Nederlands (NL)
Français (FR)
Titre
30 APRIL 1999. - Collectieve arbeidsovereenkomst van 30 april 1999, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, betreffende maatregelen ten behoeve van de risicogroepen (Overeenkomst geregistreerd op 9 juli 1999 onder het nummer 51312/CO/145).
Titre
30 AVRIL 1999. - Convention collective de travail du 30 avril 1999, conclue au sein de la Commission paritaire pour les entreprises horticoles, relative aux mesures en faveur des groupes à risque (Convention enregistrée le 9 juillet 1999 sous le numéro 51312/CO/145).
Informations sur le document
Info du document
Tekst (8)
Texte (8)
Artikel 1. Deze collectieve arbeidsovereenkomst is van toepassing op de werklieden en werksters, met uitzondering van het seizoens- en gelegenheidspersoneel zoals bedoeld in artikel 8bis van het koninklijk besluit van 28 november 1969 tot uitvoering van de wet van 27 juni 1969 tot herziening van de besluitwet van 28 december 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders en op hun werkgevers, van de ondernemingen die ressorteren onder het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf, met uitzondering van de ondernemingen waarvan de hoofdactiviteit bestaat uit het inplanten en onderhouden van parken en tuinen.
Article 1. La présente convention collective de travail s'applique aux ouvriers et ouvrières, à l'exception du personnel saisonnier et occasionnel comme stipulé dans l'article 8bis de l'arrêté royal du 28 novembre 1969, pris en exécution de la loi du 27 juin 1969 révisant l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, et leurs employeurs des entreprises qui ressortissent à la Commission paritaire pour les entreprises horticoles, à l'exclusion des entreprises dont l'activité principale consiste en l'implantation et l'entretien de parcs et jardins.
Art.2. Deze collectieve arbeidsovereenkomst wordt gesloten in toepassing van de wet van 26 maart 1999 betreffende het Belgisch actieplan voor de werkgelegenheid 1998 en houdende diverse bepalingen, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 1 april 1999.
De ondertekenende partijen hebben de bedoeling om door middel van deze collectieve arbeidsovereenkomst voor de jaren 1999 en 2000 een inspanning te voorzien ten belope van 0,15 pct. berekend op het volledig loon van de werknemers zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.
De hierboven bedoelde 0,15 pct. bijdrage wordt geïnd en ingevorderd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en doorgestort aan het Waarborg- en Sociaal Fonds voor het tuinbouwbedrijf, opgericht bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 juni 1991, tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en vaststelling van zijn statuten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 3 oktober 1991.
De ondertekenende partijen hebben de bedoeling om door middel van deze collectieve arbeidsovereenkomst voor de jaren 1999 en 2000 een inspanning te voorzien ten belope van 0,15 pct. berekend op het volledig loon van de werknemers zoals bedoeld in artikel 23 van de wet van 29 juni 1981 houdende de algemene beginselen van de sociale zekerheid voor werknemers.
De hierboven bedoelde 0,15 pct. bijdrage wordt geïnd en ingevorderd door de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid en doorgestort aan het Waarborg- en Sociaal Fonds voor het tuinbouwbedrijf, opgericht bij de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 juni 1991, tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en vaststelling van zijn statuten, algemeen verbindend verklaard bij koninklijk besluit van 3 oktober 1991.
Art.2. La présente convention collective de travail est conclue en exécution de la loi du 26 mars 1999 relative au plan d'action belge pour l'emploi 1998 et portant des dispositions diverses, publiée au Moniteur belge du 1er avril 1999.
Les parties signataires visent par la présente convention collective de travail à prévoir pour les années 1999 et 2000, un effort de 0,15 p.c. calculé sur la base de la rémunération globale des travailleurs, comme prévu à l'article 23 de la loi du 29 juin 1981 établissant les principes généraux de la sécurité sociale des travailleurs salariés.
La cotisation susvisée de 0,15 p.c. est perçue et recouvrée par l'Office national de sécurité sociale et versée au Fonds social et de garantie pour les entreprises horticoles, institué par la convention collective de travail du 7 juin 1991, instituant un fonds de sécurité d'existence et fixant ses statuts, rendue obligatoire par arrêté royal du 3 octobre 1991.
Les parties signataires visent par la présente convention collective de travail à prévoir pour les années 1999 et 2000, un effort de 0,15 p.c. calculé sur la base de la rémunération globale des travailleurs, comme prévu à l'article 23 de la loi du 29 juin 1981 établissant les principes généraux de la sécurité sociale des travailleurs salariés.
La cotisation susvisée de 0,15 p.c. est perçue et recouvrée par l'Office national de sécurité sociale et versée au Fonds social et de garantie pour les entreprises horticoles, institué par la convention collective de travail du 7 juin 1991, instituant un fonds de sécurité d'existence et fixant ses statuts, rendue obligatoire par arrêté royal du 3 octobre 1991.
Art.3. De in artikel 2 van deze collectieve arbeidsovereenkomst vermelde inspanning van 0,15 pct. wordt besteed ten behoeve van personen die, bij hun aanwerving, behoren tot de risicogroepen onder de werkzoekenden en/of ten behoeve van de personen op wie het begeleidingsplan dat bedoeld wordt in het samenwerkingsakkoord tussen de Federale Overheid, de Gemeenschappen en de Gewesten betreffende het begeleidingsplan van toepassing is.
Art.3. La cotisation de 0,15 p.c. visée par l'article 2 de la présente convention collective de travail est utilisée en faveur des personnes qui, à leur embauche, appartiennent aux groupes à risque parmi les demandeurs d'emploi et/ou des personnes auxquelles s'applique le plan d'accompagnement visé par l'accord de coopération entre les Autorités fédérées, les Communautés et les Régions, concernant le plan d'accompagnement.
Art.4. § 1. Voor de uitvoering van deze collectieve arbeidsovereenkomst, wordt onder " risicogroepen" verstaan, de personen die behoren tot een van de volgende categorieën : langdurig werklozen, laaggeschoolde werklozen, gehandicapten, deeltijds leerplichtigen, herintreders, bestaansminimumtrekkers en laaggeschoolde werknemers.
a) Onder langdurig werkloze wordt verstaan :
de werkloze die, gedurende de twaalf maanden die aan zijn indienstneming voorafgaan zonder onderbreking genoten heeft van werkloosheids- of wachtuitkeringen voor alle dagen van de week.
b) Onder laaggeschoolde werkloze wordt verstaan de werkloze, ouder dan 18 jaar, die geen houder is van :
1. ofwel een diploma van het universitair onderwijs;
2. ofwel een diploma of een getuigschrift van het hoger onderwijs van het lange of korte type;
3. ofwel een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs.
c) Onder gehandicapte wordt verstaan de werkzoekende mindervalide die op het ogenblik van zijn indienstneming bij het Vlaams Fonds voor sociale integratie voor personen met een handicap of het " Fonds communautaire pour l'intégration sociale et professionnelle des handicapés " ingeschreven is.
d) Onder deeltijds leerplichtige wordt verstaan de werkzoekende van minder dan 18 jaar die onderworpen is aan de deeltijdse leerplicht en die het secundair onderwijs met volledig leerplan niet meer volgt.
e) Onder herintreder wordt verstaan de werkzoekende die tegelijkertijd de volgende voorwaarden vervult :
1. geen werkloosheidsuitkeringen of loopbaanonderbrekingsuitkeringen genoten heeft gedurende de periode van drie jaar die zijn indienstneming voorafgaat;
2. geen beroepsactiviteit verricht heeft gedurende de periode van drie jaar die zijn indienstneming voorafgaat;
3. voor de periode van drie jaar voorzien in punt 1 en 2, zijn beroepsactiviteit onderbroken heeft ofwel nooit een dergelijke activiteit begonnen is.
f) Onder bestaansminimumtrekker wordt verstaan de werkzoekende die op het ogenblik van zijn indienstneming sinds minstens zes maanden zonder onderbreking het bestaansminimum ontvangt.
g) Onder laaggeschoolde werknemer wordt verstaan de werknemer, ouder dan 18 jaar, die geen houder is van :
1. ofwel een diploma van het universitair onderwijs;
2. ofwel een diploma of een getuigschrift van het hoger onderwijs van het lange of korte type;
3. ofwel een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs.
§ 2. Ook de personen die het begeleidingsplan dat voor werklozen uitgewerkt is, gevolgd hebben vallen onder de in deze collectieve arbeidsovereenkomst bedoelde doelgroepen.
a) Onder langdurig werkloze wordt verstaan :
de werkloze die, gedurende de twaalf maanden die aan zijn indienstneming voorafgaan zonder onderbreking genoten heeft van werkloosheids- of wachtuitkeringen voor alle dagen van de week.
b) Onder laaggeschoolde werkloze wordt verstaan de werkloze, ouder dan 18 jaar, die geen houder is van :
1. ofwel een diploma van het universitair onderwijs;
2. ofwel een diploma of een getuigschrift van het hoger onderwijs van het lange of korte type;
3. ofwel een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs.
c) Onder gehandicapte wordt verstaan de werkzoekende mindervalide die op het ogenblik van zijn indienstneming bij het Vlaams Fonds voor sociale integratie voor personen met een handicap of het " Fonds communautaire pour l'intégration sociale et professionnelle des handicapés " ingeschreven is.
d) Onder deeltijds leerplichtige wordt verstaan de werkzoekende van minder dan 18 jaar die onderworpen is aan de deeltijdse leerplicht en die het secundair onderwijs met volledig leerplan niet meer volgt.
e) Onder herintreder wordt verstaan de werkzoekende die tegelijkertijd de volgende voorwaarden vervult :
1. geen werkloosheidsuitkeringen of loopbaanonderbrekingsuitkeringen genoten heeft gedurende de periode van drie jaar die zijn indienstneming voorafgaat;
2. geen beroepsactiviteit verricht heeft gedurende de periode van drie jaar die zijn indienstneming voorafgaat;
3. voor de periode van drie jaar voorzien in punt 1 en 2, zijn beroepsactiviteit onderbroken heeft ofwel nooit een dergelijke activiteit begonnen is.
f) Onder bestaansminimumtrekker wordt verstaan de werkzoekende die op het ogenblik van zijn indienstneming sinds minstens zes maanden zonder onderbreking het bestaansminimum ontvangt.
g) Onder laaggeschoolde werknemer wordt verstaan de werknemer, ouder dan 18 jaar, die geen houder is van :
1. ofwel een diploma van het universitair onderwijs;
2. ofwel een diploma of een getuigschrift van het hoger onderwijs van het lange of korte type;
3. ofwel een getuigschrift van het hoger secundair onderwijs.
§ 2. Ook de personen die het begeleidingsplan dat voor werklozen uitgewerkt is, gevolgd hebben vallen onder de in deze collectieve arbeidsovereenkomst bedoelde doelgroepen.
Art.4. § 1er. Pour l'exécution de la présente convention collective de travail, on entend par " groupes à risque ", les personnes qui appartiennent à l'une des catégories suivantes : les chômeurs de longue durée, les chômeurs à qualification réduite, les handicapés, les jeunes à scolarité obligatoire partielle, les personnes qui réintègrent le marché de l'emploi, les bénéficiaires du minimum de moyens d'existence et les travailleurs peu qualifiés.
a) Par chômeur de longue durée, on entend :
le demandeur d'emploi qui, pendant les douze mois précédant son embauche, a bénéficié sans interruption d'allocations de chômage ou d'attente pour tous les jours de la semaine.
b) Par chômeur à qualification réduite, on entend le chômeur, âgé de plus de 18 ans, qui n'est pas porteur :
1. soit d'un diplôme de l'enseignement universitaire;
2. soit d'un diplôme ou d'un certificat de l'enseignement supérieur du type long ou du type court;
3. soit d'un certificat de l'enseignement secondaire supérieur.
c) Par handicapé, on entend la personne handicapée - demandeur d'emploi qui, au moment de son embauche, est inscrite auprès du Fonds communautaire pour l'intégration sociale et professionnelle des handicapés ou du " Vlaams Fonds voor sociale integratie voor personen met een handicap ".
d) Par jeune à scolarité obligatoire partielle, on entend le demandeur d'emploi âgé de moins de 18 ans qui est soumis à la scolarité obligatoire partielle et qui ne suit plus les cours de l'enseignement secondaire de plein exercice.
e) Par personne qui réintègre le marché de l'emploi, on entend le demandeur d'emploi qui satisfait à la fois aux conditions suivantes :
1. ne pas avoir bénéficié d'allocations de chômage ou d'allocations d'interruption de la carrière professionnelle pendant une période de trois ans précédant son embauche;
2. ne pas avoir exercé une activité professionnelle pendant une période de trois ans précédant son embauche;
3. pour la période de trois ans prévue aux point 1er et point 2, avoir interrompu son activité professionnelle ou n'avoir jamais commencé une telle activité.
f) Par bénéficiaire du minimum de moyens d'existence, on entend le demandeur d'emploi qui, au moment de son embauche, reçoit depuis au moins six mois sans interruption le minimum de moyens d'existence.
g) Par travailleur peu qualifié, on entend le travailleur, âgé de plus de 18 ans, qui n'est pas porteur :
1. soit d'un diplôme de l'enseignement universitaire;
2. soit d'un diplôme ou d'un certificat de l'enseignement supérieur du type long ou du type court;
3. soit d'un certificat de l'enseignement secondaire supérieur.
§ 2. Les personnes ayant suivi le plan d'accompagnement élaboré pour les chômeurs, tombent également dans les groupes-cibles visés par la présente convention collective de travail.
a) Par chômeur de longue durée, on entend :
le demandeur d'emploi qui, pendant les douze mois précédant son embauche, a bénéficié sans interruption d'allocations de chômage ou d'attente pour tous les jours de la semaine.
b) Par chômeur à qualification réduite, on entend le chômeur, âgé de plus de 18 ans, qui n'est pas porteur :
1. soit d'un diplôme de l'enseignement universitaire;
2. soit d'un diplôme ou d'un certificat de l'enseignement supérieur du type long ou du type court;
3. soit d'un certificat de l'enseignement secondaire supérieur.
c) Par handicapé, on entend la personne handicapée - demandeur d'emploi qui, au moment de son embauche, est inscrite auprès du Fonds communautaire pour l'intégration sociale et professionnelle des handicapés ou du " Vlaams Fonds voor sociale integratie voor personen met een handicap ".
d) Par jeune à scolarité obligatoire partielle, on entend le demandeur d'emploi âgé de moins de 18 ans qui est soumis à la scolarité obligatoire partielle et qui ne suit plus les cours de l'enseignement secondaire de plein exercice.
e) Par personne qui réintègre le marché de l'emploi, on entend le demandeur d'emploi qui satisfait à la fois aux conditions suivantes :
1. ne pas avoir bénéficié d'allocations de chômage ou d'allocations d'interruption de la carrière professionnelle pendant une période de trois ans précédant son embauche;
2. ne pas avoir exercé une activité professionnelle pendant une période de trois ans précédant son embauche;
3. pour la période de trois ans prévue aux point 1er et point 2, avoir interrompu son activité professionnelle ou n'avoir jamais commencé une telle activité.
f) Par bénéficiaire du minimum de moyens d'existence, on entend le demandeur d'emploi qui, au moment de son embauche, reçoit depuis au moins six mois sans interruption le minimum de moyens d'existence.
g) Par travailleur peu qualifié, on entend le travailleur, âgé de plus de 18 ans, qui n'est pas porteur :
1. soit d'un diplôme de l'enseignement universitaire;
2. soit d'un diplôme ou d'un certificat de l'enseignement supérieur du type long ou du type court;
3. soit d'un certificat de l'enseignement secondaire supérieur.
§ 2. Les personnes ayant suivi le plan d'accompagnement élaboré pour les chômeurs, tombent également dans les groupes-cibles visés par la présente convention collective de travail.
Art.5. Gelet op artikel 8 van de collectieve arbeidsovereenkomst van 7 juni 1991, gesloten in het Paritair Comité voor het tuinbouwbedrijf tot oprichting van een fonds voor bestaanszekerheid en vaststelling van zijn statuten, genieten de ondernemingen die in 1999 en 2000 een werknemer in dienst nemen die behoort tot de categorieën vermeld in artikel 3 van deze collectieve arbeidsovereenkomst, een forfaitaire tegemoetkoming van 5 000 BEF per maand tewerkstelling met een maximum van 60 000 BEF.
Deze tegemoetkoming wordt uitbetaald door het Waarborg- en Sociaal Fonds voor het tuinbouwbedrijf.
De raad van bestuur van het Waarborg- en Sociaal Fonds voor het tuinbouwbedrijf bepaalt de praktische toekenningsvoorwaarden.
Deze tegemoetkoming wordt uitbetaald door het Waarborg- en Sociaal Fonds voor het tuinbouwbedrijf.
De raad van bestuur van het Waarborg- en Sociaal Fonds voor het tuinbouwbedrijf bepaalt de praktische toekenningsvoorwaarden.
Art.5. Vu l'article 8 de la convention collective de travail du 7 juin 1991, conclue au sein de la Commission paritaire pour les entreprises horticoles, instituant un fonds de sécurité d'existence et fixant ses statuts, les entreprises qui embauchent en 1999 et 2000 un travailleur appartenant aux catégories mentionnées à l'article 3 de la présente convention collective de travail, bénéficient d'une intervention forfaitaire de 5 000 BEF par mois d'occupation, avec un maximum de 60 000 BEF.
Cette intervention est versée par le Fonds social et de garantie pour les entreprises horticoles.
Le conseil d'administration du Fonds social et de garantie pour les entreprises horticoles détermine les conditions d'octroi pratiques.
Cette intervention est versée par le Fonds social et de garantie pour les entreprises horticoles.
Le conseil d'administration du Fonds social et de garantie pour les entreprises horticoles détermine les conditions d'octroi pratiques.
Art.6. De bedragen en de periodes van tussenkomst vermeld in deze collectieve arbeidsovereenkomst evenals de uitgewerkte praktische toekenningsvoorwaarden, kunnen door de raad van bestuur van het Waarborg- en Sociaal Fonds voor het tuinbouwbedrijf aangepast worden in functie van de jaarlijks voorziene budgettaire bestedingsmogelijkheden.
Een aparte regeling wordt uitgewerkt voor deze deeltijds leerplichtigen zoals bedoeld in artikel 4, § 1, d van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Een aparte regeling wordt uitgewerkt voor deze deeltijds leerplichtigen zoals bedoeld in artikel 4, § 1, d van deze collectieve arbeidsovereenkomst.
Art.6. Les montants et les périodes d'intervention mentionnés dans la présente convention collective de travail, ainsi que les conditions d'octroi pratiques, peuvent être adaptés par le conseil d'administration au Fonds social et de garantie pour les entreprises horticoles en fonction des possibilités d'affectation budgétaires annuelles.
Pour les jeunes à scolarité obligatoire partielle, comme stipulé dans l'article 4, § 1er, d, de cette convention collective de travail, un système différent est imposé.
Pour les jeunes à scolarité obligatoire partielle, comme stipulé dans l'article 4, § 1er, d, de cette convention collective de travail, un système différent est imposé.
Art.7. De ondertekenende partijen zullen een evaluatieverslag en een financieel rapport neerleggen op de griffie van de Dienst van de collectieve arbeidsbetrekkingen van het Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid en dit overeenkomstig de modaliteiten van de toepasselijke wetgeving in uitvoering van het interprofessioneel akkoord 1999-2000.
Art.7. Les parties signataires déposeront un rapport d'évaluation et un rapport financier au greffe du Service des relations collectives de travail du Ministère de l'Emploi et du Travail concordant les modalités de la législation applicable, en réalisation de l'accord interprofessionnel 1999-2000.
Art. 8. Deze collectieve arbeidsovereenkomst treedt in werking op 1 januari 1999 en houdt op van kracht te zijn op 1 januari 2001.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 14 december 2001.
(Voor het KB, zie %%2001-12-14/88%%)
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. L. ONKELINX.
Gezien om te worden gevoegd bij het koninklijk besluit van 14 december 2001.
(Voor het KB, zie %%2001-12-14/88%%)
De Minister van Werkgelegenheid,
Mevr. L. ONKELINX.
Art. 8. La présente convention collective de travail entre en vigueur le 1er janvier 1999 et cesse d'être en vigueur le 1er janvier 2001.
Vu pour être annexé à l'arrêté royal du 14 décembre 2001.
(Pour l'AR, voir %%2001-12-14/88%%)
La Ministre de l'Emploi,
Mme L. ONKELINX.
Vu pour être annexé à l'arrêté royal du 14 décembre 2001.
(Pour l'AR, voir %%2001-12-14/88%%)
La Ministre de l'Emploi,
Mme L. ONKELINX.