Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
13 JANUARI 2003. - Koninklijk besluit tot wijziging van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.
Titre
13 JANVIER 2003. - Arrêté royal modifiant l'arrêté royal du 7 mai 1999 pris en exécution de l'article 35, § 1er, de la loi du 29 juin 1981 établissant les principes généraux de la sécurité sociale des travailleurs salariés.
Informations sur le document
Info du document
Tekst (3)
Texte (3)
Artikel 1. Artikel 1 van het koninklijk besluit van 7 mei 1999 tot uitvoering van artikel 35, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gewijzigd bij de besluiten van 16 april 2000, 17 september 2000, 4 april 2001, 3 juni 2002 en 26 juni 2002, wordt vervangen als volgt :
  " Artikel 1. § 1. De berekening van de forfaitaire vermindering van werkgeversbijdragen waarin voorzien door artikel 35, § 1, van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers, gebeurt per tewerkstelling. Voor deze berekening wordt verstaan onder :
  1° Tewerkstelling : een arbeidsverhouding als werknemer waarvan de volgende kenmerken ongewijzigd blijven :
  - de werkgeverscategorie waartoe de werkgever behoort, bepaald door de instelling belast met het innen van de sociale zekerheidsbijdragen;
  - de werknemerscategorie waartoe de werknemer behoort, bepaald door de voornoemde instelling belast met de inning;
  - de begindatum van de arbeidsverhouding;
  - de einddatum van de arbeidsverhouding;
  - het nummer van het paritair comité of subcomité dat bevoegd is voor de uitgeoefende activiteit;
  - het aantal dagen per week van het arbeidsstelsel;
  - de contractueel gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de werknemer;
  - de gemiddelde wekelijkse arbeidsduur van de maatpersoon;
  - het type arbeidsovereenkomst : voltijds of deeltijds;
  - in het voorkomend geval, het type maatregel tot reorganisatie van de arbeidstijd, waaronder de tewerkstelling gebeurt, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
  - in het voorkomend geval, het type maatregel ter bevordering van de werkgelegenheid, waaronder de tewerkstelling gebeurt, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
  - in het voorkomend geval, het bijzonder statuut van de werknemer; zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
  - in het voorkomend geval, het feit dat de werknemer gepensioneerd is;
  - in het voorkomend geval, het type leerlingencontract, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
  - in het voorkomend geval, de bijzondere bezoldigingswijze : per stuk, per taak, per prestatie, op commissie, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
  - bij werknemers die geheel of gedeeltelijk met fooien of bedieningsgeld worden bezoldigd, voor de gelegenheidsarbeiders in de landbouw- en tuinbouwsectoren en voor de zeevissers, het functienummer, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
  - bij werknemers van luchtvaartmaatschappijen die aan boord van vliegtuigen werken en de militaire piloten, de categorie vliegend personeel waartoe zij behoren, zoals gedefinieerd door de voornoemde instelling belast met de inning;
  - bij onderwijzend personeel, de wijze van betaling van het loon : in tienden of in twaalfden.
  Bij wijziging van minstens één van deze kenmerken heeft men te maken met een andere tewerkstelling van dezelfde werknemer. Periodes gedekt door een verbrekingsvergoeding vormen een onderscheiden tewerkstelling van periodes gedekt door een loon voor effectieve prestaties.
  2° de factoren die betrekking hebben op de arbeidsduur :
  J = het aantal arbeidsdagen van een uitsluitend met dagen aangegeven tewerkstelling, zoals bedoeld in artikel 24 van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, met uitsluiting van de dagen wettelijke vakantie voor handarbeiders, de dagen " inhaalrust bouwbedrijf " en de bijkomende vakantiedagen toegekend bij algemeen bindend verklaarde CAO, die niet door de werkgever betaald zijn.
  De dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding komen niet in aanmerking voor de berekening van J.
  X = J, plus de dagen wettelijke vakantie voor handarbeiders van de tewerkstelling, plus de dagen " inhaalrust bouwbedrijf ", plus de dagen van de tewerkstelling, bedoeld in het artikel 50 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en de bijkomende vakantiedagen toegekend bij algemeen verbindend verklaarde collectieve arbeidsovereenkomsten, die niet door de werkgever betaald zijn.
  H = het aantal arbeidsuren van een met dagen en uren aangegeven tewerkstelling, overeenkomstig de hierboven gedefinieerde factor J
  Z = H, plus de uren van de tewerkstelling die overeenstemmen met de wettelijke vakantie voor handarbeiders, plus de uren van de tewerkstelling die overeenstemmen met de dagen inhaalrust bouwbedrijf, plus de uren van de tewerkstelling, bedoeld in de artikel 50 van de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten.
  U = het aantal gemiddeld arbeidsuren per week van de maatpersoon.
  D = het aantal arbeidsdagen per week van het arbeidsstelsel.
  Mu = de prestatiebreuk Mu wordt op de volgende wijze bepaald :
  voor de tewerkstellingen die uitsluitend met dagen worden aangegeven :
  Mu = X/13.D
  voor de tewerkstellingen die met dagen en uren worden aangegeven :
  Mu = Z/13.U;
  Mu wordt afgerond tot het tweede cijfer na de komma, 0,005 wordt naar boven afgerond.
  3° de factoren die betrekking hebben op het loon :
  W = de uitgekeerde loonmassa die per tewerkstelling driemaandelijks wordt aangegeven (tegen 100 %), met uitzondering van de vergoedingen die worden betaald ingevolge een verbreking van de arbeidsovereenkomst en die in arbeidsduur worden uitgedrukt en van de eindejaarspremies die betaald worden door tussenkomst van een derde persoon.
  Werkgevers die verbonden zijn door een collectieve arbeidsovereenkomst gesloten in een paritair orgaan vóór 1 januari 1994 en algemeen bindend verklaard bij koninklijk besluit, die voorziet in de toekenning van vergoedingen voor uren die geen arbeidsuren zijn in de zin van de arbeidswet van 16 maart 1971, moeten die vergoedingen in mindering brengen op het de voor de tewerkstelling uitgekeerde loonmassa.
  De aldus bepaalde loonmassa per tewerkstelling dient in de volgende gevallen aangepast te worden vooraleer zij als berekeningsbasis kan dienen van S. Voor de categorieën van werknemers voor wie de eindejaarspremie door tussenkomst van een derde wordt uitbetaald, wordt de loonmassa voor van elke tewerkstelling van het kwartaal waarin de vermelde premie gewoonlijk wordt betaald, vermenigvuldigd met 1, 25, behalve voor de uitzendkrachten tewerkgesteld door een uitzendbureau voor wie, voor elke tewerkstelling van het kwartaal waarin de eindejaarspremie gewoonlijk wordt uitbetaald, de loonmassa vermenigvuldigd wordt met 1, 15. Het resultaat van de vermenigvuldiging wordt tot de dichtstbijzijnde cent afgerond en 0,005 EUR wordt naar 0,01 EUR afgerond.
  S = de loonmassa die in aanmerking genomen wordt om het basisbedrag R(t) van de vermindering te bepalen.
  4° de factoren die betrekking hebben op de vermindering van de werkgeversbijdragen :
  t = een periode van vier opeenvolgende kwartalen vanaf de datum van inwerkingtreding van artikel 35, § 1, van voormelde wet van 29 juni 1981.
  R(t) = de basisvermindering van de sociale zekerheidsbijdragen van artikel 35, § 1, van voormelde wet van 29 juni 1981, per kwartaal, afhankelijk van de in aanmerking genomen loonmassa S van de tewerkstelling, voor het jaar t, t vertrekkende van 1.
  P(t) = de uiteindelijk toegestane vermindering van sociale zekerheidsbijdragen van artikel 35, § 1, van voormelde wet van 29 juni 1981, per kwartaal, afhankelijk van de prestatiebreuk Mu van de tewerkstelling, voor het jaar t; t vertrekkende van 1. P(t) kan nooit groter zijn dan R(t).
  F(t) = de forfaitaire bijdragevermindering bedoeld in artikel 35, § 1, van voormelde wet van 29 juni 1981 voor de sociale zekerheid per kwartaal, voor het jaar t; t vertrekkende van 1.
  Voor t gaande van 1 tot 6 :
  F(t) = F(t - 1) + F* - F(t - 1)/7 - t
  F(t) wordt afgerond naar de dichtstbijzijnde cent, 0,005 EUR wordt naar 0,01 EUR afgerond.
  Als t hoger ligt dan 6 :
  F(t) = F*
  F(t-1) = de bijdragevermindering voor de sociale zekerheid in het jaar dat voorafgaat aan het jaar t.
  F(0) is gelijk aan 202,53 EUR voor de tewerkstellingen van categorie 1 en 0 EUR voor de tewerkstellingen van categorieën 2 en 3, waarbij F(0) overeenkomt met fictieve bedrag van de driemaandelijkse bijdragevermindering voor de sociale zekerheid in het jaar dat voorafgaat aan het eerste toepassingsjaar van het verminderingssysteem bedoeld door artikel 35, § 1, van de voormelde wet van 29 juni 1981.
  F* = minimumforfait van de driemaandelijkse vermindering vanaf het zesde toepassingsjaar van het nieuwe systeem van bijdragevermindering waarin voorzien door artikel 35, § 1, van de voormelde wet van 29 juni 1981.
  F* = 0 voor de tewerkstellingen van categorie 2. Voor de tewerkstellingen van categorie 1 en 3 is F* = 39.000 BEF voor t = 2 en F* = 15.383 BEF voor t = 3. Voor t = 4, F* = 381,33 EUR.
  M(i) = een forfait dat gebruikt wordt bij de berekening van de vermindering waarin voorzien in artikel 35, § 1, van de voormelde wet van 29 juni 1981. Deze hebben volgende waarden :
  M(1) = 210,71 EUR voor de tewerkstellingen van categorie 1;
  M(2) = 0 EUR voor de tewerkstellingen van categorie 2;
  M(3) = F(t) met een maximum van 210,71 EUR voor de tewerkstellingen van categorie 3.
  § 2. De lastenverlaging geschiedt volgens de loonmassa S en de arbeidsduur in het kwartaal. Voor deze berekening wordt verstaan onder :
  1° Loonmassa S
  a. de lastenverlaging hangt af van de zone waarin de loonmassa S van de tewerkstelling zich situeert. Hiertoe onderscheidt men vijf zones die afgebakend worden door de waarden S0, S1, S2 en S3 :
  - S0 is gelijk aan 2.565,18 EUR;
  - S1 is gelijk aan 131.105 BEF voor t = 1 en 3.332,31 EUR voor t hoger dan 1;
  - S2 is gelijk aan 151.775 BEF voor t = 1;
  - S2 is gelijk aan S3 voor t hoger dan 1 voor de werknemers van categorie 1 en 3;
  - S2 is gelijk aan 4.015,58 EUR voor t = 2, t = 3 en t = 4, enkel voor de periode vóór 1 oktober 2002, voor de werknemers van categorie 2;
  - S2 is gelijk aan S3 voor t hoger dan 3, behalve voor de periode vóór 1 oktober 2002, voor de werknemers van categorie 2;
  - S3 is gelijk aan 186 160 BEF voor t = 1;
  - S3 is gelijk aan 5.205,76 EUR, voor t hoger dan 1, voor de werknemers van categorie 1;
  - S3 is gelijk aan 4.614,79 EUR, voor t = 2, t = 3 en t = 4, enkel voor de periode vóór 1 oktober 2002, voor de werknemers van categorie 2;
  - S3 is gelijk aan 5.123,36 EUR, voor t hoger dan 3, behalve voor de periode vóór 1 oktober 2002, voor de werknemers van categorie 2;
  - S3 is gelijk aan 4.614,79 EUR, voor t hoger dan 1, voor de werknemers van categorie 3.
  b. Om de loonmassa (S) te bepalen, gaat men als volgt te werk :
  1) voor de tewerkstellingen uitsluitend aangegeven in dagen :
  S = het globaal referteloon gedeeld door J, waarbij het globaal referteloon gelijk is aan W.13.D. Het globaal referteloon wordt niet afgerond, maar het resultaat van de deling wordt afgerond tot de dichtstbijzijnde cent, waarbij 0,005 EUR naar 0,01 EUR wordt afgerond;
  2) voor de tewerkstellingen aangegeven in dagen en uren :
  S = het globaal referteloon gedeeld door H, waarbij het globaal referteloon gelijk is aan W.13.U. Het globaal referteloon wordt niet afgerond, maar het resultaat van de deling wordt afgerond tot de dichtstbijzijnde cent, waarbij 0,005 EUR naar 0,01 EUR wordt afgerond;
  3) daarenboven, voor de tewerkstelling waarvoor één van de verminderingen voorzien in het artikel 9 van het koninklijk besluit van 24 februari 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de tewerkstellingsakkoorden in toepassing van artikel 7, § 2, 30, § 2, en 33 van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen, in het koninklijk besluit van 24 november 1997 houdende nadere voorwaarden met betrekking tot de invoering van de arbeidsherverdelende bijdragevermindering in toepassing van artikel 7, § 2, van de wet van 26 juli 1996 tot bevordering van de werkgelegenheid en tot preventieve vrijwaring van het concurrentievermogen of in Hoofdstuk II, Afdeling VI, onderafdeling 2 van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen wordt verlenen, wordt S forfaitair verminderd met 241,70 EUR.
  c. Naar gelang van de zone waarin de op die manier verkregen loonmassa (S) zich bevindt, wordt er voor de tewerkstelling één van de volgende 5 regelingen van bijdragevermindering toegepast :
  1) S is lager dan of gelijk aan S0 :
  R(t) = F(t)
  2) S is hoger dan S0 en lager dan of gelijk aan S1 :
  R(t) = M(i) + 525,68 EUR
  waarbij i de waarde krijgt van 1, 2 of 3 naar gelang van de categorie waartoe de tewerkstelling behoort.
  3) S is groter dan S1 en kleiner of gelijk aan S 2 :
  - voor t = 1 : R(t) = M(i) + 21.206 - 0,5509 (S - S1), waar i de waarde krijgt van 1, 2 of 3 volgens de categorie waartoe de werknemer behoort;
  - voor t = 2 : R(t) = M(i) + 21.206 - a (S - S1), waar i de waarde krijgt van 1, 2 of 3 volgens de categorie waartoe de werknemer behoort en waarbij a = 0,1895 voor de werknemers van categorie 1, a = 0,5509 voor de werknemers van categorie 2 en a = 0,3821 voor de werknemers van categorie 3.
  - voor t =3 :R(t) = M(i) + 21.206 - a (S - S1), waar de i de waarde krijgt van 1, 2 of 3 volgens de categorie waartoe de werknemer behoort en waarbij a = 0,1895 voor de werknemers van categorie 1, a = 0,5509 voor de werknemers van categorie 2 en a = 0,3558 voor de werknemers van categorie 3
  - Voor t = 4 : R(t) = M(i) + 525,68 - a (S - S1), waar i de waarde krijgt van 1, 2 of 3 volgens de categorie waartoe de werknemer behoort en waarbij a = 0,1895 voor de werknemers van categorie 1 en a = 0,3295 voor de werknemers van categorie 3.
  Voor de werknemers van categorie 2, a = 0,5509 tot en met 30 september 2002 en a = 0,2935 vanaf 1 oktober 2002.
  R(t) wordt tot de dichtstbijzijnde cent afgerond, waarbij 0,005 EUR wordt afgerond naar 0,01 EUR.
  4) S is groter dan S2 en kleiner dan of gelijk aan S 3 :
  R(t) = M(i) + 149,28 EUR
  waarbij i de waarde krijgt van 1, 2 of 3 volgens de categorie waartoe de tewerkstelling behoort.
  5) S is groter dan S 3 :
  R(t) = F(t)
  d. Bij de tewerkstelling van de werknemers die deel uitmaken van categorie 1 of 3 en die op de laatste dag van het kwartaal waarvoor de structurele vermindering wordt aangevraagd, de leeftijd van 58 jaar bereiken, wordt R(t) verhoogd met 400 EUR;
  2° de arbeidsduur in het kwartaal.
  De vermindering van de bijdragen bedoeld in 1° wordt aangepast in functie van de prestaties van de tewerkstelling, de coëfficiënt d en de coëfficiënt B ; R(t) en P(t) worden naar de dichtstbijzijnde cent afgerond, waarbij 0,005 EUR wordt afgerond naar 0,01 EUR :
  B is een correctiecoëfficiënt waardoor bij de berekening van P(t) uit R(t) de werknemers met deeltijdse prestaties het recht openen op een relatief hoger verminderingsbedrag. Hij wordt gebruikt in de afzonderlijke berekening van P(t) voor elke tewerkstelling. ss is gelijk aan 1,25.
  d is een reductiefactor die moet vermijden dat P(t) groter zou kunnen worden dan R(t). d wordt berekend uit B en uit de globale prestatiebreuk Mu (glob) van de natuurlijke persoon. d wordt, in combinatie met de prestatiebreuk van de tewerkstelling, Mu gebruikt bij de afzonderlijke berekening van P(t) voor elke tewerkstelling.
  De globale prestatiebreuk Mu(glob) van een natuurlijke persoon wordt bekomen door de prestatiebreuken Mu van alle tewerkstellingen van deze natuurlijke persoon bij elkaar op te tellen, met uitsluiting van de tewerkstellingen die uitsluitend overeenkomen met de dagen gedekt door een verbrekingsvergoeding.
  o wordt berekend als volgt :
  - als Mu (glob) kleiner is dan of gelijk is aan 1/B, is d = 1;
  - als Mu (glob) groter is dan 1/B, is d gelijk aan 1 gedeeld door het product van Mu (glob) en B;
  d wordt afgerond tot het vierde cijfer na de komma, waarbij 0,00005 naar boven wordt afgerond.
  1) Voor de natuurlijke personen voor wie Mu (glob) kleiner is dan 0,33 is voor elke tewerkstelling P(t) = 0
  2) Voor de natuurlijke personen voor wie Mu (glob) groter is dan of gelijk aan 0,33 is voor elke tewerkstelling P(t) = R(t).B.Mu.d "
Article 1. L'article 1er de l'arrêté royal du 7 mai 1999 pris en exécution de l'article 35, § 1er, de la loi du 29 juin 1981 établissant les principes généraux de la sécurité sociale des travailleurs salariés, modifié par les arrêtés royaux des 16 avril 2000, 17 septembre 2000, 4 avril 2001, 3 juin 2002 et 26 juin 2002 est remplacé par la disposition suivante :
  " Article 1. § 1er. Le calcul de la réduction forfaitaire des cotisations patronales prévues à l'article 35, § 1er, de la loi du 29 juin 1981 établissant les principes généraux de la sécurité sociale des travailleurs salariés s'effectue par occupation. Pour ce calcul, on entend par :
  1° Occupation : une relation de travail comme travailleur salarié, dont les caractéristiques suivantes restent inchangés :
  - la catégorie d'employeur, déterminée par l'organisme percepteur des cotisations de sécurité sociale, à laquelle l'employeur appartient;
  - la catégorie de travailleurs, déterminée par l'organisme percepteur précité, à laquelle le travailleur appartient;
  - la date de début de la relation de travail;
  - la date de fin de la relation de travail;
  - le numéro de la commission ou de la sous-commission paritaire, compétente pour l'activité exercée;
  - le nombre de jours par semaine du régime de travail;
  - la durée contractuelle hebdomadaire moyenne de travail du travailleur salarié;
  - la durée hebdomadaire moyenne de travail de la personne de référence;
  - le type de contrat de travail : à temps plein ou à temps partiel;
  - le cas échéant, le type de mesure de réorganisation du temps de travail, selon laquelle l'occupation a lieu, tel qu'il a été défini par l'organisme percepteur précité;
  - le cas échéant, le type de mesure de promotion de l'emploi, selon laquelle l'occupation a lieu, tel qu'il a été défini par l'organisme percepteur précité;
  - le cas échéant, le statut spécial du travailleur tel qu'il a été défini par l'organisme percepteur précité;
  - le cas échéant, le fait que le travailleur soit pensionné;
  - le cas échéant, le type de contrat d'apprentissage, tel qu'il a été défini par l'organisme percepteur précité;
  - le cas échéant, les modalités spéciales du payement de la rémunération : à la pièce, à la tâche, à la prestation, à la commission telles qu'elles ont été définies par l'organisme percepteur précité;
  - pour les travailleurs payés complètement ou partiellement au pourboire, pour les travailleurs saisonniers dans les secteurs de l'horticulture et de l'agriculture et pour les marins-pêcheurs : le numéro de fonction, tel qu'elles ont été définies par l'organisme percepteur précité;
  - pour les travailleurs des compagnies aériennes, occupés à bord des avions et les pilotes militaires, la catégorie de personnel volant à laquelle ils appartiennent, telle qu'elle a été définie par l'organisme percepteur précité;
  - pour le personnel enseignant, les modalités de paiement de la rémunération : en dixièmes ou en douzièmes.
  Le changement d'au moins une de ces caractéristiques entraîne une autre occupation du même travailleur. Les périodes couvertes par une indemnité de rupture constituent des occupations distinctes des périodes couvertes par une rémunération pour prestations réelles.
  2° les facteurs relatifs à la durée du travail :
  J = le nombre de jours de travail d'une occupation qui a été déclarée exclusivement avec des journées telles que visées à l'article 24 de l'arrêté royal du 28 novembre 1969 pris en exécution de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, à l'exclusion des jours de vacances légales des ouvriers, des jours de " repos compensatoire secteur de la construction " et des jours de vacances complémentaires octroyés par C.C.T. rendue obligatoire qui ne sont pas payés par l'employeur.
  Les jours couverts par une indemnité de rupture ne sont pas pris en compte dans le calcul de J.
  X = J, plus les jours de vacances légales des ouvriers, plus les jours de " repos compensatoire secteur de la construction ", plus les jours de l'occupation tels que visées à l'article 50 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux les contrats de travail et les journées de vacances complémentaires octroyées par convention collective du travail rendue obligatoire qui ne sont pas payées par l'employeur.
  H = le nombre d'heures de travail d'une occupation qui a été déclarée en jours et en heures conformément au facteur J défini ci-dessus.
  Z = H, plus les heures de l'occupation qui correspondent aux vacances légales des ouvriers, plus les heures de l'occupation qui correspondent aux jours de repos compensatoire secteur de la construction, plus les heures de l'occupation visées à l'article 50 de la loi du 3 juillet 1978 relative aux les contrats de travail.
  U = le nombre moyen d'heures par semaine, de la personne de référence.
  D = le nombre de jours par semaine du régime de travail.
  Mu = la fraction des prestations. Mu est déterminée de la façon suivante :
  pour les occupations qui sont exclusivement déclarées en jours :
  Mu = X/13.D
  pour les occupations qui sont déclarées en jours et en heures :
  Mu = Z/13.U;
  Mu est arrondi à la deuxième décimale après la virgule, 0,005 étant arrondi vers le haut.
  3° les facteurs relatifs à la rémunération :
  W = la masse salariale déclarée trimestriellement par occupation (à 100 %), à l'exception des indemnités payées en raison de la rupture du contrat de travail et qui sont exprimées en durée de travail et des primes de fin d'année payées à l'intervention d'un tiers.
  Les employeurs liés par une convention collective de travail conclue au sein d'un organe paritaire avant le 1er janvier 1994 et rendue obligatoire par arrêté royal, prévoyant l'octroi d'indemnités pour des heures qui ne constituent pas des heures de travail au sens de la loi du 16 mars 1971 sur le travail, doivent soustraire ces indemnités de la masse salariale déclarée pour l'occupation.
  La masse salariale par occupation ainsi définie est adaptée dans les cas suivant avant qu'elle ne puisse servir de base de calcul à S. Pour les catégories de travailleurs pour lesquels les primes de fin d'année sont payées à l'intervention d'un tiers, la masse salariale de chaque occupation prise en compte pour le trimestre durant lequel ladite prime est habituellement payée est multipliée par 1,25, sauf pour les travailleurs intérimaires occupés par une entreprise de travail intérimaire pour qui, pour chaque occupation durant le trimestre pendant lequel la prime de fin d'année est habituellement payée, la masse salariale est multipliée par 1,15. Le résultat de cette multiplication est arrondi au cent le plus proche, 0,005 EUR étant arrondi à 0,01 EUR.
  S = la masse salariale prise en compte pour déterminer le montant de base de la réduction R(t).
  4° les facteurs relatifs à la réduction des cotisations patronales :
  t = une période de quatre trimestres consécutifs à partir de la date d'entrée en vigueur de l'article 35, § 1er, de la loi du 29 juin 1981 précitée.
  R(t) = la réduction de base des cotisations de sécurité sociale visée à l'article 35, § 1er, de la loi du 29 juin 1981 précitée, par trimestre, dépendant de la masse salariale S de l'occupation prise en compte pour l'année t, t partant de 1.
  P(t) = la réduction des cotisations de sécurité sociale finalement accordée visée à l'article 35, § 1er, de la loi du 29 juin 1981 précitée, par trimestre, dépendant de la fraction de prestation Mu de l'occupation, pour l'année t; t partant de 1. P(t) ne peut jamais être supérieur à R(t).
  F(t) = la réduction forfaitaire des cotisations de sécurité sociale visée à l'article 35, § 1er, de la loi du 29 juin 1981 précitée, par trimestre, pour l'année t; t partant de 1.
  Pour t allant de 1 à 6 :
  F(t) = F(t - 1) + F* - F(t - 1)/7 - t
  F(t) est arrondi au cent le plus proche, 0,005 EUR étant arrondi à 0,01 EUR.
  Pour t supérieur à 6 :
  F(t) = F*
  F(t-1) = la réduction des cotisations de sécurité sociale dans l'année qui précède l'année t.
  F(0) est égal à 202,53 EUR pour les occupations de la catégorie 1 et à 0 EUR pour les occupations des catégories 2 et 3, F(0) correspondant au montant fictif de la réduction trimestrielle des cotisations de sécurité sociale dans l'année qui précède la première année d'application du système de réduction visé par l'article 35, § 1er, de la loi du 29 juin 1981 précitée.
  F* = forfait minimal de la réduction trimestrielle dès la sixième année d'application du système de réduction des cotisations prévu par l'article 35, § 1er, de la loi du 29 juin 1981 précitée.
  F* = 0 pour les occupations de la catégorie 2. Pour les occupations des catégories 1 et 3, F* = 39.000 BEF pour t = 2 et F* = 15.383 BEF pour t = 3. Pour t = 4, F* = 381,33 EUR.
  M(i) = un forfait utilisé dans le calcul de la réduction prévue par l'article 35, § 1er, de la loi du 29 juin 1981 précitée. Il a les valeurs suivantes :
  M(1) = 210,71 EUR pour les occupations de la catégorie 1;
  M(2) = 0 EUR pour les occupations de la catégorie 2;
  M(3) = F(t) avec un maximum de 210,71 EUR pour les occupations de la catégorie 3.
  § 2. La réduction des charges sociales est fonction de la masse salariale S et de la durée du travail du trimestre. Pour ce calcul, on entend par :
  1° Masse salariale S
  a. La réduction dépend de la zone dans laquelle se situe la masse salariale S de l'occupation. On distingue à cet effet cinq zones délimitées par les valeurs S0, S1, S2 et S3 :
  - S0 est égal à 2.565,18 EUR;
  - S1 est égal à 131.105 BEF pour t = 1 et à 3.332,31 EUR pour t supérieur à 1;
  - S2 est égal à 151.775 BEF pour t = 1;
  - S2 est égal à S3 pour t supérieur à 1, pour les travailleurs des catégories 1 et 3;
  - S2 est égal à 4.015,58 EUR pour t = 2, t = 3 en t = 4, uniquement pour la période antérieure au 1er octobre 2002, pour les travailleurs de la catégorie 2;
  - S2 est égal à S3 pour t supérieur à 3, à l'exception de la période antérieure au 1er octobre 2002, pour les travailleurs de la catégorie 2;
  - S3 est égal à 186.160 BEF pour t = 1;
  - S3 est égal à 5.205,76 EUR pour t supérieur à 1, pour les travailleurs de la catégorie 1;
  - S3 est égal à 4.614,79 EUR pour t = 2, t = 3 et t = 4, uniquement pour la période antérieure au 1er octobre 2002, pour les travailleurs de la catégorie 2;
  - S3 est égal à 5.123,36 EUR pour t supérieur à 3, à l'exception de la période antérieure au 1er octobre 2002, pour les travailleurs de la catégorie 2;
  - S3 est égal à 4.614,79 EUR pour t supérieur à 1, pour les travailleurs de la catégorie 3.
  b. Pour déterminer la masse salariale (S), on procède de la manière suivante :
  1) pour les occupations exclusivement déclarées en jours :
  S = au salaire de référence global divisé par J, dans lequel le salaire de référence global est égal à W.13.D. Le salaire de référence global n'est pas arrondi, mais le résultat de la division est arrondi au cent le plus proche, 0,005 EUR étant arrondi à 0,01 EUR;
  2) pour les occupations déclarées en jours et en heures :
  S = au salaire de référence global divisé par H, dans lequel le salaire de référence global est égal à W.13.U. Le salaire de référence global n'est pas arrondi, mais le résultat de la division est arrondi au cent le plus proche, 0,005 EUR étant arrondi à 0,01 EUR;
  3) de plus, pour les occupations pour lesquelles une des réductions prévues à l'article 9 de l'arrêté royal du 24 février 1997 contenant des conditions plus précises relatives aux accords pour l'emploi en application des articles 7, § 2, 30, § 2, et 33, de la loi du 26 juillet 1996 relative à la promotion de l'emploi et à la sauvegarde préventive de la compétitivité, à l'arrêté royal du 24 novembre 1997 contenant des conditions plus précises relatives à l'instauration de la réduction de cotisations pour la redistribution du travail en application de l'article 7, § 2, de la loi du 26 juillet 1996 relative à la promotion de l'emploi et à la sauvegarde préventive de la compétitivité ou au Chapitre II, section VI, sous-section 2 de la loi du 26 mars 1999 relative au plan d'action belge pour l'emploi 1998 et portant des dispositions diverses est octroyée, le facteur S est diminué forfaitairement de 241,70 EUR par trimestre.
  c. En fonction de la zone dans laquelle se situe la masse salariale (S) ainsi déterminée, il est appliqué pour l'occupation l'un des 5 régimes de réduction de cotisations suivants :
  1) S inférieur ou égal à S0 :
  R(t) = F(t)
  2) S supérieur à S0 et inférieur ou égal à S1 :
  R(t) = M(i) + 525,68 EUR
  où i prend la valeur de 1, 2 ou 3 selon la catégorie à laquelle appartient le travailleur.
  3) S supérieur à S1 et inférieur ou égal à S2 :
  Pour t = 1 : R(t) = M(i) + 21.206 - 0,5509 (S - S1) où i prend la valeur de 1, 2 ou 3 selon la catégorie à laquelle appartient le travailleur;
  Pour t = 2 : R(t) = M(i) + 21.206 - a (S - S1) où i prend la valeur de 1, 2 ou 3 selon la catégorie à laquelle appartient le travailleur et où a = 0,1895 pour les travailleurs de la catégorie 1, a = 0,5509 pour les travailleurs de la catégorie 2 et a = 0,3821 pour les travailleurs de la catégorie 3.
  Pour t = 3 : R(t) = M(i) + 21.206 - a (S - S1) où i prend la valeur de 1, 2 ou 3 selon la catégorie à laquelle appartient le travailleur et où a = 0,1895 pour les travailleurs de la catégorie 1, a = 0,5509 pour les travailleurs de la catégorie 2 et a = 0,3558 pour les travailleurs de la catégorie 3.
  Pour t = 4 : R(t) = M(i) + 525,68 - a (S - S1) où i prend la valeur de 1, 2 ou 3 selon la catégorie à laquelle appartient le travailleur et où a = 0,1895 pour les travailleurs de la catégorie 1 et a = 0,3295 pour les travailleurs de la catégorie 3.
  Pour les travailleurs de la catégorie 2, a = 0,5509 jusqu'au 30 septembre 2002 et a = 0,2935 à partir du 1er octobre 2002.
  R(t) est arrondi au cent le plus proche, 0,005 EUR étant arrondi à 0,01 EUR.
  4) S supérieur à S2 et inférieur ou égal à S3 :
  R(t) = M(i) + 149,28 EUR
  où i prend la valeur de 1, 2 ou 3 selon la catégorie à laquelle appartient l'occupation.
  5) S supérieur à S3 :
  R(t) = F(t)
  d. Pour les occupations des travailleurs faisant partie de la catégorie 1 ou de la catégorie 3 qui, le dernier jour du trimestre pour lequel la réduction structurelle est sollicitée, ont atteint l'âge de 58 ans, R(t) est augmenté de 4200 EUR;
  2° La durée du travail du trimestre.
  La réduction des cotisations visée au 1° est adaptée en fonction des prestations durant l'occupation, du coefficient d et du coefficient B; R(t) et P(t) sont arrondis au cent le plus proche, où 0,005 EUR est arrondi à 0,01 EUR.
  B est un coefficient de correction par lequel, par le calcul de P(t) à partir de R(t), les travailleurs occupés à temps partiel ouvrent le droit à une réduction relativement plus importante. Il est utilisé dans le calcul séparé de P(t) pour chaque occupation. ss est égal à 1,25.
  d est un facteur de réduction permettant d'éviter que P(t) puisse être supérieur à R(t). d est calculé à partir de B et de la fraction de prestation globale Mu(glob) de la personne physique. d est utilisé en combinaison avec la fraction de prestation Mu de l'occupation dans le calcul individuel de P(t) de chaque occupation.
  La fraction globale de prestation Mu(glob) d'une personne physique est obtenue en additionnant les fractions de prestations Mu de toutes les occupations de cette personne physique, à l'exclusion des occupations correspondant exclusivement à des journées couvertes par une indemnité de rupture.
  d est calculé comme suit :
  - si Mu(glob) est inférieur ou égal à 1/B, alors d = 1;
  - si Mu(glob) est supérieur à 1/B, alors d = 1 divisé par le produit de Mu(glob) et B;
  d est arrondi au quatrième chiffre après la virgule, 0,00005 étant arrondi vers le haut.
  1) Pour chaque occupation d'une personne physique pour qui Mu (glob) est inférieur à 0,33; P(t) = 0
  2) Pour chaque occupation d'une personne physique pour qui Mu (glob) est supérieur ou égal à 0,33; P(t) = R(t).B.Mu.d "
Art.2. Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2003.
Art.2. Le présent arrêté entre en vigueur le 1er janvier 2003.
Art. 3. Onze Minister van Werkgelegenheid en Onze Minister van Sociale Zaken zijn, ieder wat hem betreft, belast met de uitvoering van dit besluit.
  Gegeven te Brussel, 13 januari 2003.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  De Minister van Werkgelegenheid,
  Mevr. L. ONKELINX
  De Minister van Sociale Zaken,
  F. VANDENBROUCKE.
Art. 3. Notre Ministre de l'Emploi et Notre Ministre des Affaires sociales sont chargés, chacun en ce qui le concerne, de l'exécution du présent arrêté.
  Donné à Bruxelles, le 13 janvier 2003.
  ALBERT
  Par le Roi :
  La Ministre de l'Emploi,
  Mme L. ONKELINX
  Le Ministre des Affaires sociales,
  F. VANDENBROUCKE.