Artikel 1. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de Rechterlijke Macht terzijde staan, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
a) in § 1, tweede lid, worden de woorden " 64 en 65 " vervangen door de woorden " 64 en 65, § 2 ";
b) § 1, vierde lid, wordt vervangen als volgt :
" De leden van de parketsecretariaten, die titularis zijn van de graden van hoofdsecretaris en van secretaris-hoofd van dienst, zijn niettemin uitgesloten van het recht op :
1° het verlof voor loopbaanonderbreking, met uitzondering van het verlof voor palliatieve zorg en van het ouderschapsverlof;
2° de verminderde prestaties wegens persoonlijke aangelegenheid. "
c) in § 2, tweede lid, worden de woorden " 64 en 65 " vervangen door de woorden " 64 en 65, § 2 ";
d) § 2, derde lid,1° wordt vervangen als volgt :
" De titularissen van de graden van hoofdgriffier en van griffier-hoofd van dienst zijn uitgesloten van het recht op het verlof voor loopbaanonderbreking, met uitzondering van het verlof voor palliatieve zorg en het ouderschapsverlof. "
e) in § 3, tweede lid, worden de woorden " en het ouderschapsverlof " ingevoegd tussen de woorden " palliatieve zorg " en " op hen van toepassing ";
f) § 4, eerste lid, 2°, wordt vervangen als volgt :
" 2° het omstandigheidsverlof, met uitzondering van dat vermeld in artikel 11bis ; "
g) § 4, eerste lid, 7°, wordt vervangen als volgt :
" 7° het opvangverlof, in zoverre dat het personeelslid geen gebruik maakte van de bepalingen van artikel 30, § 3, van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten; "
h) § 4, eerste lid, wordt aangevuld als volgt :
" 8° de borstvoedingspauzes;
9° het verlof bedoeld in artikel 14. "
Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
14 JULI 2004. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 16 maart 2001 betreffende de verloven en de afwezigheden toegestaan aan sommige personeelsleden van de diensten die de Rechterlijke Macht terzijde staan. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 06-08-2004 en tekstbijwerking tot 25-08-2006).
Titre
14 JUILLET 2004. - Arrêté royal modifiant l'arrêté royal du 16 mars 2001 relatif aux congés et aux absences accordés à certains membres du personnel des services qui assistent le Pouvoir judiciaire. (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 06-08-2004 et mise à jour au 25-08-2006).
Informations sur le document
Numac: 2004009258
Datum: 2004-07-14
Info du document
Numac: 2004009258
Date: 2004-07-14
Tekst (32)
Texte (32)
Article 1. A l'article 1er de l'arrêté royal du 16 mars 2001 relatif aux congés et aux absences accordés à certains membres du personnel des services qui assistent le Pouvoir judiciaire, sont apportées les modifications suivantes :
a) dans le § 1er, alinéa 2, les mots " 64 et 65 " sont remplacés par les mots " 64 et 65, § 2 ";
b) le § 1er, alinéa 4, est remplacé par l'alinéa suivant :
" Les membres des secrétariats des parquets titulaires des grades de secrétaire en chef et de secrétaire-chef de service sont toutefois exclus du droit :
1° au congé pour interruption de la carrière professionnelle, à l'exception du congé pour soins palliatifs et du congé parental;
2° aux prestations réduites pour convenance personnelle. "
c) dans le § 2, alinéa 2, les mots " 64 et 65 " sont remplacés par les mots " 64 et 65, § 2 ";
d) le § 2, alinéa 3, est remplacé par l'alinéa suivant :
" Les titulaires des grades de greffier en chef et de greffier-chef de service sont exclus du droit au congé pour interruption de la carrière professionnelle, à l'exception du congé pour soins palliatifs et du congé parental. "
e) dans le § 3, alinéa 2, les mots " et au congé parental " sont insérés entre les mots " soins palliatifs " et les mots " leur sont applicables ";
f) le § 4, alinéa 1er, 2°, est remplacé par le texte suivant :
" 2° au congé de circonstance, à l'exception de celui visé à l'article 11bis ; "
g) le § 4, alinéa 1er, 7°, est remplacé par le texte suivant :
" 7° au congé d'accueil, dans la mesure où le membre du personnel n'a pas fait usage des dispositions de l'article 30, § 3, de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail; "
h) le § 4, alinéa 1er, est complété comme suit :
" 8° aux pauses d'allaitement;
9° au congé visé à l'article 14. "
a) dans le § 1er, alinéa 2, les mots " 64 et 65 " sont remplacés par les mots " 64 et 65, § 2 ";
b) le § 1er, alinéa 4, est remplacé par l'alinéa suivant :
" Les membres des secrétariats des parquets titulaires des grades de secrétaire en chef et de secrétaire-chef de service sont toutefois exclus du droit :
1° au congé pour interruption de la carrière professionnelle, à l'exception du congé pour soins palliatifs et du congé parental;
2° aux prestations réduites pour convenance personnelle. "
c) dans le § 2, alinéa 2, les mots " 64 et 65 " sont remplacés par les mots " 64 et 65, § 2 ";
d) le § 2, alinéa 3, est remplacé par l'alinéa suivant :
" Les titulaires des grades de greffier en chef et de greffier-chef de service sont exclus du droit au congé pour interruption de la carrière professionnelle, à l'exception du congé pour soins palliatifs et du congé parental. "
e) dans le § 3, alinéa 2, les mots " et au congé parental " sont insérés entre les mots " soins palliatifs " et les mots " leur sont applicables ";
f) le § 4, alinéa 1er, 2°, est remplacé par le texte suivant :
" 2° au congé de circonstance, à l'exception de celui visé à l'article 11bis ; "
g) le § 4, alinéa 1er, 7°, est remplacé par le texte suivant :
" 7° au congé d'accueil, dans la mesure où le membre du personnel n'a pas fait usage des dispositions de l'article 30, § 3, de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail; "
h) le § 4, alinéa 1er, est complété comme suit :
" 8° aux pauses d'allaitement;
9° au congé visé à l'article 14. "
Art.2. In artikel 9 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in § 1, vierde lid, wordt het cijfer " 32 " vervangen door het cijfer " 31 ".
2° § 1, wordt aangevuld met het volgende lid :
" Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof dat wordt toegekend aan het personeel dat bij overeenkomst wordt aangeworven, worden de periodes van afwezigheid voor vaderschapsverlof en adoptieverlof toegekend bij het artikel 30, §§ 2 en 3 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid. "
1° in § 1, vierde lid, wordt het cijfer " 32 " vervangen door het cijfer " 31 ".
2° § 1, wordt aangevuld met het volgende lid :
" Voor de berekening van de duur van het jaarlijks vakantieverlof dat wordt toegekend aan het personeel dat bij overeenkomst wordt aangeworven, worden de periodes van afwezigheid voor vaderschapsverlof en adoptieverlof toegekend bij het artikel 30, §§ 2 en 3 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten, beschouwd als periodes van dienstactiviteit in de zin van het eerste lid. "
Art.2. A l'article 9 du même arrêté, sont apportées les modifications suivantes :
1° dans le § 1er, alinéa 4, le chiffre " 32 " est remplacé par le chiffre " 31 ";
2° le § 1er est complété par l'alinéa suivant :
" Pour le calcul de la durée du congé annuel de vacances accordé au personnel engagé par contrat, les périodes d'absence pour congé de paternité et d'adoption accordé par l'article 30, §§ 2 et 3, de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail sont considérées comme des périodes d'activité de service au sens de l'alinéa 1er. "
1° dans le § 1er, alinéa 4, le chiffre " 32 " est remplacé par le chiffre " 31 ";
2° le § 1er est complété par l'alinéa suivant :
" Pour le calcul de la durée du congé annuel de vacances accordé au personnel engagé par contrat, les périodes d'absence pour congé de paternité et d'adoption accordé par l'article 30, §§ 2 et 3, de la loi du 3 juillet 1978 relative aux contrats de travail sont considérées comme des périodes d'activité de service au sens de l'alinéa 1er. "
Art.3. In artikel 11 van hetzelfde besluit worden de 2° en 11° opgeheven.
Art.3. A l'article 11 du même arrêté, les 2° et 11° sont abrogés.
Art.4. Een artikel 11bis wordt ingevoegd in het hetzelfde besluit, luidende:
" Artikel 11bis. Een omstandigheidsverlof wordt eveneens toegekend voor de bevalling van de echtgenote of van de persoon met wie het personeelslid op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft.
Het verlof bedoeld in dit artikel bedraagt tien werkdagen en wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. "
" Artikel 11bis. Een omstandigheidsverlof wordt eveneens toegekend voor de bevalling van de echtgenote of van de persoon met wie het personeelslid op het tijdstip van de gebeurtenis samenleeft.
Het verlof bedoeld in dit artikel bedraagt tien werkdagen en wordt met een periode van dienstactiviteit gelijkgesteld. "
Art.4. Un article 11bis, rédigé comme suit, est inséré dans le même arrêté :
" Article 11bis. Un congé de circonstances est également accordé pour l'accouchement de l'épouse ou de la personne avec laquelle le membre du personnel vit en couple au moment de l'événement.
Le congé visé au présent article est de dix jours ouvrables et est assimilé à une période d'activité de service. "
" Article 11bis. Un congé de circonstances est également accordé pour l'accouchement de l'épouse ou de la personne avec laquelle le membre du personnel vit en couple au moment de l'événement.
Le congé visé au présent article est de dix jours ouvrables et est assimilé à une période d'activité de service. "
Art.5. Artikel 13 van hetzelfde besluit, wordt aangevuld als volgt :
" Het personeelslid dat het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel, deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt. "
" Het personeelslid dat het verlof wenst te genieten bij toepassing van dit artikel, deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert de datum mee waarop het verlof zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens één maand vóór de aanvang van het verlof, tenzij de overheid op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt. "
Art.5. L'article 13 du même arrêté est complété par l'alinéa suivant :
" Le membre du personnel qui désire bénéficier du congé par application du présent article communique à l'autorité dont il relève la date à laquelle le congé prendra cours et sa durée. Cette communication se fait par écrit au moins un mois avant le début du congé à moins que l'autorité n'accepte un délai plus court à la demande de l'intéressé. "
" Le membre du personnel qui désire bénéficier du congé par application du présent article communique à l'autorité dont il relève la date à laquelle le congé prendra cours et sa durée. Cette communication se fait par écrit au moins un mois avant le début du congé à moins que l'autorité n'accepte un délai plus court à la demande de l'intéressé. "
Art.6. Artikel 14, eerste lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" Bij het einde van een opdracht in een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie, een cel algemeen beleid of in het kabinet van een federaal politiek mandataris overeenkomstig de artikelen 330 of 330bis van het Gerechtelijk Wetboek, tenzij het personeelslid naar een ander van deze organen overgaat, krijgt het personeelslid, per maand activiteit in deze organen, één dag verlof met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen. "
" Bij het einde van een opdracht in een secretariaat, de cel algemene beleidscoördinatie, een cel algemeen beleid of in het kabinet van een federaal politiek mandataris overeenkomstig de artikelen 330 of 330bis van het Gerechtelijk Wetboek, tenzij het personeelslid naar een ander van deze organen overgaat, krijgt het personeelslid, per maand activiteit in deze organen, één dag verlof met een minimum van drie werkdagen en een maximum van vijftien werkdagen. "
Art.6. L'article 14, alinéa 1er, du même arrêté, est remplacé par l'alinéa suivant :
" A la fin d'une délégation au sein d'un secrétariat, de la cellule de coordination générale de la politique, d'une cellule de politique générale ou d'un cabinet d'un mandataire politique fédéral, conformément aux articles 330 ou 330bis du Code judiciaire et à moins qu'il ne soit délégué au sein d'un autre de ces organes, le membre du personnel obtient un jour de congé par mois d'activité au sein de ces organes, avec un minimum de trois jours ouvrables et un maximum de quinze jours ouvrables. "
" A la fin d'une délégation au sein d'un secrétariat, de la cellule de coordination générale de la politique, d'une cellule de politique générale ou d'un cabinet d'un mandataire politique fédéral, conformément aux articles 330 ou 330bis du Code judiciaire et à moins qu'il ne soit délégué au sein d'un autre de ces organes, le membre du personnel obtient un jour de congé par mois d'activité au sein de ces organes, avec un minimum de trois jours ouvrables et un maximum de quinze jours ouvrables. "
Art.7. Artikel 25 van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" Artikel 25. Op verzoek van het vrouwelijke personeelslid wordt de moederschapsrust, in toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, na de achtste week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder gearbeid heeft vanaf de zevende week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de negende week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat.
Worden daarvoor gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof verschoven kunnen worden :
1° het jaarlijks vakantieverlof;
2° de in artikel 10 bedoelde feestdagen;
3° de in de artikelen 11 en 17 bedoelde verloven;
4° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang.
5° de afwezigheden wegens ziekte met uitsluiting van de afwezigheden bedoeld in artikel 23. "
" Artikel 25. Op verzoek van het vrouwelijke personeelslid wordt de moederschapsrust, in toepassing van artikel 39 van de arbeidswet van 16 maart 1971, na de achtste week verlengd met een periode waarvan de duur gelijk is aan de duur van de periode waarin zij verder gearbeid heeft vanaf de zevende week vóór de werkelijke datum van de bevalling of vanaf de negende week wanneer de geboorte van een meerling wordt verwacht. Deze periode wordt, bij vroeggeboorte, verminderd met de dagen waarop arbeid verricht werd tijdens de periode van zeven dagen die de bevalling voorafgaat.
Worden daarvoor gelijkgesteld met werkdagen die tot na het postnataal verlof verschoven kunnen worden :
1° het jaarlijks vakantieverlof;
2° de in artikel 10 bedoelde feestdagen;
3° de in de artikelen 11 en 17 bedoelde verloven;
4° het verlof om dwingende redenen van familiaal belang.
5° de afwezigheden wegens ziekte met uitsluiting van de afwezigheden bedoeld in artikel 23. "
Art.7. L'article 25 du même arrêté est remplacé par la disposition suivante :
" Article 25. A la demande du membre du personnel féminin, le congé de maternité est, en application de l'article 39 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail prolongé, après la huitième semaine, d'une période dont la durée est égale à la durée de la période au cours de laquelle elle a continué à travailler à partir de la septième semaine avant la date réelle de l'accouchement ou à partir de la neuvième semaine lorsqu'une naissance multiple est attendue. En cas de naissance prématurée, cette période est réduite à concurrence des jours pendant lesquelles elle a travaillé pendant la période de sept jours qui précède l'accouchement.
Sont assimilés à des jours ouvrables qui peuvent être reportés jusqu'après le congé postnatal :
1° le congé annuel de vacances;
2° les jours fériés visés à l'article 10;
3° les congés visés aux articles 11 et 17;
4° le congé pour motifs impérieux d'ordre familial;
5° les absences pour maladie, à l'exclusion des absences visées à l'article 23. "
" Article 25. A la demande du membre du personnel féminin, le congé de maternité est, en application de l'article 39 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail prolongé, après la huitième semaine, d'une période dont la durée est égale à la durée de la période au cours de laquelle elle a continué à travailler à partir de la septième semaine avant la date réelle de l'accouchement ou à partir de la neuvième semaine lorsqu'une naissance multiple est attendue. En cas de naissance prématurée, cette période est réduite à concurrence des jours pendant lesquelles elle a travaillé pendant la période de sept jours qui précède l'accouchement.
Sont assimilés à des jours ouvrables qui peuvent être reportés jusqu'après le congé postnatal :
1° le congé annuel de vacances;
2° les jours fériés visés à l'article 10;
3° les congés visés aux articles 11 et 17;
4° le congé pour motifs impérieux d'ordre familial;
5° les absences pour maladie, à l'exclusion des absences visées à l'article 23. "
Art.8. In artikel 28 van hetzelfde besluit worden de woorden " met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 " vervangen door de woorden " met toepassing van de artikelen 42 en 43 van de arbeidswet van 16 maart 1971 en het artikel 18 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector ".
Art.8. A l'article 28 du même arrêté, les mots " en application des articles 42 et 43 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail " sont remplacés par les mots " en application des articles 42 et 43 de la loi du 16 mars 1971 sur le travail et de l'article 18 de la loi du 14 décembre 2000 fixant certains aspects de l'aménagement du temps de travail dans le secteur public ".
Art.9. Een artikel 30bis wordt ingevoegd in hetzelfde besluit, luidende :
" Artikel 30bis. Wanneer het pasgeboren kind evenwel gedurende ten minste acht weken, te rekenen vanaf zijn geboorte, in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan het vrouwelijke personeelslid de verlenging van het postnataal verlof waarop zij krachtens artikel 25 recht heeft, uitstellen tot op het ogenblik dat het pasgeboren kind naar huis komt. Met dat doel bezorgt het vrouwelijke personeelslid aan de overheid waaronder zij ressorteert :
1° op het ogenblik waarop zij het werk herneemt, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen is sinds tenminste 8 weken;
2° op het ogenblik waarop zij de verlenging van het postnataal verlof aanvraagt, een getuigschrift van de verplegingsinrichting dat de datum vermeldt waarop het pasgeboren kind de inrichting verlaat.
Het vrouwelijk personeelslid behoudt haar recht op het uitstel van de verlenging van het postnataal verlof wanneer het kind overlijdt binnen een jaar na zijn geboorte. "
" Artikel 30bis. Wanneer het pasgeboren kind evenwel gedurende ten minste acht weken, te rekenen vanaf zijn geboorte, in de verplegingsinrichting moet opgenomen blijven, kan het vrouwelijke personeelslid de verlenging van het postnataal verlof waarop zij krachtens artikel 25 recht heeft, uitstellen tot op het ogenblik dat het pasgeboren kind naar huis komt. Met dat doel bezorgt het vrouwelijke personeelslid aan de overheid waaronder zij ressorteert :
1° op het ogenblik waarop zij het werk herneemt, een getuigschrift van de verplegingsinrichting waaruit blijkt dat het pasgeboren kind in de verplegingsinrichting opgenomen is sinds tenminste 8 weken;
2° op het ogenblik waarop zij de verlenging van het postnataal verlof aanvraagt, een getuigschrift van de verplegingsinrichting dat de datum vermeldt waarop het pasgeboren kind de inrichting verlaat.
Het vrouwelijk personeelslid behoudt haar recht op het uitstel van de verlenging van het postnataal verlof wanneer het kind overlijdt binnen een jaar na zijn geboorte. "
Art.9. Un article 30bis, rédigé comme suit, est inséré dans le même arrêté :
" Article 30bis. Toutefois, lorsque le nouveau-né doit rester dans l'établissement hospitalier pendant au moins huit semaines à compter de sa naissance, le membre du personnel féminin peut reporter la prolongation du congé postnatal auquel elle a droit en vertu de l'article 25 jusqu'au moment où le nouveau-né entre au foyer. A cet effet, le membre du personnel féminin remet à l'autorité dont elle relève :
1° au moment de la reprise du travail, une attestation de l'établissement hospitalier certifiant que le nouveau-né est hospitalisé depuis au moins huit semaines;
2° au moment où elle demande la prolongation du congé postnatal, une attestation de l'établissement hospitalier certifiant la date de sortie du nouveau-né.
Le membre du personnel conserve son droit au report de la prolongation du congé postnatal en cas de décès de son enfant dans l'année de sa naissance. "
" Article 30bis. Toutefois, lorsque le nouveau-né doit rester dans l'établissement hospitalier pendant au moins huit semaines à compter de sa naissance, le membre du personnel féminin peut reporter la prolongation du congé postnatal auquel elle a droit en vertu de l'article 25 jusqu'au moment où le nouveau-né entre au foyer. A cet effet, le membre du personnel féminin remet à l'autorité dont elle relève :
1° au moment de la reprise du travail, une attestation de l'établissement hospitalier certifiant que le nouveau-né est hospitalisé depuis au moins huit semaines;
2° au moment où elle demande la prolongation du congé postnatal, une attestation de l'établissement hospitalier certifiant la date de sortie du nouveau-né.
Le membre du personnel conserve son droit au report de la prolongation du congé postnatal en cas de décès de son enfant dans l'année de sa naissance. "
Art.10. Een artikel 30ter wordt ingevoegd in hetzelfde besluit, luidende :
" Artikel 30ter. § 1. Het vrouwelijke personeelslid heeft recht op een dienstvrijstelling om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven tot zeven maanden na de geboorte van het kind.
In uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de gezondheidstoestand van het kind en voor zover één en ander blijkt uit een medisch getuigschrift, kan de totale duur tijdens welke het vrouwelijk personeelslid recht heeft op borstvoedingspauzes, met maximum twee maanden worden verlengd.
§ 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. Het vrouwelijk personeelslid dat tijdens een werkdag vier uur of langer werkt, heeft die dag recht op één pauze. Het vrouwelijke personeelslid dat tijdens een werkdag tenminste zeven en een half uur werkt, heeft die dag recht op twee pauzes. Als het vrouwelijke personeelslid recht heeft op twee pauzes tijdens een werkdag, kan zij deze opnemen in één of twee keer.
De duur van borstvoedingspauze(s) is bij de duur van de prestaties van de werkdag begrepen.
Het vrouwelijke personeelslid dient wel met de overheid waaronder zij ressorteert overeen te komen op welk(e) moment(en) van de dag zij de borstvoedingspauze(s) kan nemen. Bij ontstentenis van een akkoord vallen de borstvoedingsonmiddellijk vóór of na de in het arbeidsreglement bepaalde rusttijden.
§ 3. Het vrouwelijke personeelslid dat wenst te genieten van de borstvoedingspauzes brengt schriftelijk twee maanden op voorhand de overheid waaronder ze ressorteert op de hoogte, tenzij deze op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs van borstvoeding wordt geleverd. Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht, naar keuze van het vrouwelijke personeelslid geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen (Kind en Gezin, O.N.E. of Dienst für Kind und Familie) of door een medisch getuigschrift.
Nadien bezorgt het vrouwelijk personeelslid aan de overheid waarvan zij afhangt elke maand een attest of een medisch getuigschrift, telkens op de datum waarop de uitoefening van een recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan. "
" Artikel 30ter. § 1. Het vrouwelijke personeelslid heeft recht op een dienstvrijstelling om haar kind met moedermelk te voeden en/of melk af te kolven tot zeven maanden na de geboorte van het kind.
In uitzonderlijke omstandigheden die verband houden met de gezondheidstoestand van het kind en voor zover één en ander blijkt uit een medisch getuigschrift, kan de totale duur tijdens welke het vrouwelijk personeelslid recht heeft op borstvoedingspauzes, met maximum twee maanden worden verlengd.
§ 2. De borstvoedingspauze duurt een half uur. Het vrouwelijk personeelslid dat tijdens een werkdag vier uur of langer werkt, heeft die dag recht op één pauze. Het vrouwelijke personeelslid dat tijdens een werkdag tenminste zeven en een half uur werkt, heeft die dag recht op twee pauzes. Als het vrouwelijke personeelslid recht heeft op twee pauzes tijdens een werkdag, kan zij deze opnemen in één of twee keer.
De duur van borstvoedingspauze(s) is bij de duur van de prestaties van de werkdag begrepen.
Het vrouwelijke personeelslid dient wel met de overheid waaronder zij ressorteert overeen te komen op welk(e) moment(en) van de dag zij de borstvoedingspauze(s) kan nemen. Bij ontstentenis van een akkoord vallen de borstvoedingsonmiddellijk vóór of na de in het arbeidsreglement bepaalde rusttijden.
§ 3. Het vrouwelijke personeelslid dat wenst te genieten van de borstvoedingspauzes brengt schriftelijk twee maanden op voorhand de overheid waaronder ze ressorteert op de hoogte, tenzij deze op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt.
Het recht op borstvoedingspauzes wordt toegekend mits het bewijs van borstvoeding wordt geleverd. Het bewijs wordt vanaf het begin van de uitoefening van het recht, naar keuze van het vrouwelijke personeelslid geleverd door een attest van een consultatiebureau voor zuigelingen (Kind en Gezin, O.N.E. of Dienst für Kind und Familie) of door een medisch getuigschrift.
Nadien bezorgt het vrouwelijk personeelslid aan de overheid waarvan zij afhangt elke maand een attest of een medisch getuigschrift, telkens op de datum waarop de uitoefening van een recht op borstvoedingspauzes voor het eerst is ingegaan. "
Art.10. Un article 30ter, rédigé comme suit, est inséré dans le même arrêté :
" Article 30ter. § 1er. Le membre du personnel féminin a droit à une dispense de service afin d'allaiter son enfant au lait maternel et/ou de tirer son lait jusqu'à sept mois après la naissance de l'enfant.
Dans des circonstances exceptionnelles liées à l'état de santé de l'enfant, attestées par un certificat médical, la période totale pendant laquelle le membre du personnel féminin a le droit de prendre des pauses d'allaitement peut être prolongée de deux mois maximum.
§ 2. La pause d'allaitement dure une demi-heure. Le membre du personnel féminin qui preste quatre heures ou plus par journée de travail a droit à une pause à prendre pendant ce même jour. Le membre du personnel féminin qui preste au moins sept heures et demie par journée de travail a droit à deux pauses à prendre ce même jour. Lorsque le membre du personnel féminin a droit à deux pauses au cours de la journée de travail, elle peut les prendre en une ou deux fois sur cette même journée.
La durée de la ou des pause(s) d'allaitement est incluse dans la durée des prestations de la journée de travail.
Le(s) moment(s) de la journée au(x)quel(s) le membre du personnel féminin peut prendre la ou les pause(s) d'allaitement est (sont) à convenir entre le membre du personnel et l'autorité dont elle relève. A défaut d'accord, les pauses d'allaitement suivent ou précèdent directement les temps de repos prévus au règlement du travail.
§ 3. Le membre du personnel féminin qui souhaite obtenir le bénéfice des pauses d'allaitement avertit par écrit deux mois à l'avance l'autorité dont elle relève, à moins que celle-ci n'accepte de réduire ce délai à la demande de l'intéressée.
Le droit aux pauses d'allaitement est accordé moyennant la preuve de l'allaitement. La preuve de l'allaitement est, à partir du début de l'exercice du droit aux pauses d'allaitement apportée, au choix du membre du personnel féminin, par une attestation d'un centre de consultation des nourrissons (O.N.E., Kind en Gezin ou Dienst für Kind und Familie) ou par un certificat médical.
Une attestation ou un certificat médical doit ensuite être remis par le membre du personnel féminin chaque mois à l'autorité dont elle relève, à la date anniversaire de l'exercice du droit aux pauses d'allaitement. "
" Article 30ter. § 1er. Le membre du personnel féminin a droit à une dispense de service afin d'allaiter son enfant au lait maternel et/ou de tirer son lait jusqu'à sept mois après la naissance de l'enfant.
Dans des circonstances exceptionnelles liées à l'état de santé de l'enfant, attestées par un certificat médical, la période totale pendant laquelle le membre du personnel féminin a le droit de prendre des pauses d'allaitement peut être prolongée de deux mois maximum.
§ 2. La pause d'allaitement dure une demi-heure. Le membre du personnel féminin qui preste quatre heures ou plus par journée de travail a droit à une pause à prendre pendant ce même jour. Le membre du personnel féminin qui preste au moins sept heures et demie par journée de travail a droit à deux pauses à prendre ce même jour. Lorsque le membre du personnel féminin a droit à deux pauses au cours de la journée de travail, elle peut les prendre en une ou deux fois sur cette même journée.
La durée de la ou des pause(s) d'allaitement est incluse dans la durée des prestations de la journée de travail.
Le(s) moment(s) de la journée au(x)quel(s) le membre du personnel féminin peut prendre la ou les pause(s) d'allaitement est (sont) à convenir entre le membre du personnel et l'autorité dont elle relève. A défaut d'accord, les pauses d'allaitement suivent ou précèdent directement les temps de repos prévus au règlement du travail.
§ 3. Le membre du personnel féminin qui souhaite obtenir le bénéfice des pauses d'allaitement avertit par écrit deux mois à l'avance l'autorité dont elle relève, à moins que celle-ci n'accepte de réduire ce délai à la demande de l'intéressée.
Le droit aux pauses d'allaitement est accordé moyennant la preuve de l'allaitement. La preuve de l'allaitement est, à partir du début de l'exercice du droit aux pauses d'allaitement apportée, au choix du membre du personnel féminin, par une attestation d'un centre de consultation des nourrissons (O.N.E., Kind en Gezin ou Dienst für Kind und Familie) ou par un certificat médical.
Une attestation ou un certificat médical doit ensuite être remis par le membre du personnel féminin chaque mois à l'autorité dont elle relève, à la date anniversaire de l'exercice du droit aux pauses d'allaitement. "
Art.11. In artikel 31 van hetzelfde besluit worden de woorden " bij de geboorte of de adoptie van een kind " vervangen door de woorden " bij de geboorte, de adoptie of de plaatsing van een kind in een opvanggezin in het kader van de pleegzorg ".
Art.11. Dans l'article 31 du même arrêté, les mots " après la naissance ou l'adoption d'un enfant " sont remplacés par les mots " après la naissance, l'adoption ou le placement d'un enfant dans une famille d'accueil dans le cadre de la politique d'accueil ".
Art.12. Artikel 32, § 1, eerste lid, van hetzelfde besluit, wordt aangevuld als volgt :
" Op vraag van het personeelslid kan het voltijds verlof opgesplitst worden in maanden. Het halftijds verlof kan niet worden gesplitst in maanden ".
" Op vraag van het personeelslid kan het voltijds verlof opgesplitst worden in maanden. Het halftijds verlof kan niet worden gesplitst in maanden ".
Art.12. L'article 32, § 1er, alinéa 1er, du même arrêté, est complété comme suit :
" A la demande du membre du personnel, le congé à temps plein peut être fractionné par mois. Le congé à mi-temps ne peut pas être fractionné par mois. "
" A la demande du membre du personnel, le congé à temps plein peut être fractionné par mois. Le congé à mi-temps ne peut pas être fractionné par mois. "
Art.13. Artikel 33, tweede lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" Voor de toepassing van dit artikel wordt de situatie die ontstaat ingevolge een rechterlijke beslissing tot plaatsing in een opvanggezin van een minderjarige en pleegvoogdij gelijkgesteld met adoptie ".
" Voor de toepassing van dit artikel wordt de situatie die ontstaat ingevolge een rechterlijke beslissing tot plaatsing in een opvanggezin van een minderjarige en pleegvoogdij gelijkgesteld met adoptie ".
Art.13. L'article 33, alinéa 2, du même arrêté est remplacé par l'alinéa suivant :
" Pour l'application du présent article, la situation qui résulte suite à une décision judiciaire de placement d'un mineur dans une famille d'accueil et de tutelle officieuse est assimilée à l'adoption. "
" Pour l'application du présent article, la situation qui résulte suite à une décision judiciaire de placement d'un mineur dans une famille d'accueil et de tutelle officieuse est assimilée à l'adoption. "
Art.14. In artikel 35 van hetzelfde besluit worden het derde en het vierde lid opgeheven.
Art.14. Dans l'article 35 du même arrêté, les alinéas 3 et 4 sont abrogés.
Art.15. In artikel 37 van hetzelfde besluit vervallen de woorden " alsook de minimale periode van vijf dagen bedoeld in artikel 35, derde lid ".
Art.15. Dans l'article 37 du même arrêté les mots " ainsi que la période minimale de 5 jours prévue à l'article 35, alinéa 3 " sont supprimés.
Art.16. Artikel 38, § 2, van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt :
" § 2. Voor de toepassing van dit artikel worden de werkelijke prestaties in aanmerking genomen die het personeelslid in welke hoedanigheid ook en zonder vrijwillige onderbreking verricht heeft, als titularis van ambten met volledige prestaties in een dienst van de rechterlijke macht, een andere overheidsdienst, een door de Staat of een Gemeenschap opgerichte, erkende of gesubsidieerde onderwijsinstellingen of een medisch pedagogisch instituut.
Wanneer het vast- of voorlopig benoemd personeelslid deeltijdse prestaties verricht heeft worden die in aanmerking genomen naar verhouding tot de werkelijk geleverde prestaties. "
" § 2. Voor de toepassing van dit artikel worden de werkelijke prestaties in aanmerking genomen die het personeelslid in welke hoedanigheid ook en zonder vrijwillige onderbreking verricht heeft, als titularis van ambten met volledige prestaties in een dienst van de rechterlijke macht, een andere overheidsdienst, een door de Staat of een Gemeenschap opgerichte, erkende of gesubsidieerde onderwijsinstellingen of een medisch pedagogisch instituut.
Wanneer het vast- of voorlopig benoemd personeelslid deeltijdse prestaties verricht heeft worden die in aanmerking genomen naar verhouding tot de werkelijk geleverde prestaties. "
Art.16. L'article 38, § 2, du même arrêté, est remplacé par la disposition suivante :
" § 2. Pour l'application du présent article, sont également pris en considération l'ensemble des services effectifs que le membre du personnel a accomplis, à quelque titre que ce soit et sans interruption volontaire, comme titulaire de fonctions comportant des prestations complètes, en faisant partie d'un service du pouvoir judiciaire, d'un autre service public, d'un établissement d'enseignement créé, reconnu ou subventionné par l'Etat ou par une Communauté ou d'un institut médico-pédagogique.
Lorsque le membre du personnel nommé à titre définitif ou à titre provisoire a accompli des prestations à temps partiel, celles-ci sont prises en considération au prorata des prestations réellement fournies. "
" § 2. Pour l'application du présent article, sont également pris en considération l'ensemble des services effectifs que le membre du personnel a accomplis, à quelque titre que ce soit et sans interruption volontaire, comme titulaire de fonctions comportant des prestations complètes, en faisant partie d'un service du pouvoir judiciaire, d'un autre service public, d'un établissement d'enseignement créé, reconnu ou subventionné par l'Etat ou par une Communauté ou d'un institut médico-pédagogique.
Lorsque le membre du personnel nommé à titre définitif ou à titre provisoire a accompli des prestations à temps partiel, celles-ci sont prises en considération au prorata des prestations réellement fournies. "
Art.17. Artikel 42, § 1, van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt :
" § 1. Onder voorbehoud van artikel 44 en in afwijking van artikel 38, wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan, naar aanleiding van :
1° een arbeidsongeval;
2° een ongeval op de weg van en naar het werk;
3° een beroepsziekte.
Bovendien en behalve voor de toepassing van artikel 44 komen de verlofdagen toegestaan naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte, zelfs na de datum van consolidering, niet in aanmerking voor het bepalen van het aantal verlofdagen welke het personeelslid nog kan krijgen bij toepassing van artikel 38. "
" § 1. Onder voorbehoud van artikel 44 en in afwijking van artikel 38, wordt het verlof wegens ziekte zonder tijdsbeperking toegestaan, naar aanleiding van :
1° een arbeidsongeval;
2° een ongeval op de weg van en naar het werk;
3° een beroepsziekte.
Bovendien en behalve voor de toepassing van artikel 44 komen de verlofdagen toegestaan naar aanleiding van een arbeidsongeval, een ongeval op de weg van en naar het werk of een beroepsziekte, zelfs na de datum van consolidering, niet in aanmerking voor het bepalen van het aantal verlofdagen welke het personeelslid nog kan krijgen bij toepassing van artikel 38. "
Art.17. L'article 42, § 1er, du même arrêté, est remplacé par la disposition suivante :
" § 1er. Sous réserve de l'article 44 et par dérogation à l'article 38, le congé de maladie est accordé sans limite de temps, lorsqu'il est provoqué par :
1° un accident de travail;
2° un accident survenu sur le chemin du travail;
3° une maladie professionnelle.
En outre et sauf pour l'application de l'article 44, les jours de congé accordés suite à un accident du travail, à un accident survenu sur le chemin du travail ou à une maladie professionnelle, même après la date de consolidation, ne sont pas pris en considération pour déterminer le nombre de jours de congé que le membre du personnel peut encore obtenir en vertu de l'article 38. "
" § 1er. Sous réserve de l'article 44 et par dérogation à l'article 38, le congé de maladie est accordé sans limite de temps, lorsqu'il est provoqué par :
1° un accident de travail;
2° un accident survenu sur le chemin du travail;
3° une maladie professionnelle.
En outre et sauf pour l'application de l'article 44, les jours de congé accordés suite à un accident du travail, à un accident survenu sur le chemin du travail ou à une maladie professionnelle, même après la date de consolidation, ne sont pas pris en considération pour déterminer le nombre de jours de congé que le membre du personnel peut encore obtenir en vertu de l'article 38. "
Art.18. Artikel 53, derde lid, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" De laatste activiteitswedde is deze welke verschuldigd was overeenkomstig het prestatiestelsel op het ogenblik waarop het personeelslid zich in disponibiliteit bevond. "
" De laatste activiteitswedde is deze welke verschuldigd was overeenkomstig het prestatiestelsel op het ogenblik waarop het personeelslid zich in disponibiliteit bevond. "
Art.18. L'article 53, alinéa 3, du même arrêté est remplacé par ce qui suit :
" Le dernier traitement d'activité est celui qui était dû en raison du régime de prestations qui était celui au moment où le membre du personnel s'est trouvé en disponibilité. "
" Le dernier traitement d'activité est celui qui était dû en raison du régime de prestations qui était celui au moment où le membre du personnel s'est trouvé en disponibilité. "
Art.19. Artikel 61 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met het volgend lid :
" Het personeelslid dat een afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden wenst te genieten bij toepassing van dit artikel, deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert de datum mee waarop de afwezigheid zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens drie maanden vóór de aanvang van het verlof, tenzij de Minister van Justitie op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt. "
" Het personeelslid dat een afwezigheid van lange duur wegens persoonlijke aangelegenheden wenst te genieten bij toepassing van dit artikel, deelt aan de overheid onder welke hij ressorteert de datum mee waarop de afwezigheid zal aanvangen en de duur ervan. Die mededeling gebeurt schriftelijk minstens drie maanden vóór de aanvang van het verlof, tenzij de Minister van Justitie op verzoek van de betrokkene een kortere termijn aanvaardt. "
Art.19. L'article 61 du même arrêté est complété par l'alinéa suivant :
" Le membre du personnel qui désire bénéficier d'une absence de longue durée pour raisons personnelles par application du présent article communique à l'autorité dont il relève la date à laquelle l'absence prendra cours et sa durée. Cette communication se fait par écrit au moins trois mois avant le début de l'absence, à moins que le Ministre de la Justice n'accepte un délai plus court à la demande du membre du personnel. "
" Le membre du personnel qui désire bénéficier d'une absence de longue durée pour raisons personnelles par application du présent article communique à l'autorité dont il relève la date à laquelle l'absence prendra cours et sa durée. Cette communication se fait par écrit au moins trois mois avant le début de l'absence, à moins que le Ministre de la Justice n'accepte un délai plus court à la demande du membre du personnel. "
Art.20. Artikel 64, § 1, van hetzelfde besluit wordt vervangen als volgt :
" § 1. Het personeelslid krijgt een verlof om zijn loopbaan volledig of halftijds te onderbreken met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste drie maanden en ten hoogste twaalf maanden.
De periodes waarin het personeelslid zijn loopbaan volledig onderbreekt mogen in totaal niet meer bedragen dan tweeënzeventig maanden tijdens de hele loopbaan. Onverminderd de toepassing van het derde lid, geldt dit ook voor de periodes van halftijdse loopbaanonderbreking. De periode van volledige loopbaanonderbreking en de periode van halftijdse loopbaanonderbreking kunnen worden gecumuleerd.
De maximumperiode van tweeënzeventig maanden waarin het personeelslid zijn loopbaan volledig kan onderbreken, kan op verzoek van het personeelslid geheel of gedeeltelijk omgezet worden in eenzelfde maximumperiode van tweeënzeventig maanden waarbinnen halftijdse loopbaanonderbreking kan opgenomen worden.
Voor de berekening van de duur van de tweeënzeventig maanden wordt geen rekening gehouden met de periodes van loopbaanonderbreking om palliatieve zorg te verstrekken, voor zorg voor een zwaar ziek gezins- en familielid en voor ouderschapsverlof.
In geval van halftijdse loopbaanonderbreking worden de prestaties hetzij elke dag verricht hetzij volgens een andere verdeling over de week. "
" § 1. Het personeelslid krijgt een verlof om zijn loopbaan volledig of halftijds te onderbreken met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste drie maanden en ten hoogste twaalf maanden.
De periodes waarin het personeelslid zijn loopbaan volledig onderbreekt mogen in totaal niet meer bedragen dan tweeënzeventig maanden tijdens de hele loopbaan. Onverminderd de toepassing van het derde lid, geldt dit ook voor de periodes van halftijdse loopbaanonderbreking. De periode van volledige loopbaanonderbreking en de periode van halftijdse loopbaanonderbreking kunnen worden gecumuleerd.
De maximumperiode van tweeënzeventig maanden waarin het personeelslid zijn loopbaan volledig kan onderbreken, kan op verzoek van het personeelslid geheel of gedeeltelijk omgezet worden in eenzelfde maximumperiode van tweeënzeventig maanden waarbinnen halftijdse loopbaanonderbreking kan opgenomen worden.
Voor de berekening van de duur van de tweeënzeventig maanden wordt geen rekening gehouden met de periodes van loopbaanonderbreking om palliatieve zorg te verstrekken, voor zorg voor een zwaar ziek gezins- en familielid en voor ouderschapsverlof.
In geval van halftijdse loopbaanonderbreking worden de prestaties hetzij elke dag verricht hetzij volgens een andere verdeling over de week. "
Art.20. L'article 64, § 1er, du même arrêté, est remplacé par la disposition suivante :
" § 1er. Le membre du personnel obtient un congé pour interrompre sa carrière de manière complète ou à mi-temps, par périodes consécutives ou non de trois mois au mois et de douze mois au plus.
Les périodes pendant lesquelles le membre du personnel interrompt sa carrière de manière complète ne peuvent au total excéder septante-deux mois au cours de la carrière. Sans préjudice de l'application de l'alinéa 3, cette règle vaut également pour les périodes d'interruption à mi-temps de la carrière. La période d'interruption complète et la période d'interruption à mi-temps peuvent être cumulées.
Le maximum de septante-deux mois d'interruption complète de la carrière peut, à la demande du membre du personnel, être converti en tout ou en partie en une même période maximum de septante-deux mois dans laquelle une interruption à mi-temps de la carrière peut être prise.
Pour le calcul des périodes de septante-deux mois, il n'est pas tenu compte des périodes d'interruption de la carrière pour donner des soins palliatifs, des soins à un membre de la famille ou à un parent gravement malade et pour congé parental.
En cas d'interruption à mi-temps de la carrière, les prestations s'effectuent soit chaque jour soit selon une autre répartition sur la semaine. "
" § 1er. Le membre du personnel obtient un congé pour interrompre sa carrière de manière complète ou à mi-temps, par périodes consécutives ou non de trois mois au mois et de douze mois au plus.
Les périodes pendant lesquelles le membre du personnel interrompt sa carrière de manière complète ne peuvent au total excéder septante-deux mois au cours de la carrière. Sans préjudice de l'application de l'alinéa 3, cette règle vaut également pour les périodes d'interruption à mi-temps de la carrière. La période d'interruption complète et la période d'interruption à mi-temps peuvent être cumulées.
Le maximum de septante-deux mois d'interruption complète de la carrière peut, à la demande du membre du personnel, être converti en tout ou en partie en une même période maximum de septante-deux mois dans laquelle une interruption à mi-temps de la carrière peut être prise.
Pour le calcul des périodes de septante-deux mois, il n'est pas tenu compte des périodes d'interruption de la carrière pour donner des soins palliatifs, des soins à un membre de la famille ou à un parent gravement malade et pour congé parental.
En cas d'interruption à mi-temps de la carrière, les prestations s'effectuent soit chaque jour soit selon une autre répartition sur la semaine. "
Art.21. In artikel 65 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 december 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° § 2, derde lid, wordt opgeheven;
2° § 3, tweede lid wordt vervangen als volgt :
" Het personeelslid dat zijn loopbaan deeltijds met toepassing van dit artikel onderbreekt, ontvangt maandelijks van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een uitkering waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld :
1° 86,32 EUR voor de personeelsleden die hun prestaties met een vijfde verminderen;
2° 215,80 EUR voor de personeelsleden die hun prestaties met de helft verminderen. "
1° § 2, derde lid, wordt opgeheven;
2° § 3, tweede lid wordt vervangen als volgt :
" Het personeelslid dat zijn loopbaan deeltijds met toepassing van dit artikel onderbreekt, ontvangt maandelijks van de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening een uitkering waarvan het bedrag als volgt wordt vastgesteld :
1° 86,32 EUR voor de personeelsleden die hun prestaties met een vijfde verminderen;
2° 215,80 EUR voor de personeelsleden die hun prestaties met de helft verminderen. "
Art.21. A l'article 65 du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 4 décembre 2001, sont apportées les modifications suivantes :
1° le § 2, alinéa 3, est abrogé;
2° le § 3, alinéa 2, est remplacé par l'alinéa suivant :
" Le membre du personnel qui interrompt partiellement sa carrière en application du présent article perçoit par mois, de l'Office national de l'Emploi, une allocation dont le montant est fixé comme suit :
1° 86,32 EUR pour les membres du personnel qui réduisent leurs prestations d'un cinquième;
2° 215,80 EUR pour les membres qui réduisent leurs prestations de moitié. "
1° le § 2, alinéa 3, est abrogé;
2° le § 3, alinéa 2, est remplacé par l'alinéa suivant :
" Le membre du personnel qui interrompt partiellement sa carrière en application du présent article perçoit par mois, de l'Office national de l'Emploi, une allocation dont le montant est fixé comme suit :
1° 86,32 EUR pour les membres du personnel qui réduisent leurs prestations d'un cinquième;
2° 215,80 EUR pour les membres qui réduisent leurs prestations de moitié. "
Art.22. In artikel 66, § 2, tweede lid, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 december 2001, worden de woorden " vanaf de geboorte of adoptie van een derde kind " vervangen door de woorden " vanaf elke geboorte of adoptie volgend op die van een tweede kind ".
Art.22. Dans l'article 66, § 2, alinéa 2, du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 4 décembre 2001, les mots " à partir de la naissance ou de l'adoption d'un troisième enfant " sont remplacés par les mots " à partir de chaque naissance ou adoption qui suit celle d'un deuxième enfant ".
Art.23. Artikel 67 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het koninklijk besluit van 4 december 2001, wordt vervangen als volgt :
" Artikel 67. Het personeelslid dat zijn loopbaan halftijds onderbreekt ontvangt per maand een onderbrekingstoelage van 130,20 EUR.
Wanneer de halftijdse onderbreking van de loopbaan aanvangt binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie van een tweede kind, wordt het maandelijkse bedrag van de onderbrekingstoelage, die bedoeld is in het eerste lid, verhoogd tot 142,59 EUR.
Wanneer de halftijdse onderbreking van de loopbaan aanvangt binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie vanaf elke geboorte of adoptie volgend op die van een tweede kind, wordt het maandelijkse bedrag van de onderbrekingstoelage, die bedoeld is in het eerste lid, verhoogd tot 154,99 EUR.
De in dit artikel vermelde uitkeringen worden betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. "
" Artikel 67. Het personeelslid dat zijn loopbaan halftijds onderbreekt ontvangt per maand een onderbrekingstoelage van 130,20 EUR.
Wanneer de halftijdse onderbreking van de loopbaan aanvangt binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie van een tweede kind, wordt het maandelijkse bedrag van de onderbrekingstoelage, die bedoeld is in het eerste lid, verhoogd tot 142,59 EUR.
Wanneer de halftijdse onderbreking van de loopbaan aanvangt binnen een termijn van drie jaar vanaf de geboorte of adoptie vanaf elke geboorte of adoptie volgend op die van een tweede kind, wordt het maandelijkse bedrag van de onderbrekingstoelage, die bedoeld is in het eerste lid, verhoogd tot 154,99 EUR.
De in dit artikel vermelde uitkeringen worden betaald door de Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening. "
Art.23. L'article 67 du même arrêté, modifié par l'arrêté royal du 4 décembre 2001, est remplacé par la disposition suivante :
" Article 67. Le membre du personnel qui interrompt sa carrière à mi-temps perçoit par mois une allocation d'interruption de 130,20 EUR.
Lorsque l'interruption à mi-temps de la carrière prend cours dans un délai de trois ans à partir de la naissance ou de l'adoption d'un deuxième enfant le montant mensuel de l'allocation d'interruption visé à l'alinéa 1er, est augmenté jusqu'à 142,59 EUR.
Lorsque l'interruption à mi-temps de la carrière prend cours dans un délai de trois ans à partir de chaque naissance ou adoption qui suit celle d'un deuxième enfant, le montant mensuel de l'allocation d'interruption visé à l'alinéa 1er, est augmenté jusqu'à 154,99 EUR.
Les allocations visées dans le présent article sont payées par l'Office national de l'Emploi. "
" Article 67. Le membre du personnel qui interrompt sa carrière à mi-temps perçoit par mois une allocation d'interruption de 130,20 EUR.
Lorsque l'interruption à mi-temps de la carrière prend cours dans un délai de trois ans à partir de la naissance ou de l'adoption d'un deuxième enfant le montant mensuel de l'allocation d'interruption visé à l'alinéa 1er, est augmenté jusqu'à 142,59 EUR.
Lorsque l'interruption à mi-temps de la carrière prend cours dans un délai de trois ans à partir de chaque naissance ou adoption qui suit celle d'un deuxième enfant, le montant mensuel de l'allocation d'interruption visé à l'alinéa 1er, est augmenté jusqu'à 154,99 EUR.
Les allocations visées dans le présent article sont payées par l'Office national de l'Emploi. "
Art.24. Artikel 73 van hetzelfde besluit, wordt vervangen als volgt :
" Tijdens een periode van halftijdse loopbaanonderbreking mag de ambtenaar geen vermindere prestaties voor persoonlijke aangelegenheid verrichten.
Het opvangverlof, bevallingsverlof en vaderschapsverlof stellen een einde aan de stelsels van voltijdse en halftijdse loopbaanonderbreking. ".
" Tijdens een periode van halftijdse loopbaanonderbreking mag de ambtenaar geen vermindere prestaties voor persoonlijke aangelegenheid verrichten.
Het opvangverlof, bevallingsverlof en vaderschapsverlof stellen een einde aan de stelsels van voltijdse en halftijdse loopbaanonderbreking. ".
Art.24. L'article 73 du même arrêté est remplacé par la disposition suivante :
" Au cours d'une période d'interruption à mi-temps de la carrière, l'agent ne peut exercer des prestations réduites pour convenance personnelle.
Le congé d'accueil, le congé de maternité et le congé de paternité mettent fin aux régimes d'interruption de carrière à temps plein et à mi-temps. ".
" Au cours d'une période d'interruption à mi-temps de la carrière, l'agent ne peut exercer des prestations réduites pour convenance personnelle.
Le congé d'accueil, le congé de maternité et le congé de paternité mettent fin aux régimes d'interruption de carrière à temps plein et à mi-temps. ".
Art.25. In artikel 76, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden " dient de Minister van Justitie het personeelslid gedurende de periode van de loopbaanonderbreking te vervangen " vervangen door de woorden " kan de Minister van Justitie het personeelslid gedurende de periode van de loopbaanonderbreking vervangen ".
Art.25. Dans l'article 76, alinéa 1er, du même arrêté, les mots " le Ministre de la Justice est tenu de " sont remplacés par les mots " le Ministre de la Justice peut ".
Art.26. De artikelen 78 en 79 van hetzelfde besluit worden opgeheven.
Art.26. Les articles 78 et 79 du même arrêté sont abrogés.
Art.27. Artikel 85 van hetzelfde besluit wordt als volgt vervangen :
" Artikel 85. § 1. Alvorens een beslissing tot uitsluiting of terugvordering van uitkeringen te nemen, roept de directeur het personeelslid op om hem te horen. Het personeelslid moet evenwel niet worden opgeroepen om te worden gehoord in zijn verweermiddelen :
1° wanneer de beslissing tot uitsluiting het gevolg is van een werkhervatting, een pensionering of een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, of van het feit dat de loopbaanonderbreker de uitoefening van een zelfstandige activiteit voortzet terwijl hij reeds gedurende één jaar de uitoefening van deze activiteit heeft gecumuleerd met het genot van onderbrekingsuitkeringen;
2° in geval van terugvordering ten gevolge van de toekenning van een uitkeringsbedrag dat niet overeenstemt met de bepalingen van de artikelen 65, 66 en 67;
3° wanneer het personeelslid schriftelijk heeft meegedeeld dat hij niet wenst te worden verhoord.
Indien het personeelslid de dag van de oproeping belet is, mag hij vragen het verhoor te verdagen tot een latere datum die niet later mag vallen dan vijftien dagen na die welke voor het eerste verhoor was vastgesteld.
Behoudens gevallen van overmacht wordt het uitstel maar eenmaal verleend.
De aanvraag tot uitstel moet, behoudens in de gevallen van overmacht, op het werkloosheidsbureau toekomen uiterlijk de dag voor de dag waarop het personeelslid werd opgeroepen.
Het personeelslid kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie, bedoeld in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en vakbonden van haar personeel.
§ 2. De beslissing van de directeur, waarbij onrechtmatig ontvangen onderbrekingsuitkeringen worden teruggevorderd, wordt bij een ter post aangetekend schrijven aan de betrokken ambtenaar ter kennis gebracht en vermeldt zowel de periode voor dewelke teruggevorderd wordt als het terug te vorderen bedrag.
De directeur zendt een afschrift van deze beslissing aan de overheid onder welke het personeelslid ressorteert.
De beslissingen van de directeur moeten, op straffe van verval, binnen drie maanden na kennisgeving aan de bevoegde arbeidsrechtbank voorgelegd worden. "
" Artikel 85. § 1. Alvorens een beslissing tot uitsluiting of terugvordering van uitkeringen te nemen, roept de directeur het personeelslid op om hem te horen. Het personeelslid moet evenwel niet worden opgeroepen om te worden gehoord in zijn verweermiddelen :
1° wanneer de beslissing tot uitsluiting het gevolg is van een werkhervatting, een pensionering of een beëindiging van de arbeidsovereenkomst, of van het feit dat de loopbaanonderbreker de uitoefening van een zelfstandige activiteit voortzet terwijl hij reeds gedurende één jaar de uitoefening van deze activiteit heeft gecumuleerd met het genot van onderbrekingsuitkeringen;
2° in geval van terugvordering ten gevolge van de toekenning van een uitkeringsbedrag dat niet overeenstemt met de bepalingen van de artikelen 65, 66 en 67;
3° wanneer het personeelslid schriftelijk heeft meegedeeld dat hij niet wenst te worden verhoord.
Indien het personeelslid de dag van de oproeping belet is, mag hij vragen het verhoor te verdagen tot een latere datum die niet later mag vallen dan vijftien dagen na die welke voor het eerste verhoor was vastgesteld.
Behoudens gevallen van overmacht wordt het uitstel maar eenmaal verleend.
De aanvraag tot uitstel moet, behoudens in de gevallen van overmacht, op het werkloosheidsbureau toekomen uiterlijk de dag voor de dag waarop het personeelslid werd opgeroepen.
Het personeelslid kan zich laten vertegenwoordigen of bijstaan door een advocaat of door een vertegenwoordiger van een representatieve vakorganisatie, bedoeld in de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en vakbonden van haar personeel.
§ 2. De beslissing van de directeur, waarbij onrechtmatig ontvangen onderbrekingsuitkeringen worden teruggevorderd, wordt bij een ter post aangetekend schrijven aan de betrokken ambtenaar ter kennis gebracht en vermeldt zowel de periode voor dewelke teruggevorderd wordt als het terug te vorderen bedrag.
De directeur zendt een afschrift van deze beslissing aan de overheid onder welke het personeelslid ressorteert.
De beslissingen van de directeur moeten, op straffe van verval, binnen drie maanden na kennisgeving aan de bevoegde arbeidsrechtbank voorgelegd worden. "
Art.27. L'article 85 du même arrêté est remplacé par la disposition suivante :
" Article 85. § 1er. Préalablement à toute décision d'exclusion ou de récupération des allocations, le directeur convoque le membre du personnel aux fins d'être entendu. Cependant, le membre du personnel ne doit pas être convoqué pour être entendu en ses moyens de défense :
1° lorsque la décision d'exclusion est due à une reprise de travail, une mise à la pension, une fin de contrat de travail ou au fait que l'interrompant poursuit l'exercice d'une activité indépendante alors qu'il a cumulé pendant un an l'exercice de cette activité avec le bénéfice des allocations d'interruption;
2° dans le cas d'une récupération à la suite de l'octroi d'un montant d'allocations ne correspondant pas aux dispositions des articles 65, 66 en 67;
3° lorsque le membre du personnel a communiqué par écrit qu'il ne désire pas être entendu.
Si le membre du personnel est empêché le jour de la convocation, il peut demander la remise de l'audition à une date ultérieure, laquelle ne peut être postérieure de plus de quinze jours à celle qui était fixée pour la première audition.
La remise n'est accordée qu'une seule fois, sauf en cas de force majeure.
La demande de remise doit, sauf en cas de force majeure, parvenir au bureau de chômage au plus tard la veille du jour auquel le membre du personnel a été convoqué.
Le membre du personnel peut se faire représenter ou se faire assister par un avocat ou un délégué d'une organisation syndicale représentative, visée dans la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités.
§ 2. La décision du directeur, par laquelle des allocations d'interruption perçues indûment sont récupérées, est notifiée au membre du personnel concerné par lettre recommandée à la poste et doit mentionner aussi bien la période pour laquelle il y a récupération que le montant à récupérer.
Le directeur envoie une copie de cette décision à l'autorité dont le membre du personnel relève.
Les décisions du directeur doivent, sous peine de déchéance, être soumises au tribunal du travail compétent, dans les trois mois de la notification de la décision. "
" Article 85. § 1er. Préalablement à toute décision d'exclusion ou de récupération des allocations, le directeur convoque le membre du personnel aux fins d'être entendu. Cependant, le membre du personnel ne doit pas être convoqué pour être entendu en ses moyens de défense :
1° lorsque la décision d'exclusion est due à une reprise de travail, une mise à la pension, une fin de contrat de travail ou au fait que l'interrompant poursuit l'exercice d'une activité indépendante alors qu'il a cumulé pendant un an l'exercice de cette activité avec le bénéfice des allocations d'interruption;
2° dans le cas d'une récupération à la suite de l'octroi d'un montant d'allocations ne correspondant pas aux dispositions des articles 65, 66 en 67;
3° lorsque le membre du personnel a communiqué par écrit qu'il ne désire pas être entendu.
Si le membre du personnel est empêché le jour de la convocation, il peut demander la remise de l'audition à une date ultérieure, laquelle ne peut être postérieure de plus de quinze jours à celle qui était fixée pour la première audition.
La remise n'est accordée qu'une seule fois, sauf en cas de force majeure.
La demande de remise doit, sauf en cas de force majeure, parvenir au bureau de chômage au plus tard la veille du jour auquel le membre du personnel a été convoqué.
Le membre du personnel peut se faire représenter ou se faire assister par un avocat ou un délégué d'une organisation syndicale représentative, visée dans la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités.
§ 2. La décision du directeur, par laquelle des allocations d'interruption perçues indûment sont récupérées, est notifiée au membre du personnel concerné par lettre recommandée à la poste et doit mentionner aussi bien la période pour laquelle il y a récupération que le montant à récupérer.
Le directeur envoie une copie de cette décision à l'autorité dont le membre du personnel relève.
Les décisions du directeur doivent, sous peine de déchéance, être soumises au tribunal du travail compétent, dans les trois mois de la notification de la décision. "
Art.28. In artikel 90 van hetzelfde besluit wordt 2° opgeheven.
Art.28. A l'article 90 du même arrêté le 2° est abrogé.
Art.29. Artikel 92 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende leden :
" De personeelsleden die op de datum van de inwerkingtreding van dit lid een deeltijdse loopbaanonderbreking genieten ten belope van een kwart of een derde, blijven onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren, tot de aan de gang zijnde periode van afwezigheid is afgelopen.
De personeelsleden die op de datum van de inwerkingtreding van dit lid een loopbaanonderbreking voor palliatieve zorgen of medische bijstand ten belope van één derde of één vierde van hun normale prestaties genieten, blijven onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren, tot de aan de gang zijnde periode van afwezigheid is afgelopen. "
" De personeelsleden die op de datum van de inwerkingtreding van dit lid een deeltijdse loopbaanonderbreking genieten ten belope van een kwart of een derde, blijven onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren, tot de aan de gang zijnde periode van afwezigheid is afgelopen.
De personeelsleden die op de datum van de inwerkingtreding van dit lid een loopbaanonderbreking voor palliatieve zorgen of medische bijstand ten belope van één derde of één vierde van hun normale prestaties genieten, blijven onderworpen aan de bepalingen die op hen van toepassing waren, tot de aan de gang zijnde periode van afwezigheid is afgelopen. "
Art.29. L'article 92 du même arrêté est complété par les alinéas suivants :
" Les membres du personnel qui, à la date d'entrée en vigueur du présent alinéa, bénéficient d'une interruption partielle de la carrière à raison d'un quart ou d'un tiers, restent régis par les dispositions qui leur étaient applicables jusqu'à l'expiration de la période d'absence en cours.
Les membres du personnel qui bénéficient, à la date d'entrée en vigueur du présent alinéa, d'une interruption de la carrière professionnelle pour soins palliatifs ou assistance médicale à concurrence d'un tiers ou d'un quart de leurs prestations normales, restent soumis aux dispositions qui leur étaient applicables jusqu'à ce que la période d'absence en cours soit écoulée. "
" Les membres du personnel qui, à la date d'entrée en vigueur du présent alinéa, bénéficient d'une interruption partielle de la carrière à raison d'un quart ou d'un tiers, restent régis par les dispositions qui leur étaient applicables jusqu'à l'expiration de la période d'absence en cours.
Les membres du personnel qui bénéficient, à la date d'entrée en vigueur du présent alinéa, d'une interruption de la carrière professionnelle pour soins palliatifs ou assistance médicale à concurrence d'un tiers ou d'un quart de leurs prestations normales, restent soumis aux dispositions qui leur étaient applicables jusqu'à ce que la période d'absence en cours soit écoulée. "
Art.30. Artikel 93 van hetzelfde besluit wordt aangevuld met de volgende leden :
" Voor de personeelsleden die vanaf 1 mei 2001 hun loopbaan deeltijds hebben onderbroken, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de tweeënzeventig maanden halftijdse loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 64.
Voor de personeelsleden die vóór 1 januari 2002 hun loopbaan hebben onderbroken voor palliatieve zorgen, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de maxima per omstandigheid bedoeld in artikel 100bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
Voor de personeelsleden die vóór 1 januari 2002 hun loopbaan hebben onderbroken wegens medische bijstand, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de maxima per omstandigheid bedoeld in artikel 65, § 2. "
" Voor de personeelsleden die vanaf 1 mei 2001 hun loopbaan deeltijds hebben onderbroken, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de tweeënzeventig maanden halftijdse loopbaanonderbreking bedoeld in artikel 64.
Voor de personeelsleden die vóór 1 januari 2002 hun loopbaan hebben onderbroken voor palliatieve zorgen, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de maxima per omstandigheid bedoeld in artikel 100bis van de herstelwet van 22 januari 1985 houdende sociale bepalingen.
Voor de personeelsleden die vóór 1 januari 2002 hun loopbaan hebben onderbroken wegens medische bijstand, worden deze periodes van afwezigheid aangerekend op de maxima per omstandigheid bedoeld in artikel 65, § 2. "
Art.30. L'article 93 du même arrêté est complété par les alinéas suivants :
" Pour les membres du personnel qui à partir du 1er mai 2001 ont interrompu leur carrière à temps partiel, les périodes d'absence sont imputées sur les septante-deux mois d'interruption de carrière à mi-temps visés à l'article 64.
Pour les membres du personnel qui, avant le 1er janvier 2002, ont interrompu leur carrière professionnelle pour soins palliatifs, les périodes d'absences sont imputées sur les maxima par circonstance visés à l'article 100bis de la loi de redressement du 22 janvier 1985 portant des dispositions sociales.
Pour les membres du personnel qui, avant le 1er janvier 2002, ont interrompu leur carrière professionnelle pour assistance médicale, les périodes d'absences sont imputées sur les maxima par circonstance visés à l'article 65, § 2. "
" Pour les membres du personnel qui à partir du 1er mai 2001 ont interrompu leur carrière à temps partiel, les périodes d'absence sont imputées sur les septante-deux mois d'interruption de carrière à mi-temps visés à l'article 64.
Pour les membres du personnel qui, avant le 1er janvier 2002, ont interrompu leur carrière professionnelle pour soins palliatifs, les périodes d'absences sont imputées sur les maxima par circonstance visés à l'article 100bis de la loi de redressement du 22 janvier 1985 portant des dispositions sociales.
Pour les membres du personnel qui, avant le 1er janvier 2002, ont interrompu leur carrière professionnelle pour assistance médicale, les périodes d'absences sont imputées sur les maxima par circonstance visés à l'article 65, § 2. "
Art.31. (Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand na die waarin het is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, met uitzondering van :
a) de artikelen 1, f), g) en h), 2, 3, 4 en 10 die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 2002;
b) de artikelen 7 en 9 die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 2004;
c) de artikelen 21, 25 en 26 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2002.) <KB 2006-07-12/40, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
De artikelen 3 en 4 zijn enkel van toepassing voorzover de bevalling heeft plaatsgevonden na de inwerkingtreding van deze artikelen.
a) de artikelen 1, f), g) en h), 2, 3, 4 en 10 die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 2002;
b) de artikelen 7 en 9 die uitwerking hebben met ingang van 1 juli 2004;
c) de artikelen 21, 25 en 26 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2002.) <KB 2006-07-12/40, art. 19, 002; Inwerkingtreding : 01-09-2004>
De artikelen 3 en 4 zijn enkel van toepassing voorzover de bevalling heeft plaatsgevonden na de inwerkingtreding van deze artikelen.
Art.31. (Le présent arrêté entre en vigueur le premier jour du mois qui suit celui au cours duquel il aura été publié au Moniteur belge, à l'exception :
a) des articles 1er, f), g) et h), 2, 3, 4 et 10 qui produisent leurs effets le 1er juillet 2002;
b) des articles 7 et 9 qui produisent leurs effets le 1er juillet 2004;
c) des articles 21, 25 et 26 qui produisent leurs effets le 1er janvier 2002.) <AR 2006-07-12/40, art. 19, 002; En vigueur : 01-09-2004>
Les articles 3 et 4 ne sont applicables que pour autant que l'accouchement ait lieu après l'entrée en vigueur de ces articles.
a) des articles 1er, f), g) et h), 2, 3, 4 et 10 qui produisent leurs effets le 1er juillet 2002;
b) des articles 7 et 9 qui produisent leurs effets le 1er juillet 2004;
c) des articles 21, 25 et 26 qui produisent leurs effets le 1er janvier 2002.) <AR 2006-07-12/40, art. 19, 002; En vigueur : 01-09-2004>
Les articles 3 et 4 ne sont applicables que pour autant que l'accouchement ait lieu après l'entrée en vigueur de ces articles.
Art. 32. Onze Minister van Justitie en Onze Minister van Werk zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
Gegeven te Brussel, 14 juli 2004.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Justitie,
Mevr. L. ONKELINX
De Minister van Werk,
F. VANDENBROUCKE.
Gegeven te Brussel, 14 juli 2004.
ALBERT
Van Koningswege :
De Minister van Justitie,
Mevr. L. ONKELINX
De Minister van Werk,
F. VANDENBROUCKE.
Art. 32. Notre Ministre de la Justice et Notre Ministre de l'Emploi sont, chacun pour ce qui le concerne, chargé de l'exécution du présent arrêté.
Donné à Bruxelles, le 14 juillet 2004.
ALBERT
Par le Roi :
La Ministre de la Justice,
Mme L. ONKELINX
Le Ministre de l'Emploi,
F. VANDENBROUCKE.
Donné à Bruxelles, le 14 juillet 2004.
ALBERT
Par le Roi :
La Ministre de la Justice,
Mme L. ONKELINX
Le Ministre de l'Emploi,
F. VANDENBROUCKE.