas de démission du directeur ou du directeur adjoint, il est pourvu à sa succession le plus rapidement possible afin d'achever la désignation en cours.
§ 4. [2 Sans préjudice de l'article 259undecies/1 du Code judiciaire, le Roi peut, sur proposition du ministre qui a la justice dans ses attributions et après avis du Collège du ministère public, mettre fin au mandat du directeur pour manquement à ses obligations dans l'exercice de ses fonctions.
Sans préjudice de l'article 259undecies/1 du Code judiciaire, le Roi peut, sur proposition du ministre qui a la justice dans ses attributions et après avis du Collège du ministère public ou du directeur, mettre fin au mandat de directeur-adjoint pour manquement à ses obligations dans l'exercice de ses fonctions.
Le Collège du ministère public ne peut émettre l'avis visé aux alinéas 1er et 2 qu'après avoir entendu le directeur ou le directeur adjoint ou au moins après les avoir dûment convoqués à cette fin. Le directeur ne peut émettre l'avis visé à l'alinéa 2 qu'après avoir entendu le directeur adjoint ou au moins l'avoir dûment convoqué à cette fin.]2
§ 5. Les descriptions de fonction du directeur et du directeur adjoint sont établies par le Roi, sur proposition du Collège [2 du ministère public]2. En ce qui concerne la description de fonction du directeur adjoint, le directeur rend son avis au Collège.
Art.34. § 1. [1 Aan het Centraal Orgaan worden twee verbindingsmagistraten, van een verschillende taalrol toegevoegd. De minister bevoegd voor justitie wijst de verbindingsmagistraten aan voor een termijn van vijf jaar die tweemaal hernieuwbaar is. Het College van het openbaar ministerie maakt hem daartoe een met redenen omklede rangschikking van de kandidaten over, de directeur verleent hem een advies. Elke vernieuwing gebeurt na gunstig advies van het College van het openbaar ministerie en na gunstig advies van de directeur. Bij de voltooiing van twee opeenvolgende termijnen van vijf jaar wordt dit ambt vacant verklaard en kunnen de verbindingsmagistraten zich kandidaat stellen voor een derde en laatste termijn van vijf jaar in competitie met andere kandidaten.]1
Om als verbindingsmagistraat bij het Centraal Orgaan te worden aangewezen, dient de kandidaat op het ogenblik van zijn aanwijzing :
1° magistraat te zijn van het openbaar ministerie;
2° ten minste drie jaar een ambt van magistraat te hebben uitgeoefend;
3° houder te zijn van een getuigschrift bedoeld in artikel 43quinquies, § 1, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken waaruit de kennis blijkt van de andere taal dan die van zijn diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten.
De verbindingsmagistraten leggen hun eed af in handen van de directeur of bij verhindering of afwezigheid van de directeur in handen van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel.
De verbindingsmagistraten verlenen bijstand aan de directeur bij het leiden van de organisatie en dragen bij tot het realiseren van de in [1 artikel 7, § 3, 3° en 4°]1, bedoelde opdrachten van het Centraal Orgaan. In het bijzonder oefenen zij toezicht uit op de afdelingen belast met "beslagbeheer" en "voordeelsontneming" van het Centraal Orgaan en rapporteren daaromtrent aan de directeur.
In geval van afwezigheid of verhindering van de directeur en de adjunct-directeur wijst de directeur een van de verbindingsmagistraten aan om hem te vervangen. Indien hij niemand heeft aangewezen, wordt hij vervangen door de verbindingsmagistraat met de meeste anciënniteit binnen het Centraal Orgaan. Bij gelijke anciënniteit binnen het Centraal Orgaan wordt hij vervangen door de verbindingsmagistraat met de hoogste anciënniteit binnen de rechterlijke orde.
§ 2. Zij oefenen hun functie voltijds uit.
Artikel 323bis van het Gerechtelijk Wetboek is op hen van toepassing.
§ 3. Onverminderd artikel 259undecies/1 van het Gerechtelijk Wetboek, kan een verbindingsmagistraat, op advies van het [1 College van het openbaar ministerie]1 of van de directeur, door de minister bevoegd voor Justitie uit zijn functie worden ontheven wegens tekortkoming aan zijn verplichtingen.
Het [1 College van het openbaar ministerie]1 of de directeur kunnen het advies bedoeld in het eerste lid slechts uitbrengen na de betrokken verbindingsmagistraat te hebben gehoord, of minstens behoorlijk daartoe te hebben te opgeroepen.
§ 4. De functiebeschrijving van de verbindingsmagistraten wordt opgesteld door de Koning op voorstel van het [1 College van het openbaar ministerie]1. De directeur brengt hiervoor een advies uit aan het College.
Om als verbindingsmagistraat bij het Centraal Orgaan te worden aangewezen, dient de kandidaat op het ogenblik van zijn aanwijzing :
1° magistraat te zijn van het openbaar ministerie;
2° ten minste drie jaar een ambt van magistraat te hebben uitgeoefend;
3° houder te zijn van een getuigschrift bedoeld in artikel 43quinquies, § 1, derde lid, van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken waaruit de kennis blijkt van de andere taal dan die van zijn diploma van doctor, licentiaat of master in de rechten.
De verbindingsmagistraten leggen hun eed af in handen van de directeur of bij verhindering of afwezigheid van de directeur in handen van de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel.
De verbindingsmagistraten verlenen bijstand aan de directeur bij het leiden van de organisatie en dragen bij tot het realiseren van de in [1 artikel 7, § 3, 3° en 4°]1, bedoelde opdrachten van het Centraal Orgaan. In het bijzonder oefenen zij toezicht uit op de afdelingen belast met "beslagbeheer" en "voordeelsontneming" van het Centraal Orgaan en rapporteren daaromtrent aan de directeur.
In geval van afwezigheid of verhindering van de directeur en de adjunct-directeur wijst de directeur een van de verbindingsmagistraten aan om hem te vervangen. Indien hij niemand heeft aangewezen, wordt hij vervangen door de verbindingsmagistraat met de meeste anciënniteit binnen het Centraal Orgaan. Bij gelijke anciënniteit binnen het Centraal Orgaan wordt hij vervangen door de verbindingsmagistraat met de hoogste anciënniteit binnen de rechterlijke orde.
§ 2. Zij oefenen hun functie voltijds uit.
Artikel 323bis van het Gerechtelijk Wetboek is op hen van toepassing.
§ 3. Onverminderd artikel 259undecies/1 van het Gerechtelijk Wetboek, kan een verbindingsmagistraat, op advies van het [1 College van het openbaar ministerie]1 of van de directeur, door de minister bevoegd voor Justitie uit zijn functie worden ontheven wegens tekortkoming aan zijn verplichtingen.
Het [1 College van het openbaar ministerie]1 of de directeur kunnen het advies bedoeld in het eerste lid slechts uitbrengen na de betrokken verbindingsmagistraat te hebben gehoord, of minstens behoorlijk daartoe te hebben te opgeroepen.
§ 4. De functiebeschrijving van de verbindingsmagistraten wordt opgesteld door de Koning op voorstel van het [1 College van het openbaar ministerie]1. De directeur brengt hiervoor een advies uit aan het College.
Modifications
Art.34. § 1er. [1 Deux magistrats de liaison, de rôles linguistiques différents, sont attachés à l'Organe central. Le ministre qui a la justice dans ses attributions désigne les magistrats de liaison pour un terme de cinq ans renouvelable deux fois. Le Collège du ministère public lui remet à cet effet un classement motivé des candidats, le directeur lui rend un avis. Chaque renouvellement a lieu après avis positif du Collège du ministère public et après avis positif du directeur. A l'issue de deux mandats consécutifs de cinq ans ce poste est déclaré vacant et les magistrats de liaison peuvent se porter candidat pour une troisième et dernier mandat de cinq ans, en compétition avec d'autres candidats.]1
Pour être désigné comme magistrat de liaison auprès de l'Organe central, le candidat doit, au moment de sa désignation :
1° être magistrat du ministère public;
2° avoir exercé une fonction de magistrat durant au moins trois ans;
3° être porteur d'un certificat visé à l'article 43quinquies, § 1er, alinéa 3, de la loi du 15 juin 1935 concernant l'emploi des langues en matière judiciaire prouvant la connaissance de la langue autre que celle de son doctorat, sa licence ou son master en droit.
Les magistrats de liaison prêtent serment entre les mains du directeur ou entre les mains du procureur général près la cour d'appel de Bruxelles en cas d'empêchement ou d'absence du directeur.
Les magistrats de liaison assistent le directeur dans le cadre de la direction de l'organisation et contribuent à la réalisation des missions visées à l'[1 article 7, § 3, 3° et 4°]1, de l'Organe central. Ils exercent plus particulièrement leur contrôle sur les sections chargées de la "gestion de biens saisis" et du "recouvrement d'avoirs" de l'Organe central et font rapport à ce sujet au directeur.
En cas d'absence ou d'empêchement du directeur et du directeur adjoint, le directeur désigne un des magistrats de liaison pour le remplacer. S'il ne désigne personne, il est remplacé par le magistrat de liaison ayant la plus grande ancienneté au sein de l'Organe central. En cas d'ancienneté identique au sein de l'Organe central, il est remplacé par le magistrat de liaison ayant la plus grande ancienneté au sein de l'Ordre judiciaire.
§ 2. Ils exercent leurs fonctions à temps plein.
L'article 323bis du Code judiciaire leur est applicable.
§ 3. Sans préjudice de l'article 259undecies/1 du Code judiciaire, un magistrat de liaison peut, sur avis du [1 Collège du ministère public]1 ou du directeur, être démis de ses fonctions par le ministre qui a la Justice dans ses attributions pour manquement à ses obligations.
Le Collège des procureurs généraux ou le directeur ne peut émettre l'avis visé à l'alinéa 1er qu'après avoir entendu le magistrat de liaison concerné ou au moins l'avoir dûment convoqué à cette fin.
§ 4. La description de fonction des magistrats de liaison est établie par le Roi, sur proposition du [1 Collège du ministère public]1. Le directeur rend pour ce faire un avis au Collège.
Pour être désigné comme magistrat de liaison auprès de l'Organe central, le candidat doit, au moment de sa désignation :
1° être magistrat du ministère public;
2° avoir exercé une fonction de magistrat durant au moins trois ans;
3° être porteur d'un certificat visé à l'article 43quinquies, § 1er, alinéa 3, de la loi du 15 juin 1935 concernant l'emploi des langues en matière judiciaire prouvant la connaissance de la langue autre que celle de son doctorat, sa licence ou son master en droit.
Les magistrats de liaison prêtent serment entre les mains du directeur ou entre les mains du procureur général près la cour d'appel de Bruxelles en cas d'empêchement ou d'absence du directeur.
Les magistrats de liaison assistent le directeur dans le cadre de la direction de l'organisation et contribuent à la réalisation des missions visées à l'[1 article 7, § 3, 3° et 4°]1, de l'Organe central. Ils exercent plus particulièrement leur contrôle sur les sections chargées de la "gestion de biens saisis" et du "recouvrement d'avoirs" de l'Organe central et font rapport à ce sujet au directeur.
En cas d'absence ou d'empêchement du directeur et du directeur adjoint, le directeur désigne un des magistrats de liaison pour le remplacer. S'il ne désigne personne, il est remplacé par le magistrat de liaison ayant la plus grande ancienneté au sein de l'Organe central. En cas d'ancienneté identique au sein de l'Organe central, il est remplacé par le magistrat de liaison ayant la plus grande ancienneté au sein de l'Ordre judiciaire.
§ 2. Ils exercent leurs fonctions à temps plein.
L'article 323bis du Code judiciaire leur est applicable.
§ 3. Sans préjudice de l'article 259undecies/1 du Code judiciaire, un magistrat de liaison peut, sur avis du [1 Collège du ministère public]1 ou du directeur, être démis de ses fonctions par le ministre qui a la Justice dans ses attributions pour manquement à ses obligations.
Le Collège des procureurs généraux ou le directeur ne peut émettre l'avis visé à l'alinéa 1er qu'après avoir entendu le magistrat de liaison concerné ou au moins l'avoir dûment convoqué à cette fin.
§ 4. La description de fonction des magistrats de liaison est établie par le Roi, sur proposition du [1 Collège du ministère public]1. Le directeur rend pour ce faire un avis au Collège.
Modifications
Art.34/1. [1 De directeur van het Centraal Orgaan wordt bijgestaan door een hoofdsecretaris. Deze is onderworpen aan de wettelijke en statutaire bepalingen die van toepassing zijn op het in vast verband benoemde personeel van de rechterlijke organisatie.
De hoofdsecretaris legt de eed af in handen van de directeur of bij verhindering of afwezigheid van de directeur in handen van de adjunct-directeur.
De hoofdsecretaris is onder meer verantwoordelijk voor de personeelsaangelegenheden en houdt toezicht op de administratieve organisatie onder gezag en het toezicht van de directeur.]1
De hoofdsecretaris legt de eed af in handen van de directeur of bij verhindering of afwezigheid van de directeur in handen van de adjunct-directeur.
De hoofdsecretaris is onder meer verantwoordelijk voor de personeelsaangelegenheden en houdt toezicht op de administratieve organisatie onder gezag en het toezicht van de directeur.]1
Art.34/1. [1 Le directeur de l'Organe central est assisté par un secrétaire en chef. Celui-ci est soumis aux dispositions légales et statutaires applicables au personnel de l'organisation judiciaire nommé à titre définitif.
Le secrétaire en chef prête serment entre les mains du directeur ou, en cas d'empêchement ou d'absence du directeur, entre les mains du directeur adjoint.
Le secrétaire en chef est notamment responsable des questions relatives au personnel et supervise l'organisation administrative sous l'autorité et la surveillance du directeur.]1
Le secrétaire en chef prête serment entre les mains du directeur ou, en cas d'empêchement ou d'absence du directeur, entre les mains du directeur adjoint.
Le secrétaire en chef est notamment responsable des questions relatives au personnel et supervise l'organisation administrative sous l'autorité et la surveillance du directeur.]1
Modifications
Art.35. Het binnen het Centraal Orgaan vastbenoemd personeel is onderworpen aan de wettelijke en statutaire bepalingen die van toepassing zijn op het in vast verband benoemde personeel van de rechterlijke organisatie.
Eveneens kunnen werknemers met een arbeidsovereenkomst in dienst worden genomen overeenkomstig de bepalingen bepaald in artikel 178 van het Gerechtelijk Wetboek.
De personeelsleden leggen hun eed af in handen van de directeur of bij verhindering of afwezigheid van de directeur in handen van de adjunct-directeur.
De directeur is voor de personeelsleden de hiërarchische meerdere bedoeld in het koninklijk besluit van 27 mei 2014 betreffende de evaluatie van de personeelsleden van de Rechterlijke Orde. Hij kan deze taak delegeren aan de functionele chef van het betrokken personeelslid. De taken van de magistraat-korpsoverste in dat besluit worden uitgeoefend door de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel.
Eveneens kunnen werknemers met een arbeidsovereenkomst in dienst worden genomen overeenkomstig de bepalingen bepaald in artikel 178 van het Gerechtelijk Wetboek.
De personeelsleden leggen hun eed af in handen van de directeur of bij verhindering of afwezigheid van de directeur in handen van de adjunct-directeur.
De directeur is voor de personeelsleden de hiërarchische meerdere bedoeld in het koninklijk besluit van 27 mei 2014 betreffende de evaluatie van de personeelsleden van de Rechterlijke Orde. Hij kan deze taak delegeren aan de functionele chef van het betrokken personeelslid. De taken van de magistraat-korpsoverste in dat besluit worden uitgeoefend door de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel.
Art.35. Le personnel nommé à titre définitif au sein de l'Organe central est soumis aux dispositions légales et statutaires applicables au personnel de l'organisation judiciaire nommé à titre définitif.
Du personnel sous les liens d'un contrat de travail peut également être engagé selon les modalités prévues par l'article 178 du Code judiciaire.
Les membres du personnel prêtent serment entre les mains du directeur ou entre les mains du directeur adjoint en cas d'empêchement ou d'absence du directeur.
A l'égard des membres du personnel, le directeur est le supérieur hiérarchique visé dans l'arrêté royal du 27 mai 2014 relatif à l'évaluation des membres du personnel de l'Ordre judiciaire. Il peut déléguer cette tâche au chef fonctionnel du membre du personnel concerné. Les tâches du magistrat-chef de corps visées dans cet arrêté royal sont exercées par le procureur général près la cour d'appel de Bruxelles.
Du personnel sous les liens d'un contrat de travail peut également être engagé selon les modalités prévues par l'article 178 du Code judiciaire.
Les membres du personnel prêtent serment entre les mains du directeur ou entre les mains du directeur adjoint en cas d'empêchement ou d'absence du directeur.
A l'égard des membres du personnel, le directeur est le supérieur hiérarchique visé dans l'arrêté royal du 27 mai 2014 relatif à l'évaluation des membres du personnel de l'Ordre judiciaire. Il peut déléguer cette tâche au chef fonctionnel du membre du personnel concerné. Les tâches du magistrat-chef de corps visées dans cet arrêté royal sont exercées par le procureur général près la cour d'appel de Bruxelles.
Art.36. [1 Na machtiging door de bevoegde minister kunnen een tot zes ambtenaren van de Federale Overheidsdienst Financiën, en één tot vier leden van de politiedienst bedoeld in artikel 2 van de wet van 7 december 1998 tot organisatie van een geïntegreerde politiedienst, gestructureerd op twee niveaus ter beschikking worden gesteld van het Centraal Orgaan, binnen de grenzen van de voorziene budgetten.]1
Deze terbeschikkingstelling heeft geen invloed op hun oorspronkelijk administratief en geldelijk statuut.
De ter beschikking gestelde ambtenaren verkrijgen een toelage van 3.000 euro bruto per jaar, verbonden aan de 138,01 index.
De ter beschikking gestelde ambtenaren hebben recht op vergoeding voor de reis- en verblijfskosten overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het personeel van de federale overheidsdiensten voor de dienstactiviteiten die zij uitoefenen onder het gezag van de directeur.
Deze terbeschikkingstelling heeft geen invloed op hun oorspronkelijk administratief en geldelijk statuut.
De ter beschikking gestelde ambtenaren verkrijgen een toelage van 3.000 euro bruto per jaar, verbonden aan de 138,01 index.
De ter beschikking gestelde ambtenaren hebben recht op vergoeding voor de reis- en verblijfskosten overeenkomstig de bepalingen die van toepassing zijn op het personeel van de federale overheidsdiensten voor de dienstactiviteiten die zij uitoefenen onder het gezag van de directeur.
Modifications
Art.36. [1 Après autorisation du ministre compétent, un à six fonctionnaires du Service Public Fédéral Finances et un à quatre membres du service de police visé à l'article 2 de la loi du 7 décembre 1998 organisant un service de police intégré, structuré à deux niveaux peuvent être mis à la disposition de l'Organe central, dans les limites des budgets prévus.]1
Cette mise à disposition ne porte pas atteinte à leur statut administratif et pécuniaire d'origine.
Les fonctionnaires mis à disposition obtiennent une allocation de 3 .000 euros brut par an, liée à l'index 138,01.
Les fonctionnaires mis à disposition ont droit au remboursement de leurs frais de parcours et de séjour conformément aux dispositions applicables au personnel des services publics fédéraux pour les activités de service qu'ils exercent sous l'autorité du directeur.
Cette mise à disposition ne porte pas atteinte à leur statut administratif et pécuniaire d'origine.
Les fonctionnaires mis à disposition obtiennent une allocation de 3 .000 euros brut par an, liée à l'index 138,01.
Les fonctionnaires mis à disposition ont droit au remboursement de leurs frais de parcours et de séjour conformément aux dispositions applicables au personnel des services publics fédéraux pour les activités de service qu'ils exercent sous l'autorité du directeur.
Modifications
Art.37. Het Centraal Orgaan kan in de uitoefening van zijn opdrachten bedoeld in artikel 7, een beroep doen op consulenten.
De beschrijving van de prestaties van deze consulent, zijn uurloon en de maximale uitgave voor de prestaties van de consulent op jaarbasis, worden vastgelegd in een vooraf geschreven overeenkomst.
Behoudens instemming van de minister bevoegd voor Justitie na een met redenen omkleed advies van de directeur van het Centraal Orgaan mogen de aan de consulenten te vergoeden prestaties niet hoger zijn dan de vergoedingen waarop deskundigen aanspraak kunnen maken krachtens [1 de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de gerechtskosten in strafzaken]1.
[1 Bij de implementatie van de digitalisatie van de processen die betrekking hebben op de opdrachten bedoeld in artikel 7, doet het Centraal Orgaan een beroep op de dienst die is aangewezen door de Koning.]1
De beschrijving van de prestaties van deze consulent, zijn uurloon en de maximale uitgave voor de prestaties van de consulent op jaarbasis, worden vastgelegd in een vooraf geschreven overeenkomst.
Behoudens instemming van de minister bevoegd voor Justitie na een met redenen omkleed advies van de directeur van het Centraal Orgaan mogen de aan de consulenten te vergoeden prestaties niet hoger zijn dan de vergoedingen waarop deskundigen aanspraak kunnen maken krachtens [1 de wettelijke en reglementaire bepalingen betreffende de gerechtskosten in strafzaken]1.
[1 Bij de implementatie van de digitalisatie van de processen die betrekking hebben op de opdrachten bedoeld in artikel 7, doet het Centraal Orgaan een beroep op de dienst die is aangewezen door de Koning.]1
Modifications
Art.37. Dans l'exercice de ses missions visées à l'article 7, l'Organe central peut faire appel à des consultants.
La description des prestations du consultant, son salaire horaire et le montant annuel maximal de ses prestations sont fixés dans une convention rédigée au préalable.
Sauf accord du ministre qui a la Justice dans ses attributions après avis motivé du directeur de l'Organe central, les prestations à rémunérer aux consultants ne peuvent être supérieures aux rémunérations que les experts peuvent réclamer en vertu [1 les dispositions légales et réglementaires relatives aux frais de justice en matière pénale]1.
[1 Dans l'exercice de la digitalisation des processus liés aux missions visées à l'article 7, l'Organe central fait appel à un service désigné par le Roi.]1
La description des prestations du consultant, son salaire horaire et le montant annuel maximal de ses prestations sont fixés dans une convention rédigée au préalable.
Sauf accord du ministre qui a la Justice dans ses attributions après avis motivé du directeur de l'Organe central, les prestations à rémunérer aux consultants ne peuvent être supérieures aux rémunérations que les experts peuvent réclamer en vertu [1 les dispositions légales et réglementaires relatives aux frais de justice en matière pénale]1.
[1 Dans l'exercice de la digitalisation des processus liés aux missions visées à l'article 7, l'Organe central fait appel à un service désigné par le Roi.]1
Modifications
Art.38. De directeur van het Centraal Orgaan ontvangt de wedde die toegekend wordt aan de federale procureur, overeenkomstig artikel 355bis van het Gerechtelijk Wetboek.
De adjunct-directeur geniet dezelfde wedde als deze bepaald voor de eerste advocaten-generaal bij de hoven van beroep en de arbeidshoven.
De verbindingsmagistraten ontvangen de wedde die toegekend wordt aan de federale magistraten, overeenkomstig artikel 355bis van het Gerechtelijk Wetboek.
De adjunct-directeur geniet dezelfde wedde als deze bepaald voor de eerste advocaten-generaal bij de hoven van beroep en de arbeidshoven.
De verbindingsmagistraten ontvangen de wedde die toegekend wordt aan de federale magistraten, overeenkomstig artikel 355bis van het Gerechtelijk Wetboek.
Art.38. Le directeur de l'Organe central perçoit le traitement alloué au procureur fédéral, conformément à l'article 355bis du Code judiciaire.
Le directeur adjoint bénéficie du traitement prévu pour les premiers avocats généraux près les cours d'appel et les cours du travail.
Les magistrats de liaison perçoivent le traitement alloué aux magistrats fédéraux, conformément à l'article 355bis de Code judiciaire.
Le directeur adjoint bénéficie du traitement prévu pour les premiers avocats généraux près les cours d'appel et les cours du travail.
Les magistrats de liaison perçoivent le traitement alloué aux magistrats fédéraux, conformément à l'article 355bis de Code judiciaire.
Art.39. § 1. Iedere persoon die zijn medewerking verleent aan de vervulling van de opdrachten van het Centraal Orgaan is, buiten het uitoefenen van zijn ambt, verplicht tot geheimhouding aangaande alle zaken waarvan hij in de uitvoering van zijn opdracht of van zijn functie kennis heeft. Iedere schending van het geheim wordt gestraft overeenkomstig artikel 458 van het Strafwetboek.
§ 2. In het kader van de uitvoering van de opdrachten van het Centraal Orgaan oefent het personeel zijn functie uit, wanneer het mededelingen doet aan instellingen met gelijkaardige opdrachten en verplichtingen.
De voorafgaande toestemming van het bevoegde openbaar ministerie of van de onderzoeksrechter is vereist wanneer zulke mededelingen van aard zijn om een invloed te hebben op lopende gerechtelijke dossiers.
§ 2. In het kader van de uitvoering van de opdrachten van het Centraal Orgaan oefent het personeel zijn functie uit, wanneer het mededelingen doet aan instellingen met gelijkaardige opdrachten en verplichtingen.
De voorafgaande toestemming van het bevoegde openbaar ministerie of van de onderzoeksrechter is vereist wanneer zulke mededelingen van aard zijn om een invloed te hebben op lopende gerechtelijke dossiers.
Art.39. § 1er. Toute personne qui prête son concours à l'accomplissement des missions de l'Organe central est tenue, en dehors de l'exercice de sa fonction, au secret au sujet de tout ce dont elle a eu connaissance dans l'exécution de sa mission ou de sa fonction. Toute violation du secret est punie conformément à l'article 458 du Code pénal.
§ 2. Dans le cadre de l'exécution des missions de l'Organe central, le personnel exerce sa fonction lorsqu'il communique avec des institutions ayant des missions et des obligations analogues.
L'autorisation préalable du ministère public compétent ou du juge d'instruction est requise lorsque ces communications sont de nature à avoir une influence sur des dossiers judiciaires en cours.
§ 2. Dans le cadre de l'exécution des missions de l'Organe central, le personnel exerce sa fonction lorsqu'il communique avec des institutions ayant des missions et des obligations analogues.
L'autorisation préalable du ministère public compétent ou du juge d'instruction est requise lorsque ces communications sont de nature à avoir une influence sur des dossiers judiciaires en cours.
HOOFDSTUK 6. - Wijzigingsbepalingen
CHAPITRE 6. - Dispositions modificatives
Afdeling 1. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering
Section 1re. - Modifications du Code d'instruction criminelle
Art.40. Artikel 28octies, § 1, van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet 26 maart 2003 en vervangen bij de wet van 27 december 2006, wordt aangevuld met de bepaling onder 3°, luidende :
"3° de bewaring in natura van in beslag genomen vermogensbestanddelen bevelen in overeenstemming met de hiertoe beschikbare middelen.".
"3° de bewaring in natura van in beslag genomen vermogensbestanddelen bevelen in overeenstemming met de hiertoe beschikbare middelen.".
Art.40. L'article 28octies, § 1er, du Code d'instruction criminelle, inséré par la loi du 26 mars 2003 et remplacé par la loi du 27 décembre 2006, est complété par le 3° rédigé comme suit :
"3° ordonner la conservation en nature d'avoirs patrimoniaux saisis en fonction des moyens disponibles.".
"3° ordonner la conservation en nature d'avoirs patrimoniaux saisis en fonction des moyens disponibles.".
Art.41. In artikel 28novies, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 25 april 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 4 wordt het tweede lid vervangen als volgt :
"Het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring kan op verzoek van de procureur des Konings bijstand verlenen bij de vernietiging van goederen.";
2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 9, luidende :
" § 9. De procureur des Konings kan beslissen om geheel of gedeeltelijk een in paragraaf 2, 3°, bedoeld goed kosteloos ter beschikking te stellen van een politiedienst of wetenschappelijke instelling die het ter beschikking gestelde goed uitsluitend gebruikt voor didactische of wetenschappelijke doeleinden of voor de studie van relevante criminele fenomenen.
Daarnaast kan de procureur des Konings ook geheel of gedeeltelijk een in § 2, 3°, bedoeld goed kosteloos ter beschikking stellen van een politiedienst in een welbepaald dossier om ze te kunnen gebruiken voor de voorbereiding en de uitvoering van opdrachten die verband houden met de bestrijding van de in artikel 90ter, §§ 2, 3 en 4, bedoelde misdrijven, voor zover dit strikt noodzakelijk is voor de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Tijdens de duur van het gerechtelijk onderzoek is de instemming van de onderzoeksrechter met de in het eerste en het tweede lid bedoelde maatregel vereist.
In afwijking van artikel 4, § 7, tweede lid, van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen of een andere wettelijke bepaling die de vernietiging van goederen oplegt, worden de goederen waarvoor een in het eerste en het tweede lid bedoelde maatregel is genomen, geacht definitief ter beschikking te zijn gesteld van de politiedienst of de wetenschappelijke instelling, behoudens andersluidende beslissing van de procureur des Konings of in voorkomend geval de onderzoeksrechter.".
1° in paragraaf 4 wordt het tweede lid vervangen als volgt :
"Het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring kan op verzoek van de procureur des Konings bijstand verlenen bij de vernietiging van goederen.";
2° het artikel wordt aangevuld met een paragraaf 9, luidende :
" § 9. De procureur des Konings kan beslissen om geheel of gedeeltelijk een in paragraaf 2, 3°, bedoeld goed kosteloos ter beschikking te stellen van een politiedienst of wetenschappelijke instelling die het ter beschikking gestelde goed uitsluitend gebruikt voor didactische of wetenschappelijke doeleinden of voor de studie van relevante criminele fenomenen.
Daarnaast kan de procureur des Konings ook geheel of gedeeltelijk een in § 2, 3°, bedoeld goed kosteloos ter beschikking stellen van een politiedienst in een welbepaald dossier om ze te kunnen gebruiken voor de voorbereiding en de uitvoering van opdrachten die verband houden met de bestrijding van de in artikel 90ter, §§ 2, 3 en 4, bedoelde misdrijven, voor zover dit strikt noodzakelijk is voor de voorbereiding en de uitvoering ervan.
Tijdens de duur van het gerechtelijk onderzoek is de instemming van de onderzoeksrechter met de in het eerste en het tweede lid bedoelde maatregel vereist.
In afwijking van artikel 4, § 7, tweede lid, van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van giftstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, psychotrope stoffen, ontsmettingsstoffen en antiseptica en van de stoffen die kunnen gebruikt worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen of een andere wettelijke bepaling die de vernietiging van goederen oplegt, worden de goederen waarvoor een in het eerste en het tweede lid bedoelde maatregel is genomen, geacht definitief ter beschikking te zijn gesteld van de politiedienst of de wetenschappelijke instelling, behoudens andersluidende beslissing van de procureur des Konings of in voorkomend geval de onderzoeksrechter.".
Art.41. A l'article 28novies du même Code, inséré par la loi du 25 avril 2014, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans le paragraphe 4, l'alinéa 2 est remplacé par ce qui suit :
"L'Organe central pour la Saisie et la Confiscation peut, à la demande du procureur du Roi, fournir une assistance pour la destruction d'un bien saisi.";
2° l'article est complété par le paragraphe 9 rédigé comme suit :
" § 9. Le procureur du Roi peut décider de mettre, entièrement ou partiellement, gratuitement à disposition d'un service de police ou d'une institution scientifique un bien visé au paragraphe 2, 3°, qui utilise le bien mis à disposition exclusivement pour des motifs didactiques ou scientifiques ou l'étude de phénomènes criminels pertinents.
En outre, le procureur du Roi peut mettre gratuitement à disposition d'un service de police, entièrement ou partiellement, un bien visé au § 2, 3°, dans un dossier spécifique pour pouvoir l'utiliser dans la préparation et l'exécution de missions en rapport avec la lutte contre les infractions visées à l'article 90ter, §§ 2, 3 et 4, pour autant que cette mise à disposition soit strictement nécessaire à leur préparation et exécution.
Pendant la durée de l'instruction, le consentement du juge d'instruction à la mesure visée aux alinéas 1er et 2 est exigé.
Par dérogation à l'article 4, § 7, alinéa 2, de la loi du 24 février 1921 concernant le trafic des substances vénéneuses, soporifiques, stupéfiantes, psychotropes, désinfectantes ou antiseptiques et des substances pouvant servir à la fabrication illicite de substances stupéfiantes et psychotropes ou à une autre disposition légale imposant la destruction de biens, les biens pour lesquels une mesure visée aux alinéas 1er et 2 est prise, sont censés être mis définitivement à disposition du service de police ou de l'institution scientifique, sauf décision contraire du procureur du Roi ou, le cas échéant du juge d'instruction.".
1° dans le paragraphe 4, l'alinéa 2 est remplacé par ce qui suit :
"L'Organe central pour la Saisie et la Confiscation peut, à la demande du procureur du Roi, fournir une assistance pour la destruction d'un bien saisi.";
2° l'article est complété par le paragraphe 9 rédigé comme suit :
" § 9. Le procureur du Roi peut décider de mettre, entièrement ou partiellement, gratuitement à disposition d'un service de police ou d'une institution scientifique un bien visé au paragraphe 2, 3°, qui utilise le bien mis à disposition exclusivement pour des motifs didactiques ou scientifiques ou l'étude de phénomènes criminels pertinents.
En outre, le procureur du Roi peut mettre gratuitement à disposition d'un service de police, entièrement ou partiellement, un bien visé au § 2, 3°, dans un dossier spécifique pour pouvoir l'utiliser dans la préparation et l'exécution de missions en rapport avec la lutte contre les infractions visées à l'article 90ter, §§ 2, 3 et 4, pour autant que cette mise à disposition soit strictement nécessaire à leur préparation et exécution.
Pendant la durée de l'instruction, le consentement du juge d'instruction à la mesure visée aux alinéas 1er et 2 est exigé.
Par dérogation à l'article 4, § 7, alinéa 2, de la loi du 24 février 1921 concernant le trafic des substances vénéneuses, soporifiques, stupéfiantes, psychotropes, désinfectantes ou antiseptiques et des substances pouvant servir à la fabrication illicite de substances stupéfiantes et psychotropes ou à une autre disposition légale imposant la destruction de biens, les biens pour lesquels une mesure visée aux alinéas 1er et 2 est prise, sont censés être mis définitivement à disposition du service de police ou de l'institution scientifique, sauf décision contraire du procureur du Roi ou, le cas échéant du juge d'instruction.".
Art.42. Artikel 61sexies, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 26 maart 2003 en vervangen bij de wet van 27 december 2006, wordt aangevuld met de bepaling onder 3°, luidende :
"3° de bewaring in natura van in beslag genomen vermogensbestanddelen bevelen in overeenstemming met de hiertoe beschikbare middelen.".
"3° de bewaring in natura van in beslag genomen vermogensbestanddelen bevelen in overeenstemming met de hiertoe beschikbare middelen.".
Art.42. L'article 61sexies, § 1er, alinéa 1er, du même Code, inséré par la loi du 26 mars 2003 et remplacé par la loi du 27 décembre 2006, est complété par le 3° rédigé comme suit :
"3° ordonner la conservation en nature d'avoirs patrimoniaux saisis en fonction des moyens disponibles.".
"3° ordonner la conservation en nature d'avoirs patrimoniaux saisis en fonction des moyens disponibles.".
Art.43. In artikel 197bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 19 maart 2003, vervangen bij de wet van 11 februari 2014 en gewijzigd bij de wet van 5 februari 2016, wordt een paragraaf 2/1 ingevoegd, luidende :
" § 2/1. In geval van verbeurdverklaring van een motorvoertuig door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing belast het openbaar ministerie een politiedienst met de overbrenging ervan naar de Federale Overheidsdienst Financiën. Daartoe zendt het parket aan de Administratie van de Patrimoniumdiensten een proces-verbaal van overdracht. De stallingskosten zijn gerechtskosten tot aan de overdracht van het motorvoertuig aan de Patrimoniumdiensten.
Behoudens in het geval waarin de Patrimoniumdiensten niet om de verplaatsing van het verbeurdverklaarde motorvoertuig vragen, vordert het openbaar ministerie de overbrenging van het motorvoertuig en, in voorkomend geval, van de sleutels en/of de boorddocumenten naar de aangeduide locatie. In deze hypothese hanteert de politiedienst die met de overdracht aan de Patrimoniumdiensten werd belast, dezelfde richtlijnen als bij een in beslag genomen motorvoertuig. Hij doet een beroep op een erkende takeldienst, onderworpen aan het tarief van de gerechtskosten in strafzaken.".
" § 2/1. In geval van verbeurdverklaring van een motorvoertuig door een in kracht van gewijsde gegane rechterlijke beslissing belast het openbaar ministerie een politiedienst met de overbrenging ervan naar de Federale Overheidsdienst Financiën. Daartoe zendt het parket aan de Administratie van de Patrimoniumdiensten een proces-verbaal van overdracht. De stallingskosten zijn gerechtskosten tot aan de overdracht van het motorvoertuig aan de Patrimoniumdiensten.
Behoudens in het geval waarin de Patrimoniumdiensten niet om de verplaatsing van het verbeurdverklaarde motorvoertuig vragen, vordert het openbaar ministerie de overbrenging van het motorvoertuig en, in voorkomend geval, van de sleutels en/of de boorddocumenten naar de aangeduide locatie. In deze hypothese hanteert de politiedienst die met de overdracht aan de Patrimoniumdiensten werd belast, dezelfde richtlijnen als bij een in beslag genomen motorvoertuig. Hij doet een beroep op een erkende takeldienst, onderworpen aan het tarief van de gerechtskosten in strafzaken.".
Art.43. Dans l'article 197bis du même Code, inséré par la loi du 19 mars 2003, remplacé par la loi du 11 février 2014 et modifié par la loi du 5 février 2016, il est inséré un paragraphe 2/1 rédigé comme suit :
" § 2/1. En cas de confiscation d'un véhicule motorisé par une décision judiciaire passée en force de chose jugée, le ministère public charge un service de police du transfert du véhicule motorisé au Service Public Fédéral Finances. A cette fin, le parquet transmet un procès-verbal de remise à l'attention de l'Administration des Services patrimoniaux. Les frais d'entreposage y relatifs constituent des frais de justice jusqu'à la remise du véhicule motorisé aux Services patrimoniaux.
Sauf dans le cas où les Services patrimoniaux ne demandent pas le déplacement du véhicule motorisé confisqué, le ministère public requiert le transfert du véhicule motorisé et, le cas échéant, des clés et/ou des documents de bord vers le lieu désigné. Dans cette hypothèse, le service de police chargé de la remise au aux Services patrimoniaux applique les mêmes directives que lors de la saisie d'un véhicule motorisé. Il fait appel à un service de remorquage agréé, soumis aux tarifs des frais de justice en matière répressive.".
" § 2/1. En cas de confiscation d'un véhicule motorisé par une décision judiciaire passée en force de chose jugée, le ministère public charge un service de police du transfert du véhicule motorisé au Service Public Fédéral Finances. A cette fin, le parquet transmet un procès-verbal de remise à l'attention de l'Administration des Services patrimoniaux. Les frais d'entreposage y relatifs constituent des frais de justice jusqu'à la remise du véhicule motorisé aux Services patrimoniaux.
Sauf dans le cas où les Services patrimoniaux ne demandent pas le déplacement du véhicule motorisé confisqué, le ministère public requiert le transfert du véhicule motorisé et, le cas échéant, des clés et/ou des documents de bord vers le lieu désigné. Dans cette hypothèse, le service de police chargé de la remise au aux Services patrimoniaux applique les mêmes directives que lors de la saisie d'un véhicule motorisé. Il fait appel à un service de remorquage agréé, soumis aux tarifs des frais de justice en matière répressive.".
Art.44. In artikel 464/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 11 februari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 5, vierde lid, worden de woorden "artikel 16bis van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties" vervangen door de woorden "artikel 32 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring";
2° in paragraaf 8, eerste lid, worden de woorden "artikel 16bis van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties" vervangen door de woorden "artikel 32 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring".
1° in paragraaf 5, vierde lid, worden de woorden "artikel 16bis van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties" vervangen door de woorden "artikel 32 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring";
2° in paragraaf 8, eerste lid, worden de woorden "artikel 16bis van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties" vervangen door de woorden "artikel 32 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring".
Art.44. A l'article 464/1 du même Code, inséré par la loi du 11 février 2014, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans le paragraphe 5, alinéa 4, les mots "l'article 16bis de loi du 26 mars 2003 portant création d'un Organe central pour la saisie et la confiscation et portant des dispositions sur la gestion à valeur constante des biens saisis et sur l'exécution de certaines sanctions patrimoniales" sont remplacés par les mots "l'article 32 de la loi du 4 février 2018 contenant les missions et la composition de l'Organe central pour la Saisie et la Confiscation".
2° dans le paragraphe 8, alinéa 1er, les mots "l'article 16bis de loi du 26 mars 2003 portant création d'un Organe central pour la saisie et la confiscation et portant des dispositions sur la gestion à valeur constante des biens saisis et sur l'exécution de certaines sanctions patrimoniales" sont remplacés par les mots "l'article 32 de la loi du 4 février 2018 contenant les missions et la composition de l'Organe central pour la Saisie et la Confiscation".
1° dans le paragraphe 5, alinéa 4, les mots "l'article 16bis de loi du 26 mars 2003 portant création d'un Organe central pour la saisie et la confiscation et portant des dispositions sur la gestion à valeur constante des biens saisis et sur l'exécution de certaines sanctions patrimoniales" sont remplacés par les mots "l'article 32 de la loi du 4 février 2018 contenant les missions et la composition de l'Organe central pour la Saisie et la Confiscation".
2° dans le paragraphe 8, alinéa 1er, les mots "l'article 16bis de loi du 26 mars 2003 portant création d'un Organe central pour la saisie et la confiscation et portant des dispositions sur la gestion à valeur constante des biens saisis et sur l'exécution de certaines sanctions patrimoniales" sont remplacés par les mots "l'article 32 de la loi du 4 février 2018 contenant les missions et la composition de l'Organe central pour la Saisie et la Confiscation".
Art.45. In artikel 464/3 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 11 februari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
1° in paragraaf 4, vierde lid, worden de woorden "artikelen 15 en 15bis van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties" vervangen door de woorden "artikelen 21 en 22 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring";
2° in paragraaf 5, eerste lid, worden de woorden "artikel 19 van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties" vervangen door de woorden "artikel 36 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring".
1° in paragraaf 4, vierde lid, worden de woorden "artikelen 15 en 15bis van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties" vervangen door de woorden "artikelen 21 en 22 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring";
2° in paragraaf 5, eerste lid, worden de woorden "artikel 19 van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de inbeslagneming en de verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties" vervangen door de woorden "artikel 36 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring".
Art.45. A l'article 464/3 du même Code, inséré par la loi du 11 février 2014, les modifications suivantes sont apportées :
1° dans le paragraphe 4, alinéa 4, les mots "articles 15 et 15bis de loi du 26 mars 2003 portant création d'un Organe central pour la saisie et la confiscation et portant des dispositions sur la gestion à valeur constante des biens saisis et sur l'exécution de certaines sanctions patrimoniales" sont remplacés par les mots "articles 21 et 22 de la loi du 4 février 2018 contenant les missions et la composition de l'Organe central pour la Saisie et la Confiscation";
2° dans le paragraphe 5, alinéa 1er, les mots "l'article 19 de loi du 26 mars 2003 portant création d'un Organe central pour la saisie et la confiscation et portant des dispositions sur la gestion à valeur constante des biens saisis et sur l'exécution de certaines sanctions patrimoniales" sont remplacés par les mots "l'article 36 de la loi du 4 février 2018 contenant les missions et la composition de l'Organe central pour la Saisie et la Confiscation".
1° dans le paragraphe 4, alinéa 4, les mots "articles 15 et 15bis de loi du 26 mars 2003 portant création d'un Organe central pour la saisie et la confiscation et portant des dispositions sur la gestion à valeur constante des biens saisis et sur l'exécution de certaines sanctions patrimoniales" sont remplacés par les mots "articles 21 et 22 de la loi du 4 février 2018 contenant les missions et la composition de l'Organe central pour la Saisie et la Confiscation";
2° dans le paragraphe 5, alinéa 1er, les mots "l'article 19 de loi du 26 mars 2003 portant création d'un Organe central pour la saisie et la confiscation et portant des dispositions sur la gestion à valeur constante des biens saisis et sur l'exécution de certaines sanctions patrimoniales" sont remplacés par les mots "l'article 36 de la loi du 4 février 2018 contenant les missions et la composition de l'Organe central pour la Saisie et la Confiscation".
Art.46. In artikel 464/37, § 3, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 11 februari 2014, worden de woorden "artikel 16bis van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties" vervangen door de woorden "artikel 32 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring".
Art.46. Dans l'article 464/37, § 3, du même Code, inséré par la loi du 11 février 2014, les mots "l'article 16bis de loi du 26 mars 2003 portant création d'un Organe central pour la saisie et la confiscation et portant des dispositions sur la gestion à valeur constante des biens saisis et sur l'exécution de certaines sanctions patrimoniales" sont remplacés par les mots "l'article 32 de la loi du 4 février 2018 contenant les missions et la composition de l'Organe central pour la Saisie et la Confiscation".
Afdeling 2. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek
Section 2. - Modifications du Code judiciaire
Art.47. In het tweede deel, boek I, titel VI, hoofdstuk Vquinquies, van het Gerechtelijk Wetboek wordt na artikel 259undecies een afdeling IIIbis ingevoegd, luidende "Afdeling IIIbis. De evaluatie van bijzondere opdrachten".
Art.47. Dans la deuxième partie, livre premier, titre VI, chapitre Vquinquies, du Code judiciaire, il est inséré après l'article 259undecies une section IIIbis intitulée "Section IIIbis. De l'évaluation des missions spéciales".
Art.48. In afdeling IIIbis, ingevoegd bij artikel 47, wordt een artikel 259undecies/1 ingevoegd, luidende :
"Art. 259undecies/1. § 1. De directeur, de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring worden tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden voor het Centraal Orgaan onderworpen aan een met redenen omklede schriftelijke evaluatie.
Artikel 259novies, §§ 1 tot 8, is op hen van toepassingen met uitzondering van de afwijkingen opgenomen in paragraaf 2.
§ 2. De directeur, de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten van het Centraal Orgaan worden geëvalueerd door het College van procureurs-generaal, dat ook de taken vervult die door de paragrafen 2 tot 8 van artikel 259novies aan de korpschef worden toegekend.
Voor de evaluatie van de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten geeft de directeur advies. De evaluatie van de directeur en de adjunct-directeur heeft eveneens betrekking op hun managementcapaciteiten.
De evaluatie vindt éénmaal in de helft en éénmaal op het einde van hun opdracht plaats.
De evaluatie kan leiden tot een beoordeling "goed" of "onvoldoende". Ingeval de prestaties van de magistraat als "onvoldoende" worden beoordeeld, wordt door de minister bevoegd voor Justitie ambtshalve een einde gemaakt aan de betreffende opdracht.
De Koning bepaalt op voorstel van het College van procureurs-generaal de evaluatiecriteria en de weging van deze criteria rekening houdend met de eigenheid van de betrokken opdrachten.".
"Art. 259undecies/1. § 1. De directeur, de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring worden tijdens de uitoefening van hun werkzaamheden voor het Centraal Orgaan onderworpen aan een met redenen omklede schriftelijke evaluatie.
Artikel 259novies, §§ 1 tot 8, is op hen van toepassingen met uitzondering van de afwijkingen opgenomen in paragraaf 2.
§ 2. De directeur, de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten van het Centraal Orgaan worden geëvalueerd door het College van procureurs-generaal, dat ook de taken vervult die door de paragrafen 2 tot 8 van artikel 259novies aan de korpschef worden toegekend.
Voor de evaluatie van de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten geeft de directeur advies. De evaluatie van de directeur en de adjunct-directeur heeft eveneens betrekking op hun managementcapaciteiten.
De evaluatie vindt éénmaal in de helft en éénmaal op het einde van hun opdracht plaats.
De evaluatie kan leiden tot een beoordeling "goed" of "onvoldoende". Ingeval de prestaties van de magistraat als "onvoldoende" worden beoordeeld, wordt door de minister bevoegd voor Justitie ambtshalve een einde gemaakt aan de betreffende opdracht.
De Koning bepaalt op voorstel van het College van procureurs-generaal de evaluatiecriteria en de weging van deze criteria rekening houdend met de eigenheid van de betrokken opdrachten.".
Art.48. Dans la section IIIbis insérée par l'article 47, il est inséré un article 259undecies/1 rédigé comme suit :
"Art. 259undecies/1. § 1er. Durant l'exercice de leurs activités pour l'Organe central pour la saisie et la confiscation, le directeur, le directeur adjoint et les magistrats de liaison de l'Organe central sont soumis à une évaluation écrite motivée.
L'article 259novies, §§ 1er à 8, leur est applicable, à l'exception des dérogations prévues au paragraphe 2.
§ 2. Le directeur, le directeur adjoint et les magistrats de liaison de l'Organe central sont évalués par le Collège des procureurs généraux, qui exécute également les tâches attribuées au chef de corps par les paragraphes 2 à 8 de l'article 259novies.
Le directeur rend un avis pour l'évaluation du directeur adjoint et des magistrats de liaison. L'évaluation du directeur et du directeur adjoint porte également sur leurs capacités de management.
L'évaluation a lieu une fois à la moitié de leur mission et une fois au terme de celle-ci.
L'évaluation peut donner lieu à une mention "bon" ou "insuffisant". Si les prestations du magistrat sont jugées "insuffisantes", le ministre qui a la Justice dans ses attributions met d'office un terme à la mission en question.
Sur proposition du Collège des procureurs généraux, le Roi fixe les critères d'évaluation et la pondération de ces critères en tenant compte de la spécificité des missions concernées.".
"Art. 259undecies/1. § 1er. Durant l'exercice de leurs activités pour l'Organe central pour la saisie et la confiscation, le directeur, le directeur adjoint et les magistrats de liaison de l'Organe central sont soumis à une évaluation écrite motivée.
L'article 259novies, §§ 1er à 8, leur est applicable, à l'exception des dérogations prévues au paragraphe 2.
§ 2. Le directeur, le directeur adjoint et les magistrats de liaison de l'Organe central sont évalués par le Collège des procureurs généraux, qui exécute également les tâches attribuées au chef de corps par les paragraphes 2 à 8 de l'article 259novies.
Le directeur rend un avis pour l'évaluation du directeur adjoint et des magistrats de liaison. L'évaluation du directeur et du directeur adjoint porte également sur leurs capacités de management.
L'évaluation a lieu une fois à la moitié de leur mission et une fois au terme de celle-ci.
L'évaluation peut donner lieu à une mention "bon" ou "insuffisant". Si les prestations du magistrat sont jugées "insuffisantes", le ministre qui a la Justice dans ses attributions met d'office un terme à la mission en question.
Sur proposition du Collège des procureurs généraux, le Roi fixe les critères d'évaluation et la pondération de ces critères en tenant compte de la spécificité des missions concernées.".
Art.49. Artikel 259undecies/1 van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 mei 2016, wordt artikel 259undecies/2.
Art.49. L'article 259undecies/1 du même Code, inséré par la loi du 4 mai 2016, devient l'article 259undecies/2.
Art.50. Artikel 327ter van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 4 maart 1997 en opgeheven bij de wet van 21 juni 2001, wordt hersteld als volgt :
"Art. 327ter. In uitzonderlijke gevallen kan de minister bevoegd voor Justitie, op gezamenlijk voorstel van de directeur en de bevoegde procureur-generaal, procureur des Konings of arbeidsauditeur, een lid van een parket-generaal, van een auditoraat-generaal bij het arbeidshof, van een parket van de procureur des Konings of van een arbeidsauditoraat bij de arbeidsrechtbank tijdelijk een opdracht geven binnen het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.
De magistraat kan slechts de opdracht worden gegeven nadat hij is gehoord.
De voormelde magistraten oefenen in die gevallen deze taak uit onder de onmiddellijke leiding en toezicht van de directeur van het Centraal Orgaan. Hun overige taken oefenen zij verder onder de onmiddellijke leiding en toezicht van hun korpschef uit.".
"Art. 327ter. In uitzonderlijke gevallen kan de minister bevoegd voor Justitie, op gezamenlijk voorstel van de directeur en de bevoegde procureur-generaal, procureur des Konings of arbeidsauditeur, een lid van een parket-generaal, van een auditoraat-generaal bij het arbeidshof, van een parket van de procureur des Konings of van een arbeidsauditoraat bij de arbeidsrechtbank tijdelijk een opdracht geven binnen het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.
De magistraat kan slechts de opdracht worden gegeven nadat hij is gehoord.
De voormelde magistraten oefenen in die gevallen deze taak uit onder de onmiddellijke leiding en toezicht van de directeur van het Centraal Orgaan. Hun overige taken oefenen zij verder onder de onmiddellijke leiding en toezicht van hun korpschef uit.".
Art.50. L'article 327ter du même Code, inséré par la loi du 4 mars 1997 et abrogé par la loi du 21 juin 2001, est rétabli dans la rédaction suivante :
"Art. 327ter. Dans des cas exceptionnels, le ministre qui a la Justice dans ses attributions peut, sur proposition conjointe du directeur et du procureur général, du procureur du Roi ou de l'auditeur du travail concerné, confier à titre temporaire une mission au sein de l'Organe central pour la Saisie et la Confiscation à un membre d'un parquet général, d'un auditorat général près la cour du travail, d'un parquet du procureur du Roi ou d'un auditorat du travail près le tribunal du travail.
Le magistrat ne peut se voir confier la mission qu'après avoir été entendu.
Dans ces cas, les magistrats précités exercent cette tâche sous la direction et la surveillance immédiates du directeur de l'Organe central. Ils continuent à exercer leurs autres tâches sous la direction et la surveillance immédiates de leur chef de corps.".
"Art. 327ter. Dans des cas exceptionnels, le ministre qui a la Justice dans ses attributions peut, sur proposition conjointe du directeur et du procureur général, du procureur du Roi ou de l'auditeur du travail concerné, confier à titre temporaire une mission au sein de l'Organe central pour la Saisie et la Confiscation à un membre d'un parquet général, d'un auditorat général près la cour du travail, d'un parquet du procureur du Roi ou d'un auditorat du travail près le tribunal du travail.
Le magistrat ne peut se voir confier la mission qu'après avoir été entendu.
Dans ces cas, les magistrats précités exercent cette tâche sous la direction et la surveillance immédiates du directeur de l'Organe central. Ils continuent à exercer leurs autres tâches sous la direction et la surveillance immédiates de leur chef de corps.".
Art.51. Artikel 357, § 4, vijfde lid, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij wet de van 22 april 2003, wordt aangevuld met de volgende zin :
"Deze premie wordt eveneens toegekend aan de directeur, aan de adjunct-directeur en aan de verbindingsmagistraten bij het Central Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring die de kennis hebben bewezen van een andere taal dan die waarin zij de examens van het doctoraat of van de licentie in de rechten hebben afgelegd, overeenkomstig artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.".
"Deze premie wordt eveneens toegekend aan de directeur, aan de adjunct-directeur en aan de verbindingsmagistraten bij het Central Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring die de kennis hebben bewezen van een andere taal dan die waarin zij de examens van het doctoraat of van de licentie in de rechten hebben afgelegd, overeenkomstig artikel 43quinquies van de wet van 15 juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken.".
Art.51. L'article 357, § 4, alinéa 5, du même Code, inséré par la loi du 22 avril 2003, est complété par la phrase suivante :
"La prime sera également accordée au directeur, au directeur adjoint et aux magistrats de liaison de l'Organe central pour la Saisie et la Confiscation qui ont justifié de la connaissance de la langue autre que celle dans laquelle ont été subis les examens du doctorat ou licence en droit en vertu de l'article 43quinquies de la loi du 15 juin 1935 concernant l'emploi des langues en matière judiciaire".
"La prime sera également accordée au directeur, au directeur adjoint et aux magistrats de liaison de l'Organe central pour la Saisie et la Confiscation qui ont justifié de la connaissance de la langue autre que celle dans laquelle ont été subis les examens du doctorat ou licence en droit en vertu de l'article 43quinquies de la loi du 15 juin 1935 concernant l'emploi des langues en matière judiciaire".
Art.52. In artikel 391, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 januari 1999 en gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, worden de woorden "en in de artikelen 33 en 34 van de COIV-wet" ingevoegd tussen de woorden "de in artikel 58bis, 2°, 3° en 4° " en de woorden "bedoelde aanwijzingen gelijkgesteld".
Art.52. Dans l'article 391, alinéa 2, du même Code, remplacé par la loi du 25 janvier 1999 et modifié par la loi du 3 mai 2003, les mots "et aux articles 33 et 34 de la loi OCSC" sont insérés entre les mots "visées à l'article 58bis, 2° à 4°, " et les mots "sont assimilées".
Art.53. In artikel 392, tweede lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 25 januari 1999 en gewijzigd bij de wet van 3 mei 2003, worden de woorden "en in de artikelen 33 en 34 van de COIV-wet" ingevoegd tussen de woorden "de in artikel 58bis, 2°, 3° en 4° " en de woorden "bedoelde aanwijzingen gelijkgesteld".
Art.53. Dans l'article 392, alinéa 2, du même Code, remplacé par la loi du 25 janvier 1999 et modifié par la loi du 3 mai 2003, les mots "et aux articles 33 et 34 de la loi OCSC" sont insérés entre les mots "visées à l'article 58bis, 2° à 4°, " et les mots "sont assimilées".
Art.54. Artikel 412, § 1, eerste lid, van hetzelfde Wetboek, vervangen bij de wet van 15 juli 2013 en gewijzigd bij de wetten van 28 maart 2014 en 4 mei 2016, wordt aangevuld met een bepaling onder 10°, luidende :
"10° de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel ten aanzien van de directeur, de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten bij het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring; de directeur ten aanzien van de personeelsleden van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.".
"10° de procureur-generaal bij het hof van beroep te Brussel ten aanzien van de directeur, de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten bij het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring; de directeur ten aanzien van de personeelsleden van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring.".
Art.54. L'article 412, § 1er, alinéa 1er, du même Code, remplacé par la loi du 15 juillet 2013 et modifié par les lois des 28 mars 2014 et 4 mai 2016, est complété par un 10° rédigé comme suit :
"10° le procureur général près la Cour d'appel de Bruxelles à l'égard du directeur, du directeur adjoint et des magistrats de liaison auprès de l'Organe central pour la saisie et la confiscation ; le directeur à l'égard des membres du personnel de l'Organe central pour la Saisie et la Confiscation.".
"10° le procureur général près la Cour d'appel de Bruxelles à l'égard du directeur, du directeur adjoint et des magistrats de liaison auprès de l'Organe central pour la saisie et la confiscation ; le directeur à l'égard des membres du personnel de l'Organe central pour la Saisie et la Confiscation.".
Art.55. In artikel 635bis van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij wet de van 11 februari 2014, worden de woorden "artikel 15bis, § 9, van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties" vervangen door de woorden "artikel 22 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring".
Art.55. Dans l'article 635bis du même Code, inséré par la loi du 11 février 2014, les mots "l'article 15bis, § 9 de loi du 26 mars 2003 portant création d'un Organe central pour la Saisie et la Confiscation et portant des dispositions sur la gestion à valeur constante des biens saisis et sur l'exécution de certaines sanctions patrimoniales" sont remplacés par les mots "l'article 22 de la loi du 4 février 2018 contenant les missions et la composition de l'Organe central pour la Saisie et la Confiscation".
Afdeling 3. - Wijziging van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten
Section 3. - Modification de la loi du 18 septembre 2017 relative à la prévention du blanchiment de capitaux et du financement du terrorisme et à la limitation de l'utilisation des espèces
Art.56. In artikel 80, § 3, van de wet van 18 september 2017 tot voorkoming van het witwassen van geld en de financiering van terrorisme en tot beperking van het gebruik van contanten, worden de woorden "opgericht door artikel 2 van de wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties" vervangen door de woorden "bedoeld in artikel 4 van de wet van 4 februari 2018 houdende de opdrachten en de samenstelling van het Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring".
Art.56. Dans l'article 80, § 3, de la loi du 18 septembre 2017 relative à la prévention du blanchiment de capitaux et du financement du terrorisme et à la limitation de l'utilisation des espèces, les mots "créé par l'article 2 de la loi du 26 mars 2003 portant des dispositions sur la gestion à valeur constante des biens saisis et sur l'exécution de certaines sanctions patrimoniales" sont remplacés par les mots "visé à l'article 4 de la loi du 4 février 2018 contenant les missions et la composition de l'Organe central pour la Saisie et la Confiscation".
HOOFDSTUK 7. - Opheffingsbepaling
CHAPITRE 7. - Disposition abrogatoire
Art.57. De wet van 26 maart 2003 houdende oprichting van een Centraal Orgaan voor de Inbeslagneming en de Verbeurdverklaring en houdende bepalingen inzake het waardevast beheer van in beslag genomen goederen en de uitvoering van bepaalde vermogenssancties, gewijzigd bij wetten van 20 juli 2005, 27 december 2006, 27 april 2007, 10 mei 2007, 30 december 2009, 29 maart 2012, 11 februari 2014, 25 april 2014 en 18 september 2017, wordt opgeheven.
Art.57. La loi du 26 mars 2003 portant création d'un Organe central pour la Saisie et la Confiscation et portant des dispositions sur la gestion à valeur constante des biens saisis et sur l'exécution de certaines sanctions patrimoniales, modifiée par les lois du 20 juillet 2005, 27 décembre 2006, 27 avril 2007, 10 mai 2007, 30 décembre 2009, 29 mars 2012, 11 février 2014, 25 avril 2014 et 18 septembre 2017, est abrogée.
HOOFDSTUK 8. - Overgangsbepalingen
CHAPITRE 8. - Dispositions transitoires
Art.58. § 1. De bepalingen inzake het beheer van in beslag genomen vermogensbestanddelen zijn van toepassing op de inbeslagnemingen gelegd na de inwerkingtreding van deze wet.
§ 2. De directeur, de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten van het Centraal Orgaan die voor een eerste termijn werden aangewezen overeenkomstig de wettelijke bepalingen die van toepassing waren vóór de inwerkingtreding van deze wet, voltooien deze aanwijzing. Overeenkomstig de bepalingen van deze wet kan hun aanwijzing worden hernieuwd.
De huidige aanwijzing van de adjunct-directeur eindigt evenwel van rechtswege op het einde van aanwijzingstermijn van de huidige aanwijzing van de directeur. Indien de huidige aanwijzing van de directeur vroegtijdig wordt beëindigd, wordt zo spoedig mogelijk in zijn opvolging voorzien tot het einde van de eerste aanwijzingstermijn van de adjunct-directeur.
§ 2. De directeur, de adjunct-directeur en de verbindingsmagistraten van het Centraal Orgaan die voor een eerste termijn werden aangewezen overeenkomstig de wettelijke bepalingen die van toepassing waren vóór de inwerkingtreding van deze wet, voltooien deze aanwijzing. Overeenkomstig de bepalingen van deze wet kan hun aanwijzing worden hernieuwd.
De huidige aanwijzing van de adjunct-directeur eindigt evenwel van rechtswege op het einde van aanwijzingstermijn van de huidige aanwijzing van de directeur. Indien de huidige aanwijzing van de directeur vroegtijdig wordt beëindigd, wordt zo spoedig mogelijk in zijn opvolging voorzien tot het einde van de eerste aanwijzingstermijn van de adjunct-directeur.
Art.58. § 1er. Les dispositions relatives à la gestion d'avoirs patrimoniaux saisis s'appliquent aux saisies pratiquées après l'entrée en vigueur de cette loi.
§ 2. Le directeur, le directeur adjoint et les magistrats de liaison de l'Organe central qui ont été désignés pour un premier mandat conformément aux dispositions légales en vigueur avant l'entrée en vigueur de la présente loi mènent à terme cette désignation. Conformément aux dispositions de la présente loi, leur désignation peut être renouvelée.
La désignation actuelle de directeur adjoint prend toutefois fin de plein droit à la fin de la désignation actuelle du directeur. S'il est mis fin anticipativement à la désignation actuelle du directeur, il est pourvu à sa succession le plus rapidement possible jusqu'à la fin de la première désignation du directeur adjoint.
§ 2. Le directeur, le directeur adjoint et les magistrats de liaison de l'Organe central qui ont été désignés pour un premier mandat conformément aux dispositions légales en vigueur avant l'entrée en vigueur de la présente loi mènent à terme cette désignation. Conformément aux dispositions de la présente loi, leur désignation peut être renouvelée.
La désignation actuelle de directeur adjoint prend toutefois fin de plein droit à la fin de la désignation actuelle du directeur. S'il est mis fin anticipativement à la désignation actuelle du directeur, il est pourvu à sa succession le plus rapidement possible jusqu'à la fin de la première désignation du directeur adjoint.
HOOFDSTUK 9. - Slotbepaling
CHAPITRE 9. - Disposition finale
Art.59. Deze wet wordt ook "COIV-wet" genoemd.
Art.59. La présente loi sera aussi appelée la "loi OCSC".
HOOFDSTUK 10. - Inwerkingtreding
CHAPITRE 10. - Entrée en vigueur
Art. 60. Deze wet treedt in werking op de eerste dag van de vierde maand na afloop van een termijn van tien dagen te rekenen van de dag volgend op de bekendmaking ervan in het Belgisch Staatsblad.
Art. 60. La présente loi entre en vigueur le premier jour du quatrième mois qui suit l'expiration d'un délai de dix jours prenant cours le jour après sa publication au Moniteur belge.