Comparaison NL / FR

| Word Word (citation)

Nederlands (NL)

Français (FR)

Titre
5 AUGUSTUS 2003. - Wet betreffende ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht. (NOTA : Raadpleging van vroegere versies vanaf 07-08-2003 en tekstbijwerking tot 07-07-2006)
Titre
5 AOUT 2003. - Loi relative aux violations graves du droit international humanitaire. (NOTE : Consultation des versions antérieures à partir du 07-08-2003 et mise à jour au 07-07-2006)
Informations sur le document
Info du document
Tekst (36)
Texte (36)
HOOFDSTUK I. - Algemene bepaling.
CHAPITRE Ier. - Disposition générale.
Artikel 1. Deze wet regelt een aangelegenheid als bedoeld in artikel 77 van de Grondwet.
Article 1er. La présente loi règle une matière visée à l'article 77 de la Constitution.
HOOFDSTUK II. - Wijzigingen van het Strafwetboek.
CHAPITRE II. - Modifications du Code pénal.
Art.2. Artikel 43quater, § 1, a), van het Strafwetboek, ingevoegd bij de wet van 19 december 2002, wordt als volgt vervangen :
  " a) hetzij aan één of meer van de strafbare feiten bedoeld in :
  1° artikel 136sexies en artikel 136septies, 1°;
  2° de artikelen 246 tot 251, en artikel 323;
  3° de artikelen 504bis en 504ter, en artikel 323;
  4° artikel 2bis, § 1, van de wet van 24 februari 1921 betreffende het verhandelen van de gifstoffen, slaapmiddelen en verdovende middelen, ontsmettingsstoffen en antiseptica, in zoverre de feiten betrekking hebben op de invoer, de uitvoer, de vervaardiging, de verkoop of het te koop stellen van de in dat artikel bedoelde middelen en stoffen, of § 3, b), of § 4, b), van dezelfde wet;
  5° artikel 77bis, § 2 of § 3, van de wet van 15 december 1980 betreffende de toegang tot het grondgebied, het verblijf, de vestiging en de verwijdering van vreemdelingen;
  6° artikel 10, § 1, 2°, van de wet van 15 juli 1985 betreffende het gebruik bij dieren van stoffen met hormonale, antihormonale, beta-adrenergische of productiestimulerende werking. ".
Art.2. L'article 43quater, § 1er, a), du Code pénal, inséré par la loi du 19 décembre 2002, est remplacé comme suit :
  " a) soit d'une ou de plusieurs infractions visées :
  1° à l'article 136sexies et au point 1° de l'article 136septies;
  2° aux articles 246 à 251 et à l'article 323;
  3° aux articles 504bis et 504ter et à l'article 323;
  4° à l'article 2bis, § 1er, de la loi du 24 février 1921 concernant le trafic des substances vénéneuses, soporifiques, stupéfiantes, désinfectantes ou antiseptiques pour autant que les faits portent sur l'importation, l'exportation, la fabrication, la vente ou la mise en vente des substances visées au présent article, ou au § 3, b) ou au § 4, b) de la même loi;
  5° à l'article 77bis, § 2 ou § 3 de la loi du 15 décembre 1980 sur l'accès au territoire, le séjour, l'établissement et l'éloignement des étrangers;
  6° l'article 10, § 1er, 2°, de la loi du 15 juillet 1985 relative à l'utilisation de substances à effet hormonal, à effet anti-hormonal, à effet béta-adrénergique ou à effet stimulateur de production chez les animaux. ".
Art.3. In artikel 70 van hetzelfde Wetboek worden de woorden " Er is geen misdrijf " vervangen door de woorden " Behoudens wat de misdrijven betreft, zoals bepaald in boek II, titel Ibis, is er geen misdrijf ".
Art.3. A l'article 70 du même Code, les mots " Il n'y a pas d'infraction " sont remplacés par les mots " Sauf en ce qui concerne les infractions définies dans le livre II, titre Ibis, il n'y a pas d'infraction ".
Art.4. In artikel 91 van hetzelfde Wetboek worden de woorden " Criminele straffen verjaren " vervangen door de woorden " Behoudens straffen met betrekking tot misdrijven, zoals bepaald in de artikelen 136bis, 136ter en 136quater, verjaren criminele straffen ".
Art.4. A l'article 91 du même Code, les mots " Les peines criminelles se prescriront " sont remplacés par les mots " Sauf pour les peines concernant les infractions définies dans les articles 136bis, 136ter et 136quater, les peines criminelles se prescriront ".
Art.5. In boek II van hetzelfde Wetboek wordt, na titel I, een titel Ibis ingevoegd die de artikelen 136bis tot 136octies omvat, luidende :
  " Titel Ibis. - Ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht. ".
Art.5. Il est inséré dans le livre II du même Code après le titre Ier, un titre Ibis, comprenant les articles 136bis à 136octies, rédigé comme suit :
  " Titre Ibis. - Des violations graves du droit international humanitaire. "
Art.6. Een artikel 136bis wordt ingevoegd in titel Ibis van boek II van hetzelfde Wetboek, luidende :
  " Art. 136bis. De misdaad van genocide, zoals hierna omschreven, gepleegd zowel in vredes- als in oorlogstijd, is een internationaal-rechtelijke misdaad en wordt gestraft volgens de bepalingen van deze titel. In overeenstemming met het Verdrag van 9 december 1948 inzake de voorkoming en de bestraffing van genocide, en onverminderd de strafrechtelijke bepalingen die van toepassing zijn op misdrijven door nalatigheid, wordt onder de misdaad van genocide verstaan een van de volgende handelingen, gepleegd met de bedoeling om, geheel of gedeeltelijk, een nationale, etnische of godsdienstige groep of rassengroep uit te roeien, en wel :
  1° doden van leden van de groep;
  2° toebrengen van ernstig lichamelijk of geestelijk letsel aan leden van de groep;
  3° opzettelijk aan de groep opleggen van levensvoorwaarden bedoeld om de lichamelijke vernietiging van de gehele groep of van een gedeelte ervan te veroorzaken;
  4° opleggen van maatregelen bedoeld om geboorten binnen de groep te voorkomen;
  5° gewelddadig overbrengen van kinderen van een groep naar een andere groep. ".
Art.6. Un article 136bis est inséré au titre Ibis du livre II du même Code, rédigé comme suit :
  " Art. 136bis. Constitue un crime de droit international et est réprimé conformément aux dispositions du présent titre, le crime de génocide, tel que défini ci-après, qu'il soit commis en temps de paix ou en temps de guerre. Conformément à la Convention pour la prévention et la répression du crime de génocide du 9 décembre 1948, et sans préjudice des dispositions pénales applicables aux infractions commises par négligence, le crime de génocide s'entend de l'un des actes ci-après, commis dans l'intention de détruire, en tout ou en partie, un groupe national, ethnique, racial ou religieux comme tel :
  1° meurtre de membres du groupe;
  2° atteinte grave à l'intégrité physique ou mentale de membres du groupe;
  3° soumission intentionnelle du groupe à des conditions d'existence devant entraîner sa destruction physique totale ou partielle;
  4° mesures visant à entraver les naissances au sein du groupe;
  5° transfert forcé d'enfants du groupe à un autre groupe. ".
Art.7. Een artikel 136ter wordt ingevoegd in dezelfde titel, luidende :
  " Art. 136ter. De misdaad tegen de mensheid, zoals hierna omschreven, gepleegd zowel in vredes- als in oorlogstijd, is een internationaal-rechtelijke misdaad en wordt gestraft volgens de bepalingen van deze titel. In overeenstemming met het Statuut van het Internationaal Strafhof wordt onder misdaad tegen de mensheid verstaan een van de volgende handelingen gepleegd in het kader van een veralgemeende of stelselmatige aanval op burgerbevolking en met kennis van bedoelde aanval :
  1° moord;
  2° uitroeiing;
  3° verlaging tot slavernij;
  4° gedwongen deportatie of overbrenging van bevolking;
  5° gevangenneming of elke andere vorm van ernstige beroving van de lichamelijke vrijheid met schending van de fundamentele bepalingen van het internationaal recht;
  6° martelen;
  7° verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap, gedwongen sterilisatie en elke andere vorm van seksueel geweld met een vergelijkbare ernst;
  8° vervolging van enige groep of van enige identificeerbare collectiviteit wegens politieke, raciale, nationale, etnische, culturele, godsdienstige of seksistische redenen of wegens andere in het internationaal recht als universeel onaanvaardbaar erkende criteria, in samenhang met iedere handeling bedoeld in de artikelen 136bis, 136ter en 136quater;
  9° gedwongen verdwijningen van personen;
  10° apartheid;
  11° andere onmenselijke handelingen van vergelijkbare aard waardoor opzettelijk ernstig lijden of ernstig lichamelijk letsel of schade aan de geestelijke of lichamelijke gezondheid wordt veroorzaakt. ".
Art.7. Un article 136ter est inséré dans le même titre, rédigé comme suit :
  " Art. 136ter. Constitue un crime de droit international et est réprimé conformément aux dispositions du présent titre, le crime contre l'humanité, tel que défini ci-après, qu'il soit commis en temps de paix ou en temps de guerre. Conformément au Statut de la Cour pénale internationale, le crime contre l'humanité s'entend de l'un des actes ci-après commis dans le cadre d'une attaque généralisée ou systématique lancée contre une population civile et en connaissance de cette attaque :
  1° meurtre;
  2° extermination;
  3° réduction en esclavage;
  4° déportation ou transfert forcé de population;
  5° emprisonnement ou autre forme de privation grave de liberté physique en violation des dispositions fondamentales du droit international;
  6° torture;
  7° viol, esclavage sexuel, prostitution forcée, grossesse forcée, stérilisation forcée et toute autre forme de violence sexuelle de gravité comparable;
  8° persécution de tout groupe ou de toute collectivité identifiable pour des motifs d'ordre politique, racial, national, ethnique, culturel, religieux ou sexiste ou en fonction d'autres critères universellement reconnus comme inadmissibles en droit international, en corrélation avec tout acte visé dans les articles 136bis, 136ter et 136quater;
  9° disparitions forcées de personnes;
  10° crime d'apartheid;
  11° autres actes inhumains de caractère analogue causant intentionnellement de grandes souffrances ou des atteintes graves à l'intégrité physique ou à la santé physique ou mentale. ".
Art.8. Een artikel 136quater wordt ingevoegd in dezelfde titel, luidende :
  " Art. 136quater. § 1. De hierna omschreven oorlogsmisdaden bedoeld in de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 en in het Eerste en het Tweede Aanvullend Protocol bij die Verdragen, aangenomen te Genève op 8 juni 1977, in de wetten en gebruiken die gelden in geval van gewapende conflicten, zoals omschreven in artikel 2 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949, in artikel 1 van het Eerste en het Tweede Aanvullend Protocol bij die Verdragen, aangenomen te Genève op 8 juni 1977, alsook in artikel 8, § 2, f), van het Statuut van het Internationaal Strafhof, zijn internationaal-rechtelijke misdaden en worden overeenkomstig de bepalingen van deze titel gestraft, onverminderd de strafbepalingen die van toepassing zijn op de uit nalatigheid gepleegde misdrijven, ingeval die handelingen of nalatigheden inbreuk maken op de bescherming die aan de personen en de goederen is gewaarborgd door voornoemde Verdragen, Protocollen, wetten en gewoonten :
  1° opzettelijke doodslag;
  2° martelen of andere onmenselijke behandeling, met inbegrip van biologische proefnemingen;
  3° moedwillig veroorzaken van hevig lijden of toebrengen van ernstig lichamelijk letsel dan wel van ernstige schade aan de gezondheid;
  4° toepassen van verkrachting, seksuele slavernij, gedwongen prostitutie, gedwongen zwangerschap, gedwongen sterilisatie of andere vormen van seksueel geweld, die een ernstige schending van de Verdragen van Genève of een ernstige schending van het gemeenschappelijke artikel 3 van die Verdragen opleveren;
  5° andere schendingen van de persoonlijke waardigheid, in het bijzonder vernederende en onterende behandeling;
  6° dwingen van een krijgsgevangene, van een burger die beschermd wordt door het Verdrag betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd of van een persoon die in hetzelfde opzicht beschermd wordt door het Eerste en het Tweede Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949, om te dienen bij de strijdkrachten of bij gewapende groepen van de vijandelijke mogendheid of van de tegenpartij;
  7° onder de wapenen roepen of het in militaire dienst nemen van kinderen beneden de leeftijd van vijftien jaar bij de strijdkrachten of gewapende groepen of hen gebruiken voor actieve deelname aan vijandelijkheden;
  8° onthouden aan een krijgsgevangene, aan een burger die beschermd wordt door het Verdrag betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd of aan een persoon die in hetzelfde opzicht beschermd wordt door het Eerste en het Tweede Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949, van het recht op een regelmatige en onpartijdige berechting overeenkomstig de voorschriften van die bepalingen;
  9° onrechtmatige deportatie, overbrenging of verplaatsing, de onrechtmatige gevangenhouding van een burger die beschermd wordt door het Verdrag betreffende de bescherming van burgers in oorlogstijd of van een persoon die in dezelfde opzichten beschermd wordt door het Eerste en het Tweede Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949;
  10° opzettelijk gebruik maken van uithongering van burgers als methode van oorlogvoering door hun voorwerpen te onthouden die onontbeerlijk zijn voor hun overleving, daaronder begrepen het opzettelijk belemmeren van de aanvoer van hulpgoederen waarin is voorzien in de Verdragen van Genève;
  11° nemen van gijzelaars;
  12° vernietigen of in beslag nemen van eigendommen van de vijand in geval van een internationaal gewapend conflict, of van een tegenstander in geval van een gewapend conflict dat niet van internationale aard is, tenzij deze vernietiging of inbeslagneming dringend vereist is als gevolg van dwingende militaire noodzaak;
  13° vernieling en de toe-eigening van goederen, niet gerechtvaardigd door militaire noodzaak zoals aanvaard in het volkenrecht en uitgevoerd op grote schaal en op onrechtmatige en moedwillige wijze;
  14° opzettelijk richten van aanvallen op burgerdoelen, die geen militaire doelen zijn;
  15° opzettelijk richten van aanvallen op gebouwen, materieel, medische eenheden en transport, alsmede op personeel dat overeenkomstig het internationaal recht gebruik maakt van de emblemen van het internationaal humanitair recht;
  16° gebruik maken van de aanwezigheid van een burger of van een andere persoon beschermd door het internationaal humanitair recht teneinde bepaalde punten, gebieden of strijdkrachten te vrijwaren van militaire operaties;
  17° opzettelijk richten van aanvallen op personeel, installaties, materieel, eenheden of voertuigen betrokken bij humanitaire opdrachten of vredesmissies overeenkomstig het Handvest van de Verenigde Naties, voor zover deze recht hebben op de bescherming die aan burgers of goederen van burgerlijke aard wordt verleend krachtens het internationale recht inzake gewapende conflicten;
  18° onrechtmatige handelingen en nalatigheden die de gezondheid en de lichamelijke of geestelijke integriteit van de personen beschermd door het internationaal humanitair recht in gevaar kunnen brengen, in het bijzonder alle geneeskundige handelingen die niet gerechtvaardigd zijn door de gezondheidstoestand van die personen of niet in overeenstemming zijn met de algemeen aanvaarde geneeskundige normen;
  19° behalve als ze gerechtvaardigd zijn overeenkomstig de onder 18° gestelde voorwaarden, de handelingen die erin bestaan aan de onder 18° bedoelde personen, zelfs met hun toestemming, lichamelijke verminkingen toe te brengen, op hen geneeskundige of wetenschappelijke experimenten uit te voeren of bij hen weefsels of organen weg te nemen voor transplantatie, tenzij het gaat om het geven van bloed voor transfusie of het afstaan van huid voor transplantatie, mits zulks vrijwillig en zonder enige dwang of overreding en voor therapeutische doeleinden geschiedt;
  20° opzettelijk aanvallen van de burgerbevolking of van individuele burgers die niet rechtstreeks deelnemen aan de vijandelijkheden;
  21° opzettelijk richten van aanvallen op plaatsen waar zieken en gewonden worden samengebracht, voor zover deze plaatsen geen militaire doelen zijn;
  22° opzettelijk richten van een aanval in de wetenschap dat een dergelijke aanval verliezen aan mensenlevens, verwondingen van burgers of schade aan goederen van burgerlijke aard zal veroorzaken of grote, langdurige en ernstige schade aan natuur en milieu zal aanrichten, die buitensporig is in verhouding tot het te verwachten tastbare en rechtstreeks militaire voordeel, onverminderd de misdadige aard van de aanval waarvan de schadelijke gevolgen, zelfs in evenredigheid tot het te verwachten militaire voordeel, onverenigbaar zouden zijn met de beginselen van het volkenrecht die voortvloeien uit de gevestigde gebruiken, de beginselen van menselijkheid en de eisen van het openbare rechtsbewustzijn;
  23° uitvoeren van een aanval op werken of installaties die gevaarlijke krachten bevatten, in de wetenschap dat een dergelijke aanval verliezen aan mensenlevens, verwondingen van burgers of schade aan goederen van burgerlijke aard zal veroorzaken, die buitensporig is in verhouding tot het te verwachten tastbare en rechtstreeks militaire voordeel, onverminderd de misdadige aard van de aanval waarvan de schadelijke gevolgen, zelfs in evenredigheid tot het te verwachten militaire voordeel, onverenigbaar zouden zijn met de beginselen van het volkenrecht die voortvloeien uit de gevestigde gebruiken, de beginselen van menselijkheid en de eisen van het openbare rechtsbewustzijn;
  24° aanvallen of bombarderen met wat voor middelen ook van gedemilitariseerde zones of van steden, dorpen, woningen of gebouwen, die niet worden verdedigd en geen militaire doelen zijn;
  25° plunderen van een stad of plaats, ook wanneer deze bij een aanval wordt ingenomen;
  26° aanvallen van een persoon in de wetenschap dat hij buiten gevecht verkeert op voorwaarde dat zulks de dood of ernstig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
  27° op verraderlijke wijze doden of verwonden van personen die behoren tot de vijandige natie of het vijandige leger of van een vijandelijke strijder;
  28° verklaren dat geen kwartier zal worden verleend;
  29° perfide gebruik van het embleem van het rode kruis of de rode halve maan of van andere beschermende emblemen erkend door het internationaal humanitair recht, op voorwaarde dat zulks de dood of ernstig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
  30° op ongepaste wijze gebruik maken van een witte vlag, een vlag of de militaire onderscheidingstekens en het uniform van de vijand of van de Verenigde Naties, op voorwaarde dat zulks de dood of ernstig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
  31° rechtstreeks of niet rechtstreeks overbrengen naar een bezet gebied van gedeelten van de burgerbevolking van de bezettende mogendheid in geval van een internationaal gewapend conflict, of van gedeelten van de burgerbevolking van de bezettende autoriteit in geval van een niet-internationaal gewapend conflict;
  32° ongerechtvaardigd vertragen van de repatriëring van krijgsgevangenen of burgers;
  33° aanwenden van praktijken van apartheid of van andere onmenselijke of onterende praktijken, die op rassendiscriminatie gebaseerd zijn en een aanslag op de menselijke waardigheid vormen;
  34° aanvallen van duidelijk als zodanig herkenbare historische monumenten, kunstwerken of plaatsen van eredienst die het culturele of geestelijke erfdeel van de volkeren vormen en waaraan bijzondere bescherming is verleend door een speciale regeling wanneer er geen bewijs bestaat van schending door de tegenpartij van het verbod die goederen te gebruiken om het militaire optreden te ondersteunen, en wanneer die goederen niet in de onmiddellijke nabijheid van militaire doelen zijn gelegen;
  35° opzettelijk richten van aanvallen op gebouwen gewijd aan godsdienst, onderwijs, kunst, wetenschap of caritatieve doeleinden, historische monumenten, ziekenhuizen, voor zover deze geen militaire doelen zijn;
  36° gebruiken van gif of giftige wapens;
  37° gebruiken van verstikkende, giftige of andere gassen en overige soortgelijke vloeistoffen, materialen of apparaten;
  38° gebruiken van kogels die in het menselijk lichaam gemakkelijk in omvang toenemen of platter en breder worden, zoals kogels met een harde mantel die de kern gedeeltelijk onbedekt laat of die is voorzien van inkepingen;
  39° gerechtelijk vervallen verklaren, schorsen of niet-ontvankelijk verklaren van de rechten en handelingen van de personen die tot de vijandige partij behoren;
  40° gebruiken van wapens, projectielen, materieel en wijzen van oorlogvoering die van die aard zijn dat zij overbodig letsel of nodeloos lijden veroorzaken of dat zij zonder onderscheid treffen in strijd met het internationaal recht inzake gewapende conflicten, voor zover dergelijke wapens, projectielen, materieel en wijzen van oorlogvoering vallen onder een algeheel verbod en zijn opgenomen in een bijlage bij het Statuut van het Internationaal Strafhof.
  § 2. De hierna omschreven ernstige schendingen van het gemeenschappelijk artikel 3 van de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949, gepleegd in geval van een gewapend conflict zoals gedefinieerd in voornoemd artikel 3, welke door handelingen of nalatigheden inbreuk maken op de bescherming die aan personen is gewaarborgd door die Verdragen, zijn internationaal-rechtelijke misdaden en worden overeenkomstig de bepalingen van deze titel gestraft, onverminderd de strafbepalingen die van toepassing zijn op de uit nalatigheid gepleegde misdrijven :
  1° geweldpleging gericht op het leven en de lichamelijk integriteit, inzonderheid alle vormen van moord, verminking, wrede behandeling en marteling;
  2° aantasting van de persoonlijke waardigheid, inzonderheid vernederende en onterende behandeling;
  3° nemen van gijzelaars;
  4° uitspreken van veroordelingen en ten uitvoer leggen van executies zonder voorafgaand vonnis uitgesproken door een op regelmatige wijze samengesteld gerecht dat alle gerechtelijke waarborgen biedt die algemeen als onmisbaar worden erkend.
  § 3. De hierna omschreven ernstige schendingen gedefinieerd in artikel 15 van het Tweede Protocol inzake het Verdrag van 's-Gravenhage van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, goedgekeurd te 's-Gravenhage op 26 maart 1999, gepleegd in geval van een gewapend conflict zoals omschreven in artikel 18, §§ 1 en 2, van het Verdrag van 's-Gravenhage van 1954 en in artikel 22 van voornoemd Tweede Protocol, welke door handelingen of nalatigheden inbreuk maken op de bescherming die aan goederen is gewaarborgd door dit Verdrag en Protocol zijn internationaal-rechtelijke misdaden en worden overeenkomstig de bepalingen van deze titel gestraft, onverminderd de strafbepalingen die van toepassing zijn op de uit nalatigheid gepleegde misdrijven :
  1° een aanval richten op een cultureel goed onder versterkte bescherming;
  2° een cultureel goed onder versterkte bescherming of de onmiddellijke nabijheid ervan aanwenden ter ondersteuning van een militaire actie;
  3° de door het Verdrag en het Tweede Protocol beschermde culturele goederen op grote schaal vernietigen of zich toe-eigenen. ".
Art.8. Un article 136quater est inséré dans le même titre, rédigé comme suit :
  " Art. 136quater. § 1er. Constituent des crimes de droit international et sont réprimés conformément aux dispositions du présent titre, les crimes de guerre visés aux Conventions adoptées à Genève le 12 août 1949 et aux Protocoles I et II additionnels à ces Conventions, adoptés à Genève le 8 juin 1977, par les lois et coutumes applicables aux conflits armés, tels que définis à l'article 2 des Conventions adoptées à Genève le 12 août 1949, à l'article 1er des Protocoles I et II adoptés à Genève le 8 juin 1977 additionnels à ces Conventions, ainsi qu'à l'article 8, § 2, f) du Statut de la Cour pénale internationale, et énumérés ci-après, lorsque ces crimes portent atteinte, par action ou omission, à la protection des personnes et des biens garantie respectivement par ces Conventions, Protocoles, lois et coutumes, sans préjudice des dispositions pénales applicables aux infractions commises par négligence :
  1° l'homicide intentionnel;
  2° la torture ou les autres traitements inhumains, y compris les expériences biologiques;
  3° le fait de causer intentionnellement de grandes souffrances ou de porter des atteintes graves à l'intégrité physique ou à la santé;
  4° le viol, l'esclavage sexuel, la prostitution forcée, la grossesse forcée, la stérilisation forcée ou toute autre forme de violence sexuelle constituant une infraction grave aux Conventions de Genève ou une violation grave de l'article 3 commun à ces Conventions;
  5° les autres atteintes à la dignité humaine, notamment les traitements humiliants et dégradants;
  6° le fait de contraindre à servir dans les forces armées ou groupes armés de la puissance ennemie ou de la partie adverse un prisonnier de guerre, une personne civile protégée par la Convention sur la protection des personnes civiles en temps de guerre ou une personne protégée à ce même égard par les Protocoles I et II additionnels aux Conventions de Genève du 12 août 1949;
  7° le fait de procéder à la conscription ou à l'enrôlement d'enfants de moins de 15 ans dans des forces armées ou dans groupes armés, ou de les faire participer activement à des hostilités;
  8° le fait de priver un prisonnier de guerre, une personne civile protégée par la Convention sur la protection des personnes civiles en temps de guerre ou une personne protégée à ce même égard, par les Protocoles I et II additionnels aux Conventions de Genève du 12 août 1949, de son droit d'être jugé régulièrement et impartialement selon les prescriptions de ces instruments;
  9° la déportation, le transfert ou le déplacement illicites, la détention illicite d'une personne civile protégée par la Convention sur la protection des personnes civiles en temps de guerre ou une personne protégée à ces mêmes égards par les Protocoles I et II additionnels aux Conventions de Genève du 12 août 1949;
  10° le fait d'affamer délibérément des civils comme méthode de guerre, en les privant de biens indispensables à leur survie, y compris en empêchant intentionnellement l'envoi des secours prévus par les Conventions de Genève;
  11° la prise d'otages;
  12° le fait de détruire ou de saisir les biens de l'ennemi, en cas de conflit armé international, ou d'un adversaire, en cas de conflit armé n'ayant pas un caractère international, sauf dans les cas où ces destructions ou saisies seraient impérieusement commandées par les nécessités militaires;
  13° la destruction et l'appropriation de biens, non justifiées par des nécessités militaires telles qu'admises par le droit des gens et exécutées sur une grande échelle de façon illicite et arbitraire;
  14° le fait de lancer des attaques délibérées contre des biens de caractère civil, c'est-à-dire des biens qui ne sont pas des objectifs militaires;
  15° le fait de lancer des attaques délibérées contre les bâtiments, le matériel, les unités et les moyens de transport sanitaires, et le personnel utilisant, conformément au droit international, les signes distinctifs prévus par le droit international humanitaire;
  16° le fait d'utiliser la présence d'un civil ou d'une autre personne protégée par le droit international humanitaire pour éviter que certains points, zones ou forces militaires ne soient la cible d'opérations militaires;
  17° le fait de lancer des attaques délibérées contre le personnel, les installations, le matériel, les unités ou les véhicules employés dans le cadre d'une mission humanitaire ou de maintien de la paix conformément à la Charte des Nations unies, pour autant qu'ils aient droit à la protection que le droit international des conflits armés garantit aux civils et aux biens de caractère civil;
  18° les actes et omissions, non légalement justifiés, qui sont susceptibles de compromettre la santé et l'intégrité physique ou mentale des personnes protégées par le droit international humanitaire, notamment tout acte médical qui ne serait pas justifié par l'état de santé de ces personnes ou ne serait pas conforme aux règles de l'art médical généralement reconnues;
  19° sauf s'ils sont justifiés dans les conditions prévues au 18°, les actes consistant à pratiquer sur les personnes visées au 18°, même avec leur consentement, des mutilations physiques, des expériences médicales ou scientifiques ou des prélèvements de tissus ou d'organes pour des transplantations, à moins qu'il s'agisse de dons de sang en vue de transfusions ou de dons de peau destinée à des greffes, pour autant que ces dons soient volontaires, consentis et destinés à des fins thérapeutiques;
  20° le fait de soumettre à une attaque délibérée la population civile ou des personnes civiles qui ne prennent pas directement part aux hostilités;
  21° le fait de lancer une attaque délibérée contre des lieux où des malades et des blessés sont rassemblés pour autant que ces lieux ne soient pas des objectifs militaires;
  22° le fait de lancer une attaque délibérée en sachant que celle-ci causera des pertes en vies humaines, des blessures aux personnes civiles ou des dommages aux biens de caractère civil ou des dommages étendus, durables et graves à l'environnement naturel, qui seraient excessifs par rapport à l'avantage militaire concret et direct attendu, sans préjudice de la criminalité de l'attaque dont les effets dommageables, même proportionnés à l'avantage militaire attendu, seraient incompatibles avec les principes du droit des gens, tels qu'ils résultent des usages établis, des principes de l'humanité et des exigences de la conscience publique;
  23° le fait de lancer une attaque contre des ouvrages ou installations contenant des forces dangereuses, en sachant que cette attaque causera des pertes en vies humaines, des blessures aux personnes civiles ou des dommages aux biens de caractère civil, qui seraient excessifs par rapport à l'avantage militaire concret et direct attendu, sans préjudice de la criminalité de l'attaque dont les effets dommageables même proportionnés à l'avantage militaire attendu seraient incompatibles avec les principes du droit des gens, tels qu'ils résultent des usages établis, des principes de l'humanité et des exigences de la conscience publique;
  24° le fait de soumettre à une attaque ou de bombarder, par quelque moyen que ce soit, des zones démilitarisées ou des villes, villages, habitations ou bâtiments non défendus qui ne sont pas des objectifs militaires;
  25° le pillage d'une ville ou d'une localité, même prise d'assaut;
  26° le fait de soumettre une personne à une attaque en la sachant hors de combat à la condition que cette attaque entraîne la mort ou des blessures;
  27° le fait de tuer ou blesser par traîtrise des individus appartenant à la nation ou à l'armée ennemie ou un adversaire combattant;
  28° le fait de déclarer qu'il ne sera pas fait de quartier;
  29° le fait d'utiliser perfidement le signe distinctif de la croix rouge ou du croissant rouge ou d'autres signes protecteurs reconnus par le droit international humanitaire, à la condition que ce fait entraîne la mort ou des blessures graves;
  30° le fait d'utiliser indûment le pavillon parlementaire, le drapeau ou les insignes militaires et l'uniforme de l'ennemi ou de l'Organisation des Nations unies, à la condition que ce fait entraîne la perte de vies humaines ou des blessures graves;
  31° le transfert, direct ou indirect, dans un territoire occupé d'une partie de la population civile de la puissance occupante, dans le cas d'un conflit armé international, ou de l'autorité occupante dans le cas d'un conflit armé non international;
  32° le fait de retarder sans justification le rapatriement des prisonniers de guerre ou des civils;
  33° le fait de se livrer aux pratiques de l'apartheid ou à d'autres pratiques inhumaines ou dégradantes fondées sur la discrimination raciale et donnant lieu à des outrages à la dignité personnelle;
  34° le fait de diriger des attaques contre les monuments historiques, les oeuvres d'art ou les lieux de culte clairement reconnus qui constituent le patrimoine culturel ou spirituel des peuples et auxquels une protection spéciale a été accordée en vertu d'un arrangement particulier alors qu'il n'existe aucune preuve de violation par la partie adverse de l'interdiction d'utiliser ces biens à l'appui de l'effort militaire, et que ces biens ne sont pas situés à proximité immédiate d'objectifs militaires;
  35° le fait de lancer des attaques délibérées contre des bâtiments consacrés à la religion, à l'enseignement, à l'art, à la science ou à l'action caritative, des monuments historiques, des hôpitaux, pour autant que ces bâtiments ne soient pas des objectifs militaires;
  36° le fait d'utiliser du poison ou des armes empoisonnées;
  37° le fait d'utiliser des gaz asphyxiants, toxiques ou assimilés et tous liquides, matières ou engins analogues;
  38° le fait d'utiliser des balles qui se dilatent ou s'aplatissent facilement dans le corps humain, telles que des balles dont l'enveloppe dure ne recouvre pas entièrement le centre ou est percée d'entailles;
  39° le fait de déclarer éteints, suspendus ou non recevables en justice les droits et actions des personnes appartenant à la partie adverse;
  40° le fait d'employer des armes, projectiles, matières et méthodes de guerre de nature à causer des maux superflus ou des souffrances inutiles ou à frapper sans discrimination en violation du droit international des conflits armés, à condition que ces armes, projectiles, matières et méthodes de guerre fassent l'objet d'une interdiction générale et qu'ils soient inscrits dans une annexe au Statut de la Cour pénale internationale.
  § 2. Constituent des crimes de droit international et sont réprimés conformément aux dispositions du présent titre, les violations graves de l'article 3 commun des Conventions signées à Genève le 12 août 1949, en cas de conflit armé défini par cet article 3 commun, et énumérés ci-après, lorsque ces violations portent atteinte, par action ou omission, à la protection des personnes garantie par ces Conventions, sans préjudice des dispositions pénales applicables aux infractions commises par négligence :
  1° les atteintes à la vie et à l'intégrité corporelle, notamment le meurtre sous toutes ses formes, les mutilations, les traitements cruels et la torture;
  2° les atteintes à la dignité de la personne, notamment les traitements humiliants et dégradants;
  3° les prises d'otages;
  4° les condamnations prononcées et les exécutions effectuées sans un jugement préalable, rendu par un tribunal régulièrement constitué, assorti des garanties judiciaires généralement reconnues comme indispensables.
  § 3. Constituent des crimes de droit international et sont réprimées conformément aux dispositions du présent titre, les violations graves définies à l'article 15 du Deuxième Protocole relatif à la Convention de La Haye de 1954 pour la protection des biens culturels en cas de conflit armé, adopté à La Haye le 26 mars 1999, commises en cas de conflit armé, tel que défini à l'article 18, §§ 1er et 2, de la Convention de La Haye de 1954 et à l'article 22 du Deuxième Protocole précité, et énumérées ci-après, lorsque ces infractions portent atteinte, par action ou omission, à la protection des biens garantie par ces Convention et Protocole, sans préjudice des dispositions pénales applicables aux infractions commises par négligence :
  1° faire d'un bien culturel sous protection renforcée l'objet d'une attaque;
  2° utiliser un bien culturel sous protection renforcée ou ses abords immédiats à l'appui d'une action militaire;
  3° détruire ou s'approprier sur une grande échelle des biens culturels protégés par la Convention et le Deuxième Protocole. ".
Art.9. Een artikel 136quinquies wordt ingevoegd in dezelfde titel, luidende :
  " Art. 136quinquies. De misdrijven bedoeld in de artikelen 136bis en 136ter worden gestraft met levenslange opsluiting.
  De misdrijven bedoeld in artikel 136quater, § 1, 1°, 2°, 15°, 17°, 20° tot 24° en 26° tot 28°, worden gestraft met levenslange opsluiting.
  De misdrijven bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 3°, 4°, 10°, 16°, 19°, 36° tot 38° en 40°, worden gestraft met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar. Zij worden gestraft met levenslange opsluiting als zij de dood van één of meer personen ten gevolge hebben gehad.
  De misdrijven bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 12° tot 14° en 25°, worden gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar. Hetzelfde misdrijf, alsmede de misdrijven bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 29° en 30°, worden gestraft met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar als zij hetzij een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijk werk, hetzij het volledige verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking ten gevolge hebben gehad. Zij worden gestraft met levenslange opsluiting indien zij de dood van een of meer personen tengevolge hebben gehad.
  De misdrijven bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 6° tot 9°, 11° en 31°, worden gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar. Wanneer de in het voorgaande lid bedoelde verzwarende omstandigheden aanwezig zijn, worden zij, naar gelang van het geval, gestraft met de daarin vastgestelde straffen.
  De misdrijven bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 5° en 32° tot 35° worden gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar, onder voorbehoud van de toepassing van strengere strafbepalingen houdende bestraffing van ernstige aanslagen op de menselijke waardigheid.
  Het misdrijf bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 18°, wordt gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar. Het wordt gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar indien het ernstige gevolgen voor de volksgezondheid ten gevolge heeft gehad.
  Het misdrijf bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 39°, wordt gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar.
  Het misdrijf bedoeld in artikel 136quater, paragraaf 2, 1°, wordt gestraft met levenslange opsluiting.
  De misdrijven bedoeld in dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel, 2° en 4°, worden gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar, onder voorbehoud van de toepassing van strengere strafbepalingen houdende bestraffing van ernstige aanslagen op de menselijke waardigheid.
  Het misdrijf bedoeld in 3° van dezelfde paragraaf van hetzelfde artikel wordt gestraft met opsluiting van tien jaar tot vijftien jaar. Hetzelfde misdrijf wordt gestraft met opsluiting van twintig jaar tot dertig jaar als het hetzij een ongeneeslijk lijkende ziekte, hetzij een blijvende ongeschiktheid tot het verrichten van persoonlijk werk, hetzij het volledige verlies van het gebruik van een orgaan, hetzij een zware verminking ten gevolge heeft gehad. Het wordt gestraft met levenslange opsluiting indien het de dood van één of meer personen ten gevolge heeft gehad.
  De misdrijven opgesomd in artikel 136quater, § 3, 1° tot 3°, worden gestraft met opsluiting van vijftien jaar tot twintig jaar. ".
Art.9. Un article 136quinquies est inséré dans le même titre, rédigé comme suit :
  " Art. 136quinquies. Les infractions énumérées aux articles 136bis et 136ter sont punies de la réclusion à perpétuité.
  Les infractions énumérées aux 1°, 2°, 15°, 17°, 20° à 24° et 26° à 28° du paragraphe 1er de l'article 136quater sont punies de la réclusion à perpétuité.
  Les infractions énumérées aux 3°, 4°, 10°, 16°, 19°, 36° à 38° et 40° du même paragraphe du même article sont punies de la réclusion de vingt ans à trente ans. Elles sont punies de la réclusion à perpétuité si elles ont eu pour conséquence la mort d'une ou de plusieurs personnes.
  Les infractions énumérées aux 12° à 14° et 25° du même paragraphe du même article sont punies de la réclusion de quinze ans à vingt ans. La même infraction ainsi que celle visée aux 29° et 30° du même paragraphe du même article sont punies de la réclusion de vingt ans à trente ans si elles ont eu pour conséquence soit une maladie paraissant incurable, soit une incapacité permanente de travail personnel, soit la perte de l'usage absolu d'un organe soit une mutilation grave. Elles sont punies de la réclusion à perpétuité si elles ont eu pour conséquence la mort d'une ou plusieurs personnes.
  Les infractions énumérées aux 6° à 9°, 11° et 31° du même paragraphe du même article sont punies de la réclusion de dix ans à quinze ans. Dans les cas de circonstances aggravantes prévues à l'alinéa précédent, elles sont punies, selon le cas, des peines prévues à cet alinéa.
  Les infractions énumérées aux 5° et 32° à 35° du même paragraphe du même article sont punies de la réclusion de dix ans à quinze ans, sous réserve de l'application des dispositions pénales plus sévères réprimant les atteintes graves à la dignité de la personne.
  L'infraction prévue au 18° du même paragraphe du même article est punie de la réclusion de dix ans à quinze ans. Elle est punie de la réclusion de quinze ans à vingt ans lorsqu'elle a entraîné des conséquences graves pour la santé publique.
  L'infraction énumérée au 39° du même paragraphe du même article est punie de la réclusion de dix ans à quinze ans.
  L'infraction énumérée au 1° du paragraphe 2 de l'article 136quater est punie de la réclusion à perpétuité.
  Les infractions énumérées aux 2° et 4° du même paragraphe du même article sont punies de la réclusion de dix ans à quinze ans, sous réserve de l'application des dispositions pénales plus sévères réprimant les atteintes graves à la dignité de la personne.
  L'infraction énumérée au 3° du même paragraphe du même article est punie de la réclusion de dix ans à quinze ans. La même infraction est punie de la réclusion de vingt ans à trente ans si elle a eu pour conséquence soit une maladie paraissant incurable, soit une incapacité permanente de travail personnel, soit la perte de l'usage absolu d'un organe, soit une mutilation grave. Elle est punie de la réclusion à perpétuité si elle a eu pour conséquence la mort d'une ou plusieurs personnes.
  Les infractions énumérées aux 1° à 3° du paragraphe 3 de l'article 136quater sont punies de la réclusion de quinze ans à vingt ans. ".
Art.10. Een artikel 136sexies wordt ingevoegd in dezelfde titel, luidende :
  " Art. 136sexies. Zij die een werktuig, een toestel of enig voorwerp voortbrengen, onder zich houden of vervoeren, een bouwwerk oprichten of een bestaand bouwwerk veranderen, in de wetenschap dat het werktuig, het toestel, het voorwerp, het bouwwerk of de verandering bestemd is om een van de in de artikelen 136bis, 136ter en 136quater genoemde misdrijven te plegen of het plegen ervan te vergemakkelijken, worden gestraft met de straf bepaald voor het misdrijf waarvan zij het plegen hebben mogelijk gemaakt of vergemakkelijkt. ".
Art.10. Un article 136sexies est inséré dans le même titre, rédigé comme suit :
  " Art. 136sexies. Ceux qui fabriquent, détiennent ou transportent un instrument, engin ou objet quelconque, érigent une construction ou transforment une construction existante, sachant que l'instrument, l'engin, l'objet, la construction ou la transformation est destiné à commettre l'une des infractions prévues aux articles 136bis, 136ter et 136quater ou à en faciliter la perpétration, sont punis de la peine prévue pour l'infraction dont ils ont permis ou facilité la perpétration. ".
Art.11. Een artikel 136septies wordt ingevoegd in dezelfde titel, luidende :
  " Art. 136septies. Met de op het voltooide misdrijf gestelde straf worden gestraft :
  1° het bevel, zelfs zonder dat dit gevolgen heeft gehad, om een van de in de artikelen 136bis, 136ter en 136quater omschreven misdrijven te plegen;
  2° het voorstel of het aanbod om een zodanig misdrijf te plegen en het aanvaarden van een zodanig voorstel of aanbod;
  3° het aanzetten tot het plegen van een zodanig misdrijf, zelfs zonder dat dit gevolgen heeft gehad;
  4° de deelneming, in de zin van de artikelen 66 en 67, aan het plegen van een zodanig misdrijf zelfs zonder dat dit gevolgen heeft gehad;
  5° het verzuim gebruik te maken van de mogelijkheid tot handelen vanwege zij die kennis hebben van bevelen, gegeven met het oog op de uitvoering van een dergelijk misdrijf of van feiten die een begin van uitvoering hiervan vormen, ofschoon zij de voltooiing ervan konden verhinderen of konden doen ophouden;
  6° de poging, in de zin van de artikelen 51 tot 53, om een zodanig misdrijf te plegen. ".
Art.11. Un article 136septies est inséré dans le même titre, rédigé comme suit :
  " Art. 136septies. Sont punis de la peine prévue pour l'infraction consommée :
  1° l'ordre, même non suivi d'effet, de commettre l'une des infractions prévues par les articles 136bis, 136ter et 136quater;
  2° la proposition ou l'offre de commettre une telle infraction et l'acceptation de pareille proposition ou offre;
  3° la provocation à commettre une telle infraction, même non suivie d'effet;
  4° la participation, au sens des articles 66 et 67, à une telle infraction, même non suivie d'effet;
  5° l'omission d'agir dans les limites de leur possibilité d'action de la part de ceux qui avaient connaissance d'ordres donnés en vue de l'exécution d'une telle infraction ou de faits qui en commencent l'exécution, et pouvaient en empêcher la consommation ou y mettre fin;
  6° la tentative, au sens des articles 51 à 53, de commettre une telle infraction. ".
Art.12. Een artikel 136octies wordt ingevoegd in dezelfde titel, luidende :
  " Art. 136octies. § 1. Onverminderd de in artikel 136quater, § 1, 18°, 22° en 23° genoemde uitzonderingen kan geen enkel belang, geen enkele noodzaak van politieke, militaire of nationale aard de in de artikelen 136bis, 136ter, 136quater, 136sexies en 136septies omschreven misdrijven, zelfs bij wijze van represaille gepleegd, rechtvaardigen.
  § 2. Dat de beschuldigde op bevel van zijn regering of van een meerdere heeft gehandeld, ontslaat hem niet van zijn verantwoordelijkheid indien, in de gegeven omstandigheden, het bevel duidelijk het plegen van een van de misdrijven bedoeld in de artikelen 136bis, 136ter en 136quater ten gevolge kon hebben. ".
Art.12. Un article 136octies est inséré au même titre, rédigé comme suit :
  " Art. 136octies. § 1er. Sans préjudice des exceptions énoncées aux points 18°, 22° et 23° de l'article 136quater, § 1er, aucun intérêt, aucune nécessité de nature politique, militaire ou nationale ne peut justifier les infractions définies aux articles 136bis, 136ter, 136quater, 136sexies et 136septies, même si celles-ci sont commises à titre de représailles.
  § 2. Le fait que l'accusé ait agi sur ordre de son gouvernement ou d'un supérieur ne l'exempt pas de sa responsabilité si, dans les circonstances données, l'ordre pouvait clairement entraîner la commission d'une des infractions visées aux articles 136bis, 136ter et 136quater. ".
HOOFDSTUK III. - Wijzigingen van de wet van 17 april 1878 houdende de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering.
CHAPITRE III. - Modifications de la loi du 17 avril 1878 contenant le titre préliminaire du Code de procédure pénale.
Art.13. In hoofdstuk I van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering wordt een artikel 1bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " Art. 1bis. § 1. Overeenkomstig het internationaal recht is vervolging onmogelijk tegen :
  - buitenlandse staatshoofden, regeringsleiders en ministers van Buitenlandse Zaken, tijdens de periode waarin zij hun functie uitoefenen, alsook tegen de andere personen van wie de immuniteit door het internationaal recht wordt erkend;
  - personen die een gehele of gedeeltelijke immuniteit genieten, op grond van een verdrag dat België bindt.
  § 2. Overeenkomstig het internationaal recht kunnen geen aan de uitoefening van de strafvordering verbonden maatregelen worden genomen tijdens zijn verblijf tegen iedere persoon die, door de Belgische autoriteiten of door een in België gevestigde internationale organisatie waarmee België een zetelakkoord heeft gesloten, officieel werd uitgenodigd om op het grondgebied van het Rijk te verblijven. ".
Art.13. Il est inséré dans le chapitre Ier, du titre préliminaire du Code de procédure pénale, un article 1erbis, rédigé comme suit :
  " Art. 1erbis. § 1er. Conformément au droit international, les poursuites sont exclues à l'égard :
  - des chefs d'Etat, chefs de gouvernement et ministres des Affaires étrangères étrangers, pendant la période où ils exercent leur fonction, ainsi que des autres personnes dont l'immunité est reconnue par le droit international;
  - des personnes qui disposent d'une immunité, totale ou partielle, fondée sur un traité qui lie la Belgique.
  § 2. Conformément au droit international, nul acte de contrainte relatif à l'exercice de l'action publique ne peut être posé pendant la durée de leur séjour, à l'encontre de toute personne ayant été officiellement invitée à séjourner sur le territoire du Royaume par les autorités belges ou par une organisation internationale établie en Belgique et avec laquelle la Belgique a conclu un accord de siège. ".
Art.14. In artikel 6 van dezelfde voorafgaande titel, gewijzigd bij de wetten van 4 augustus 1914, 12 juli 1932 en 4 april 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° de woorden " Iedere Belg " worden vervangen door de woorden " Iedere Belg of persoon met hoofdverblijfplaats in het Rijk ";
  2° tussen 1° en 2° wordt een 1°bis ingevoegd, luidend als volgt :
  " 1°bis. aan een ernstige schending van het internationaal humanitair recht, in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek omschreven; ".
Art.14. A l'article 6 du même titre préliminaire, modifié par les lois des 4 août 1914, 12 juillet 1932 et 4 avril 2001, sont apportées les modifications suivantes :
  1° les mots " tout Belge " sont remplacés par " tout Belge ou toute personne ayant sa résidence principale sur le territoire du Royaume ";
  2° entre le 1° et le 2° il est inséré un 1°bis libellé comme suit :
  " 1°bis. d'une violation grave du droit international humanitaire définie dans le livre II, titre Ibis, du Code pénal; ".
Art.15. In artikel 7, § 1, van dezelfde voorafgaande titel, vervangen bij de wet van 16 maart 1964, worden de woorden " Iedere Belg " vervangen door " Iedere Belg of persoon met hoofdverblijfplaats in het Rijk ".
Art.15. A l'article 7, § 1er, du même titre préliminaire, remplacé par la loi du 16 mars 1964, les mots " tout Belge " sont remplacés par les mots " tout Belge ou toute personne ayant sa résidence principale sur le territoire du Royaume ".
Art.16. In artikel 10 van dezelfde voorafgaande titel, vervangen bij de wetten van 12 en 19 juli 1932, 2 april 1948, 12 juli 1984 en 13 maart 2002, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° De aanhef van het artikel wordt vervangen door : " Een vreemdeling, behoudens deze genoemd in de artikelen 6 en 7, § 1, kan in België vervolgd worden wanneer hij zich buiten het grondgebied van het Rijk schuldig maakt : ".
  2° Een nieuw punt 1°bis wordt ingevoegd tussen 1° en 2°, luidende :
  " 1°bis. aan een ernstige schending van het internationaal humanitair recht, in boek II, titel Ibis van het Strafwetboek omschreven, gepleegd tegen een persoon die, op het moment van de feiten, een Belgische onderdaan is of een persoon die sedert minstens drie jaar effectief, gewoonlijk en wettelijk in België verblijft.
  De vervolging, met inbegrip van het onderzoek, kan slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur, die eventuele klachten beoordeelt. Tegen die beslissing bestaat geen verhaalsmogelijkheid.
  Ingeval, met toepassing van de voorgaande leden, een klacht aanhangig is gemaakt bij de federale procureur, vordert hij dat de onderzoeksrechter naar deze klacht een onderzoek instelt, behalve indien :
  1° de klacht kennelijk niet gegrond is; of
  2° de feiten bedoeld in de klacht niet overeenstemmen met een kwalificatie van de misdrijven bedoeld in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek; of
  3° uit deze klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen; of
  4° uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling en met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt hetzij bij de internationale rechtscolleges, hetzij voor een rechtscollege van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, hetzij voor een rechtscollege van de staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden, en dit voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals dat onder meer kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en deze Staat gebonden zijn.
  Indien de federale procureur een zaak seponeert, deelt hij dit mee aan de minister van Justitie, met aanduiding van de punten, opgesomd in het vorige lid, waarop deze seponering gebaseerd is.
  Indien de seponering alleen gestoeld is op de bovenvermelde punten 3° en 4°, of alleen op het bovenvermelde punt 4°, en betrekking heeft op feiten gepleegd na 30 juni 2002, brengt de minister van Justitie het Internationaal Strafhof op de hoogte van deze feiten. ".
  (NOTA : bij arrest nr 62/2005 van 23-03-2005 (B.St. 08-04-2005, p. 14839-14842), heeft het Arbitragehof artikel 16, 2° vernietigd)
Art.16. A l'article 10 du même titre préliminaire, modifié par les lois des 12 et 19 juillet 1932, 2 avril 1948, 12 juillet 1984 et 13 mars 2002, sont apportées les modifications suivantes :
  1° La phrase liminaire de l'article est remplacée par : " Hormis dans les cas visés aux articles 6 et 7, § 1er, pourra être poursuivi en Belgique l'étranger qui aura commis hors du territoire du Royaume : ".
  2° Un point 1°bis nouveau est inséré entre le 1° et le 2°, libellé comme suit :
  " 1°bis. une violation grave du droit international humanitaire visée au livre II, titre Ibis du Code pénal, commise contre une personne qui, au moment des faits, est un ressortissant belge ou une personne qui, depuis au moins trois ans, séjourne effectivement, habituellement et légalement en Belgique.
  Les poursuites, en ce compris l'instruction, ne peuvent être engagées qu'à la requête du procureur fédéral qui apprécie les plaintes éventuelles. Il n'y a pas de voie de recours contre cette décision.
  Saisi d'une plainte en application des alinéas précédents, le procureur fédéral requiert le juge d'instruction d'instruire cette plainte sauf si :
  1° la plainte est manifestement non fondée; ou
  2° les faits relevés dans la plainte ne correspondent pas à une qualification des infractions visées au livre II, titre Ibis, du Code pénal; ou
  3° une action publique recevable ne peut résulter de cette plainte; ou
  4° des circonstances concrètes de l'affaire, il ressort que, dans l'intérêt d'une bonne administration de la justice et dans le respect des obligations internationales de la Belgique, cette affaire devrait être portée soit devant les juridictions internationales, soit devant la juridiction du lieu où les faits ont été commis, soit devant la juridiction de l'Etat dont l'auteur est ressortissant ou celle du lieu où il peut être trouvé, et pour autant que cette juridiction présente les qualités d'indépendance, d'impartialité et d'équité, tel que cela peut notamment ressortir des engagements internationaux relevants liant la Belgique et cet Etat.
  Si le procureur fédéral classe une affaire sans suite, il le notifie au ministre de la Justice en visant les points énumérés à l'alinéa précédent sur lesquels se fonde ce classement.
  Si le classement sans suite se fonde uniquement sur les points 3° et 4° précités ou uniquement sur le point 4° précité et lorsque ces faits ont été commis après le 30 juin 2002, le ministre de la Justice informe la Cour pénale internationale de ces faits. ".
  (NOTE : par son arrêt n° 62/2005 du 23-03-2005 (M.B. 08-04-2005, p. 14835-14838), la Cour d'Arbitrage a annulé l'article 16, 2°)
Art.17. In artikel 12, eerste lid, van dezelfde voorafgaande titel, gewijzigd bij de wet van 14 juli 1951, worden de woorden " artikel 6, 1° en 2°, artikel 10, 1° en 2° " vervangen door de woorden " artikel 6, 1°, 1°bis en 2°, artikel 10, 1°, 1°bis en 2° en artikel 12bis ".
Art.17. A l'article 12, alinéa premier, du même titre préliminaire, modifié par la loi du 14 juillet 1951, les mots " article 6, 1° et 2°, 10, 1° et 2° " sont remplacés par les mots " article 6, 1°, 1°bis et 2°, article 10, 1°, 1°bis et 2° et article 12bis ".
Art.18. In artikel 12bis van dezelfde voorafgaande titel, ingevoegd bij de wet van 17 april 1986 en vervangen bij de wet van 18 juli 2001, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° De woorden " De Belgische gerechten zijn bevoegd ", worden vervangen door de woorden " Behoudens in de gevallen van de artikelen 6 tot 11, zijn de Belgische gerechten eveneens bevoegd ".
  2° De woorden " internationaal verdrag " worden vervangen door de woorden " regel van internationaal verdrags- of gewoonterecht ".
  3° De woorden " dat verdrag " worden vervangen door de woorden " die regel ".
  4° Het artikel wordt aangevuld met volgende leden, luidend als volgt :
  " De vervolging, met inbegrip van het onderzoek, kan slechts plaatsgrijpen op vordering van de federale procureur, die eventuele klachten beoordeelt. Tegen die beslissing bestaat geen verhaalsmogelijkheid.
  Ingeval, met toepassing van de voorgaande leden, een klacht aanhangig is gemaakt bij de federale procureur, vordert hij dat de onderzoeksrechter naar deze klacht een onderzoek instelt, behalve indien :
  1° de klacht kennelijk niet gegrond is; of
  2° de feiten bedoeld in de klacht niet overeenstemmen met een kwalificatie van de misdrijven bedoeld in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek; of
  3° uit deze klacht geen ontvankelijke strafvordering kan volgen; of
  4° uit de concrete omstandigheden van de zaak blijkt dat deze zaak, in het belang van een goede rechtsbedeling met eerbiediging van de internationale verplichtingen van België, aanhangig zou moeten worden gemaakt hetzij bij de internationale rechtscolleges, hetzij voor een rechtscollege van de plaats waar de feiten zijn gepleegd, hetzij voor een rechtscollege van de staat waarvan de dader een onderdaan is of van de plaats waar hij kan worden gevonden, en dit voor zover dit rechtscollege de kenmerken van onafhankelijkheid, onpartijdigheid en billijkheid vertoont, zoals dat onder meer kan blijken uit de relevante internationale verbintenissen waardoor België en deze Staat gebonden zijn.
  Indien de federale procureur een zaak seponeert, deelt hij dit mee aan de minister van Justitie, met aanduiding van de punten, opgesomd in het vorige lid, waarop deze seponering gebaseerd is.
  Indien de seponering alleen gestoeld is op de bovenvermelde punten 3° en 4°, of alleen op het bovenvermelde punt 4°, en betrekking heeft op feiten gepleegd na 30 juni 2002, brengt de minister van Justitie het Internationaal Strafhof op de hoogte van deze feiten. ".
  (NOTA : bij arrest nr 62/2005 van 23-03-2005 (B.St. 08-04-2005, p. 14839-14842), heeft het Arbitragehof artikel 18, 4° vernietigd)
Art.18. A l'article 12bis du même titre préliminaire, inséré par la loi du 17 avril 1986 et remplacé par la loi du 18 juillet 2001, sont apportées les modifications suivantes :
  1° Les mots " Les juridictions belges sont compétentes " sont remplacés par les mots " Hormis les cas visés aux articles 6 à 11, les juridictions belges sont également compétentes ".
  2° Les mots " convention internationale " sont remplacés par les mots " règle de droit international conventionnelle ou coutumière ".
  3° Les mots " cette convention " sont remplacés par les mots " cette règle ".
  4° L'article est complété par les alinéas suivants :
  " Les poursuites, en ce compris l'instruction, ne peuvent être engagées qu'à la requête du procureur fédéral qui apprécie les plaintes éventuelles. Il n'y a pas de voie de recours contre cette décision.
  Saisi d'une plainte en application des alinéas précédents, le procureur fédéral requiert le juge d'instruction d'instruire cette plainte sauf si :
  1° la plainte est manifestement non fondée; ou
  2° les faits relevés dans la plainte ne correspondent pas à une qualification des infractions visées au livre II, titre Ibis, du Code pénal; ou
  3° une action publique recevable ne peut résulter de cette plainte; ou
  4° des circonstances concrètes de l'affaire, il ressort que, dans l'intérêt d'une bonne administration de la justice et dans le respect des obligations internationales de la Belgique, cette affaire devrait être portée soit devant les juridictions internationales, soit devant la juridiction du lieu où les faits ont été commis, soit devant la juridiction de l'Etat dont l'auteur est ressortissant ou celle du lieu où il peut être trouvé, et pour autant que cette juridiction présente les qualites d'indépendance, d'impartialité et d'équité, tel que cela peut notamment ressortir des engagements internationaux relevants liant la Belgique et cet Etat.
  Si le procureur fédéral classe une affaire sans suite, il le notifie au ministre de la Justice en visant les points énumérés à l'alinéa précédent sur lesquels se fonde ce classement.
  Si le classement sans suite se fonde uniquement sur les points 3° et 4° précités ou uniquement sur le point 4° précité et lorsque ces faits ont été commis après le 30 juin 2002, le ministre de la Justice informe la Cour pénale internationale de ces faits. ".
  (NOTE : par son arrêt n° 62/2005 du 23-03-2005 (M.B. 08-04-2005, p. 14835-14838), la Cour d'Arbitrage a annulé l'article 18, 4°)
Art.19. In artikel 21, eerste lid, van dezelfde voorafgaande titel, vervangen bij de wet van 30 mei 1961 en gewijzigd bij de wet van 24 december 1993, worden de woorden " De strafvordering verjaart " vervangen door de woorden " Behoudens wat de misdrijven betreft omschreven in de artikelen 136bis, 136ter en 136quater van het Strafwetboek, verjaart de strafvordering ".
Art.19. A l'article 21, alinéa premier, du même titre préliminaire, remplacé par la loi du 30 mai 1961 et modifié par la loi du 24 décembre 1993, les mots " L'action publique sera prescrite " sont remplacés par les mots " Sauf en ce qui concerne les infractions définies dans les articles 136bis, 136ter et 136quater du Code pénal, l'action publique sera prescrite ".
HOOFDSTUK IV. - Wijzigingen van het Wetboek van strafvordering.
CHAPITRE IV. - Modifications du Code d'instruction criminelle.
Art.20. In artikel 86bis, § 2, van het Wetboek van strafvordering, ingevoegd bij de wet van 8 april 2002, vervallen de woorden " of een overtreding op de wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van de ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, ".
Art.20. A l'article 86bis, § 2, du Code d'instruction criminelle, inséré par la loi du 8 avril 2002, les mots " ou une infraction à la loi du 16 juin 1993 relative à la répression des violations graves du droit international humanitaire " sont supprimés.
Art.21. In artikel 86quinquies van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 8 april 2002, vervallen de woorden " , of van een inbreuk op de wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van de ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht ".
Art.21. A l'article 86quinquies du même Code, inséré par la loi du 8 avril 2002, les mots " ou d'une infraction à la loi du 16 juin 1993 relative à la répression des violations graves du droit international humanitaire " sont supprimés.
Art.22. In artikel 90ter, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 30 juni 1994 en gewijzigd bij de wetten van 13 april 1995, 10 juni 1998, 28 november 2000, 29 november en 11 december 2001, 7 juli 2002 et 6 januari 2003, worden de volgende wijzigingen aangebracht :
  1° De 1°bis tot 1°sexies worden vervangen door de volgende bepalingen :
  " 1°bis. De artikelen 136bis, 136ter, 136quater, 136sexies en 136septies van hetzelfde Wetboek;
  1°ter. Artikel 210bis van hetzelfde Wetboek;
  1°quater. De artikelen 246, 247, 248, 249, 250 en 251 van hetzelfde Wetboek;
  1°quinquies. Artikel 259bis van hetzelfde Wetboek;
  1°sexies. Artikel 314bis van hetzelfde Wetboek;
  1°septies. De artikelen 324bis en 324ter van hetzelfde Wetboek. "
  2° Het 21° wordt opgeheven.
Art.22. A l'article 90ter, § 2, du même Code, inséré par la loi du 30 juin 1994 et modifié par les lois des 13 avril 1995, 10 juin 1998, 28 novembre 2000, 29 novembre et 11 décembre 2001, 7 juillet 2002 et 6 janvier 2003, sont apportées les modifications suivantes :
  1° Les 1°bis à 1°sexies sont remplacés par les dispositions suivantes :
  " 1°bis. Les articles 136bis, 136ter, 136quater, 136sexies et 136septies du même Code;
  1°ter. L'article 210bis du même Code;
  1°quater. Les articles 246, 247, 248, 249, 250 et 251 du même Code;
  1°quinquies. L'article 259bis du même Code;
  1°sexies. L'article 314bis du même Code;
  1°septies. Les articles 324bis et 324ter du même Code. "
  2° Le 21° est abrogé.
Art.23. In artikel 104, § 2, van hetzelfde Wetboek, ingevoegd bij de wet van 7 juli 2002, worden de woorden " een misdrijf zoals bedoeld in artikel 90ter, §§ 2, 3 of 4, een misdrijf gepleegd in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek of een misdrijf zoals bedoeld in de wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht " vervangen door de woorden " een misdrijf zoals bedoeld in artikel 90ter, §§ 2, 3 of 4, of een misdrijf gepleegd in het kader van een criminele organisatie zoals bedoeld in artikel 324bis van het Strafwetboek ".
Art.23. A l'article 104, § 2, du même Code, inséré par la loi du 7 juillet 2002, les mots " une infraction visée à l'article 90ter, §§ 2, 3 ou 4, une infraction commise dans le cadre d'une organisation criminelle visée à l'article 324bis du Code pénal ou une infraction visée à la loi du 16 juin 1993 relative à la répression des violations graves du droit international humanitaire " sont remplacés par les mots " une infraction telle que visée à l'article 90ter, §§ 2, 3 ou 4, ou une infraction commise dans le cadre d'une organisation criminelle visée à l'article 324bis du Code pénal ".
HOOFDSTUK V. - Wijzigingen van het Gerechtelijk Wetboek.
CHAPITRE V. - Modifications du Code judiciaire.
Art.24. In artikel 144ter, § 1, 1° van het Gerechtelijk Wetboek, ingevoegd bij de wet van 26 juni 2001, wordt het vierde streepje opgeheven.
Art.24. A l'article 144ter, § 1er, 1° du Code judiciaire, inséré par la loi du 26 juin 2001, le quatrième tiret est abrogé.
Art.25. In het hetzelfde Wetboek wordt in de plaats van artikel 144quater, dat artikel 144sexies wordt, een nieuw artikel 144quater ingevoegd, luidende :
  " Art. 144quater. Voor de misdrijven bedoeld in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek wordt de strafvordering uitsluitend uitgeoefend door de federale procureur. ".
Art.25. Il est inséré dans le même Code à la place de l'article 144quater, qui devient l'article 144sexies, un article 144quater nouveau rédigé comme suit :
  " Art. 144quater. Pour les infractions visées au livre II, titre Ibis, du Code pénal, seul le procureur fédéral exerce l'action publique. ".
HOOFDSTUK VI. - Diverse bepalingen.
CHAPITRE VI. - Dispositions diverses.
Art.26. In artikel 77 van de wet van 10 april 2003 tot regeling van de afschaffing van de militaire rechtscolleges in vredestijd alsmede van het behoud ervan in oorlogstijd worden de woorden " bestraft door de wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht " vervangen door de woorden " omschreven in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek ".
Art.26. A l'article 77 de la loi du 10 avril 2003 réglant la suppression des juridictions militaires en temps de paix ainsi que leur maintien en temps de guerre, les mots " réprimées par la loi du 16 juin 1993 relative à la répression des violations graves du droit international humanitaire " sont remplacés par les mots " visées au livre II, titre Ibis, du Code pénal ".
Art.27. De wet van 16 juni 1993 betreffende de bestraffing van ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, gewijzigd bij de wetten van 10 februari 1999, 10 april en 23 april 2003, wordt opgeheven.
Art.27. La loi du 16 juin 1993 relative à la répression des violations graves du droit international humanitaire, modifiée par les lois des 10 février 1999, 10 avril et 23 avril 2003, est abrogée.
Art.28. (Opgeheven) <W 2004-03-29/30, art. 56, 002 ; Inwerkingtreding : 01-04-2004>at het Hof die akte niet heeft bevestigd, dat het Hof zich onbevoegd heeft verklaard of de zaak onontvankelijk heeft verklaard, zijn de Belgische gerechten opnieuw bevoegd.
HOOFDSTUK VII. - Overgangsbepaling en inwerkingtreding.
CHAPITRE VII. - Disposition transitoire et entrée en vigueur.
Art. 29. § 1. Onverminderd de bepalingen van § 2, treedt deze wet in werking de dag van haar bekendmaking in het Belgisch Staatsblad.
  § 2. De derde paragraaf van artikel 136quater van het Strafwetboek en het laatste lid van artikel 136quinquies van het Strafwetboek, ingevoegd bij respectievelijk de artikelen 8 en 9 van deze wet, treden in werking de dag van inwerkingtreding voor België van het Tweede Protocol inzake het Verdrag van 's-Gravenhage van 1954 inzake de bescherming van culturele goederen in geval van een gewapend conflict, aangenomen te 's-Gravenhage op 26 maart 1999.
  § 3. De aanhangige rechtsgedingen waarvoor een opsporingsonderzoek loopt op datum van de inwerkingtreding van deze wet en die betrekking hebben op misdrijven zoals omschreven in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek, worden geseponeerd door de federale procureur binnen dertig dagen na de inwerkingtreding van deze wet wanneer ze niet beantwoorden aan de criteria als bedoeld in de artikelen 6, 1°bis, 10, 1°bis en 12bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering.
  De aanhangige rechtsgedingen waarvoor een gerechtelijk onderzoek loopt op datum van de inwerkingtreding van deze wet en die betrekking hebben op misdrijven zoals omschreven in boek II, titel Ibis, van het Strafwetboek, worden binnen dertig dagen na de inwerkingtreding van deze wet door de federale procureur overgezonden aan de procureur-generaal bij het Hof van Cassatie, met uitzondering van de zaken waarvoor een onderzoeksdaad was gesteld op datum van de inwerkingtreding van deze wet, op voorwaarde dat er ofwel tenminste één Belgische klager (of een in België erkende vluchteling en die er zijn gewone verblijfplaats heeft in de zin van het Verdrag van Genève van 1951 betreffende de status van vluchtelingen en het Aanvullend Protocol) was op het ogenblik van het instellen van de strafvordering, ofwel tenminste één vermoedelijke dader in België zijn hoofdverblijfplaats heeft op datum van de inwerkingtreding van deze wet. <W 2006-05-22/37, art. 4, 003; Inwerkingtreding : 31-03-2006>
  Binnen dezelfde termijn zendt de federale procureur een verslag over betreffende ieder van de overgezonden zaken, waarin hij hun non-conformiteit aangeeft met de criteria als bedoeld in de artikelen 6, 1°bis, 10, 1°bis en 12bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering.
  Binnen vijftien dagen na deze overdracht, vordert de procureur-generaal het Hof van Cassatie de onttrekking aan de Belgische rechtscolleges uit te spreken binnen de dertig dagen, na de federale procureur en, op hun vraag, de klagers en diegenen die in beschuldiging zijn gesteld door de in de zaak geadieerde onderzoeksrechter te hebben gehoord. Het Hof van Cassatie doet uitspraak op grond van de criteria als bedoeld in de artikelen 6, 1°bis, 10, 1°bis en 12bis van de voorafgaande titel van het Wetboek van strafvordering.
  De Belgische rechtscolleges blijven bevoegd voor de zaken die niet zijn geseponeerd op grond van § 3, eerste lid, van dit artikel, of waarvan de onttrekking niet werd uitgesproken op grond van het vorige lid.
  (NOTA : bij arrest nr 104/2006 van 21-06-2006, heeft het Arbitragehof in artikel 29, § 3, van de wet van 5 augustus 2003 betreffende ernstige schendingen van het internationaal humanitair recht, het tweede, derde en vierde lid, alsmede, in het vijfde lid, de woorden " of waarvan de onttrekking niet werd uitgesproken op grond van het vorige lid " vernietigd;
  - handhaaft definitief, onder de gevolgen van de vernietigde bepalingen, diegene die hebben geleid tot een onttrekking van de zaak aan de Belgische rechtscolleges wanneer geen enkele klager een in België erkend vluchteling was op het ogenblik waarop de strafvordering werd ingesteld.)

  Kondigen deze wet af, bevelen dat zij met 's Lands zegel zal worden bekleed en door het Belgisch Staatsblad zal worden bekendgemaakt.
  Gegeven te Galaxidi, 5 augustus 2003.
  ALBERT
  Van Koningswege :
  Voor de Eerste Minister, afwezig :
  De Vice-Eerste Minister en Minister van Buitenlandse Zaken,
  L. MICHEL
  Voor de Vice-Eerste Minister en Minister van Justitie, afwezig :
  De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven,
  J. VANDE LANOTTE
  Met 's Lands zegel gezegeld :
  Voor de Minister van Justitie, afwezig :
  De Vice-Eerste Minister en Minister van Begroting en Overheidsbedrijven,
  J. VANDE LANOTTE
Art. 29. § 1er. Sans préjudice des dispositions du § 2, la présente loi entre en vigueur le jour de sa publication au Moniteur belge.
  § 2. Le troisième paragraphe de l'article 136quater du Code pénal ainsi que le dernier alinéa de l'article 136quinquies du Code pénal, insérés respectivement par les articles 8 et 9 de la présente loi, entrent en vigueur le jour de l'entrée en vigueur pour la Belgique du Deuxième Protocole relatif à la Convention de La Haye de 1954 pour la protection des biens culturels en cas de conflit armé, adopté à La Haye le 26 mars 1999.
  § 3. Les affaires pendantes à l'information à la date d'entrée en vigueur de la présente loi et portant sur des infractions visés au titre Ibis, du livre II, du Code pénal sont classées sans suite par le procureur fédéral dans les trente jours de l'entrée en vigueur de la présente loi lorsqu'elles ne rencontrent pas les critères visés aux articles 6, 1°bis, 10, 1°bis et 12bis du titre préliminaire du Code de procédure pénale.
  Les affaires pendantes à l'instruction à la date d'entrée en vigueur de la presente loi et portant sur des faits vises au titre Ibis, du livre II, du Code pénal, sont transférées par le procureur fédéral au procureur général près la Cour de cassation endéans les trente jours après la date d'entrée en vigueur de la présente loi, à l'exception des affaires ayant fait l'objet d'un acte d'instruction à la date d'entrée en vigueur de la presente loi, dès lors que, soit au moins un plaignant était de nationalité belge (ou réfugié reconnu en Belgique et y ayant sa résidence habituelle, au sens de la Convention de Genève de 1951 relative au statut des réfugiés et son Protocole additionnel) au moment de l'engagement initial de l'action publique, soit au moins un auteur présumé a sa résidence principale en Belgique, à la date d'entrée en vigueur de la présente loi. <L 2006-05-22/37, art. 4, 003; En vigueur : 31-03-2006>
  Dans le même délai, le procureur fédéral transmet un rapport portant sur chacune des affaires transférées, dans lequel il indique leur non-conformité avec les critères visés aux articles 6, 1°bis, 10, 1°bis et 12bis du titre préliminaire du Code de procédure pénale.
  Endéans les quinze jours suivant ce transfert, le procureur général requiert la Cour de cassation de prononcer dans les trente jours, le dessaisissement de la juridiction belge après avoir entendu le procureur fédéral ainsi que, à leur demande, les plaignants et les personnes inculpées par le juge d'instruction saisi de l'affaire. La Cour de cassation se prononce sur base des critères visés aux articles 6, 1°bis, 10, 1°bis et 12bis du titre preliminaire du Code de procédure pénale.
  Pour les affaires qui ne sont pas classées sans suite sur base de l'alinéa 1er, du § 3, du présent article ou dont le dessaisissement n'est pas prononcé sur base du précédent alinéa, les juridictions belges restent compétentes.
  Promulguons la présente loi, ordonnons qu'elle soi revêtue du sceau au de l'Etat et publiée par le Moniteur belge.
  (NOTE : par son arrêt n° 104/2006 du 21-06-2006, la Cour d'Arbitrage a annulé à l'article 29, § 3, de la loi du 5 août 2003 relative aux violations graves du droit international humanitaire, les alinéas 2, 3 et 4, ainsi que, dans l'alinéa 5, les mots " ou dont le dessaisissement n'est pas prononcé sur base du précédent alinéa ";
  - maintient définitivement, parmi les effets produits par les dispositions annulées, ceux qui ont conduit à un dessaisissement des juridictions belges lorsqu'aucun des plaignants n'était réfugié reconnu en Belgique au moment de l'engagement initial de l'action publique.)
  Donné à Galaxidi, le 5 août 2003.
  ALBERT
  Par le Roi :
  Pour le Premier Ministre, absent :
  Le Vice-Premier Ministre
  et Ministre des Affaires étrangères,
  L. MICHEL
  Pour la Vice-Première Ministre et Ministre de la Justice, absente :
  Le Vice-Premier Ministre et Ministre du Budget et des Entreprises publiques,
  J. VANDE LANOTTE
  Scellé du sceau de l'Etat :
  Pour la Ministre de la Justice, absente :
  Le Vice-Premier Ministre et Ministre du Budget et des Entreprises publiques,
  J. VANDE LANOTTE